lesbrief Scheikunde in biologie Voeding/enzymen/spijsvertering Antwoorden Hieronder volgen mogelijke redeneringen behorend bij de vragen: 1. 2. 3. 4. 5a b 6. 7. 8a b c 9. Het antwoord van v.d. Veer is correct. Zowel ethyleenglycol als alcohol zijn substraten voor het enzym alcohol dehydrogenase. Als je wilt dat ethyleenglycol niet afgebroken wordt, moet je alcohol toedienen. Niettemin is het antwoord van Scholten niet helemaal fout. Het nuttigen van een stevige maaltijd zou de resorptie van ethyleenglycol wel vertragen. De redenering van v.d. Veer is helemaal juist. Het antwoord van Scholten is echter niet juist. De primaire structuur is niet noodzakelijkerwijze bepalend voor de functie van een eiwit. Als een aminozuur door een ander aminozuur met een vergelijkbare restgroep vervangen wordt, hoeft een verandering in primaire structuur geen effect op eiwitstructuur of -functie te hebben. (Bovendien is ieder deel van een eiwit niet even belangrijk. Als de verandering buiten bepaalde bindingsplaatsen valt, hoeft het niet per sé een effect te hebben.) Hoewel de redenering van Scholten niet verkeerd is (enzymactivators bestaan), heeft per definitie een remmer een negatief effect op enzymactiviteit. Het antwoord van v.d. Veer is goed. Glucose en fructose vormen samen sacharose, maar lossen iets beter op dan sacharose. Als de vaste kern uit sacharose bestaat, kan de sacharose door een enzym (sacharase) in de warme chocolade gesplitst worden in glucose en fructose. Glucose en fructose lossen in het kleine beetje water op. De vaste kern wordt vloeibaar. Het antwoord van Scholten is onzin. V.d. Veer heeft gelijk. Beide onderzoekers maken de juiste berekening. De redenering van Scholten m.b.t. de mutatie is niet correct. Genetische modificatie leidt niet tot mutaties, hoogstens tot het produceren van andere producten. Het verschil tussen 1,99 en 2,00 komt voort uit de nauwkeurigheid waarmee men het gewicht van een eiwit kan bepalen. Een verteringsproduct wordt opgenomen in de cellen van de darmwand (darmepitheel) en passeert één membraan. Daarna gaat het product naar de intracellulaire ruimte; het passeert een tweede membraan. Hierna wordt het in een haarvat opgenomen. De wanden van de haarvaten zijn gemaakt van cellen (één cel laag dik). Om in het haarvat te komen, moet het verteringsproduct alsnog 2 membranen passeren, oftewel een totaal van 4 membranen. Hoewel beide onderzoekers niets fout zeggen, is noch het antwoord van v.d. Veer, noch dat van Scholten volledig. Samen hebben beide onderzoekers de vraag goed beantwoord. Er valt iets voor de redenering van beide onderzoekers te zeggen. Scholten weet niet waar hij het over heeft. Het antwoord van v.d. Veer is juist. V.d. Veer heeft gelijk dat disachariden pas in de dunne darm verteerd worden. Niettemin is de opname van verteringsproducten bepalend voor de gewichtsverandering. Hoewel Scholten fout zit m.b.t. de vertering van sacharose, heeft hij gelijk over het belang van resorptie. De redenering van v.d. Veer is correct. Ook voor het antwoord van Scholten is wat te zeggen: verhongering zal zonder meer tot een verlaagde productie van verterende enzymen kunnen leiden. Door de verlaagde hoe- veelheden enzymen zou minder voedsel afgebroken worden waardoor de osmotische waarde in de dikke darm zou kunnen stijgen. Diarree is dan het resultaat. Het antwoord is niet fout, maar onvolledig. Conclusie Scholten wordt ontslagen en v.d. Veer behoudt zijn baan! (in het algemeen heeft v.d. Veer betere antwoorden gegeven dan Scholten.)