Hoofdstuk 11 en 12 Se Biologie Paragraaf 11.1: Hart: Persing in Slagaders Zuurstof: Linkerhelft In de Aorta Zuurstofrijk uit longaders Rechterhelft In de Longslagader Zuurstof arm uit holle aders Na samentrek ontspant hart zich. In ontspanning vult de ruimte zich met bloed vanuit aders via boezems. Tijdens rustfase staan hartkleppen open. Dan bij samentrekken neemt druk in kamers toe hierdoor sluiten hartkleppen en openen slagaderkleppen. Bij ontspannen neemt druk weer af en gaan hartkleppen weer open. Hierdoor voorkom je “spookrijden.” Hartminuutvolume = hoeveelheid bloed die 1 kamer in 1 minuut wegpompt. Slagvolume x Hartfrequentie = Hartminuutvolume Slagvolume is hoeveelheid bloed die het hart in 1 slag weg pompt. Paragraaf 11.2: Wanden van slagaders zijn elastisch. Hoe meer uitgerekt hoe groter de tegendruk = hoogste bloeddruk = bovendruk Aan het eind van samentrekking kamers veert de wand weer terug = onderdruk. In grote slagaders stroomt bloed snel, in kleine aders is wrijving van de wand groter dus stroomt het bloed langzamer. Stroomsnelheid hang ook af van totale oppervlakte doorsnee van bloedvat. Haarvat is zo nauw dat rode bloedcellen er met moeite doorheen kunnen. Maar grote oppervlakte, lage stroomsnelheid en lekheid zijn ze geschikt voor uitwisseling van bloedvloeistof met weefselvloeistof rond cellen. Haarvaten gaan over in aders. Door verre pomp van hart gaat bloed moeizaam terug naar hart vooral in benen. Vaatkleppen zorgen ervoor dat bloed niet terugstroomt naar voeten. Bewegen van beenspieren zorgt voor extra hulp om bloed naar boven te krijgen. 11.3 Bij bloeddonor word door centrifugeren bloedplasma van bloedcellen gescheiden. Daarna worden plasma-eiwitten, bepaalde stollingsfactoren en antistoffen geïsoleerd. Ook rode bloedcellen en bloedplaatjes worden gescheiden. Wond --- Uit beschadigde weefselcellen komt eiwit tromboplastine vrij die geeft signaal om te helpen. Bloedplaatjes veranderen en blijven aan elkaar en aan wand van bloedvat kleven (noodverband). Ook vormen ze stof die spiertjes in wand doet samentrekken waardoor aangesneden bloedvaten vernauwen en dus kraam beetje dichtdraaien. Dan uit stollingseiwit fibrinogeen ontstaan fibrinedraden, deze vormen een netje tussen bloedplaatjes dus krijg je een bloedstelpende prop. Dus bloedplaatjes, fibrinedraden en in het net gevangen rode bloedcellen vormen korst op wond. Onder korst komt nieuw weefsel, als klaar dan valt korst eraf. Zuurstoftransport vind plaats met behulp van hemoglobine in de rode bloedcellen. 98% van zuurstof word vervoert vastgebonden aan hemoglobine. In bergen maakt rode beenmerg meer rode bloedcellen aan. Dat kost tijd, je moet dus even wennen. Toename van rode bloedcellen compenseert het lage zuurstofgehalte in bergen. Hemoglobine geeft zuurstof af -----à Zuurstof diffundeert naar weefselcellen ----à O2arm bloed stroomt terug naar longen -----à Van longblaasjes diffundeert O2 naar bloed in longhaarvaten ---à daar bind O2 zich aan hemoglobine. Bij verbranding komt koolstofdioxide. In weefselcellen is hoge concentratie CO2 in haarvaten is concentratie laag. Via weefselvloeistof vind diffusie plaats naar het bloed ---à CO2 in bloedplasma naar longen vervoerd --à Hier diffundeert CO2 uit bloed naar longen. 11.4 Cellen zijn omgeven door weefselvloeistof. Een volwassen mens heeft ongeveer 15 liter weefselvloeistof. Haarvatenwanden bestaan uit een dunne laag levende cellen die niet goed op elkaar aansluiten en dus zeven. Kleine deeltjes kunnen hier van bloed naar weefsel en andersom. Rode bloedcellen en grote eiwitten blijven in bloed vandaar dat alleen bloed rood is. Haarvat en weefselvloeistof is een tuinslag met gaatjes in bak met water. Door bloeddruk kunnen water en stoffen de weefselvloeistof in geperst worden (filtratie). Doordat eiwitten niet naar weefselvloeistof kunnen is osmotische waarde van bloed hoger dan van weefselvloeistof. Water met daarin opgeloste stoffen stroomt door osmose van weefselvloeistof terug naar het bloed (resorptie). Bloeddruk aan het begin van haarvat groter dan zuigkracht daardoor gaat van bloed naar weefselvloeistof aan het eind is bloeddruk lager dan zuigkracht en gaat van weefselvloeistof naar bloed. Ook door diffusie gaan stoffen door de haarvatwand heen. Sommige stoffen die te groot zijn gaan door celmembranen. Dat kost energie(actief transport). Zie bron 18 blz 27 Tussen weefselcellen beginnen kleine kanaaltjes, lymfevaten, waar zich weefselvloeistof verzamelt. Lymfe=weefselvloeistof in lymfevaten. Lymfevaten zijn grotere zeef dan haarvaten. In weefselvloeistof weggelekte eiwitten komen zo in lymfevaten terecht. Lymfevaten komen via sleutelbeenaders in bovenste holle ader, daar mengt lymfe zich met bloed. Lymfevaten lopen door lymfeknopen. Daar zijn witte bloedcellen. Bij ziekte zijn die actief vandaar opgezwolle lymfeknopen. 11.5 Bij ouder worden, worden de vaten minder glad en elastisch. Bij beschadiging treed reparatie op en die plekjes blijven voor altijd. In loop van tijd blijven daar vetachtige stoffen aan kleven vooral in slagaders. Vooral cholesterol. Zo’n plek (plaque) groeit steeds verder door. Atherosclerose= vernauwing van bloedvaten (ook wel aderverkalking omdat in plaque soms kalk zit). Belemmert bloedsomloop en kans op hartaanval of beroerte word sterk vergroot. Bloedvoorziening van hart gebeurt via kransslagaders (wijdvertakt stelsel van bloedvaten). Doordat in sterk vertakte vaatstelsels stoffen zich aan de wand kunnen hechten treed hier snel Atherosclerose op. De kransslagaders kunnen daardoor dichtslibben. Dan komt in het weefsel achter de dichtgeslibde plek zuurstoftekort en heb je een infarct. Bypass-operatie= omleiding om het verstopte stuk kransslagader. Vaak met stuk beenader van de patiënt. Dotteren=ballonnetje in de kransslagader, opblazen en vernauwde vat word opgerekt. Trombose=bloedprop verstopt bloedvat. Bij weinig lichaamsbeweging. Stolling is altijd een beetje aan de gang in het lichaam. Snel uit balans. Teveel stolling veroorzaakt trombose en te weinig veroorzaakt inwendige bloeding. Bij trombose=stollingsremmende middelen (kans op bloedingen)