Tweede les aan A3b

advertisement
Paragraaf 2.3
Wat willen zij dat je koopt?
Wat kunnen we kopen?
En wie koopt het dan?
We kunnen SUPER veel
producten kopen.
Maar niet iedereen wil
een bepaald product hebben.
Winst maken  Klanten kennen
Bedrijven willen winst maken en dus zo veel mogelijk verkopen, maar dan
moeten ze wel weten wat hun klanten willen hebben. Dus bedrijven moeten
hun klanten goed leren kennen.
Wat zouden ze dan allemaal willen weten denk je? …
Stel, een bedrijf verkoopt rollators. Wil jij er eentje?
Denk het niet hè… En daarom heb je in de economie de term: DOELGROEP.
Doelgroep
◦ Een doelgroep is een groep mensen waarvoor een product
gemaakt is.
Bedrijven richten vaak hun reclame op een bepaalde doelgroep.
Een doelgroep bestaat vaak uit mensen die ongeveer dezelfde
leeftijd, inkomen of levensstijl hebben.
Iedere doelgroep is anders
In tijdschriften of op websites staat vaak reclame die bedoeld is voor
een bepaalde doelgroep. In de Donald Duck staan hele andere
reclames dan in een tijdschrift wat over de inrichting van huizen
gaat. De advertenties worden vaak aangepast aan de lezers die vaak
een aparte doelgroep zijn.
Jongeren zijn een belangrijke doelgroep, want:
 Ze hebben veel geld te besteden;
 Ze zijn gemakkelijk te beïnvloeden.
Reclame
Met reclame proberen producenten hun producten
te verkopen aan verschillende doelgroepen.
We hebben 3 vormen van reclame:
1. Informatieve reclame = info geven over het product.
2. Actiereclame = laten weten dat er kortingen / acties zijn.
3. Andere reclame wil juist de houding van mensen over producten
veranderen.
Reclame
Reclame kan op allerlei manieren bij de klant terecht komen:
radio, tv, internet, posters, advertenties in kranten of tijdschriften
maar ook door een verkoper in een winkel of op de markt.
Iedere manier van reclame maken noemen we een kanaal.
Televisie, internet, kranten, tijdschriften of andere middelen noemen
we een medium. (Media is het meervoud van medium.)
DOEN:
Maak alle opgaven van paragraaf 2.3.
Schrijf alles netjes op in je schrift.
◦ Snap je iets niet? Vraag zachtjes je klasgenootjes om hulp.
◦ Begrijpen jullie het samen niet? Steek je vinger op en de docent komt
helpen.
Paragraaf 2.4
Waarom zou je dat kopen?
Wil jij nog een Nokia 3310?
Producten die je kunt kopen veranderen wel eens.
Vaak door technologische ontwikkeling.
Of je iets koopt hangt af van:
 Je budget (hoeveel geld je hebt);
 Je leeftijd (behoeften);
 Je levensstijl.
Koop je zomaar iets?
 Je wil altijd INFORMATIE.
 Info kun je krijgen bij:
 De fabrikant;
 Verkoper;
 Vrienden/ bekenden.
Maar ook bij: consumentenorganisaties. Zij verzamelen info over
producten en geven de consumenten advies over prijs en kwaliteit van
verschillende producten.
Goed voorbeeld  de consumentenbond.
Zij testen producten in een vergelijkend warenonderzoek.
Onderzoek naar prijs, kwaliteit en gevolgen voor het milieu.
DOEN: Kijk maar eens op https://www.consumentenbond.nl/test/
Voorbeeld vergelijkend warenonderzoek
(consumentenbond)
Je hebt recht op een goed product
en garantie.
Garantie: als iets stuk gaat binnen een
bepaalde periode, krijg je het gemaakt
of je krijgt een nieuw product.
Garantie op eten en drinken (= levensmiddelen) is lastig. Om er
voor te zorgen dat je niet ziek wordt van voedsel is de NVWA
(Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit) opgericht.
Zij controleren ons voedsel. Voldoet het niet aan de eisen van
de NVWA, dan mag het niet worden verkocht.
DOEN:
Maak alle opgaven van paragraaf 2.4.
Schrijf alles netjes op in je schrift.
◦ Snap je iets niet? Vraag zachtjes je klasgenootjes om hulp.
◦ Begrijpen jullie het samen niet? Steek je vinger op en de docent komt
helpen.
Download