REPLIEK Bevordering van de internationale rechtsorde

advertisement
R E P L I E K
Bevordering van de internationale
rechtsorde
S. ROZEMOND
PROF. BLOM HEEFT, WAT MIJ BETREFT, IN TWEE OPZICHTEN
gelijk. Ten eerste voerde ik inderdaad, naar de aard van
een column, niet de pretentie van een algehele bespreking, waarvoor ik trouwens ook de nodige expertise mis.
Wel keerde ik mij tegen enkele passages over moraal in
de buitenlandse politiek van Nederland. En ten tweede
komt art. 90 van de grondwet inderdaad een keer in het
rapport voor, te weten op blz. 724 in een hoofdstuk
over ‘emotionalisering van het debat’ van medio 1992.
Dit was me helaas ontschoten. Ik misbruik nu even die
symboliek – een constitutionele overweging moest
teruggevonden worden onder de emoties – om toch tot
de kern van de zaak te komen. Want waar gaat het om?
Ik had me verbaasd over een schamper verwijt aan
het adres van minister Kooijmans dat deze, bij het zoeken naar een vredesformule voor Bosnië, ook nog acht
had willen slaan op het juridisch aspect. Gezien de op dit
punt uitzonderlijk stringente grondwet van Nederland
leek het me moeilijk voor een bewindsman destijds, te
moeten melden dat de aanspraken van de internationale
rechtsorde en een naleving van recente afspraken daaromtrent niet ter zake deden. Dit heeft niets te maken
met gevoelens tegenover nationaal belang.
Voorts hechtte ik aan een onderscheid tussen moralisme en legalisme, al was het maar omdat die twee tot
diametraal tegengestelde uitkomsten kunnen leiden. Zo
bekijken moralisten kwesties meer ad hoc en ervaren zij
een verwijzing naar regels, afspraken en precedentwerking nogal eens als letterknechterij.
En ten slotte maakte ik bezwaar tegen toepassing
achteraf van een onderscheid tussen Gesinnungs- en Verantwortungsethik op het onderhavige geval van beoogde
afschrikking, immers aldus, dat bij welslagen van de
afschrikking sprake zou zijn geweest van verantwoordelijkheidsethiek, doch nu, in het licht van het falen ervan,
met terugwerkende kracht van gezindheidsethiek.
Blom vraagt mij wat ik eigenlijk vind van dat onderscheid dat Weber aanbrengt tussen die twee soorten
ethiek. Welnu, daar heb ik weinig mee op. Zogenaamd
goede bedoelingen zonder aandacht voor de consequenties zijn voor mij nooit goed en ze leveren geen
ethiek op, van welke soort dan ook.
Maar in dit concrete verband zie ik een groter bezwaar.
454
s
I N T E R N AT I O N A L E
pectator
Waar blijft, in die tweedeling van Weber, het streven naar
rechtshandhaving, met alles wat dit impliceert in termen
van berekenbaarheid versus willekeur? Dit zou misschien
minder klemmen indien Blom en ik niet woonden in een
land waar de grondwet nog steeds verplicht tot bevordering van de internationale rechtsorde, en deze laatste dan
niet slechts op geduldig papier. Ook los daarvan overigens
acht ik elk mengsel van selectiviteit en hypocrisie in de
rechtstoepassing bij uitstek explosief. Liever geen beroep
op het recht dan een vals beroep, dat lijkt mij een goed
uitgangspunt voor idealisme en realisme tegelijk.
Wanneer ik blijkbaar blz. 724 van het rapport mag
herlezen als een oproep om de moeizame verhouding
tussen enerzijds de opdracht in art. 90 van de grondwet
en anderzijds een uit onmacht geboren feitelijk opportunisme te onderwerpen aan een agonizing reappraisal,
dan ga ik daar graag in mee. Want wat me maar al te
vaak hindert is dat mensen lippendienst bewijzen aan
de internationale rechtsorde om vervolgens een minister
die daar in de praktijk eens naar omkijkt, in casu bij
dreigende ontmanteling van een lidstaat van de VN, als
een wereldvreemde moralist neer te zetten.
Blom draait het nu zo dat de term ‘intellectuele
gemakzucht’ in het rapport vooral komt te slaan op de
ambtstermijn van Van den Broek. Dat stond er niet bij.
Integendeel, we lezen dat Kooijmans aanvankelijk realiteitszin bezat, maar daarna alsnog in het voetspoor van
zijn voorganger trad (blz. 1096); en verderop heet hij een
toonbeeld van gezindheidsethiek (blz. 1100), deze laatste
omschreven als een houding waarbij iemand geen acht
slaat op de gevolgen van zijn handelen (blz. 186). Dit
lijkt me het zwaarste oordeel dat een minister kan treffen
en het werpt ook een vreemd licht op wat Blom aan De
Hoop voorhoudt, namelijk dat het rapport zich bewust
onthoudt van ‘uitspraken van politieke aard’ en van
‘strenge afkeuring’. Dat die kritiek ook nog is opgetuigd
met citaten vanaf het jaar 1864 over een zedelijke roeping van Nederland, draagt aan haar overtuigingskracht,
bijvoorbeeld voor de zomer van 1993, verder niets bij.
DR S. ROZEMOND is o.a. oud-hoofd van de afdeling Onderzoek van het
Instituut Clingendael.
September 2002 - LVI - nr 9
Download