De Māturidische School. By: Apr 17, 2012 Algemene Informatie. Muhammed ibn Muhammed ibn Mahmūd Abū Mansūr al-Samarqandī al-Māturidī al-Hanafī (333/944), is een islamitisch theoloog geboren in Māturid bij Samarkand. Hij is opgeleid in de islamitische theologie en de juridische wetenschappen. Zijn geschriften zijn meestal gekant tegen andere scholen, voornamelijk tegen Muʿtazilīten, Qarmatī’s en sjiiten. Zijn theologische opvattingen zijn nagenoeg identiek aan die van de Ashʿarīten en zijn volgelingen worden vooral gevonden in gebieden waar de Hanafītische school dominant is, zoals Turkije, Centraal Azië, Pakistan en India. Tot de werken van Imam Māturidī behoren onder andere Kitāb al-Tawhīd (Het boek van het Monotheïsme); Radd al-Tahdhīb fī al-Jadal, een weerlegging van een Muʿtazilītisch boek; Kitāb Bayān Awhām al-Muʿtazila (Het boek van de uiteenzetting van de vergissingen van de Muʿtazila).[qtip:1| Nasr, Islamic Philosophy from its Origin to the Present, pp. 126-27]. In de geschiedenis van de Islam is een Māturidī een van degenen die de theologie van Abū Mansūr al-Māturidī volgen, hetwelk een nauwe variant is van de theologie (aqīdah) van de Ashʿarīten. De Māturidīten, de Ashʿarīten en de Atharīten behoren allen tot de scholen van de soennitische Islam, die de overweldigende meerderheid van de moslims omvat. De Māturidīten verschillen van de Ashʿarīten betreffende de vraagstukken van de aard van het geloof en de positie van de menselijke rede. De Māturidīten beweren dat geloof (īmān) niet toeneemt of afneemt, maar statisch blijft: het is de vroomheid (taqwā) die vermeerdert of vermindert; de Ashʿarīten daarentegen beweren dat geloof wel degelijk kan toenemen en afnemen. De Māturidīten beschouwen de menselijke geest als zijnde in staat, zonder ondersteuning van openbaringen, om te bepalen dat enkele van de meest belangrijke zondes, zoals het gebruik van alcohol of het plegen van een moord, slecht zijn. De Ashʿarīten beweren desalniettemin, dat de niet ondersteunde menselijke geest niet in staat is zonder goddelijke openbaringen te bepalen wat goed en wat kwaad is en wat wettig en onwettig is. Een ander thema waarbij Ashʿarīten en Māturidīten van elkaar verschillen betreft goddelijke amnestie voor zekere niet-moslims in het hiernamaals. Het standpunt van de Ashʿarīten dat door Imam al-Ghazzālī tot uiting is gebracht, houdt in dat een niet-moslim die niet is bereikt door de boodschap van Islam, ofwel is bereikt via een verwrongen, vervalste versie van de Islam, daarvoor in het hiernamaals niet verantwoordelijk wordt gehouden. Het Māturidīsche standpunt daarentegen gaat er van uit dat het bestaan van God zo duidelijk is, dat iemand met intellect en bedenktijd (dus niet degenen met intellectuele beperktheden) die niet in God gelooft, uiteindelijk in de hel terecht zal komen, ook als hij niet op de hoogte is gebracht van de boodschap van de Islam. Goddelijke amnestie is alleen beschikbaar voor die niet-moslims die geloven in God en niet door de boodschap zijn bereikt. We kunnen de verschillen tussen de twee soennitische scholen als volgt samenvatten. 1. Een van de principiële theologische vragen waarmee beide scholen zich hebben beziggehouden betrof de rol van menselijke rede in theologische kwesties. In tegenstelling tot de school van al-Ashʿarī, die beweerde dat kennis van God is ontleend aan openbaring via de profeten, argumenteerden de Māturiditen dat kennis van het bestaan van God ontleend kan worden aan rede alleen. 2. Een andere belangrijke kwestie, waarbij beide scholen betrokken waren, betrof de relatie tussen menselijke vrijheid en goddelijke almacht. Māturiditen beweren dat, hoewel mensen over een vrije wil beschikken, God nog steeds almachtig is en de heerschappij over de geschiedenis bezit. Het is het menselijk vermogen dat onderscheid maakt tussen goed en kwaad en dat mensen verantwoordelijk maakt ten aanzien van welke goede of slechte handelingen worden verricht. 3. Al-Ashʿarī is van mening dat de menselijke rede niet in staat is om te bepalen wat goed en slecht is en dat de goede en slechte kwaliteiten van handelingen worden bepaald en gekenmerkt door verklaringen als zodanig van God. Al-Māturidī neemt zoals gezegd een tegenovergestelde positie in, waarbij openbaringen de menselijke rede helpen tegen de onbestendigheid, de onevenwichtigheid van menselijke hartstochten. De rede is volgens al-Māturidī de meest belangrijke van alle andere kennisbronnen, omdat er zonder haar assistentie geen echte kennis kan zijn. Kennis van metafysische realiteiten en morele principes zijn aan deze bron ontleend. Het is de rede die menselijke wezens van de dieren onderscheidt. Al-Māturidī heeft vele gevallen aangewezen waarin slechts de rede de waarheid kan onthullen. Dit is in feite ook de reden waarom de Koran de menselijke wezens stimuleert te denken, te overdenken en te beoordelen via de rede, met de bedoeling de waarheid te vinden. Ter weerlegging van de ideeën van diegenen die denken dat rede geen ware kennis kan opleveren, beweert hij dat ze hun doctrine niet kunnen bewijzen zonder het gebruik van rede.[qtip:2|Saʿduddīn Masʿud ibnʿUmar al-Taftāzani, al-Talwīh li Kashf Haqā’iq al-Tanqīh, vol. I, pp. 405-18; ʿAbdulʿazīz ibn A. al-Bukhāri, Kashf al-Asrār (Beiroet: Dār al-Kutub al-Ilmiyyah, 1997), vol. I, pp. 272-313; Sharīf, A History of Muslim Philosophy, vol. I, pp. 259-71] Rede, kennis en wet. Rede neemt ongetwijfeld een zeer prominente plaats in het systeem van al-Māturidī in, maar deze kan volgens hem niet de ware kennis brengen met betrekking tot alles wat wij nodig hebben om te weten. Net als de zintuigen heeft de rede een grens waarbuiten zij niet kan reiken. Soms is de ware aard van het menselijk intellect schemerig en onduidelijk en wordt zij beïnvloed door interne en externe factoren zoals verlangens, motieven, gewoonten, omgeving en associaties, en schiet zij ten gevolge daarvan tekort om ons de ware kennis te verschaffen van de dingen die zich binnen haar eigen atmosfeer bevinden. Uiteenlopende perspectieven en elkaar tegensprekende ideeën van de intellectuelen die vele problemen omvatten worden door alMāturidī als bewijzen genoemd, die zijn beweringen ondersteunen. Zodoende vereist de rede veelal de hulp, de steun van een gids, een helper die haar beschermt tegen afdwalen, haar op het rechte pad leidt, haar helpt om gevoelige en mysterieuze zaken te begrijpen en de waarheid te vinden. Deze gids is volgens al-Māturidī de goddelijke openbaring die door een profeet is ontvangen. Als iemand de noodzaak van deze goddelijke leiding via openbaring ontkent en beweert dat de rede op zich in staat is om ons alle kennis die wij nodig hebben te verschaffen, dan kent hij teveel draagkracht aan de rede toe en onderdrukt hij deze op nogal onredelijke wijze. De noodzaak van de goddelijke openbaring is, volgens al-Māturidī, niet beperkt tot alleen religieuze zaken, maar haar leiding is eveneens in vele wereldlijke aangelegenheden vereist. De ontdekking van de verschillende soorten voedingsmiddelen, medicijnen en de uitvinding van kunsten en ambachten vormen de resultaten van deze goddelijke leiding. Het menselijk intellect kan niet voorzien in kennis betreffende veel van deze zaken en indien mensen voor hun kennis van al deze dingen slechts geheel afhankelijk zouden zijn van individuele ervaring, zou de menselijke beschaving niet zo’n snelle vooruitgang hebben kunnen boeken. Met in gedachte het vers, “Er valt geen blad of Hij weet het en er is geen zaadkorrel in het duister van de aarde, niets vochtigs en niets droogs of het staat in een duidelijk Boek” (6:59), en gesteund door de feiten dat de Koran aan het mensdom zowel duidelijke stellingen als bewijzen aanbiedt en de mens leert via het geven van tekenen en aanwijzingen, kunnen we uit de meesterlijke tekens en aanduidingen van de wonderbaarlijkheid van de Koran, via zijn verhalen van de profeten en via hun wonderen, concluderen dat deze de mensheid bemoedigen om soortgelijke resultaten te bereiken. Het is alsof de Koran met deze verhalen wijst op de hoofdlijnen en de uiteindelijke resultaten, waartoe de inspanningen van de mensheid om vooruitgang in de toekomst te boeken zullen leiden, want de toekomst is gebouwd op de fundamenten van het verleden, terwijl het verleden de spiegel is van de toekomst. Bovendien lijkt het alsof de Koran de mensheid een schouderklopje geeft, haar aanspoort en aanmoedigt en zegt: “Span jezelf in tot het uiterste en ontdek de middelen om sommige van deze wonderen te bereiken!” Het kan zeker worden onderkend dat in eerste instantie deze wonderen de bronnen zijn geweest die de mensheid de klok en het schip hebben verschaft.[qtip:3| Cf. Bediuzzaman, Said Nursi, Signs of Miraculousness: The Inimitability of the Qur’an’s Conciseness. Trans. by Shukran Wahide. (Istanbul: Sozler Publications, 2007), pp. 271-75] Al-Māturidī weerlegt de opvattingen van degenen die denken dat de individuele geest de basis van kennis en het criterium van waarheid is. Hij beschouwt inspiratie (ilhām) eveneens niet als een bron van kennis. Inspiratie, zo betoogt hij, creëert chaos en conflict in het kennisdomein, maakt ware kennis onmogelijk en is uiteindelijk verantwoordelijk voor het leiden van de mensheid naar verval en naar vernietiging, vanwege het ontbreken van een gemeenschappelijke beoordelingsnorm en een universele basis voor overeenstemming. Al-Māturidī heeft op basis van het beginsel van de goddelijke wijsheid (hikmah) geprobeerd om de tegenstrijdige opvattingen van de Deterministen (Jabrīten) en de Muʿtazilīten met elkaar te verzoenen en te bewijzen dat mensen een zekere mate van vrijheid hebben, zonder daarbij de allesdoordringende goddelijke wil, macht en (het) oordeel te ontkennen. Wijsheid betekent het plaatsen van iets op zijn eigen plaats: goddelijke wijsheid omvat derhalve aan de ene kant rechtvaardigheid (ʿadl) en aan de andere kant genade en vriendelijkheid (fadhl). God bezit absolute macht en Zijn Absoluutheid is niet onderworpen aan externe wetten, alleen aan Zijn eigen Wijsheid. Al-Māturidī paste dit principe ook toe bij het bestrijden van de Muʿtazilītische doctrine van al-aslah (het beste) en de soennitische opvatting dat God Zijn dienaren een verplichting zou kunnen opleggen die buiten hun vermogen ligt (taklīf mā lā yutāq). Het is in strijd met de goddelijke wijsheid, die zowel rechtvaardigheid als vriendelijkheid omvat, om te eisen dat iemand een handeling uitvoert die buiten zijn vermogen ligt. Het is als het bevelen van een blinde om te zien of het bevelen van iemand die geen handen heeft om deze uit te strekken. Het zou eveneens een daad van onrechtvaardigheid zijn als God de gelovigen voor eeuwig in de hel zou bestraffen of ongelovigen voor eeuwig met het paradijs zou belonen. Imam al-Māturīdī was het over deze vraagstukken eens met de Muʿtazilīten, maar hij was sterk gekant tegen hun leerstelling dat God datgene moet doen wat het beste is voor de mens. Deze Muʿtazilītische doctrine, zo betoogt hij, plaatst God onder dwang om een bepaalde handeling op een vastgestelde tijd en in het voordeel van een individu te verrichten, en ontkent Zijn Vrijheid van handelen. Het bewijst alleen maar het recht van een mens ten opzichte van God, het bewijst niet de intrinsieke waarde en verdienste van een handeling die de goddelijke wijsheid voor ogen heeft. Bovendien kan deze leer geen oplossing bieden voor het probleem van het kwaad. Al-Māturīdī handhaaft daarom de mening dat goddelijke rechtvaardigheid niet alleen bestaat uit het doen van datgene wat heilzaam is voor een individu, maar ook uit het verrichten van een handeling ten behoeve van zichzelf, om dingen een eigen plaats te geven. De basis van de menselijke verplichting en verantwoordelijkheid (taklīf), ligt volgens al-Māturidī niet in het bezitten van de macht om een handeling te creëeren, maar is veeleer de vrijheid om te kiezen (ikhtiyār) en de vrijheid om een daad te “verwerven” (iktisāb), waarbij vrijheid aan de mens als een rationeel wezen wordt toegekend, een vrijheid die hem verantwoordelijk en aansprakelijk maakt. Het zal uit deze korte uiteenzetting hopelijk duidelijk zijn geworden dat zowel rede als openbaring een prominente plaats in het systeem van al-Māturidī innemen. De geloofsartikelen zijn volgens hem afgeleid van openbaring en de functie van de rede is om deze op een correcte wijze te begrijpen. Er kan tussen rede en openbaring geen conflict bestaan, indien de werkelijke strekking van de laatste goed wordt begrepen. Zijn methode van het interpreteren van het Heilige Boek kan als volgt worden beschreven: de passages van de Heilige Koran die niet eenduidig lijken te zijn of waarvan de betekenissen onduidelijk of onzeker zijn (mubham en mushtabah), moeten worden gezien in het licht van de verzen die onmiskenbaar en precies (muhkam) zijn. Op plaatsen waar de schijnbare betekenis van een vers in tegenspraak is met hetgeen is vastgesteld door de “exacte” (muhkam) verzen, moet worden aangenomen dat de schijnbare betekenis nooit de bedoeling is geweest, want er kan geen sprake zijn van tegenstrijdigheid in de verzen van de Heilige Koran, zoals God dat herhaaldelijk heeft verklaard. In dergelijke gevallen is het toegestaan om het bijzondere vers in het licht van de vastgestelde waarheid te interpreteren (ta’wīl), of om haar ware betekenis over te laten aan de kennis van God (tafwīd). Het verschil tussen de houding van al-Māturidī en die van de Muʿtazilīten is in dit opzicht behoorlijk fundamenteel. De laatstgenoemden hebben op rationele gronden bepaalde leerstellingen geformuleerd en deze vervolgens met verzen uit de Heilige Koran geprobeerd te ondersteunen, door ze te interpreteren vanuit het perspectief van hun leerstellingen. Hun houding met betrekking tot de tradities van de Profeet heeft ingehouden het aanvaarden van die tradities die hun opvattingen ondersteunden en het verwerpen van die tradities die daaraan tegengesteld waren. In de loop van tijd zijn de leerstellingen van al-Māturidī weggeëbd onder de groeiende populariteit van de Ashʿarītische school, mede vanwege de invloedrijke activiteiten van de theoloog al-Ghazzālī. De theologie van al-Māturidī is populair in gebieden waar de Hanafītische school wordt aangehangen, zoals in Turkije, Afghanistan, Centraal-Azië, Pakistan, Bangladesh en India. Vandaag de dag is ongeveer 53% van de soennitische moslims Hanafīt en is de meerderheid van de Hanafīten Māturidīt. Māturidiyyah is nu vertegenwoordigd in Turkije, de Balkanlanden, Centraal-Azië, China, India, Pakistan en Eritrea.[qtip:4| Saʿduddīn Masʿud ibnʿUmar al-Taftāzani, al-Talwīh li Kashf Haqā’iq al-Tanqīh, vol. I, pp. 405-18; ʿAbdulʿazīz ibn A. al-Bukhāri, Kashf al-Asrār, vol. I, pp. 272-313; Sharīf, A History of Muslim Philosophy, vol. I, pp. 259-71] [1] Nasr, Islamic Philosophy from its Origin to the Present, pp. 126-27. [2] Saʿduddīn Masʿud ibnʿUmar al-Taftāzani, al-Talwīh li Kashf Haqā’iq al-Tanqīh, vol. I, pp. 405-18; ʿAbdulʿazīz ibn A. al-Bukhāri, Kashf al-Asrār (Beiroet: Dār al-Kutub al-Ilmiyyah, 1997), vol. I, pp. 272-313; Sharīf, A History of Muslim Philosophy, vol. I, pp. 259-71. [3] Cf. Bediuzzaman, Said Nursi, Signs of Miraculousness: The Inimitability of the Qur’an’s Conciseness. Trans. by Shukran Wahide. (Istanbul: Sozler Publications, 2007), pp. 271-75. [4] Saʿduddīn Masʿud ibnʿUmar al-Taftāzani, al-Talwīh li Kashf Haqā’iq al-Tanqīh, vol. I, pp. 405-18; ʿAbdulʿazīz ibn A. al-Bukhāri, Kashf al-Asrār, vol. I, pp. 272-313; Sharīf, A History of Muslim Philosophy, vol. I, pp. 259-71.