Internationale kunstuitleen: een hachelijke onderneming? Th.M. de Boer Beslag op cultuurgoederen tijdens een expositie in het buitenland wordt nogal eens aangegrepen om toegang tot de buitenlandse rechter te verkrijgen. Soms is het beslagen cultuurgoed niet meer dan een verhaalsobject, maar meestal is het de inzet van een eigendomsactie. Internationale kunstuitleen wordt daardoor een hachelijke onderneming. Zou beslag op cultuurgoederen daarom niet verboden moeten worden? Wat is het effect van een dergelijk verbod? Opwinding in Rusland In november 2005 werd in Zwitserland beslag gelegd op een collectie schilderijen toebehorend aan het Poesjkin Museum te Moskou. De schilderijen waren uitgeleend aan een culturele instelling in Martigny. Ten tijde van de beslaglegging, kort na afloop van de expositie, waren zij juist in vier vrachtauto’s geladen voor het transport terug naar Moskou. De beslaglegger was een in Genève gevestigde onderneming die beweerde een vordering van meer dan een miljard dollar op de Russische Federatie te hebben.1 Hoewel de Zwitserse regering het beslag al de volgende dag liet opheffen – op grond van een bepaling in de Zwitserse Grondwet die voorziet in maatregelen ter bescherming van het Zwitsers openbaar belang – was het kwaad al geschied. Weliswaar konden de schilderijen van het Poesjkin Museum terug naar Moskou, maar alle belangrijke Russische musea lieten onmiddellijk weten dat zij niet langer bereid waren mee te werken aan het uitlenen van cultuurgoederen uit Russisch bezit. Dat had niet alleen gevolgen voor Zwitserland, maar ook voor musea in andere landen. Met name Londen en Amsterdam werden getroffen door de Russische opwinding, omdat in die steden satellietmusea gevestigd zijn van de Hermitage in St. Petersburg. Bruiklenen van de Hermitage aan die vestigingen kwamen op losse schroeven te staan als er geen ‘immunity from seizure’ kon worden gegarandeerd. Nationale immuniteitsregelingen 1. Een uitgebreid verslag van de beslaglegging en de gevolgen daarvan is te vinden op www.theartnews paper.com/article01. asp?id=104. 1 ‘Immunity from seizure’, of vrijwaring van beslaglegging op cultuurgoederen, is een fenomeen dat intussen in een aantal landen bestaat. De Verenigde Staten kennen zowel een federale regeling – the Federal Immunity from Seizure Act2 – als regelingen op statelijk niveau, zoals bijvoorbeeld de New York Arts and Cultural Affairs Law.3 Ook een aantal Canadese provincies verbiedt het leggen van beslag op cultuurgoederen.4 Soortgelijke regelingen bestaan in België, Duitsland, Frankrijk, Ierland, Oostenrijk en Zwitserland.5 Maar Europese regelgeving over dit onderwerp is er tot dusver niet, en de meeste EU-landen – waaronder Nederland en het Verenigd Koninkrijk – kennen in hun nationale recht geen speciaal regime voor het beslag op cultuurgoederen. Daarmee rijst de vraag of er op dit terrein een Europese regeling zou moeten komen, een voorstel dat door Europese museumdirecties wordt gepropageerd6, of dat de immuniteit van beslag op kunstvoorwerpen in een mondiaal verdrag zou moeten worden gegarandeerd. En zo ja, om wat voor regels gaat het dan eigenlijk? Om met die laatste vraag te beginnen: een simpele rechtsvergelijkende exercitie leert dat de diverse nationale regelingen inhoudelijk een aantal elementen met elkaar gemeen hebben, al zijn er ook enkele in het oog springende verschillen. In de eerste plaats zijn zij doorgaans alleen van toepassing op bruiklenen ten behoeve van publiekrechtelijke instellingen, d.w.z. ‘officiële’ musea die op enigerlei wijze onder toezicht van een overheidsinstantie staan, of in ieder geval kunstinstellingen die ‘geen winstoogmerk’ hebben. Bruiklenen aan een kunsthandel of galerie zullen dus vrijwel nooit onder een immuniteitsregeling vallen. In België en Frankrijk geldt een nog sterker beperking: ook de 2. 3. 4. 5. 6. 22 USC 2459 (1965). New York State Arts and Cultural Affairs Law, section 12.03. Alberta: Foreign Cultural Property Immunity Act (1985); British Columbia: Court Order Enforcement Act; Manitoba: Foreign Cultural Property Immunity from Seizure Act (1976); Ontario: Foreign Cultural Objects Immunity from Seizure Act (1990); Quebec: Code of Civil Procedure, section 553.1. België: Art. 1412 ter Gerechtelijk Wetboek; Duitsland: § 20 Kulturschutzgesetz; Frankrijk: Art. 61 Loi no. 94-679 du 8 août 1994 portant diverses dispositions d’ordre économique et financier; Oostenrijk: Bundesgesetz über die vorübergehende Immunität von Leihgaben zu Ausstellungen der Bundesmuseen (2003); Zwitserland: Art. 10 e.v. Bundesgesetz vom 20. Juni 2003 über den internationalen Kulturgütertransfer en Art. 7 Kulturgütertransferverordnung vom 13. April 2005. De Ierse regeling heb ik niet kunnen vinden, al zou die volgens verschillende Internetbronnen wel bestaan. Ik vermoed echter dat ‘immunity from seizure’ hier wordt verward met ‘indemnity in respect of cultural objects on loan’, als voorzien in de Ierse National Cultural Institutions Act 1997. Daarbij garandeert de overheid de bruikleengever een volledige vergoeding van eventuele schade. Dat is natuurlijks iets heel anders dan vrijwaring van beslag. Zie: Lending to Europe, Recommendations on Collection Mobility for European Museums, een rapport van een groep experts (onder leiding van Rijksmuseumdirecteur Ronald de Leeuw) op grond van EURaadsbesluit nr. 13839/04: www.minocw.nl/publicaties → Lending to Europe. 2 bruikleengever moet een non-profit organisatie zijn. Dus een Nederlandse kunsthandel of particulier die een schilderij uitleent voor een expositie in het Grand Palais in Parijs zal geen profijt kunnen trekken van de Franse immuniteitsregeling. In andere landen stelt de regeling alleen eisen aan de bruikleennemer, die dus doorgaans een instelling ‘tot nut van het algemeen’ zal moeten zijn. In de tweede plaats verlangen de meeste regelingen dat voor een bruikleen uit het buitenland toestemming gevraagd wordt aan een binnenlandse overheidsinstantie, veelal het ministerie van cultuur, het ministerie van buitenlandse zaken, of een daaronder ressorterende dienst. Doorgaans zal die dienst geen toestemming voor een (van beslag gevrijwaarde) bruikleen geven als er geen gedegen onderzoek heeft plaatsgevonden naar de herkomst van de te lenen cultuurgoederen. Die eis ontlokte een Amerikaanse museumdirecteur al eens de verzuchting dat de door de Amerikaanse federale overheid verlangde zekerheid iedere immuniteitsregeling overbodig maakt: ‘If we could provide such assurance we wouldn’t need immunity’.7 De regeling van de staat New York verlangt een dergelijke voorafgaande toestemming niet. Vandaar dat het Museum of Modern Art, dat een aantal werken van Egon Schiele had geleend van de Leopold Stiftung in Wenen, geen toestemming gevraagd had aan de federale overheid – een procedure die maanden zou gaan duren – maar vertrouwde op de New Yorkse regeling. Dat pakte echter verkeerd uit. Er werd toch beslag gelegd op de schilderijen, en wel door het New Yorkse openbaar ministerie in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar de vraag of de Leopold Stiftung wel rechtmatig eigenaar was. Gesteld werd dat de immuniteitsregeling alleen van toepassing was op beslag in civiele zaken (attachment), niet op een subpoena in een strafzaak. In hoogste ressort kreeg het MOMA weliswaar gelijk8, maar alles bij elkaar duurde het zo’n drie jaar voordat de bewuste schilderijen weer terug waren in Wenen. Tentoonstellingsafspraken die de Leopold Stiftung met musea in andere landen had gemaakt konden daardoor niet worden nagekomen. Wel immuniteit van beslag, toch een actie tegen de bruikleengever 7. 8. Lyndel King, directeur van het Frederick R. Weisman Museum in Minneapolis, tijdens een hoorzitting van de U.S. House of Representatives op 10 februari 2000 betreffende ‘Restitution of Holocaust Assets’. Waarna de New Yorkse wetgever de immuniteitsregeling fluks heeft aangepast teneinde beslag in strafzaken mogelijk te maken. 3 De meeste immuniteitsregelingen bieden alleen vrijwaring tegen beslag (immunity from seizure) maar verhinderen niet dat er in het land van de bruikleennemer toch geprocedeerd wordt over de eigendom van kunstvoorwerpen. Met andere woorden: ‘immunity from seizure’ is niet hetzelfde als ‘immunity from suit’. Vandaar dat de Amerikaanse immuniteitsregeling niets hielp tegen een aantal procedures die daar gevoerd zijn (of worden) over de eigendom van schilderijen die ooit in Amerika te zien zijn geweest. Een voorbeeld daarvan is de procedure die inmiddels heeft geleid tot teruggave van een aantal schilderijen van Klimt (in bezit van het Belvedere museum in Wenen) aan Maria Altmann, een erfgename van de vroegere eigenaar. Die teruggave was weliswaar het resultaat van een arbitrageprocedure, maar de aanleiding daarvoor was een uitspraak van de Amerikaanse Supreme Court, waarin werd vastgesteld dat de Amerikaanse rechter bevoegd was om over Altmanns claim te oordelen. Al waren de schilderijen nooit in Amerika te zien geweest – laat staan dat er in Amerika beslag op gelegd had kunnen worden – toch kon de Amerikaanse rechter zich over de eigendomskwestie uitspreken, aldus de Supreme Court, omdat de federale Foreign Sovereign Immunity Act9 een uitzondering maakt op de aan vreemde staten toekomende ‘immunity from jurisdiction’ als die staat zich schuldig zou hebben gemaakt aan een schending van de mensenrechten. Voorwaarde voor bevoegdheid is wel dat de buitenlandse staat of staatsinstelling ‘commercial activities’ in de Verenigde Staten heeft ontplooid. In casu zou Oostenrijk (althans het museum in Wenen) zich de schilderijen van Klimt wederrechtelijk hebben toegeëigend (vgl. art. 1 Eerste Protocol EVRM), en de ‘commercial activity’ bestond in het doen publiceren van Engelstalige boeken en gidsen over Oostenrijk en zijn musea, die in Amerika werden gedistribueerd om Amerikanen happig te maken om Wenen en het Belvedere te bezoeken. Dit betoog werd in eerste instantie en in appèl door de Amerikaanse federale rechter gehonoreerd, ondanks protesten van de Amerikaanse regering als amicus curiae, daarin gesteund door onder andere Japan en Mexico. De enige issue bij de Supreme Court betrof een kwestie van overgangsrecht. De Foreign Sovereign Immunity Act was namelijk pas in 1976 ingevoerd, vele jaren nadat het museum de schilderijen zogezegd ‘onteigend’ had. Dat was volgens de Supreme Court geen bezwaar, en dus werd de zaak terugverwezen voor verder procederen.10 In dit geval bood de Immunity from Seizure Act geen enkele bescherming tegen een revindicatie in de Verenigde Staten. De enige reden waarom de Amerikaanse rechter zich 9. 10. 28 USC 1602. Republic of Austria v. Altmann, 541 U.S. 677 (2004). 4 bevoegd verklaarde, lag besloten in de Foreign Sovereign Immunity Act: als aannemelijk gemaakt kan worden dat een overheidsinstelling zich eigenaar noemt van een object dat op onregelmatige wijze in haar bezit is gekomen, kan er bij de Amerikaanse rechter geklaagd worden over een onteigening in strijd met het volkenrecht. Wel wordt er nog een zekere band met de Verenigde Staten verlangd – ‘commercial activities’, wat niet meer betekent dan deelnemen aan het Amerikaanse privaatrechtelijk rechtsverkeer, ook zonder winstoogmerk – maar zoals de Klimt-zaak aantoont is die link gauw gelegd. Dat heeft intussen ook de Gemeente Amsterdam ondervonden. Ook hier betrof het een procedure waarin de Amerikaanse rechter zich bevoegd verklaarde op grond van de Foreign Sovereign Immunity Act. Inzet van de procedure was de eigendom van een aantal schilderijen uit de beroemde Malevich-collectie van het Stedelijk Museum in Amsterdam. Volgens de eisers, erfgenamen van Malevich, zou het Stedelijk Museum deze schilderijen in 1956 willens en wetens gekocht hebben van een beschikkingsonbevoegde, een Duitse architect aan wie Malevich de werken in 1928 in bewaring zou hebben gegeven en die zich derhalve slechts als houder kon beschouwen. Ook hier beriepen de erfgenamen zich op ‘onteigening’ door een overheidsinstelling als grondslag van de bevoegdheid van de Amerikaanse rechter. De ‘commercial activity’ die de Gemeente Amsterdam in de Verenigde Staten had ontplooid, bestond uit het in bruikleen geven van veertien schilderijen van Malevich aan het Guggenheim Museum in New York en aan de Menil Collection in Houston, Texas. De Immunity from Seizure Act speelde hier geen enkele rol: de uitgeleende schilderijen vielen weliswaar onder de werking van deze wet – de Amerikaanse musea hadden daadwerkelijk om immuniteit gevraagd en die was ook verleend – maar er was geen beslag gelegd, en de werken waren vlak voor het aanhangig maken van de zaak keurig teruggekomen naar Amsterdam. De bevoegdheid van de Amerikaanse rechter om een oordeel te vellen over de eigendomskwestie steunt dan ook niet op een beslaglegging, maar – ook hier – op een beweerde schending van het internationale recht, in samenhang met ‘commercial activities’ in de Verenigde Staten. Intussen is een verzoek van de Amerikaanse regering om de eisers niet ontvankelijk te verklaren – omdat de betrekkingen tussen de Verenigde Staten en Nederland ernstig verstoord zouden worden als de procedure toch zou worden voortgezet – door de federale rechter in Washington D.C. verworpen. Het nut van een Europese immuniteitsregeling 5 Deze affaires werpen een bedenkelijk licht op de suggestie dat er op Europees niveau garanties zouden moeten worden gegeven dat in bruikleen gegeven cultuurgoederen niet vatbaar zijn voor beslag. Gevreesd wordt dat de zgn. ‘collectiemobiliteit’ – d.w.z. een vrij bruikleenverkeer tussen musea in verschillende landen – wordt bedreigd door de mogelijkheid van beslag op uitgeleende kunstvoorwerpen, en door het langdurig juridisch touwtrekken dat daarop pleegt te volgen. In veel gevallen zal het de beslaglegger erom te doen zijn de eigendom van het cultuurgoed in kwestie op te eisen, maar zoals het beslag op de schilderijen van het Poesjkin Museum aantoont, kan het ook gaan om het scheppen van een verhaalsmogelijkheid voor een vordering die niets met het beslagobject te maken heeft. In beide gevallen zal de beslaglegger er doorgaans op uit zijn het eigenlijke geschil ter plaatse uit te vechten, en niet in het land waarin de gedaagde zijn woonplaats heeft. In het potjeslatijn van het i.p.r. spreken we dan van een forum arresti: bevoegd is de rechter van het land van beslaglegging, ook al zijn er geen andere verbindingen tussen het forum enerzijds, en de partijen en de litigieuze rechtsbetrekking anderzijds. Een eisende partij zal dankbaar gebruik maken van het forum arresti als hij vermoedt dat hij meer kansen heeft om de zaak in dat land te winnen dan in het woonland van de gedaagde. Zo zal de Zwitserse onderneming met een vordering van 1 miljard dollar op de Russische federatie meer fiducie hebben gehad in een beoordeling van haar claim door de Zwitserse dan door de Russische rechter. Bovendien is tenuitvoerlegging van een veroordelend vonnis gewezen door de rechter van het land van beslaglegging veel eenvoudiger dan in een ander land, omdat het conservatoir beslag dan zonder meer in een executoriaal beslag kan worden omgezet. In andere gevallen stuit de klager op de problemen van erkenning en tenuitvoerlegging in het buitenland. Een procedure in Zwitserland zou – zelfs als de Zwitserse rechter zich bevoegd had verklaard en de vordering had toegewezen – de schuldeiser van de Russische Federatie niet veel hebben opgeleverd zonder het beslag op de schilderijen van het Poesjkin Museum. Het is niet erg waarschijnlijk dat de Russische rechter het Zwitserse vonnis zou hebben erkend en verlof tot tenuitvoerlegging in Rusland had gegeven. Het lijkt dus best een goed idee om beslag op cultuurgoederen te verbieden. Het internationaal bruikleenverkeer tussen musea zou daardoor bevorderd kunnen worden. Die gedachte berust echter op de veronderstelling dat het forum arresti per definitie toegang verschaft tot de rechter van het land waar het beslag is gelegd. Maar dat is lang niet altijd het geval. 6 Beslag schept (geen) competentie De regels betreffende de internationale bevoegdheid van de burgerlijke rechters in de Europese Unie zijn neergelegd in de zgn. EEX-verordening.11 Voor Noorwegen, Zwitserland en IJsland geldt het ‘EVEX’ (Verdrag van Lugano of Parallelverdrag), dat in grote trekken dezelfde bevoegdheidsregels bevat als de verordening. Een forum arresti komt in geen van beide regelingen voor. Beslaglegging wordt beschouwd als een ‘exorbitante’ of ‘onnatuurlijke’ of ‘excessieve’ bevoegdheidsgrond, die in ieder geval in de verhouding tussen Europese staten verboden is. Beslag in Nederland op (cultuur)goederen van een in Duitsland of Zwitserland wonende eigenaar, bezitter of houder, maakt de Nederlandse rechter in de hoofdzaak niet bevoegd. Voor zover immuniteit van beslag bedoeld is om de toegang tot het forum arresti te blokkeren, heeft zo’n maatregel geen enkele zin als de gedaagde in een EU- of EVEX-staat gevestigd is en er elders in Europa beslag zou worden gelegd. Voor het intraEuropese bruikleenverkeer levert zo’n maatregel dus weinig op als het gaat om de bevordering van de collectiemobiliteit. Dat wordt anders als de bruikleengever van cultuurgoederen wiens eigendom betwist wordt of de bruikleengever op wie iemand beweert een vordering te hebben, geen woonplaats heeft binnen Europa. In dat geval zullen de EEX-verordening en het Verdrag van Lugano in het algemeen niet van toepassing zijn12, en zal de vraag naar de beschikbaarheid van een forum arresti beantwoord moeten worden aan de hand van het nationale recht van de plaats van beslaglegging. Het Nederlandse internationaal procesrecht kent het forum arresti wèl (art. 10 jo. 767 Rv), in ieder geval voor situaties waarin er tussen Nederland en het land waar de gedaagde woont geen executieverdrag bestaat. De bevoegdheid van de Nederlandse rechter om over de hoofdzaak te oordelen kan in dat geval worden gebaseerd op de enkele grond dat er in Nederland beslag is gelegd. Een verbod op beslaglegging op cultuurgoederen zou die bevoegdheidsgrond dus torpederen, en dan zou er in Nederland níet over de eigendom kunnen worden geprocedeerd, en ook niet over persoonlijke vorderingen van de beslaglegger op de gedaagde, althans niet uit hoofde van het beslag. 11. 12. In de verhouding tussen Denemarken en de andere EU-lidstaten geldt vooralsnog het EEX-verdrag. Zie echter art. 4 EEX/EVEX, waarin het formeel toepassingsgebied van de regeling wordt uitgebreid tot gevallen waarin partijen de rechter van een EEX/EVEX-land als bevoegde rechter hebben aangewezen (forumkeuze) en de eisende partij woonplaats heeft in een EEX/EVEX-staat. Of een stilzwijgende forumkeuze (art. 18 EVEX, art. 24 EEX-Vo.) binnen het formeel toepassingsgebied van deze regelingen valt indien gedaagde geen woonplaats heeft in een EEX/EVEX staat, is omstreden. 7 Met andere woorden: een Europees verbod op beslag op cultuurgoederen werkt alleen als de gedaagde niet in Europa is gevestigd.13 Is dat wel het geval, dan heeft zo’n verbod volgens mij weinig zin, omdat de Europese bevoegdheidsregels (EEX/EVEX) in dat geval van toepassing zijn, en die regels voorzien niet in de bevoegdheid van een forum arresti. Voor Nederland kan daar nog aan toegevoegd worden, dat het forum arresti van art. 10 Rv niet beschikbaar is indien de vordering kan worden ingesteld in een land (met name het woonland van gedaagde) waarmee Nederland een executieverdrag gesloten heeft: art. 767 Rv. Vanuit dit perspectief is een immuniteitsregeling alleen gunstig voor de collectiemobiliteit in de relatie tussen landen die zich niet bij verdrag verplicht hebben tot erkenning en tenuitvoerlegging van elkaars vonnissen. Bruikleengevers zijn vooral bang dat zij hun eigendomsrecht zullen moeten bewijzen voor een buitenlandse rechter. In het bruikleenverkeer binnen Europa is die angst ongegrond: een revindicatie of een andere vordering op de bruikleengever zal in het algemeen moeten worden ingesteld in het land waar die bruikleengever gevestigd is (art. 2 EEX/EVEX). Dat betekent tevens dat het vrij verkeer van goederen, inclusief een vrije uitwisseling van cultuurobjecten, niet bevorderd wordt door een immuniteitsregeling. In intracommunautaire verhoudingen sorteert zo’n regeling dus nauwelijks effect. Daarmee rijst gelijk de vraag of de Europese Gemeenschap, gelet op het subsidiariteitsbeginsel en op de beperking neergelegd in art. 65 EG-verdrag (‘maatregelen voor zover nodig voor de goede werking van de interne markt’), wel bevoegd is om een immuniteitsregeling voor te schrijven. Quid pro quo Bovendien, en dat vind ik eigenlijk belangrijker: een Europees verbod mag dan geruststellend zijn voor het Poesjkin Museum in Moskou, of het Museum of Modern Art in New York, of andere bruikleengevers van buiten de EU die werk aan musea binnen de EU willen uitlenen, maar wat krijgen die Europese musea daar eigenlijk voor terug? Wat gebeurt er als het Van Gogh Museum de Aardappeleters uitleent aan een museum in Tokio, en een Australische onderneming of een Indonesische particulier er beslag op laat leggen omdat die onderneming of die particulier een vordering denkt te hebben op de Gemeente Amsterdam of beweert 13. Daarbij staat nog te bezien of beslag in een ander EEX/EVEX-land dan Nederland zonder meer competentie in de hoofdzaak schept. In sommige landen is de beschikbaarheid van een forum arresti aan aanzienlijk strengere eisen gebonden dan bij ons. Vgl. L.Th.L.G. Pellis, Forum arresti, Aspecten van rechtsmachtscheppend (vreemdelingen-)beslag in Europa, diss. RUG, 1993, p. 51-74. 8 eigenaar van de Aardappeleters te zijn? Dan kopen we niet zoveel voor ons Europese verbod op beslaglegging. Ik zou er dan ook voor willen pleiten om een immuniteitsregeling niet op Europees, dus regionaal niveau te regelen, maar mondiaal. De aangewezen instanties om daartoe het initiatief te nemen zouden wat mij betreft de Verenigde Naties moeten zijn, naar voorbeeld van de UNESCO-verdragen ter bescherming van cultuurgoederen, of – omdat het hier toch vooral gaat om een kwestie van internationaal privaatrecht – de Haagse Conferentie voor het IPR. Bij zo’n verdrag zouden niet alleen die landen partij moeten zijn die een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de uitwisseling van cultuurgoederen (zoals de meeste lidstaten van de Europese Unie en Rusland), maar ook en vooral de Verenigde Staten, waar tot dusver de meeste procedures gevoerd zijn op grond van een beslaglegging, of zelfs minder dan dat. Zo’n verdrag zou wat mij betreft niet alleen ‘immunity from seizure’ moeten garanderen, maar ook ‘immunity from suit’. Met andere woorden: de verdragsluitende staten zouden potentiële bruikleengevers niet alleen garanties moeten bieden tegen beslag op cultuurgoederen, maar ook garanties dat er in hun land niet geprocedeerd kan worden over de eigendom van cultuurgoederen op de enkele grond dat die goederen daar ooit tentoongesteld zijn of op andere ‘exorbitante’ gronden. Het Duitse Kulturschutzgesetz kan daarbij als voorbeeld dienen: deze wet verbiedt niet alleen beslag op cultuurgoederen, maar garandeert ook dat derden geen rechten kunnen doen gelden op die goederen, althans niet in een procedure voor de Duitse rechter: ‘Gerichtliche Klagen auf Herausgabe, Arrestverfügungen, Pfändungen und Beschlagnahmen sind unzulässig’, aldus § 20(4). Of de Verenigde Staten bereid zullen zijn aan een dergelijk verdrag mee te werken, is een open vraag. Ik vermoed dat er nogal wat weerstand tegen een aanpassing van de Foreign Sovereign Immunity Act zal zijn. Toch zou het een goede zaak zijn als de exorbitante bevoegdheid van de Amerikaanse rechter in dit soort zaken werd teruggedrongen: de meeste zaken waarin twee buitenlandse partijen procederen over de eigendom van cultuurgoederen spelen zich af in Amerika, zelfs als die cultuurgoederen nog nooit in de Verenigde Staten te zien zijn geweest. In het verdrag zou dan ook vooral een bepaling moeten worden opgenomen dat het uitlenen van cultuurgoederen nimmer beschouwd gebruikt mag worden als een activiteit van de bruikleengever op grond waarvan bevoegdheid mag worden aangenomen. Voor zo’n verdragsrechtelijke regeling tot stand komt, hebben we ongetwijfeld nog een lange weg te gaan, maar ik zie er meer heil in dan in een Europese regeling, die weinig 9 meer kan opleveren dan we nu al hebben, en waarvoor we bovendien niets terugkrijgen van niet-Europese staten waaraan wij onze cultuurgoederen plegen uit te lenen. 10