Jesaja 11, 1 – 10 (De Nieuwe Bijbelvertaling) Jesaja 11, 1 – 10 vertaald naar 2012-11-11(tekstgroep Katharsis) Uit de stronk van Isaï schiet een telg op, een scheut van zijn wortels komt tot bloei. De geest van de Heer zal op hem rusten: een geest van wijsheid en inzicht, een geest van krachtig en verstandig beleid, een geest van kennis en eerbied voor de Heer. Hij ademt eerbied voor de Heer; zijn oordeel stoelt niet op uiterlijke schijn, noch grondt hij zijn vonnis op geruchten. Over de zwakken velt hij een rechtvaardig oordeel, de armen in het land geeft hij een eerlijk vonnis. Hij tuchtigt de aarde met de gesel van zijn mond, met de adem van zijn lippen doodt hij de schuldigen. Hij draagt gerechtigheid als een gordel om zijn lendenen en trouw als een gordel om zijn heupen. Dan zal een wolf zich neerleggen naast een lam, een panter vlijt zich bij een bokje neer; kalf en leeuw zullen samen weiden en een kleine jongen zal ze hoeden. Een koe en een beer grazen samen, hun jongen liggen bijeen; een leeuw en een rund eten beide stro. Bij het hol van een adder speelt een zuigeling, een kind graait met zijn hand naar het nest van een slang. Niemand doet kwaad, niemand sticht onheil op heel mijn heilige berg. Een kind loopt onze wereld binnen zo maar, spontaan, fris en teer. Het is niet zó maar een kind maar zo begaafd, zo goed en zo slim dat je je afvraagt: waar komt die vandaan? Niet uit Broekhoven of de Kruidenbuurt, niet uit Oisterwijk, niet uit Goirle, je zou haast zeggen: uit de hemel neergedaald. Hij straalt als een zondagskind, voor geluk geboren, een vrijwilliger in Gods moestuin. Dat kind groeit uit tot een veelbelovend jong mens, goudeerlijk, aardig, maar een vechtersbaas als het moet: als je kwaad wilt, kom je er niet door, je zult de zwakke niet vertrappen, hij duwt je opzij, geeft de zwakke éérst te eten, en jou alleen als je eerlijkheid duldt. Je hoeft hem geen roddels te vertellen, dáár gaat hij toch niet op af, maar op wat zijn ogen zien en zijn oren horen, en op betrouwbare berichten. Koning van de achterbuurten zal hij heten en vriend van wie ziek is of verlaten. De mensen van Aleppo zul je aan tafel zien bij Assad, en Israëli’s bij Palestijnen. Poetin zal het volk begroeten en eerlijk het brood verdelen, Want kennis van de Heer vervult de aarde, zoals het water de bodem van de zee bedekt. Op die dag zal de telg van Isaï als een vaandel voor alle volken staan. Dan zullen de volken hem zoeken En zijn woonplaats zal schitterend zijn. in Egypte voelt ieder zich op zijn gemak. Zal Korea nog verdeeld zijn in noord en zuid? En hier, om ons heen: wie elkaar niet zagen staan, gaan samen uit eten, de messteker met de argeloze passant; ex met ex, zonder wrok of verwijt; ouders met kinderen die elkaar lang niet spraken; de minister en de illegalen; de bisschop en de opstandige gemeenschap. Het lijkt wel of wereldvrede heerst, het kwaad hier zijn woonplaats is ontnomen, je zou één ding willen zeggen: het lijkt wel of God hier koning is, alleenheerser op heel onze aarde. Dan, op die dag, staat dat uitgegroeide kind, die jonge vrouw of man als een Christusbeeld op een berg, van veraf ziet iedereen het staan, het blinkt en geeft hoop, mensen trekken erheen.