Sicco Mansholt en de geschiedenis van de plattelandsontwikkeling Karin van Leeuwen Op zaterdag 15 november organiseerde de werkgroep Geschiedenis van de WBS een workshop over de politieke erfenis van Sicco Mansholt tijdens een 'Europadag' in Groningen. De organisatie van de Europadag was in handen van de Nederlandse delegatie van de sociaal-democratische fractie in het Europees Parlement. Het programma van de Europadag stond voor een belangrijk deel in het teken van het honderdste geboortejaar van een van de belangrijkste Europeanen uit het PvdA-verleden: Sicco Mansholt. In naoorlogs Nederland werd Mansholt, eerst als minister en vervolgens als Eurocommissaris, bekend als dé man achter de rationalisatie in de landbouw: zijn naam zou zowel verbonden zijn aan het snelle herstel van de voedselvoorziening na de Tweede Wereldoorlog als aan de boterbergen en melkplassen die door ‘Brusselse’ subsidies werden veroorzaakt. De workshop had als vraagstelling in hoeverre het verleden van het Nederlandse platteland inderdaad door Mansholt is bepaald. Ook was er aandacht voor de toekomst van de landbouw en het platteland: hoe zou die er, naar de geest van Mansholt, uit moeten zien? Lezing Marijn Molema: de wegbereiders van Mansholt In zijn lezing over de wegbereiders van Mansholt in de periode 1890-1940 stelde VUhistoricus en werkgroeplid Marijn Molema allereerst de vraag of we de rationalisatie en schaalvergroting in de Nederlandse landbouw echt vooral aan Mansholt te danken hebben. Aan de hand van de totstandkoming van de eerste ruilverkavelingswetten in 1924 en 1938 toonde Molema hoe de ontwikkeling van het platteland eind negentiende eeuw op initiatief van een groep sociaal-liberale hervormers en ingenieurs was ontstaan. Zij riepen de overheid te hulp bij het afdwingen van ruilverkaveling: het samenvoegen van versnipperde stukjes landbouwgrond tot aaneengeregen stukken land. De rol van de overheid groeide vanaf de jaren dertig, toen de ontwikkeling van het platteland door de aanleg van wegen en het graven van kanalen gezien ging worden als een dankbaar werkverschaffingsproject voor de vele crisiswerklozen. Lezing Erwin Karel: het beleid van Mansholt De Groningse historicus Erwin Karel begon zijn lezing op het punt in de geschiedenis waar Molema eindigde. Vanaf 1945, zo vertelde Karel, zou plattelandsontwikkeling niet slechts als werklozenproject gaan gelden, maar ook als noodzakelijke operatie om de voedselvoorziening in Nederland veilig te stellen en om ook boeren de kans te geven een welvarend bestaan op te bouwen. Onder Mansholts ministerschap werden dan ook niet alleen meer wegen aangelegd, maar ook educatieprogramma’s opgezet voor boeren en boerinnen die hun bedrijf wilden moderniseren en voor boerenzonen die, vanwege de schaalvergroting, veelal buiten de landbouw hun toekomst moesten zoeken. De Eurocommissaris Mansholt voegde daar een systeem van subsidiëring van landbouwproducten aan toe: de welvaart van de boeren en de voedselvoorziening in Europa leken vanaf dat moment gegarandeerd. Toch is dit niet de gehele ‘erfenis van Mansholt’, betoogde Karel nadrukkelijk. De boterbergen en bovenal het rapport ‘Grenzen aan de groei’ van de Club van Rome uit 1972 brachten een omslag in het denken van Mansholt teweeg. Als man van de grote lijnen ‘bekeerde’ hij zich al snel tot een pleitbezorger van groeibeperkende maatregelen voor de landbouw maar vooral van een brede visie op de ontwikkeling van het platteland die verder ging dan het denken over landbouw alleen. Discussie: de toekomst van de landbouw en het platteland In de discussie die op de workshop volgde, werd geprobeerd dit bredere blikveld van de latere Mansholt, toe te passen op deze tijd. PvdA-Kamerlid en biologisch boer Harm Evert Waalkens bracht naar voeren dat het anno 2008 - na een Nederlandse en een Europese visie op landbouw en platteland - tijd is voor een wereldwijde visie. Landbouwbeleid gericht op ontwikkeling en uiteindelijk op zelfvoorzienendheid heeft Europa in zijn ogen niet meer nodig – Mansholt heeft dit voldoende op de rails gezet. Voor een continent als Afrika is een dergelijk beleid echter noodzakelijk. De oogst van Mansholt moet dus worden geëxporteerd naar Afrika, aldus Waalkens. Lily Jacobs, Europarlementariër voor de PES, nuanceerde dit beeld. Vooral in de nieuwe Europese lidstaten zoals Bulgarije en delen van Polen is de landbouw nog niet zo ver ontwikkeld als bijvoorbeeld in Nederland. Het aan de markt overlaten van deze sector zou de boeren zeker niet de door Mansholt gewenste bestaanszekerheid geven. Vanuit de zaal werd hieraan toegevoegd dat ook in Nederland de markt soms ongewenste invloeden heeft op de ontwikkeling van de landbouw. De steeds verder dalende melkprijs brengt veel boeren in de problemen. Hoe ver kan, in een land waar verstedelijking de landbouw steeds meer wegdrukt, de noodzakelijke schaalvergroting nog doorgaan? Waalkens stelde dat zijn pleidooi tegen een Europees landbouwbeleid niet gezien moet worden als een pleidooi voor het overlaten van het platteland aan de markt. Wel wil hij af van de huidige directe inkomenssteun voor de boeren. In plaats daarvan zou de overheid of de samenleving de boeren moeten betalen voor de vele taken die zij verrichten naast het produceren van voedsel, zoals het onderhouden van de voor recreatie zo noodzakelijke open ruimte. De overheid zal zich dus wel met het platteland blijven bemoeien, of dat nu op nationaal, op Europees of op wereldniveau is. De dubbele erfenis van Mansholt zou daarbij ook de sociaal-democraten van nu nog als richtsnoer kunnen dienen: gerichte ontwikkeling van de landbouw is noodzakelijk, maar daarbij moet er wel rekening worden gehouden met de grenzen van de groei.