Meerkeuzevragen Peer Instruction (Leren van je medeleerlingen in de les fysica) Velewe-congres 29/11/03 1) Een vrachtwagentje met m = 500 kg dat tegen 50 km/u rijdt, wordt achteraan aangereden door een vrachtwagen met massa 1 ton die tegen 70 km/u rijdt. Er wordt niet geremd. Na de botsing wordt er verder gereden met een snelheid gelijk aan A) 70 km/u B) 50 km/u C) iets minder dan 50 km/u D) 25 km/u Thema: botsingen 2) De druk boven een vloeistof wordt verdubbeld. Men meet de druk in de vloeistof op diepte h. De druk zal A) ook verdubbelen B) meer dan verdubbelen C) minder dan verdubbelen D) er zijn hier gegevens tekort Thema: druk 3) Hoeveel factoren bepalen de snelheid van een vrij vallend voorwerp in het luchtledige wanneer het op de grond terecht komt? A) 0 B) 1 C) 2 D) 3 Thema: valbeweging 4) (variant op vraag 3) Welke factoren bepalen de snelheid van een vrij vallend voorwerp in het luchtledige wanneer het op de grond terecht komt? A) 2 nl. massa en veldsterkte B) 2 nl. hoogte en veldsterkte C) 2 nl. massa en hoogte D) 3 nl. massa, veldsterkte en hoogte Thema: valversnelling 1 5) Wagen 1 botst frontaal tegen wagen 2; 1 en 2 hebben dezelfde massa en dezelfde snelheid. De wagens zijn zwaar beschadigd. Na de botsing A) hebben 1 en 2 dezelfde snelheid B) zullen 1 en 2 stilstaan C) geldt de wet van behoud van energie D) is er geen behoud van energie Thema: botsingen 6) Een astronaut van 60 kg gaat naar de maan. A) op de maan weegt hij ook 60 kg B) zijn gewicht op de maan kan berekend worden C) op de maan is de man gewichtloos (want hij zweeft) D) hij weegt minder op de aarde dan op de maan Thema: gewicht – massa 7) Een lichaam dat een eenparig cirkelvormige beweging beschrijft, ondergaat A) geen kracht want er is geen versnelling B) een kracht die loodrecht op de baan staat en naar de buitenzijde gericht is C) een kracht die loodrecht op de baan staat en naar de binnenzijde gericht is D) een kracht evenwijdig aan de baan Thema: mechanica: ECB 8) Een beker met 500 ml olie en een beker met 500 ml water worden met twee identieke dompelkokers opgewarmd. Dan zal/zullen A) de olie en het water even snel opwarmen B) de olie sneller opwarmen dan het water omdat het een lagere soortelijke warmtecapaciteit heeft C) de olie trager opwarmen dan het water omdat het een lagere soortelijke warmtecapaciteit heeft Thema: warmteleer 9) In een gespannen touw dat aan twee uiteinden is vastgeknoopt, wordt aan één uiteinde een trilling aangebracht. Er ontstaat een staande golf als de lengte van het touw A) een veelvoud is van de golflengte B) een veelvoud is van de halve golflengte C) een veelvoud is van een kwart golflengte Thema: staande golven 2 10) Voor een lichaam dat verticaal omhoog wordt geworpen en dat nadien valt, geldt volgende grafische voorstelling: A) B) x x t C) t D) x x t t Thema: verticale worp 11) Bij een harmonisch trillend lichaam is: A) de snelheid maximaal in absolute waarde op het ogenblik dat lichaam zich in één uiterste stand bevindt B) de versnelling maximaal in absolute waarde op het ogenblik dat lichaam door de evenwichtsstand gaat C) de snelheid maximaal in absolute waarde op het ogenblik dat lichaam door de evenwichtsstand gaat D) de versnelling maximaal in absolute waarde op het ogeblik dat lichaam zich in één uiterste stand bevindt het het het het Thema: harmonische trilling 12) Wat kun je zeggen over het gewicht van een lichaam in een neerwaarts bewegende lift? A) het gewicht is gelijk aan nul B) het gewicht is groter dan het gewicht van het stilstaande lichaam C) het gewicht is kleiner dan het gewicht van het stilstaande lichaam D) het gewicht is gelijk aan het gewicht van het stilstaande lichaam Thema: massa en gewicht 13) Bij actie en reactie A) is de totale kracht nul B) is de totale kracht nooit nul C) is de totale kracht nul als er geen beweging is Thema: actie en reactie 3 14) Stel je hebt een massa aan een veer. Je start de trilbeweging op. Is dit een voorbeeld van een ongedempte harmonische trilling? A) nee, er is steeds wrijving B) ja, in de ruimte werkt dit systeem C) dit werkt enkel als je een ideale veer gebruikt met een zeer kleine massa D) de massa zal wel zeer lang trillen maar niet harmonisch Thema: harmonische trillingen 15) Wat gebeurt er met de massadichtheid van een vaste stof als de temperatuur stijgt? A) blijft hetzelfde B) wordt kleiner C) wordt groter D) dit probleem heeft geen oplossing Thema: massadichtheid 16) Men bouwt twee zwembaden. Bad 2 heeft een lengte die 2 keer zo lang is als bad 1 en een breedte die 3 keer zo breed is t.o.v. bad 1. De twee zwembaden worden met water gevuld tot men overal een diepte van 1.50 m heeft. Kan men dan beweren dat de hydrostatische druk op de bodem van bad 2 A) 2 keer groter is t.o.v. de hydrostatische druk van bad 1 B) even groot is als de hydrostatische druk van bad 1 C) 6 keer groter is t.o.v. de hydrostatische druk van bad 1 D) 2 keer kleiner is t.o.v. de hydrostatische druk van bad 1 E) 3 keer kleiner is t.o.v. de hydrostatische druk van bad 1 F) 6 keer kleiner is t.o.v. de hydrostatische druk van bad 1 Thema: hydrostatische druk 17) Wanneer men in het luchtledige een stalen en een plastieken kogel van eenzelfde hoogte laat vallen, dan A) bereikt de stalen kogel het eerst de grond B) bereikt de plastieken kogel het eerst de grond C) bereiken ze beiden op hetzelfde moment de grond D) men kan niet uit de gegevens afleiden welke het eerst neerkomt Thema: krachtenleer 18) Wanneer een harmonisch trillende massa door zijn evenwichtstoestand gaat, A) is zijn snelheid maximaal en zijn versnelling nul B) is zijn snelheid nul en zijn versnelling maximaal C) zijn de snelheid en de versnelling nul D) zijn de snelheid en de versnelling maximaal Thema: harmonische trillingen 4 19) Een auto trekt een aanhangwagen. De grootte van de kracht van de auto op de aanhangwagen is F1; de grootte van de kracht van de aanhangwagen op de auto is F2. Welke uitspraak is correct? A) F1 > F2 als de wagen versnelt B) F1 < F2 als de wagen vertraagt C) F1 < F2 als de wagen versnelt D) F1 = F2 in beide omstandigheden Thema: actie-reactie 20) Men voegt aan een massa ijs een constante hoeveelheid warmte toe i.f.v. de tijd. Welk T(t)-diagram is het juist? (normdrukomstandigheden) A) T(x) β α t(s) α<β B) T(x) β α t(s) α>β C) T(x) β α t(s) α=β D) T(x) t(s) Thema: faseovergangen / soortelijke warmtecapaciteit 5 21) Binnen in een magneet lopen de veldlijnen volgens afspraak van A) + naar – B) – naar + C) N naar Z D) Z naar N Thema: magnetisme 22) is het symbool voor A) B) C) D) een TL-lamp met dimmer een regelbare spanningsbron een regelbare weerstand een regelbare condensator Thema: elektriciteit 23) De periode van een schommel op de maan (gmaan = 1/6 gaarde) is in vergelijking met de periode van dezelfde schommel op aarde A) even groot B) groter met een factor √6 C) kleiner met een factor √6 D) niet te berekenen Thema: harmonische bewegingen 24) Bij mechanische golven wordt A) enkel energie overgedragen B) enkel materie overgedragen C) materie en energie overgedragen D) noch energie, noch materie overgedragen Thema: golven (harmonische bewegingen of trillingen) 25) Schuine worp (waar gebeurd!): Rob van Oudenhoven wordt afgeschoten met een kanon met snelheid v0 en onder een hoek φ. Met welke snelheid en onder welke hoek komt hij op de dikke mat terecht? A) v0 en φ B) –v0 en φ C) v0 en – φ D) –v0 en – φ Thema: kinematica 6 26) Onafhankelijkheid van bewegingen: We gaan kayakken op de Lesse. We willen aanmeren bij een eetplaats. Er is een sterke stroming. Hoe kunnen we er geraken? A) we varen loodrecht op de stroomrichting B) we varen tegen de stroomrichting in en dan loodrecht C) we varen schuin tegen de stroomrichting in Thema: kinematica 27) Pol beweegt volgens een eenparige rechtlijnige beweging. Welke van volgende diagrammen hoort NIET bij deze beweging? x v grafiek 1 A) B) C) D) t a grafiek 2 t grafiek 3 t grafiek 1 grafiek 2 grafiek 3 geen enkele van deze grafieken Thema: kinematica 28) Een blok glijdt met constante snelheid van een helling met hoek α. Dan geldt zeker A) Fg < Fw B) Fg = Fw C) FN = Fg D) geen juist antwoord Thema: contactkrachten (dynamica) 29) De lading van een He+-ion (uitgedrukt in Coulomb) is A) 1 C B) 2 * 1,60 * 10-19 C C) 1,60 * 10-19 C D) niet gegeven Thema: elektrostatica 30) Een metaal is een goede geleider omdat A) het meer elektronen dan protonen heeft B) het ioniseert C) protonen niet bewegen D) het vrije elektronen heeft Thema: elektrische geleiding 7 31) Een kogel wordt verticaal afgeschoten op de maan. Wat weet je over de afgelegde weg in vergelijking met deze op de aarde? A) even hoog B) hoger C) lager D) niet te voorspellen Thema: ERB 32) De druk in een vloeistof is afhankelijk van A) de diepte in de vloeistof en de hoeveelheid vloeistof B) de aard van de stof en de diepte in de vloeistof C) de soort vloeistof en de richting waarin men meet D) de grootte en de vorm van het vat Thema: hydrostatische druk 33) De halveringstijd van 14C is 5730 jaar. Wat betekent dit? A) na 5730 jaar is nog 7 g koolstof over B) na 5730 jaar is de stof omgezet in 7C C) na 11460 jaar is ¾ van de oorspronkelijke hoeveelheid koolstof omgezet D) na 11460 jaar is nog de helft van de oorspronkelijke hoeveelheid koolstof over Thema: radioactiviteit 34) Welke schakeling is correct om de metingen voor de wet van Ohm uit te voeren? A) V A B) A V C) A V 8 D) A V Thema: wet van Ohm 35) Op een koude winterdag maakt moeder een heerlijke ovenschotel. Na gedeeltelijk afkoelen in de keuken, overtrekt moeder de schotel met huishoudfolie en plaatst de schotel in de koelkast. Wat gebeurt er? A) er worden waterdruppels gevormd bovenaan de folie B) er worden waterdruppels gevormd onderaan de folie C) er ontstaan gasbelletjes D) er gebeurt niets Thema: faseovergangen 36) Waarom is sneeuw wit? A) watermoleculen zijn wit B) sneeuw absorbeert alle licht C) sneeuw weerkaatst alle licht D) geen van de antwoorden is juist Thema: licht 37) Een grote sterke magneet en een kleine spijker liggen in elkaars buurt. Hoe trekken ze elkaar aan? A) de magneet trekt harder op de spijker B) de spijker trekt harder op de magneet C) ze trekken even hard op elkaar D) geen van bovenstaande antwoorden is correct Thema: derde wet van Newton / Actie-reactie 38) Je staat in een lift die naar boven beweegt met constante snelheid en dan plots vertraagt. Wat gebeurt er dan met je gewicht? A) het blijft gelijk B) het neemt toe C) het neemt af D) deze vraag is niet te beantwoorden als je de snelheid en versnelling van de lift niet kent Thema: gewicht 9 39) Men vult een zakje met een onbekende stof en merkt dat het drijft op water. Als men het zakje dubbel zoveel vult, dan zal het zakje A) zinken B) zweven C) drijven D) niet te bepalen omdat men het nieuwe gewicht niet weet Thema: massadichtheid 40) Een ballonnetje met een beetje lucht bevindt zich onder een vacuümklok. De lucht wordt onder de klok uit getrokken. Wat gebeurt er met het ballonnetje? A) het wordt kleiner B) het wordt groter C) het blijft hetzelfde D) het ontploft Thema: luchtdruk 41) Welke v(t)-grafiek hoort bij onderstaande x(t)-grafiek? x t t A) v B) v t t t C) t D) v t t v t t Thema: kinematica 10 42) De valversnelling g is onafhankelijk van A) de positie op aarde B) de hoogte boven het aardoppervlak C) de massa van het voorwerp Thema: dynamica 43) De periode van een slinger is onafhankelijk van A) de valversnelling B) de lengte van de slinger C) de massa van het slingerlichaam Thema: harmonische trillingen 44) Bij een parallelschakeling worden de weerstanden vervangen door de substitutieweerstand. Wat gebeurt er met de stroomsterkte? A) de stroomsterkte verkleint B) de stroomsterkte vergroot C) de stroomsterkte blijft gelijk D) geen van deze mogelijkheden Thema: serie- en parallelschakeling 45) We laten met een tussenpoos van 1s twee stenen vallen van een hoge toren. Als de eerste steen de grond raakt, is de tweede halverwege. De totale valtijd (van de top tot de grond) is dan A) exact 2s B) korter dan 2s C) langer dan 2s D) niet te bepalen Thema: valbeweging 46) In een niet nader gespecifieerd gebied van de ruimte is de potentiaal overal dezelfde. Dan: A) is de veldsterkte in dat gebied 0 N/C B) is de veldsterkte in dat gebied overal even groot maar kan wel de richting en zin verschillend zijn C) heeft de veldsterkte in dat gebied overal dezelfde richting en zin en kan de grootte verschillen D) is het veld in dat gebied homogeen Thema: elektrische velden 11 47) Twee mannen willen elk in een roeibootje een rivier oversteken. Ten opzichte van het water roeien ze even snel. De ene laat zich daarbij meedrijven met het water. De andere roeit doelbewust recht naar de overkant van de rivier. Welke uitspraak is juist? A) dan komen ze beide tegelijkertijd aan, aan de andere kant van de rivier, weliswaar is de eerste een stuk afgedreven B) dan is de eerste sneller aan de overkant dan de tweede C) dan is de tweede sneller aan de overkant dan de eerste D) dan raakt de eerste nooit aan de overkant Thema: tweedimensionale bewegingen 48) In deze U-buis zijn 3 niet mengbare vloeistoffen gegoten (zie figuur). Wat kan je besluiten i.v.m. hun massadichtheden? 3 2 1 A) B) C) D) ρ1 > ρ2 > ρ3 ρ1 > ρ3 > ρ2 ρ1 < ρ2 < ρ3 ρ1 < ρ3 < ρ2 Thema: evenwicht van vloeistoffen 49) Hoeveel lampjes moet je in onderstaande schakeling minstens vastdraaien om stroomdoorgang te verkrijgen? A) B) C) D) 1 2 3 4 Thema: serie- en parallelschakeling 12 50) Welk verband is er grafisch tussen de frequentie en de capacitieve reactantie? A) B) Xc Xc f f C) D) Xc Xc f f Thema: reactantie 51) Wat stelt x voor op de figuur? s(cm) x t(s) A) B) C) D) periode T amplitude golflengte λ geen van bovenstaande Thema: lopende golven 13 52) Op een lichaam dat een ERB (op aarde) uitvoert werkt: A) geen resulterende kracht B) een constante resulterende kracht C) geen kracht D) 1 constante kracht Thema: zwaartekracht 53) De totale potentiële energie van een slinger op z’n laagste stand is: A) evenveel als de kinetische energie op z’n laagste stand B) groter dan de kinetische energie op z’n laagste stand C) kleiner dan de kinetische energie op z’n laagste stand Thema: energie van een slinger 54) Een glazen staaf wordt gewreven met een zijden doek. Daardoor wordt de staaf geladen. De verklaring hiervan is dat A) er protonen uit het doek naar de staaf gegaan zijn B) er protonen uit de staaf naar het doek gegaan zijn C) er elektronen uit het doek naar de staaf gegaan zijn D) er elektronen uit de staaf naar het doek gegaan zijn Thema: elektrostatica 55) Een bundel licht valt in op een prisma. Wat staat er op de plaat die zich achter de prisma bevindt? A) een witte bundel B) kleuren C) kleuren op de rand, wit centraal D) overal kleuren (over gehele lengte van de plaat) Thema: prisma’s en licht 56) Vanop het belfort van Brugge wordt een voetbal horizontaal weggeschopt. Gelijktijdig wordt een volleybal gewoon losgelaten op het belfort. (luchtwrijving wordt verwaarloosd) Welke uitspraak is correct? A) de voetbal valt eerst op de grond B) de volleybal valt eerst op de grond C) de 2 ballen vallen gelijktijdig op de grond D) de zwaarste bal zal eerst op de grond vallen Thema: onafhankelijkheid van bewegingen 57) 3 identieke lampen worden in volgende circuits geschakeld. In welk van de gevallen krijg je het meeste licht? A) 14 B) C) D) Thema: schakeling van weerstanden 58) De zwaartekracht levert geen arbeid op A) vallende hagelbollen B) een fietser die bergop rijdt C) een fietser die bergaf rijdt D) een fietser die op een horizontale baan fietst Thema: arbeid 59) De wet van behoud van mechanische energie betekent dat A) de potentiële energie steeds even groot is als de kinetische energie B) de potentiële energie steeds omgezet wordt in kinetische energie C) de som van kinetische en potentiële energie steeds even groot is D) de som van kinetische en potentiële energie nul is Thema: energie 15 60) De volgende grafiek is gegeven. Welke uitspraak is juist? m stof 1 stof 2 V A) de massadichtheid van stof 1 is groter dan die van stof 2 B) de massadichtheid van stof 2 is groter dan die van stof 1 C) uit deze grafiek kan je niets afleiden i.v.m. de massadichtheid van de stoffen D) stof 1 is zwaarder dan stof 2 Thema: massadichtheid 61) Je beschikt over 4 identieke weerstanden met waarde R. Op hoeveel manieren kun je die schakelen zodat de substitutieweerstand opnieuw gelijk is aan R? A) 1 B) 2 C) 4 D) dit is onmogelijk Thema: elektrodynamica 62) Een spiegel hangt met een koordje vast aan het plafond. De krachten Fst (kracht van spiegel op touw), Fts (kracht van touw op spiegel) en Fz (zwaartekracht) zijn werkzaam (zie figuur). Geef actie- en reactiekracht. Fst Fts Fz A) B) C) D) Fz en Fts Fz en Fst Fst en Fts geen van deze mogelijkheden Thema: wetten van Newton 16 63) Joris gooit een bal verticaal omhoog met een beginsnelheid van 10 m/s. Met welke snelheid bereikt de bal terug de grond? A) 10 m/s B) –10 m/s C) 20 m/s D) het juiste antwoord ontbreekt Thema: kinematica 64) Een lichaam wordt verticaal omhoog gegooid. Welke versnelling krijgt dit lichaam in een assenstelsel waarbij de positie-as opwaarts is gericht? A) g B) –g C) hangt af van de kracht waarmee dit lichaam omhoog gegooid wordt D) hangt af van de beginsnelheid waarmee het voorwerp gelanceerd wordt Thema: kinematica 65) Als je fietst op en rechte baan met een constante snelheid (geen wind, constante wrijving), dan A) moet je zelf geen kracht uitoefenen B) moet je zelf een constante kracht uitoefenen C) mag er op jou geen kracht worden uitgeoefend D) geen van bovenstaande Thema: eenparige beweging 66) Bij een eenparige beweging A) is de grootte van de snelheid steeds constant en is de grootte van de versnelling 0 m/s² B) is de grootte van de snelheid steeds constant maar de grootte van de versnelling is niet altijd 0 m/s² C) neemt de grootte van de snelheid met een constante waarde toe of af en is de versnelling steeds constant Thema: ERB, ECB, EVRB 67) Als je weerstanden afwisselend in parallel en serie schakelt (zie figuur), dan A) mag je eindeloos doorgaan zonder dat de totale weerstand groter wordt B) wordt de totale weerstand steeds groter en krijg je uiteindelijk een overbelasting C) wordt de totale weerstand steeds kleiner D) blijft de totale weerstand constant 17 Thema: serie- en parallelschakeling, vervangingsweerstand 68) Slecht weer kondigt zich aan door een verlaging van de luchtdruk. Waarom kunnen wij deze drukverandering niet horen? A) de drukverandering is veel te klein B) de drukverandering is veel te groot C) de drukverandering gebeurt te traag D) de drukverandering gebeurt te snel Thema: druk 69) Wat is het gewicht van een vrij vallend voorwerp? A) groter dan het gewicht van het voorwerp voor de val B) kleiner dan het gewicht van het voorwerp voor de val C) gelijk aan het gewicht van het voorwerp voor de val D) gelijk aan nul Thema: massa en gewicht 70) Een voorwerp met een massa van 5 kg wordt tegelijkertijd met een massa van 10 kg losgelaten op een hoogte van 100 m. Het voorwerp van 10 kg zal, indien de wrijving met de lucht te verwaarlozen is, A) 2 keer sneller dan voorwerp 1 de grond bereiken B) samen met voorwerp 1 de grond bereiken C) ongeveer 2 keer sneller de grond bereiken D) 2 keer trager dan voorwerp 1 de grond bereiken Thema: bewegingsleer 71) Een punt voert een harmonische trilling uit met een frequentie f1. Een tweede punt voert een harmonische trilling uit met frequentie f2 = 2 f1. Punt 2 zal een golflengte hebben die A) 2 keer groter is B) 2 keer kleiner is C) gelijk is Thema: golven 72) Van welke factoren is de druk op de bodem van een vat gevuld met vloeistof afhankelijk? 1) ρvloeistof 2) Avat 3) Vvloeistof 4) patm A) B) C) D) 1 en 4 2 en 4 1 en 3 1, 3 en 4 Thema: hydrostatische druk 18 73) Welke grafiek hoort bij de volgende situatie? Een auto rijdt aan 90 km/u en begint te remmen. Na 10s heeft hij nog een snelheid van 15 km/u. A) B) x x t t C) x t Thema: kinematica 74) Hoe stel je het magnetisch veld voor in de punten P, Q en R? R Q P P Q R A) B) C) D) Thema: elektromagnetisme 19 75) Een doos ligt op een tafel en is onderhevig aan de zwaartekracht. Welke kracht is de reactiekracht op deze kracht? A) de neerwaartse kracht die de doos uitoefent op de tafel B) de opwaartse kracht die de tafel uitoefent op de doos C) de opwaartse kracht die de doos uitoefent op de aarde D) er is geen reactiekracht Thema: actie en reactie 76) We beschouwen twee ladingen Q1 en Q2 op een afstand r van elkaar. Als men lading Q1 verdubbelt terwijl Q2 constant gehouden wordt, hoe verandert dan de Coulombkracht die Q2 uitoefent op Q1? A) deze kracht wordt ook 2 keer groter B) deze kracht blijft gelijk C) deze kracht wordt 2 keer kleiner D) deze kracht wordt 4 keer groter Thema: Coulombkracht 77) Indien men gelijktijdig de ladingen Q1 en Q2 verdubbelt, met welke factor verandert dan de veldsterkte in het punt a? Q1 Q2 r + A) B) C) D) a r + halveert maal 4 maal 2 blijft gelijk Thema: veldsterkte 78) Gegeven is de volgende x(t)-grafiek. Geef de overeenkomstige v(t)-grafiek. x t A) v B) t v t 20 C) v t Thema: kinematica 79) Een appel valt op aarde en de aarde niet op de appel omdat A) de kracht op de appel groter is dan deze op de aarde B) de massa van de aarde veel groter is dan die van de appel C) de versnelling van de aarde groter is dan deze van de appel D) de actie groter is dan de reactie Thema: beginselen van Newton 80) Waarvan hangt de totale druk op de bodem van een vat gevuld met vloeistof af? A) soort vloeistof & hoogte kolom B) volume vloeistof & hoogte kolom C) van de soort vloeistof, de luchtdruk en de hoogte van de vloeistofkolom Thema: hydrostatica 81) Welke energieomzetting vindt plaats in een zonnepaneel? A) omzetting van warmte-energie naar elektrische energie B) omzetting van stralingsenergie naar elektrische energie C) omzetting van stralingsenergie en warmte-energie naar elektrische energie D) geen van deze antwoorden Thema: energievormen 82) Twee voorwerpen (m1 en m2, met m2 = 2m1) worden horizontaal weggeschoten vanop eenzelfde plaats. Beide voorwerpen komen op de grond op afstanden d1 en d2; dan is A) d1 > d2 B) d2 > d1 C) d1 = d2 D) kunnen we niet weten Thema: horizontale worp 21 83) Een blok ijs drijft op water in een beker die tot aan de rand gevuld is. Als het ijs volledig gesmolten is, zal A) er water uit de beker gelopen zijn B) de beker niet meer volledig gevuld zijn C) de beker nog altijd tot aan de rand gevuld zijn D) men kan het antwoord niet geven als men de massa van het ijs niet kent Thema: hydrostatica 84) In onderstaande stroomkring zijn de 3 lampjes identiek. Als ik lampje 1 losdraai, dan zal L2 L1 L3 A) B) C) D) lampje 2 en lampje 3 branden lampje 2 en niet lampje 3 branden geen enkel lampje branden geen van bovenstaande antwoorden Thema: elektriciteit 85) Van welke factoren is de druk op de bodem van een vat afhankelijk? A) aard van de vloeistof & hoogte van de vloeistofkolom & volume van de vloeistof B) aard van de vloeistof & hoogte van de vloeistofkolom & massa van de vloeistof C) aard van de vloeistof & hoogte van de vloeistofkolom & atmosferische druk D) aard van de vloeistof & hoogte van de vloeistofkolom Thema: hydrostatica 86) Gegeven is de a(t)-grafiek. Wat is de overeenkomstige v(t)-grafiek? a t 22 A) B) v t v t C) v t Thema: bewegingsleer 23