Het tentamen bevat veel vragen waarbij de begrippen uit deze samenvatting toegepast moeten worden. De manier van denken is in de colleges behandeld en dat zal toegepast worden op verschillende cases uit de excursies, literatuur en filmpjes. Het is dus van belang om de filmpjes, literatuur en excursies goed te weten en vervolgens in combinatie te brengen met de kennis uit deze samenvatting. Succes RSO-20806 Samenvatting collegekennis 2014 Chris de Jong RSO-20806 – 2014 – Internationale Ontwikkelingsstudies Hoorcollege 1 – de introductie – het sociale perspectief Week 1: Sociologische kernbegrippen: verscheidenheid, handelingspraktijken, structurering, instituties, agency, ontwikkelingspatronen, inkomens- of huishoudstrategieën, bedrijfsstijlen, modernisering, paradigma’s Agrarische en rurale vraagstukken staan onlosmakelijk verbonden met hedendaagse ontwikkelingsvraagstukken. Benadering van agrarische en rurale vraagstukken staat model voor benadering algemene ontwikkelingsvraagstukken. Kenmerkend voor ‘ons’ sociologisch perspectief (verhalend, analytisch, beschouwend, kritisch, actiegericht): - Sociologische perspectieven Agrarische en rurale ontwikkeling: normatief: wat moet? Heuristisch: wat is echt gaande? Relevantie landbouw en platteland? - Kritische benadering van structurerende werking van o.a. beleid, wetenschap en markt op de alledaagse werkelijkheid en leefwereld en hoe actoren hierop moeten inspelen en mede structureren; bijdragen aan inzicht en meewerken aan oplossing voor hedendaagse vraagstukken. - Oog voor verscheidenheid: ontwikkeling niet gelijkblijvend maar veranderend afhankelijk van plaats en tijd, afhankelijk van vele processen (economisch, sociaal, politiek), dit geeft veelvormigheid maar ook conflict. - Continuïteit en verandering: vernieuwing is verbonden aan praktijken. Nieuwe ontwikkelingen, samenwerkingen, verbindingen, netwerken, relaties, innovaties, enz. - Samenleving is een arena van belangen en actoren met strijd en conflict rondom hulpbronnen. - Groundedtheory: empirisch op alledaagse praktijken gefundeerde theorievorming Bijhorende begrippen Agency: het vermogen om te handelen, verantwoordelijk voor eigen handelingen Benaderingswijzen: Actor-gericht perspectief: tegenover structurerende werking van bestuur, beleid, wetenschap, technologie, bedrijvigheid en markt. Autonomie vs. afhankelijkheid: zelfontplooiing, zelfbeschikking, zelfsturing, zelfwerkzaamheid Sociale ordening vanuit regulering: vanuit gedeelde manieren van denken en doen, institutionaliseringsperspectief, structurering. Hoorcollege 1 – sociale perspectieven en paradigma’s Er zijn meerdere paradigma’s of ontwikkelingsperspectieven tegenover rurale en agrarische ontwikkeling. Er ontstaat onderlinge concurrentie strijd over opvatting, interpretatie van verschijnselen en ontwikkelingen; constructie en interpretatie van feiten. Kracht/invloed van paragisma’s zijn afhankelijk van de mate waarin de niveaus/domeinen een afhankelijk geheel vormen. Agro-industriële paradigma: agro-industrie staat centraal. Pigcity, varkensflat, agropark. Globaal, economie centraal, van plaats ontkoppeld. Post-productivistisch paradigma: groen, rust, ruimte belangrijk Agro-industriële en post-productivistisch paradigma vullen elkaar aan. Nieuw paradigma = integrale plattelandsontwikkeling: landbouw combineren met activiteiten en functies. Sprake van zorgboerderij, proefboerderij, open dagen. Het verbinden van consument en bedrijf verbreding regionale economie. Agro-ecologisch perspectief: ambachtelijk, plaats verankerd. Tegenstrijdigheid tussen paradigma’s: zorgt voor sterke verwevenheid tussen politiek, bestuur en beleid, wetenschap, bedrijvigheid en maatschappelijke belangen. Praktijk is veelvormig en versterken elkaar soms. Hoorcollege 2 Modernisatie:oplossingen zoeken via een geplande ontwikkeling, politiek project, technologisch en economisch project. Synoniem van vooruitgang en ontwikkeling (efficiëntie omhoog, industrialisatie, urbanisatie, toename schaal en complexiteit) Modernisatie paradigma:men dacht in termen van dicotomieën (opdeling in twee ongelijke structuren/begrippen). Rijk vs. arm. Achtergebleven/traditioneel vs modern. Landbouw vs. stad. Herverdeling zou voor groei moeten zorgen. Geen revolutie maar herverdeling om groei te bereiken. Ontwikkeling betekent dus ook acceptatie, politieke participatie en economische participatie. Doelstellingen van naoorlogs beleid: voedselzekerheid tegen lage prijs, export bevorderen dmv productieverhoging en een redelijk bestaan voor mensen werkzaam in landbouw (=bevordering landbouw). 1950, rurale sociologie: COV waarom sommige agrariërs niet willen moderniseren. Cultuurpatroon: collectief gedachtegoed, normen, visies, ambities van die sociale groep. Traditioneel vs. modern-dynamisch cultuurpatroon: modern-dynamisch cultuurpatroon; sociaal-culturele isolatie en interactie met buitenwereld. Arbeidsproductiviteit op moderne bedrijven 30-40% hoger dan op traditionele bedrijven. 1960/1970, internationaal: ontwikkeling stimuleren, beter bestaan, armoede bestrijden en overdracht van nieuwe technologie van Europa naar Afrika; neutrale context, theoretische basis ontwikkelingssamenwerking. Daarnaast werd de modernisatie ondersteunt. Er was sprake van overdracht van technologie: Groene Revolutie. Voorlichting staat centraal; onwetende boeren hebben overtuiging nodig. Land hervorming: beter verdelen van land, marktontwikkeling werd bevorderd en instituties verbeterd. In ’t Zuiden (ontwikkelingslanden): kleingrondbezit dominant; land grabbing nieuw fenomeen. Arbeidsmigratie en verstedelijking kwam op; de-agrarisation. Wageningse sociologie stond voor modernisatie en zorgde dat meer geld in onderzoek en onderwijs kwam ten behoeve van de landbouw en plattelandsontwikkeling. Bestuderen van problemen die modernisatie bracht wereldvoedselvraagstuk. Rurale Sociologie groeide en ging meer kijken naar hoe barrières tot ontwikkeling en modernisatie weggenomen konden worden; barrières: mentaal, ruimtelijk en sociaal. Het benadrukte voorlichting landbouwvoorlichting en sociaal-economische voorlichting bij landbouworganisaties. Ruilverkaveling werd erg gestimuleerd. Ruilverkaveling is het onderling ruilen van grond van boeren met het idee dat ze daar beiden beter op vooruit gaan => efficiëntie. Vanaf begin 80’er jaren: structuur verdwijnt maar we zien het nog terug in: -Actoren met handelingsvermogen/agency: autonomie en afhankelijkheid, relatief en relationeel. -Handelen gestructureerd met ordenende principes als beleid, markt, technologie, wetenschap, maatschappij, consument. Deze principes zijn niet bepalend (?). -Structuratie-theorie (Giddens): poging om klassieke dilemma’s in de sociale theorie op te heffen. -Gedeelde manieren van denken, doen en voelen. (Cultureel repertoire) Long, van de Ploeg -Gedeelde regels: instituties (Ostrom) Kritisch bestuderen hoe geplande ontwikkeling/modernisatie in relatie staat met handelingsruimte die actoren creëren, verschillende reacties op interventies van overheden, ontwikkeling geen lineair proces, meerdere coördinatie principes: stijl begrip: cultuur patronen (Hofstee), actor projecten/netwerken en culturele repertoires (Long), kennis interfaces, bedrijfsstijlen (van der Ploeg). Groene Revolutie Doel van groene revolutie is het verhelpen van honger. Instrument: overdracht van technologie, markten op gang brengen (zaaizaad, kunstmest, voorlichting). Door lage productiviteit in ontwikkelingslanden wordt ontwikkeling geblokkeerd. Inducedinnovation: het op gang brengen van ontwikkeling Dit ontwikkelingstraject veroorzaakt verwachtingen op groei en ontwikkeling en zorgt voor opruiming van institutionele belemmeringen en gebruik maken van wetenschappelijke inzichten. Kritiek: 70/80’er jaren op hybridisatie -vergroot sociale en economische verschillen tussen boeren (land, kapitaal, toegang en kennis) -versterking ongelijkheid -voedsel = geld geworden Hybridisatie (veldwerk 1986): technologie gebruik echter verschillend, divergerende patronen: diversiteit, verschillende paden naar arbeidsproductiviteit Vanaf de jaren ’80: effect van agro-industriële landbouw? -groei agro-industrie en gevolgen op afhankelijkheid van boeren TATE: Technologisch-administratieve Taakomgeving van het boerenbedrijf: Sociaal-politieke context van TATE-theorie: - verschuiving focus in landbouw van belang van boeren naar belang van agro-industrie - verschuiving deeltaken van boerderij naar agro-industrie - groeiende afhankelijkheid van kredietverstrekkers voor bedrijfsontwikkeling Doel van TATE: -beschrijven en verklaren hoe handelingsbeperkingen van/voor de boer tot stand komen -externalisatieproces leidt tot toenemende onderschikking Modernisatie voorbij en daarna verschuift het denken over ontwikkeling naar ontwikkeling als proces, geen product. Daarnaast is er aandacht voor betrokken actoren in ontwikkeling. Door de jaren zijn er verschuivingen geweest: -de staat Hoorcollege 3 – week 2 Specifiek projecten worden continu ontworpen op grond van wetenschappelijke kennis. Daar worden ze op bijgehouden. Het kan beter vooruitgang, optimalisering en uniformering. Ratio(basis/iets ligt ten grondslag aan ratio) moderniseren landbouw, voedselvoorziening en platteland: Doel: voedselzekerheid tegenover lage prijs. Middel: opvoering productie met behulp van kennis, schaalvergroting, intensivering, specialisering, productiviteit, enz. ‘Hofstee: grondlegger Rurale Sociologie naar Amerikaans voorbeeld (met structuur, kwantitatief) Beleidsondersteunend onderzoek verklaart weerstand uit verschillen in cultuurpatronen. Traditioneel vs. modern. Bedrijfsstijl: verklaart verschillen in wijze van landbouwbeoefening tussen gebieden in Groningen. Verschillen in opvattingen over hoe je moet boeren. Agrarische sociologie als sub-discipline: het structuralisme en werking van beleid, technologie en markt op boerenarbeid; groeiende betrokkenheid bij boeren: onrecht, miskenning, afhankelijkheid. Groeiende kritiek op technologie, en maatschappelijke betrokkenheid. Week 2 – woensdag college Casus in twee dorpen, Oost Kaap, Zuid-afrika Multifunctionaliteit Onderzoek vanaf 1995 tot heden maakt verschuiving bestaanswijze zichtbaar van jagen en eenvoudige landbouw naar ingewikkelde, gedifferentieerde bestaanswijzen, verbinding lokaal globaal; stad platteland. Van agrarization naar peasantization De overgang van agrarisch grondgebruik naar industrieel heeft niet volledig plaatsgevonden. Huidige situatie bestaat uit een onderzoek voor mogelijkheden naar re-agrarianisation en re-peasantisation; zoektocht naar rurale geïntegreerde regionale ontwikkelingsparadigma’s. 3 belangrijke trends Xhosa: oorspronkelijk jagers verzamelaars, boeren met koeien (=status), weinig gewassen, vestigen eind 1800 Begin 1900-1930/40: koeien houden, meer gewassen verbouwen Na ‘30/’40 tot heden: verschuiving (=minder agrarisch), belang agrarische productie neemt af In de kleine dorpjes, in de casus bestudeert, is sprake van achterliggende processen: - Great Cattle Killing (eind 1800)- armoede, massale sterfte - Arbeidsreserves: zwarten mogen geen land in “blank gebied”. (=uitvloeisel van Land Act 1912) - Goud en diamanten (?) Arbeidsmigratie eind 19e en begin 20ste eeuw: -Werd vaak gezien als negatief: uitbuiting -Macht verschuift per generatie -Extensivering productie, toename opbrengst, ondanks dat mannelijk arbeid veelal afwezig was. Kleine boeren in de landbouw zijn multifunctioneel. Productiviteit is een uitkomst van lokale interactie tussen veld en omgeving. Natuurlijke omgeving als essentieel onderdeel van plaats. Plaats overschrijdend: interconnecties tussen plaatsen. Plaats als uitdrukking van relaties is niet perse geografisch. Week 3 – hoorcollege 1 Op welke wijze is een toename van de productie van biobrandstoffen van invloed op de wereldvoedselcrisis? De wereldvoedselcrisis kent verschillende oorzaken. Sommigen daarvan zijn bekend en komen al jaren voor. Anderen zijn pas in de afgelopen jaren opgekomen en brengen ons nu tot een punt waarbij we stil staan of we deze oorzaken kunnen remmen in hun proces. Misoogsten, exportrestricties Volgens Ploeg (2010) zijn de belangrijkste redenen van de wereldvoedselcrisis de industrialisering van landbouw, liberalisering van de wereldmarkt en de opkomst van agro-industrieel voedsel imperia. (3 redenen) Tim Lang (10 fundamenten): de voedselcrisis speelt al lang en het gevolg is het productivistische paradigma dat niet in staat is een adequaat en samenhangend antwoord te formuleren op klimaatverandering, watergebruik, biodiversiteit, energie, wereldbevolkingsgroei, afval, land, bodem, arbeid en samenstelling dieet. Overzichtelijk wereldvoedselcrisis (oorzaak en oplossing) Analyse A (incidentele crisis, versterkt door protectionisme): -Oorzaak ongelukkige samenloop van omstandigheden kan opgelost worden door productieverhoging. -Oplossing: productieverhoging, modernisering van primaire productie, vrije handel/ Analyse B (structurele crisis van landbouwproductie en verwerking & vermarkting van voedselproducten): -Oorzaak: de industriële wijze van voedselproductie en decentralisatie van verwerking en vermarkting. -Oplossing: agro-ecologische productie en decentralisatie van verwerking en vermarkting (kortere lokale voedselketens). Analyse C (structurele crisis van het voedselsysteem) -Oorzaak: productivistisch landbouwparadigma -Oplossing complete hervorming van voedselsysteem, met milieu en volksgezondheid als belangrijke aandachtspunten. Hier lijkt sprake van paradigmastrijd. Verschil gedachten over organisatie en aansturing van voedselketen en de vorm van landbouwproductie. Maar het ook strijd van kennis, zeggenschap, bezit en gebruik hulpbronnen. Week 3 – hoorcollege 2 Sociale bewegingen komen sterk op rondom het wereldvoedsel vraagstuk en weerspiegelen de verschuiving van macht van elite;( controle over land, veelal uitbuiting en ongelijkheid, onderklasse) via politieke strijd, emancipatie en hervormingen naar sociale bewegingen. Meer macht voor sociale bewegingen Opkomst van macht sociale bewegingen door: - processen van globalisering - decentralisatie naar andere niveaus; er ontstaat politieke ruimte - privatisering en marktwerking In debat: Peasant revolutions: openlijke verzetsacties, gecoördineerd; Isaacman (1990) voor Afrika/Mozambique Alledaags verzet: ongecoördineerd, James Scott (1976). Innovatief gebruik maken van wetgeving, beleid, relaties met politici: mestbeleid in Nederland (O’Brien, 1996). Sociale beweging: “een netwerk van informele interacties tussen tal van individuen, groepen en/of organisaties in een politiek of cultureel conflict op basis van gedeelde identiteit.” Sociale bewegingen stellen politieke agenda’s en programma’s, bevechten rechten van minderheden, vrouwen, rechten, zelfbeschikking. Ze verbinden/versterken kennis die tot nu toe buiten beschouwing is/word gelaten. Verschillende typen bewegingen: Milieu-activisten/beweging: in de stad en op het platteland Indigenous-culturele bewegingen: in de stad en op het platteland Identiteits-en-sociaal-rechtsbewegingen – emancipatorisch Voedselbewegingen: in de stad en op het platteland Sociale bewegingen komen overeen, ze zijn bijvoorbeeld meestal erg pluriform vele verschillende soorten. Vaak anti-globalisering en gericht op een plek. Maar toch zijn het vaak globaal actieve organisaties. Daarnaast probeert het de effecten van neo-liberale globalisatie en modernisatie te beschermen. Land to the tiller; diegene die het bewerkt moet het bezitten. Herverdeling zou armoede verminderen. Kleine boeren zijn efficiënter dan grote boeren. Modernisatie van platteland en landbouw-beoefening. Landhervormingen plannen Landhervormingen; door de staat uitgevoerd. Via de markt is goed omdat je dan ziet wie er wilt verkopen en wie wilt kopen en de markt daar automatisch op selecteert, staat slechts subsidie uitgeven. De staat maakt mogelijk, maar sociale bewegingen controleren en selecteren hierbinnen, sociale bewegingen zijn geïdealiseerd. Ook zij hebben politieke agenda’s, hiërarchisch leiderschapstructuur. Er ontstaan veel botsingen over kennis van experts die landhervormingen plannen. Dit gaat over verschillende ideeën over landgebruik, geplande ontwikkeling, markten en technologie. Received Wisdom: kennis en interpretaties die als waarheid worden gezien, zonder getest. Markten Nested markets: nieuwe/ andere relaties tussen consumenten en producenten, verticale verdeling van toegevoegde waarde, prijszetting, horizontale relaties. Lokale markten: boeren markten, landwinkels, kopen op de boerderij Korte ketens, lokale voedselsystemen en voorkomen van afhankelijkheid van supermarkten. Agro-ecologie (lokaal): in essentie landbouwpraktijk dat zich voortbouwt op: lokale hulpbronnen, lokale markten, lokale kennis, lokale gebruiken, uitgaand van rechten en gerechtvaardigdheid. Agro-ecologie legt claim op sociale, economische en ecologische duurzaamheid. Kennis debat tussen twee paradigma’s: Week 4 – hoorcollege 1 Voedselketens: dynamiek: globalisering en relokalisering. Duurzaamheid: ecologische, economische en sociale aspecten van voedselketens en indicators. Kwaliteit: definitie, garantie, transparantie en toezicht. Dynamiek: ritme, schommelingen en structuur in ? Sinds 1960 zeggenschap en coördinatie naar de supermarkten: - Sterke concentratie in voedingsindustrie en grote inkopers. - Supermarkten veel belangrijker, groter aandeel. - Strijd om zeggenschap en verdeling van waarde in ketens - Concurrentie tussen ketens: prijs en kwaliteit Sinds 1960 Liberalisering van de wereldhandel (WTO): minder overheid (deregulering). Prijs, kwaliteit, aanbod overgelaten aan de vrije markt. Veranderde eetgewoontes en sterkte ontkoppeling tussen plaats van productie en consumptie; meer en meer los van specifieke plaats en locatie; kan overal plaats vinden – herkomst, kwaliteit, transparantie, toezicht? Relokaliseren: (lokale ontwikkeling) als tegenbeweging, toenemende aandacht voor: -Talloze initiatieven vanuit boeren, burgers, ngo’s: bijzondere, hoogwaardige kwaliteit – sociale bewegingen -Streven naar maatschappelijke en economische meerwaarde opkomst landbouw, streekeigen productie, standslandbouw – verbreding of multifunctionele landbouw. -Voedselvoorziening verbijzonderen, herkoppelen aan het bijzondere, plaatselijke, niet alleen locatie Weerslag op politiek en beleid: nieuwe vormen van marktregulering -groei aan claims en keurmerken -private versus publieke regulering en toezicht op claims wat betreft kwaliteit, duurzaamheid, gezondheid; zelfregulering in collectieven. Verandering inkoopbeleid overheid (scholen, zorginstellingen) opkomst stedelijk voedselbeleid. Samenvattend: globalisering en relocalisering: Globalisering: groeiende afstand producent-consument. Relokalisering: verkleinen van die afstand producent-consument. Verbijzonderen Agro-industriële paradigma heeft geresulteerd in Globalised Food Systems=afstand consument, producent Agro-ecologisch paradigma ijvert voor lokale of plaatselijk werkende voedselketens =localised food systems Kwaliteit: inherent of toevoeging Agro-industrieel paradigma: kwaliteit is meetbaar en kneedbaar, kan worden toegevoegd. Agro-ecologisch paradigma: kwaliteit verbonden en stoelt op oorspronkelijkheid van hulpbronnen en proces Kwaliteit: transparantie en borging Uiteenlopende definities hebben samenhang met de organisatie van de voedselketen Ook grote verschillen in transparantie en traceerbaarheid: -Dit zou kenmerk van alle vormen van ketenorganisatie moeten zijn. -Product blijkt vaak niet te zijn wat wordt gesuggereerd. Duurzaamheid: prestatie en perspectief Hoofdkenmerken van duurzame voedselvoorziening:ecologisch: rekening houden met milieu, natuur, biodiversiteit en klimaat. Sociaal: vertrouwen in bescherming veiligheid, kwaliteit, zeggenschap, insluiting, ontplooiing. Economisch: verdeling opbrengsten en kosten in de keten, mate bijdrage ontwikkeling ter plaatse Hoorcollege 2 – week 4 Nakumat Nairobi: groot aanbod, luxe en comfort. Voorverpakt, veelal buitenlands eigendom. (benoemde case) Kleine supermarktjes: goedkoop, dichtbij, ontmoetingsplek, geen rente, voor kleine hoeveelheden Tweeledige structuur: naast elkaar bestaand: formeel – informeel. Verschillende netwerken en sociale relaties Geen duale structuur: dual economics: modern – traditioneel. Perspectief – zonder noemenswaardig perspect. Concrete organisatie (bazaar, supermarkt): -een assemblage van mensen (sociaal) en goederen/diensten (materieel) -bouwt voort op ingebed in netwerken van sociale relaties: verscheidenheid -configuratie van verbanden tussen hulpbronnen en vormgegeven door producten Markten ontstaan geleidelijk: -uitvinding zoals transportmiddelen, koelmachines.. -markten als organisatie die plaatsen en actoren verbinden: -een emergent geheel: sociale en materiële elementen geassembleerd tot een geheel Verschillen markten Contrast organisatiemodellen en coördinatie-mechanismen: internationaal vertakte bedrijven – familiebedrijf Lange vs. Korte handelsrelaties en handelsnetwerken: globaal-lokaal. Definitie: globaal, veelal lokaal gedefinieerd. Fast Food vs. Local food. Sociale interactie tussen actoren: markt als ontmoeting, vrienden, informatie. Verdeling toegevoegde waarden. Aandacht voor supermarkten is relatief recent, lang als niet relevant beschouwd en nu door onoverkomelijk transformatie (traditioneel modern) (kleinschalig grootschalig) bezien. Marktonderzoek vooral producten: -Rol van productie en producenten heeft lang centraal gestaan -Aandacht verschuift nu steeds naar consumptie en consumenten -Aandacht vooral vanwege groei middenklasse Problematische aspecten -Transformatie in zijn geheel incompleet: Veelvoud van markten, lokale markten zeer dynamisch (veranderend) -Toegang tot supermarkten voor onafhankelijke producenten is niet makkelijk. Supermarkten de plaats van interactie tussen globaal en lokaal (producten, gewoonten). Er is dus sprake van een globale en lokale dimensie. Het gaat hier bij de college om de slechte arbeidsomstandigheden en het slechte loon wat de boeren in Zuid-Afrika krijgen. In het noorden wordt alles voor veel duurder verkocht. Supermarkten worden nieuwer, kapitaalintensiever en zorgen voor nieuwe vormen van logistiek en marketing. Voedsel wordt globaal aangekocht en niet alleen lokaal. Toegevoegde waarde van producten ligt dan ook globaal. SM systematiek Eigen distributie centra: contract farming, vaste contracten tov lage prijzen, risico bij producent. Groei en expansie SM heeft verschuiving in voedselketen veroorzaakt grote spelers, prijbepalend. Reguleren markt via standaarden=> kostenverhogend, haalbaar of niet haalbaar? Aandeel supermarkten in consumptie van voedsel stijgt: -supermarkt heeft de ‘globale’ klant ontdekt, medegedreven door urbanisatie, open neo-liberaal investeringsklimaat, supermarkten bestrijken ook arme dorpen en buurten. Expansie SM wordt gestimuleerd door overheden; vooral daar waar economische ontwikkeling gedragen wordt door middenklasse en zekere mate van arbeidersklassen. Verschuivingen in voedselketen tot gevolg: opkomst fast food en verandering in dieet. Door verschuiving voedselketens richting arme gebieden op zoek naar meer consumenten. Hoorcollege 1 – week 5 - platteland als arena: ontwikkeling – Strijd om ruimte Kern vraagstuk: beheer en grip op gebruik/aanwending van land? -Privaat of publiek goed?: ‘commons’ of ‘common pool resources’. -Conflicten en strijd om toegang tot hulpbronnen -Gemeenschappelijke regels ter plaatse ontstaan versus regulering van bovenaf, buitenaf, veraf? -Regulering door overheid, door markt of burgergemeenschap Overzichten Proces ‘van buitenaf’. Politiek-economische processen beïnvloeden plaatsvorming door 1. dominante economische marktordening, 2. Dominante vorm publiek bestuur en overheidsregulering, 3. Dominante technologie en ontwikkeling. Deze plaatsvorming veroorzaakt weer ecologische en sociaal-culturele processen. Proces ‘van binnenuit’. Ecologische processen herwaarderen sociaal-culturele processen en samen stimuleren zij plaatsvorming. De plaats beïnvloedt de politiek-economische processen. Sociale orde: cultuur vs. Structuur zorgt voor verschillen in ontwikkeling per plaats of gebied. Cultuur staat tegenover machtsverhoudingen. Institutioneel perspectief: instituties als diep ingesleten gedeelde regels, routines, vanzelfsprekende manieren van denken en doen. Institutionele arrangement/ afspraak: afspraken tussen belanghebbende partijen of over de gezamenlijke aanpak van een vraagstuk zoals het opstellen en uitvoeren van overheidsbeleid, die deels vastgelegd of geformaliseerd wordt in een samenwerkingsverband. Plaatsvormende processen verschillen met tijd en plaats => verschillende processen Platteland als arena – de strijd om land in Nederland Nederland is dichtbevolkt en dat zorgt voor vergrote druk en schaarste van ruimte. Twee belangrijke veranderingen vallen samen. Het publieke bestuur is veranderd waardoor meer bedrijven zijn betrokken bij ontwikkeling. Ook is er sprake van regulering en meer marktregulering en ruimte voor zelfregulering. Opkomst nieuwe institutionele arrangementen: afspraken tussen betrokken partijen hoe het samen aan te pakken op bepaald beleidsterrein. -Toenemende druk op combineren van functies platteland en wijziging in belang van functies. “Government to Governance”. Modernisering van landbouw en platteland verliep relatief soepel als gevolg van beleidsontwikkeling en implementatie door ‘het Groene Front’: -Neo-corporatistische structuur van ministerie van landbouw, vaste Kamercommissie van landbouw, landbouworganisaties en Landbouwschap -Alternatieve/dissidente opvattingen werden buitengesloten en afgeserveerd omdat ze in strijd waren met het belang van de sector en de toekomst van economisch krachtige landbouw. In de jaren ’80 ontstaan scheuren in het Groene Front, doordat het ministerie van VROM (milieu) krijgt meer invloed. Sterke groei van natuur- en milieuorganisaties die moderniseringsparadigma ter discussie stelt. Economische noodzaak tot hervorming GLB. Opkomst neo-liberaal gedachtengoed; eind jaren ’90 wordt Landbouwschap opgeheven. Veranderingen in publiek bestuur en taak overheid: andere ministeries krijgen invloed op landbouw- en plattelandsbeleid. Sterke groei maatschappelijke belangenorganisaties. Terugtredende overheid: het moet uit de markt en de maatschappij komen: -van ‘government’ naar ‘governance’. -van ‘top-down control and demand’ naar netwerksturing en participatieve besluitvorming -complexiteit neemt toe evenals de gebiedspecifieke aard van vraagstukken – gebiedsontwikkeling neemt een vlucht. Vooraangaande bevorderd opkomst van nieuwe institutionele arrangementen voor een gebiedspecifieke aanpak. Het open landschap en het traditioneel agrarisch cultuurlandschap staat onder druk en verdwijnt door: -natuur, bouwgrond, bedrijven, asfalt, spoorwegen, grote landbouwbedrijven, windenergie. Welke functie de overhand krijgt zal mede afhangen van de waarden en beelden die ‘de samenleving’ en ‘de politiek’ toekennen aan het platteland en daarmee het reguleren van inrichting en gebruik. Er wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende waarden; visueel, gebruik, sociaal-cultureel. Waarden van platteland Waarden en beelden van het platteland (visueel/esthetisch) Natuurwaarden: beleving van natuurlijke schoonheid, frisse lucht en open landschap Agrarische landschapswaarde: weiland, akkerland, boerderijen, weiland met koeien en schapen Ruimtewaarde: ruimte voor beweging, ontspanning, vrije tijd, bossen, natuur, recreatie Attractiewaarde: rust, groen, uitzicht, kleine dorpjes Waarden en beelden van het platteland (gebruikswaarden): Agrarische landschapswaarde: landbouw als stoffeerder en beheerder van het landschap Agrarische productiewaarde: landbouw als winst, voedselvoorziening, economie Recreatiewaarde: wandelen, watersport, fietsen Woonkwaliteitwaarde: landbouw als mooie woonomgeving, leefruimte Sociaal-maatschappelijke waarde: zorgboerderijen Sociaal-culturele waarden van het platteland: -Sociale waarden: rust, gemoedelijkheid, harmonieus (-) benauwend, saai, kneuterig, gesloten -Culturele waarden: hollands cultuur, authentiek, traditie (-) conservatief, bekrompen, boers, stilstaand -Spirituele waarden: wisseling van seizoenen, natuurlijke ritmen en processen -Idyllische waarden: lieflijk platteland, groei, mooi harmonie in natuur Phd-onderzoek Wiebke Wellbrock: DERREG: onderzoek door de EU gefinancierd 2009-2011. Hoe het samen leren werken aan ontwikkeling van een gebied kan worden bevorderd – onderzoek in 6 verschillende gebieden in Europa. Verbinden van publiek bestuur, kennisinstellingen en praktijkinitiatieven = interfaces; leren samen te werken; maken van afspraken hoe samen te werken aan gebiedsontwikkeling. Spiraal: collaborative leadership: partijen bij elkaar brengen met als doel een gezamenlijke visie te creëren. Collective agency: opbouwen gezamenlijk handelingsvermogen Nieuwe institutionele arrangementen: nieuwe vormen van samenwerking blijven veranderen Collaborative governance: samenwerking van verschillende instituties Week 6 – hoorcollege 1 – de plattelandrelaties en de ‘hongerige stad’ Steden groeien wereldwijd extreem. Veel mensen leven daar in achterstandswijken. Stedelijke behoefte aan goederen en diensten groeit sterk. Platteland is rijk aan hulpbronnen; productieruimte tot consumptieruimte. Consumer society: in consumptiemaatschappij ontleen je sociale status en identiteit aan wat je consumeert, niet zozeer aan wat je produceert. Stad-platteland; urbaan-ruraal. Stad als centrum van politieke en economische macht met een culturele elite. Steden domineren platteland, beschikking over de rijkdom van het platteland, dichtbij en veraf. Zeggenschap over inrichting en gebruik van het platteland – nieuwe vormen van bestuur, modes of governance, nieuwe insitutionele arrangementen. Verandering in die relatie stad-platteland: Verschillen tussen stad en platteland vervagen door metropolen (uitbreidende steden). Van dichotomie (twee aparte delen) naar dualiteit (twee structuren in één): stad en platteland worden beiden gevormd vanuit dezelfde ordening- of transformatieprocessen = ruraliteit. Enkele opgaven voor stad en metropool: Milieu en kwaliteit leefomgeving: luchtverontreiniging, dumpen afval, ontbreken riolering Sociale en economische problemen: toenemende armoede en ongelijkheid, gebrek aan werk, groeiende onvred Week 6 – hoorcollege 2 – strijd om hulpbronnen Transformatieprocessen: toenemende urbanisatie de hongerige stad -mobiliteit en migratie van mensen en hulpbronnen als verbinding tussen plaatsen globalisatie -verandering op het platteland -nieuwe/andere stad-platteland verhoudingen ‘Dualiteit’ van stad en platteland; => ruralisering vd stad en urbanisering van platteland -interactie en co-existeren van verschillende sociale materialen -hulpbronnen, praktijken, mensen en migratie Contrasterende processen De-agrarianisatie: diversificatie van bestaansbronnen; belang van landbouw neemt af. Combineren/stapelen van activiteiten: multifunctionaliteit – pluri-activiteit Re-agrarianisatie: stadse landbouw, terug naar platteland. re-peasantisation: zoektocht naar autonomie Mobiliteit, migratie; land grabbing Dit roept vragen op zoals welke soort ontwikkeling en wat het verband tussen duurzaamheid van ontwikkeling. Mobiliteit; begrepen als migratie is van oudsher verbonden met ruraal-urbaan interactie. Problematisch is de dichotomie daarachter (?). Intensiteit van mobiliteit is sterk gewijzigd naar nieuwe vormen van mobiliteit. Agv relatief recente processen. Bestuderen we de flows en vooral ook processen die deze flows voortbrengen, sturen, belemmeren en/of eruit voorkomen. Processen van globalisering maar ook door tegenbewegingen zoals lokalisering. Relatie met ontwikkeling is dat plaats verandert door mobiliteit. Mensen die verhuizen ivm arbeid, vluchtelingen, toeristen opkomst nieuwe producten Verslepen van hulpbronnen: -kennis van stad, cultuuroverdracht, geldkapitaal wereldwijde expansie/overdracht, nieuwe technologie Mobiliteit/duurzaamheid: Draagt mobiliteit bij aan duurzaamheid van mensen, steden, enz.? Globalisering drijft en transformeert mobiliteit. Nieuwe vormen van mobiliteit. Land grabbing is de opkomst van een globaal food-fuel-fodder systeem. Globale markten beïnvloeden lokaal landgebruik Ruralisering van de stad: straat/informele handel, stedelijke landbouw en de daarbij behorende herdefiniëring van hulpbronnen. De urbanisering van het platteland: urban elites komen op land = nieuwe hiërarchie, architectuur, land grab Verschillende gebieden ontwikkelen verschillend; ‘hot spots’: opeenhoping van kapitaal. Nieuwe ruimtes waar surplus kapitaal maar ook arbeid naartoe vloeit meer vraag. ‘Lege plekken’: gemarginaliseerd, arm maar wel onderdeel van het globale Ongelijke ontwikkeling, binnen staten: regionale groei en ontwikkeling vs. Stagnerende regio’s en groeiende sociale ongelijkheden. Tussen staten/continenten; Noord-Zuid verhoudingen; zijn sterk veranderd in afgelopen 10 jaar. Sectoren: voorkeur voor hi-tech en niet traditionele sectoren. De periferie wordt gestuurd door betrokken actoren. De dynamiek van herdefiniëring/herordening van Centrum op eigen wijze. Ongelijke ontwikkeling; binnen staten: regionale groei en ontwikkeling Groeiende sociale ongelijkheden -Tussen staten/continenten: Noord-Zuid verhoudingen zijn sterk veranderd in de afgelopen jaren. Sectoren: voorkeur voor hi-tech tov traditionele sectoren Vroege economische theorie legt nadruk op verwachtingen van migrant op werk, zekerheid en hogere inkomens in de stad. Nu meer aandacht voor markt falen: kapitaalmarkten, zekerheden. Niet slechts een besluit van een individu, maar familie; risicoverlagende strategieën en diversificatie. Antropologische perspectieven: Legt nadruk op wederkerigheid, uitgaand van vertrouwen, migratie is niet slechts een functie van arbeid maar ook de zoektocht naar hulpbronnen zoals land, nieuwe ervaringen en culturele hybridisatie. Controle migratie bleek altijd problematisch; regionale ontwikkelingsbeleid is niet erg effectief, familiebanden en kunstmatige grenzen. Opkomend was hoe de migranten integreren in de nieuwe omgeving, sociaal en institutioneel, regulatie tot hulpbronnen. Land grabbing en conflicten nieuw onderzoeksterrein: Land grabbing: Problematiseren, land heeft betekenis als: Economische factor; voedsel, hout, vezels, mineralen, bossen, water Bind arbeid via werkcontracten van tilt, Land in westers concept als buitenlandsbezit (ontbossing in land of bebossing). Veel nadruk op etniciteit, lokaal zijn landgrabbers uit het oog. Hun aandeel is vele malen groter. Veel is gericht op Afrika en veel op alleen land; daardoor de obsessie om te kwantificeren. Te veel nadruk op onteigening van land. Tentamen 3 – week 6 – het tentamen Belangrijk: paradigma agro-industrieel vs. Het ambachtelijke lokale voedselsysteem Oorzaken wereldvoedselvraagstuk Globalisering en voedselbehoefte Ketenorganisatie en duurzaamheidsprofiel?