M arkus M atthias , Heilig Landstichting De Confessio Augustana en haar vertaling in het Nederlands “De Protestantse Kerk in Nederland wil een belijdende kerk zijn“1 en heeft daarom in haar kerkorde de belijdenissen en belijdenisgeschriften genoemd die tot haar traditie behoren. Intussen zijn ook twee uitgaven verschenen die Nederlandse vertalingen van die belijdenisgeschriften presenteren. De oudere uitgave (Belijdenisgeschriften voor de PKN, Zoetermeer en Heerenveen 2004) heeft oudere “officiële” vertalingen opgenomen en voorzien van een korte inleiding uitgegeven. Dat was zo te zeggen een privé-initatief van de uitgever. De nieuwe uitgave (Belijdenisgeschriften van de PKN, Heerenveen 2009) is 2009 officieel aanvaard door het moderamen van de PKN. Dat hoeft niet te betekenen, dat de Nederlandse vertalingen nu met de oorspronkelijke belijdenisgeschriften vereenzelvigd kunnen worden. Uiteraard beroept de PKN zich in haar kerkorde op de originele versies. In het onderwijs (symboliek) gebruik ik de nieuwe uitgave omdat het Latijn (een helaas ook het Duits) geen toelatingseis meer is voor de theologische opleiding. Het gebrek aan kennis van het Latijn maakt het nodig, om een betrouwbare vertaling van de belijdenisgeschriften te hanteren. Als Lutheraan gaan me vooral de belijdenisgeschriften ter harte die hun oorsprong hebben in de Wittenbergse hervorming. En dat is behalve Luthers catechismus vooral de Confessio Augustana. Maar hoe staat het met de betrouwbaarheid van de Nederlandse vertaling van de Confessio Augustana? Vertaling is steeds een moeilijke en ”gevaarlijke“ onderneming. De originele tekst vereist een taalkundig correcte vertaling, maar de vertaling dient ook aan eisen van leesbaarheid en esthetiek te voldoen. Daarom valt over de ”juiste“ vertaling te twisten. Niettemin is dat niet alleen een vraag van smaak, maar tevens van accuratesse: de vraag moet steeds zijn of de bedoeling van de tekst goed is weergegeven. Ten opzichte van de nieuwe vertaling van de Confessio Augustana heb ik daar enkele twijfels, die ik hier wil voorleggen. En ik zou willen voorstellen, dat de vertaling voor een nieuwe druk herzien wordt. 1 Belijdenisgeschriften van de Protestantse Kerk in Nederland, Heerenveen 2009, 7. www.kerkentheologie.nl KT_1_2012_DRUKKER_DEF_CONTOUREN.indd 41 16-01-2012 14:57:57 42 Markus Matthias In het volgende ga ik de leer-artikelen van de Confessio Augustana (CA 1-21) langs. Ik citeer allereerst de Latijnse tekst met de nieuwe vertaling. Daarop volgt een beargumenteerd tegenvoorstel. CA 1: “Ecclesiae magno consensu apud nos docent ...” (“In grote eenstemmigheid met de kerk wordt bij ons geleerd ...”). Als subject bij het werkwoord leren (docent) moet worden verstaan: de kerken bij ons (Ecclesiae ... apud nos). Ecclesiae is hier geen tweede naamval behorend tot magno consensu. Anders zou het gezegde (predicaat) het onderwerp impliciet bevatten, maar dat kan in het Latijn slechts als tevoren het onderwerp al genoemd is. De zin betekent dus: De [plaatselijke] kerken bij ons [de ondertekende vorsten en steden] leren in grote eenstemmigheid. Er bestaat dus een aanmerkelijke mate van overeenstemming tussen de hervormingsgezinden. Letterlijk gaat het in dit artikel niet om de eenstemmigheid met de ene heilige kerk (una sancta ecclesia), die overigens wel verondersteld moet worden: “De kerken bij ons leren in grote eenstemmigheid ...” CA 1: “Et nomine personae utuntur ... ut significet non partem aut qualitatem in alio, sed quod proprie subsistit.” (“Het woord ’personen‘ wordt hier gebruikt ... namelijk niet als aanduiding van een deel of van iemand anders kwaliteit, maar van een eigen bestaan.”). Het gaat in de tekst om het begrip persoon (enkelvoud) (nomine personae). De drie goddelijke personen vormen een “wezenlijk” Drievoud in de Eenheid. Het probleem, waarom het begrip ”persoon” moet uitgelegd worden, ligt erin, dat de Griekse en de Latijnse begrippen hier uiteenlopen. De letterlijke vertaling van het Latijnse persona is in het Grieks prosopon (gezicht, masque). In die betekenis zouden de drie personen slechts als verschijningswijzen (deel of kwaliteit) van God (modalisme) opgevat kunnen worden. Een zelfstandig bestaan wordt in het Grieks hypostasis genoemd, wat in het Latijn als substantia moet worden vertaald. Maar dat (drie substanties in God) kan ook niet en daarom wordt duidelijk gezegd dat met persoon datgene bedoeld wordt wat in het Grieks hypostasis heet, dus iets, wat in zichzelf bestaat: “Het begrip persoon gebruiken ze [de kerken bij ons] ... in die zin, dat het betekent niet een deel of een eigenschap van iets (of iemand), maar iets (of iemand) dat (of die) in zich zelf bestaat.” CA 2: Quod “omnes homines, secundum naturam propagati, nascantur cum peccato” (Dat “alle op natuurlijke wijze verwekte mensen geboren worden in zonde”). Kerk en Theologie 63 (2012), 41-48 KT_1_2012_DRUKKER_DEF_CONTOUREN.indd 42 16-01-2012 14:57:57 D e C o n f e ss i o A u g u s t a n a en haar vertaling in het Nederlands 43 In het Latijn staat niet dat de mensen “in zonde” geboren worden, maar “met zonde”. De bedoeling is niet om in verwekking of geboorte iets zondigs te zien, maar slechts dat de zonde in de menselijke natuur ligt – met uitzondering van de menselijke natuur in Christus, die niet op natuurlijke manier ontstaan is: Dat “alle mensen, die op natuurlijke wijze verwekt zijn, geboren worden met zonde”. CA 2: “Quodque hic morbus seu vitium originis vere sit peccatum, damnans et afferens nunc quoque aeternam mortem his, qui non renascuntur ...” (“Dat deze oorspronkelijke ziekte ... het oordeel en de eeuwige dood teweegbrengen bij hen die niet worden wedergeboren ...”). In deze vertaling mis ik de woorden “nunc quoque”, te weten, dat de oorspronkelijke ziekte oftewel het oorspronkelijk gebrek de verdoemenis betekent en nu reeds (nunc quoque) de eeuwige dood teweegbrengt. Dus, de eeuwige dood is niet iets wat op het verdoemend Laatste Oordeel volgt, maar wat nu al (in het geweten) gebeurt, precies in analogie van het geloof, dat nu al God “heeft”: “Dat deze oorspronkelijke ziekte ... verdoemt (verdient de verdoemenis) en nu reeds de eeuwige dood teweegbrengt bij hen die niet worden wedergeboren ...” CA 3: “Ut sint duae naturae ... in unitate personae inseparabiliter coniunctae” (“Er zijn dus twee naturen .. in één persoon onafscheidelijk verbonden”). Bedoeld wordt niet dat de twee naturen slechts “in één persoon” bij elkaar komen en verbonden zijn, maar dat het persoon-zijn (van de Logos) het verbindend principe is. Omdat Christus maar één persoon is, daarom zijn de twee naturen in hem ook niet te scheiden. De Zoon van God heeft de menselijke natuur in zijn persoon-zijn (vgl. CA 1) aangenomen (assumptio carnis): ”Er zijn dus twee naturen... in de éénheid van het persoonzijn (van de persoon) niet te scheiden verbonden”. CA 3: “Ut ... hostia esset non tantum pro culpa originis, sed etiam pro omnibus actualibus hominum peccatis” (“Hij was niet alleen het offer voor de oorspronkelijke zonde, maar ook voor alle daadwerkelijke zonden.”) Pro culpa originis betekent niet “voor de oorspronkelijke zonde”, maar “voor de oorspronkelijke schuld”. Want volgens de theologische traditie moest uiteraard de schuld vergeven woorden, maar moesten ook de (daadwerkelijke) zonden bestraft (of gecompenseerd) worden. Daardoor was het mogelijk te zeggen, dat door de kerkelijke sacramenten wel de schuld kan vergeven worden, maar dat ook (door de zondenaar) voor de zonden moet genoeggedaan www.kerkentheologie.nl KT_1_2012_DRUKKER_DEF_CONTOUREN.indd 43 16-01-2012 14:57:57 44 Markus Matthias worden Voor de hervormingsgezinden ligt de klemtoon erop dat Christus de vergeving niet slechts van de schuld, maar ook van de zonden betekent. Verder wordt het woord “hominum” (der mensen) niet vertaald. Tenslotte moet de hele zin eigenlijk nog als doel van het lijden en sterven vertaald worden: ”Om het offer te zijn niet alleen voor de oorspronkelijke schuld, maar ook voor alle daadwerkelijke zonden der mensen”. CA 4: Christus, “qui sua morte pro nostris peccatis satisfecit” (Christus, “die in zijn dood genoegdoening schonk voor onze zonden.”). Ik vraag me af waarom hier van “genoegdoening schenken” sprake is. Aan wie wordt hier iets geschonken? Doelt die vertaling op het toerekenen van de genoegdoening door Christus aan de gelovigen? Het Latijn houdt dat niet in, maar zegt slechts: Christus ”die door zijn dood genoeg deed voor / in verhouding tot / in plaats van onze zonden.” CA 5: “Ut hanc fidem consequamur institutum est ministerium docendi evangelii et porrigendi sacramenta” (“Om dit geloof te verkrijgen is het ambt ingesteld om het Evangelie te verkondigen en de sacramenten aan te reiken.”) Niet “het ambt” is ingesteld, wat dan (onder meer?) de beschreven functies heeft. Nee, het ambt wordt hier beschreven – en beperkt: De functie van het ambt bestaat uitsluitend in het prediken en in het uitreiken van de sacramenten: ”Opdat wij dit geloof verkrijgen is het ambt tot prediking van het evangelie en tot uitreiken van de sacramenten ingesteld.“ CA 5: “Nam per verbum ... donatur spiritus sanctus, qui fidem efficit ... in his, qui audiunt evangelium, scilicet quod Deus non propter nostra merita, sed propter Christum iustificet hos, qui credunt se ... in gratiam recipi” (”Want door het Woord ... wordt de Heilige Geest geschonken, die het geloof werkt ... in hen die het Evangelie horen. Dat wil zeggen dat God niet om onze verdiensten, maar om Christus’ wil hen rechtvaardigt die geloven dat zij ... in genade aanvaard worden.”) De Nederlandse vertaling vat de tweede zin op als een toelichting op de (hele) eerste. Maar de tweede zin verwijst naar de inhoud van het evangelie dat gepredikt en gehoord moet worden. Hier wordt benadrukt dat rechtvaardiging niet slechts een leer of een (protestants) beginsel is, maar dat rechtvaardiging gebeurt waar Gods belofte van vergeving der zonden gehoord en met hulp van de Heilige Geest geloofd wordt. Dus: “Want door het Woord ... wordt de Heilige Geest geschonken, die het geloof werkt ... in hen die het Evangelie Kerk en Theologie 63 (2012), 41-48 KT_1_2012_DRUKKER_DEF_CONTOUREN.indd 44 16-01-2012 14:57:57 D e C o n f e ss i o A u g u s t a n a en haar vertaling in het Nederlands 45 horen, namelijk dat God niet om onze verdiensten, maar om Christus’ wil hen rechtvaardigt die geloven dat zij ... in genade aanvaard worden.” CA 10: Corpus et sanguis Christi “distribuantur vescentibus in coena Dominiˮ (Lichaam en bloed “worden uitgedeeld aan hen die deelnemen aan de maaltijd van de Heer”). Deelnemen is misschien te zwak; gezegd wordt dat lichaam en bloed uitgedeeld worden aan degene die aan de maaltijd deelnemen door eten en drinken: Lichaam en bloed “worden uitgedeeld aan hen die zich met de maaltijd des Heren voeden.” Overigens is het jammer dat aan dit belangrijke punt geen vertaling van de duidelijk afwijkende (maar daarom niet “scherpere”2) Duitse tekst opgenomen is, die de in de voetnoot genoemde vervanging van “in brood en wijn” door “met brood en wijn” in de Confessio Augustana Variata (1540) begrijpbaar zou kunnen maken. Want in de Duitse tekst heet het: “Over de maaltijd van de Heer wordt aldus geleerd, dat de ware lichaam en het ware bloed van Christus waarachtig in (onder) de gestalten van brood en wijn in het avondmaal aanwezig zijn en daar uitgereikt en genomen worden. Daarom wordt ook de tegenleer verworpen.” CA 16: ”De rebus civilibus docent, quod legitimae ordinationes civiles sint bona opera Dei et christianis liceat gerere magistratus, exercere iudicia, iudicare res ex imperatoriis et aliis praesentibus legibus, supplicia iure constituere, iure bellare, militare, lege contrahere, tenere proprium, iurare postulantibus magistratibus, ducere uxorem, nubere” (“Over publieke zaken wordt geleerd, dat wettige publieke ordeningen goede werken Gods zijn en dat het christenen geoorloofd is publieke ambten te bekleden, recht te spreken, een oordeel te vellen over rechtzaken naar keizerlijke en andere geldende wetten, straffen op te leggen, rechtsgeldige oorlogen te voeren, soldaat te zijn, wettelijke overeenkomsten af te sluiten, eigendom te bezitten, een eed te zweren als dat publiekelijk vereist is, een vrouw te trouwen.”). Die tekst is heel belangrijk – onder meer voor de zogenaamde tweerijkenleer. (1) Het gaat niet over publieke (een modern begrip vanaf de Verlichting), maar om burgerlijke, dat wil zeggen niet-kerkelijke zaken. Of om het vanuit het maatschappijbegrip van de reformatoren te zeggen: Het gaat in dit artikel niet om de ordo ecclesiasticus, maar om de ordo politicus (het politieke leven) en ordo oeconomicus (huishoudelijk en privé/privaat leven). 2 Blz. 23. www.kerkentheologie.nl KT_1_2012_DRUKKER_DEF_CONTOUREN.indd 45 16-01-2012 14:57:57 46 Markus Matthias (2) Legitimae betekent niet slechts ”wettig”, maar ook ”rechtmatig”. De CA eist dus geen gehoorzaamheid an elke „positieve” wet. Integendeel, de positieve wet kan getoetst worden aan algemene normen van rechtvaardigheid. (3) In het volgende worden de hoofdvelden van burgerlijke ordeningen aangesproken, namelijk: de aspecten van de status politicus (wijze van regering) volgens de iustitia distributiva (op basis van redelijke verhouding) en de status oeconomicus (inrichting van het private leven) volgens de iustitia commutativa (op basis van gelijkwaardigheid). Tot de status politicus behoren (a) het bekleden van een regeerambt (magistratus gerere), (b) het aanspannen van processen, de rechtspraak en het uitspreken van vonnissen en (c) het oorlog voeren of soldaat zijn. Tot de status oeconomicus behoort (a) het (economisch) contracteren, (b) het bezit van eigendom, (c) een eed te zweren en (d) een huwelijk aan te gaan (zowel dat een man een vrouw trouwt = ducere uxorem als ook dat een vrouw een man trouwt = nubere). Ik stel nu als vertaling voor: “Over burgerlijke zaken wordt geleerd, dat rechtmatige burgerlijke ordeningen goede werken Gods zijn en dat het christenen geoorloofd is regeerfuncties uit te oefenen, processen aan te spannen, een oordeel te vellen in rechtzaken naar keizerlijke en andere geldende wetten, (dood)straffen volgens het recht op te leggen, oorlogen volgens het recht te voeren en soldaat te zijn, [verder] verdragen af te sluiten, eigendom te bezitten, een eed op verzoek tegenover de overheid te zweren, een vrouw te nemen en (voor de vrouw) te trouwen.” CA 19: Quod “causa peccati est voluntas malorum, ut diaboli et impiorum, quae, non adiuvante Deo, avertit se a Deo (Dat “de oorzaak van de zonde gelegen is in de verkeerde wil, namelijk van de duivel en de goddelozen. Als God hen niet bijstaat wenden zij zich van God af”.) Het is zonneklaar dat het betrekkelijk voornaamwoord (relatief-pronomen) “quae” moet betrokken worden op de wil van de slechte mensen. Die wil komt bij uitstek in de duivel en de goddelozen naar voren. Als God de menselijke wil, die altijd geneigd is tot het kwaad, niet bijstaat, moet de wil wel altijd zondigen. Er kan geen sprake ervan zijn dat God de duivel of de goddelozen bijstaat: Dat “de oorzaak van de zonde gelegen is in de wil van de bozen, zoals van de duivel en de goddelozen, welke [menselijke] wil zich van God afwendt, als God hem niet bijstaat”. CA 20: “Quae genera vitae, quae opera in qualibet vocatione Deo placeant” (”[De geschriften van de protestanten hebben] “aangegeven ..., welke levensstaten en welke werken, waartoe men is geroepen, ook God welgevallig zijn”). Kerk en Theologie 63 (2012), 41-48 KT_1_2012_DRUKKER_DEF_CONTOUREN.indd 46 16-01-2012 14:57:57 D e C o n f e ss i o A u g u s t a n a en haar vertaling in het Nederlands 47 Het is moeilijk genera vitae of het Duitse Stand goed te vertalen. Er zit duidelijk een polemiek in tegen de rooms-katholieke idee van bijzondere vormen van geestelijk leven (in de gewijde staat). “Staat van leven” zou een oplossing kunnen zijn. Maar wat in de vertaling verloren gaat, is de gedachte, dat iedereen in zijn eigen wereldlijke levenssfeer (baan, beroep, als vader of moeder, noem maar op) bepaalde werken moet doen omdat ze nu eenmaal gedaan moeten worden en dat precies dat Gode welgevallig is: De geschriften [van de protestanten] hebben “aangegeven, welke levensvormen en welke werken in elke roeping (beroep) God welgevallig zijn.” CA 20 (blz. 34): “Quanquam autem haec doctrina contemnitur ab imperitis, tamen experiuntur piae et pavidae conscientiae plurimum eam consolationis afferre” (“Hoewel echter deze leer veracht wordt door degenen die er niet mee vertrouwd zijn, ervaren zij toch dat ze vrome en angstige gewetens heel wat troost brengt”). Het punt is dat slechts diegenen iets van de protestantse leer begrijpen, die er “ervaring” mee hebben, dus de mensen die er hun troost in vinden. Degenen die deze leer verachten kunnen ook niet ervaren dat ze voor anderen (de angstige gewetens) troostrijk is. Dus piae et pavidae conscientiae is geen dativus commodi maar het onderwerp (subject) van experiuntur: “Hoewel echter deze leer veracht wordt door degenen die er niet geoefend in zijn, ervaren de vrome en angstige gewetens wél dat ze heel wat troost brengt”. Slot eerste deel: “Haec fere summa est doctrinae apud nos” (“Dit is zo ongeveer in hoofdzaak onze leer”). Fere betekent niet ongeveer, vaag, maar bijna volledig; summa is niet de hoofdzaak (grote lijnen), maar de som (het geheel): “Dit is bijna (volledig) de som van de leer bij ons”. Dit is bijna – in het eerste deel – alles wat me opviel. In een tijd waarin ik als docent niet langer kan gebruikmaken van de originele teksten ist het hoognodig om vertalingen altijd aan het origineel te meten. Ik denk dat er twee dingen duidelijk geworden zijn. Ten eerste dat het probleem vaak in het detail zit en dat daarom heel zorgvuldig en dan meer met het oog op het origineel dan op de doeltaal vertaald moet worden, vooral bij zulke plechtige en officiële teksten. Ten tweede opent een letterlijke, historische vertaling de ogen voor de historische achtergrond. Dat beleef ik als in hoge mate boeiend. Dat begint al met de structuur van de tekst. In de Latijnse versie beginnen de artikelen 2 t/m 4 en 6 t/m 7 (8) steeds met ”item”, dat ”evenzo (dito)” betekent. Het bijzondere van dit woord is dat het de artikelen, die met ”item” www.kerkentheologie.nl KT_1_2012_DRUKKER_DEF_CONTOUREN.indd 47 16-01-2012 14:57:57 48 Markus Matthias beginnen, met elkaar en met het voorafgaande artikel verbindt, zodat – anders dan in de inleiding wordt vermeld – de artikelen 1 t/m 4 en 5 t/m 7/8 bij elkaar behoren. Deze structuur van de tekst verdwijnt door de variëerend vertaling van ”item docent”. De eerste vier artikelen behandelen namelijk de inhoud van het geloof, terwijl de artikelen 5 t/m 8 de middelen om het rechtvaardigend geloof de verkrijgen, bespreken. Dat doet namelijk slechts de prediking, niet een door liefde gevormd geloof (fides caritate formata) (CA 6), geen lidmaatschap in de zichtbare en hiërarchisch gestructureerde kerk (CA 7) en ook geen uiterlijk “heilige” kerk (CA 8). Maar de interpretatie van de Confessio Augustana vormt een ander onderwerp. Kerk en Theologie 63 (2012), 41-48 KT_1_2012_DRUKKER_DEF_CONTOUREN.indd 48 16-01-2012 14:57:57