Commissie voor volksgezondheid, ouderen en jeugd Datum commissievergadering: 23 auustus 2000 DIS-stuknummer Secretaris Doorkiesnummer Behandelend ambtenaar Dienst/afdeling Nummer commissiestuk Status Datum Bijlagen : : : : : : : : : : : : mw. J.M.C. de Kort 073 6812289 mw.N.van Wijk REW/Zorg VOJ-0137 ter advisering ter bespreking ter kennisneming ter vaststelling 4 augustus 2000 1 Onderwerp: IPO Zorg en Cultuur: verslag van de vergadering dd. 14 juni 2000 Voorstel aan commissie: Ter kennisneming Eventuele nadere opmerkingen: Overeenkomstig het door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant genomen besluit, namens deze, mw. J.M.C. de Kort, secretaris Commissie voor volksgezondheid, ouderen en jeugd 1. Verslag (digitaal) Vergadering IPO-adviescommissie Zorg, Cultuur en Sociale vraagstukken op 14 september 2000, agendapunt 2 CONCEPT-VERSLAG van de vergadering van de IPO-adviescommissie Zorg, Cultuur en Sociale vraagstukken van donderdag 15 juni 2000 om 10.00 uur te Utrecht 1. Opening en vaststelling agenda De voorzitter opent de vergadering en stelt de agenda vast met de kanttekening dat agendapunt 6a is komen te vervallen. Berichten van verhindering zijn ontvangen van de heer Esmeyer, mevrouw Korthuis en de heer Van der Tak. De vertegenwoordigers van Zuid-Holland hebben laten weten rond 10.45 uur te arriveren. 2. Concept-verslag vergadering d.d. 27 april 2000 Het verslag wordt ongewijzigd vastgesteld. 3. Mededelingen a. Verslag bestuurlijk overleg IPO en VOG d.d. 20 april 2000 (40194/00) b. Verslag overleg Treekoverleg en IPO d.d. 19 april 2000 (40193/00) c. Platform urgentiegeneeskunde (40197/00) d. Ontwikkelingen rond beoordeling MJAZ-plannen door Patiëntenfonds (40196/00) e. Wijziging Wet Tarieven Gezondheidszorg (40205/00) f. Concept-verslag BANS Overhedenoverleg 18 mei 2000 (40202/00) De mededelingen a t/m f worden voor kennisgeving aangenomen. g. IPO-reis adviescommissie Zorg, Cultuur en Sociale vraagstukken (mondeling) De voorzitter deelt mede dat het IPO-secretariaat de mogelijkheden van een studiereis met als thema's zorg en cultuur onderzoekt. In eerste instantie wordt gekeken naar België omdat dit een aantal voordelen biedt, zoals inhoudelijke aspecten (vergelijkbare thema's, taal) en organisatorische aspecten (bestaande contacten). Als alternatief wordt gekeken naar Italië. Gedacht wordt aan een studiereis van drie dagen, te combineren met de adviescommissievergadering van 12 oktober a.s. dan wel gecombineerd met de vergadering van 16 november. In de vergadering van 14 september a.s. zal een nader uitgewerkt voorstel voor de IPO-reis aan de adviescommissie worden voorgelegd. h. Vraagsturing (40204/00) Geen nader opmerkingen. i. Ontwikkelingen financiering regionale omroepen (mondeling) De voorzitter deelt mede dat in de meicirculaire de verdeling van de 114 miljoen gulden staat aangegeven. Wat betreft de discussie over verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk en provincies ten aanzien van de (structurele) financiële problematiek van de regionale radio zit weinig schot. Minister Zalm en staatssecretaris Van der Ploeg willen geen compensatie bieden in het kader van de zogenoemde ƒ 12,40-problematiek. j. Wachtlijsten verpleging en verzorging (40211/00) Geen nadere opmerkingen 4a. Terugkoppeling IPO-vertegenwoordigingen 1. Coördinatiecommissie Kwaliteitsbeleid Jeugdzorg (Kristen) 2. Landelijke Implementatiegroep Adviesen Meldpunten Kindermishandeling (Eurlings) 3. Boekmanstichting (De Meijer) 4. Begeleidingscommissie Sociaal Cultureel Planbureau (Brink) 5. Experimenteel Decentraal Steunpunt Netwerk Monumentenzorg (Mulder) 6. Commissie Bescherming en Ontwikkeling (Kok) 7. Klankbordgroep Modernisering Ouderenzorg (Eurlings) 4b. Terugkoppeling interprovinciale vertegenwoordigingen 1. Stichting Inspectie kunstzinnige vorming en amateurkunst (Bouwmeester) 2. Nederlands Instituut Sport en Beweging (Bleker) 3. College voor Ziekenhuisvoorzieningen (Poortenaar) 4. Sectoraal Registratiepunt Jeugdzorg (Kamp) 5. Centraal Informatiepunt Jeugdzorg (Kamp) 6. College van Advies project Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen (De Kok) 10.15 uur 5a. CULTUUR Media (40206/00) De heer Kristen leidt in: het is wenselijk dat de adviescommissie van gedachten wisselt over de ontwikkelingen rond Net4. ROOS probeert zich te positioneren in het krachtenveld van de verschillende omroepen door een strategische alliantie aan te gaan met de NOS. Op korte termijn zal het IPO bestuurlijk overleg voeren met ROOS. Deze ontwikkeling geeft de provincies een kans om hun positie in het regionale bestel duidelijk te maken aan de regionale omroepen. De heer De Kok stelt dat hij het lastig vindt om te komen tot een afwogen oordeel over de ontwikkelingen rond Net4. Dit omdat er nog veel onduidelijkheden en onzekerheden zijn. Naar zijn eerste indruk kent deze ontwikkeling met ROOS zowel voor- als nadelen. Zolang ROOS echter namens alle praat, kan ze ook blijven praten. Deze ontwikkeling kan tenslotte leiden tot een versterking, maar ook tot een aantasten van de identiteit van de regionale omroep. De provincie is reeds in gesprek met de regionale omroep Zeeland en kijkt wat de ontwikkelingen zijn. Ten slotte stelt hij dat ROOS zich er wel terdege van bewust is dat zij met de provincies moet praten, hetgeen ook op korte termijn gebeurt. Mevrouw Kallen meent dat goede strategische partners voor de regionale omroep belangrijk zijn. Er zitten echter twee kanten aan deze ontwikkeling, waarbij ze verwijst naar de bijgevoegde notitie. Het lijkt haar een goede zaak dat er in ieder geval een gesprek op gang blijft, waarbij rekening wordt gehouden met de verschillende inbrengen van de betrokken partners. De heer Mulder ziet in de huidige ontwikkelingen een probleem. De provincie Fryslan is erg blij met de eigen omroep, hetgeen ook blijkt uit de extra middelen die ze ter stimulans beschikbaar stelt. Zeker het inbreken onder zendtijd van de regionale omroep voorbehouden aan NOS-managers ziet hij als een knelpunt. De omroep Fryslan stelt zich in deze zeer afhoudend op en hij sluit zich daarbij aan. Mevrouw Meijer stelt dat voordat er in de provincie Groningen überhaupt beslissingen worden genomen, zij eerst een businessplan wil zien, want dit moet goed worden geregeld. De provincie is erg voor Net4. Ze heeft zelfs gepleit voor een opname van de regionale omroepen in het landelijk bestel, wat vroeger ook door het IPO werd gesteund. Zeker gezien de ontwikkelingen met betrekking tot Internet is zij voor een strategische alliantie, want hoe kunnen de regionale omroepen in de positie waarin ze nu zitten hiermee omgaan? Natuurlijk moeten zij hun eigen mogelijkheden behouden. De heer Esmeijer meent dat de samenwerking een goede zaak is, alleen heeft hij liever dat de NOS naar ROOS gaat in plaats van andersom. De regionale omroep heeft zelf gezegd dat er nog andere mogelijkheden zijn om het regionale profiel te versterken. Hij wenst wel graag meer helderheid met name ten aanzien van de vraag: wat gebeurt er als niet alle omroepen het met elkaar eens zijn? Mevrouw De Vries stelt drie punten centraal. In de eerste plaats sluit zij zich aan bij de heer De Kok. Ze zet vraagtekens bij de mogelijkheid van identiteit van een regionale omroep in een landelijk bestel. In de tweede plaats meent zij dat het lastig is voor de provincie om haar taak wat betreft het beoordelen van de regionale omroep als nuttige voorziening te vervullen als de regionale omroep deel uitmaakt van een landelijk bestel. Ten derde is zij het eens met de heer Kristen, de provincies moeten invloed kunnen uitoefenen op de regionale omroepen. Mevrouw Bouwmeester sluit zich aan bij het pleidooi van de provincie Groningen. Zij is voor een verdere ontwikkeling van de regionale omroepen en stelt dat zij dit niet alleen kunnen. De NOS zou een strategische partner kunnen zijn. Zij meent echter dat hier dan wel sprake moet zijn van een relatie over en weer. Zij ziet mogelijkheden voor beide partners om hun positie te versterken: zo was de NOS in Enschede laat ter plaatse, terwijl de regionale omroep uitstekend werk heeft verricht. De heer Van Harten meent dat het idee voor een strategische alliantie goed is. Maar hij ziet slechts weinig waarborgen over wie deze strategische alliantie aanvoert. Hij stelt dat de NOS bijvoorbeeld ook een strategische alliantie zou kunnen aangaan met CNN en ROOS met de lokale omroepen. Daarnaast plaatst hij vraagtekens bij de overwegingen van ROOS die als feiten worden gepresenteerd. Ten slotte stelt hij dat het voor de provincie belangrijk is om een eigen regie te kunnen voeren ook in verband met het bibliotheekbeleid. Hij pleit er dan ook voor deze ontwikkeling in een breder maatschappelijk context te plaatsten. Daarom stelt hij dat gezocht moet blijven worden naar strategische partners om de toekomst aan te kunnen en dat dit ook inhoudelijk moet worden gestimuleerd door extra middelen beschikbaar te stellen. Uiteraard met inachtneming van de autonomie van de regionale omroepen. De heer Eurlings onderstreept het betoog van de heren Van Harten en De Kok. De provincie Limburg ondersteunt het initiatief niet. Zij zou eerder zien dat de NOS naar ROOS gaat dan andersom. Hij stelt dat de burger in deze tijd van globalisering juist behoefte heeft aan een regionale/lokale identiteit. Hij meent dat het wenselijk is dat een versterking van de regionale omroep plaatsvindt via de lokale omroepen. Daarnaast stelt de grensprovincie dat ook grensoverschrijdende relaties mogelijk kunnen zijn. De heer Neef praat tevens namens de provincie Zuid-Holland. De provincie Noord-Holland kent nog geen lange traditie ten aanzien van de regionale omroep. In het algemeen stelt hij dat de regionale omroepen die deze lange traditie wel kennen erop achteruit gaan. Hij heeft geen uitgesproken mening, maar denkt dat als men op één lijn wil inzetten deze moet zijn dat de NOS naar de regio gaat en niet omgekeerd. Naast de huidige instapvariant zou hij graag een uitstapvariant willen toevoegen. Nu AT5 te koop staat, ontstaat een nieuwe situatie als de aandelen worden verkocht, waardoor mogelijk ook de positie en mening van de regionale omroep wijzigt. De voorzitter concludeert dat hij twee lijnen ziet. In de eerste plaats dat een strategische alliantie wenselijk is om de regionale omroepen overeind te houden. Daarbij zijn er twee mogelijkheden: een strategische alliantie vanuit de regio (bijvoorbeeld ook met kennisinstituten) of met een sterke partner als de NOS, wat echter wel afbreukrisico's in zich herbergt. De meningen lopen uit elkaar, maar de provincies kunnen wel elkaars hand vasthouden. Vanuit de sterkte van de regionale omroepen kan ook worden gekeken naar relaties in de eigen regio. Besluit: De vergadering gaat akkoord met het voorstel om de IPO-adviesgroep Cultuur te vragen te onderzoeken in hoeverre andere samenwerkingsverbanden mogelijk zijn om de positie van de regionale omroep te versterken. 5b. Bibliotheekbeleid (40200/00) Door de heer De Kok wordt aangegeven dat reeds bij de opdrachtverstrekking aan de Raad voor Cultuur werd vastgesteld dat met name de rol van de provincies ter discussie zou staan. In die zin kunnen de provincies zich op dat punt niet defensief opstellen. Uitgangspunt is wat goed is voor het bibliotheekbestel. Als het gebaat is bij een sterke rol van de provincies dan kunnen de provincies dat waarmaken in een bibliotheekbeleidsplan. Hij sluit zich aan bij de voorliggende IPO-reactie op het rapport van de stuurgroep-Meijer. Ook mevrouw Kallen sluit zich hierbij aan. De heer Mulder geeft aan dat het belangrijk is de WSF-gelden te handhaven. Mevrouw De Meijer sluit zich ook aan bij de IPO-reactie, maar voegt daar nog een suggestie aan toe: naast de lokale inbedding (aantal bewoners) is ook de bedrijfseconomische schaalgrootte belangrijk om te kijken wanneer er gefuseerd kan worden. Mevrouw De Vries stemt eveneens in met de IPO-reactie, evenals de heer Van Harten, die graag op korte termijn helderheid heeft over de WSF-gelden en het informeren van de gemeenten. De heer Eurlings is eveneens positief. De lokale bibliotheek werd in de provincie Limburg gezien als de achillespees, maar in deze provincie is toch een proces in gang gezet, waaruit blijkt dat de provincie op een zeer gewaardeerde wijze de regie kan voeren. De richtcijfers (bewonersaantallen) komen daarbij niet aan de orde; er ontstaan natuurlijke allianties. De heer Neef spreekt tevens namens de provincie Zuid-Holland. De reactie op het stuk is niet negatief, maar het mag niet worden opgelegd. Voor beide provincies zit er een tegenstrijdigheid in, in die zin dat de provincies niet willen worden gedwongen tot een basisbibliotheek. Probiblio mag niet worden uitgekleed tot een facilitair bedrijf. Daarom willen deze provincies nog sterker in het document uitgelegd zien dat maatwerk ook bovenprovinciaal mogelijk is. De gegroeide situatie mag er niet onder lijden. De voorzitter concludeert dat zich tussen de provincies Limburg en Noord-Holland (tevens namens Zuid-Holland) de bandbreedte bevindt ten aanzien van de positie van de provinciale bibliotheken. In beide gevallen wordt echter de nadruk gelegd op maatwerk. De schaalgrootte van 30.000-35.000 inwoners kan wel eens een andere zijn. Hij stelt voor het concept op dit punt te wijzigen. Besluit: De vergadering stelt de IPO-reactie inzake het bibliotheekbestel vast, met inachtneming van de genoemde kanttekeningen. 5c. Belvedere (40213/00) De voorzitter leidt in. Het voorstel voor een eigen provinciaal traject en de uitvoeringsorganisatie is reeds in de adviescommissie ROVEM aan de orde geweest. De adviescommissie plaatst de volgende opmerkingen bij het voorstel: - Belvedere wordt gezien als een "stimulans"- nota. De middelen zijn bescheiden. Het grote risico van de nota is het conserverende karakter; juist ontwikkelingsgerichtheid moet de uitdaging zijn. - In sommige provincies is de discussie in de Staten nog niet zover dat hierover gesproken kan worden. - Belvedere (cultuurhistorie) moet worden betrokken bij gebiedsgerichte projecten. - De provincie is zeer nadrukkelijk aanwezig als het gaat om het integreren van cultuurhistorie met andere functies. - Het voorstel is te defensief geformuleerd. Op verschillende provincies is men al volop bezig met het uitwerken van de nota Belvedere. - Aangegeven wordt dat meer de nadruk moet worden gezocht tussen de relatie van cultuurhistorie met andere beleidsvelden, bijvoorbeeld educatie. - Voorgesteld wordt om de provinciale coördinatie niet per definitie landsdelig te laten verlopen. Besluit: De vergadering vraagt het IPO-secretariaat de gemaakte opmerkingen mee te nemen in het voorstel. Daarnaast zal in de adviescommissievergadering van september dit onderwerp op de agenda worden geplaatst. 11.00 uur ZORG 6a. Subsidiëring zorgvragersbeleid (40209/00) categorale organisaties in het kader van het De voorzitter deelt mede dat inmiddels ook de ontbrekende gegevens van enkele provincies zijn aangeleverd; deze gegevens bevestigen het beeld van diversiteit tussen de provincies. Verder deelt hij mede dat de IPO-adviesgroep Zorg inmiddels dit stuk ook heeft besproken en bij het derde gedachtestreepje in het voorstel adviseert om in eerste instantie te kiezen voor afstemming, maar met als doel om uiteindelijk zelf de regie te krijgen over de middelen voor alle regionale activiteiten. De voorzitter acht dit ook afstemming ook het meest haalbare. De heer De Kok wijst erop dat in Zeeland sprake is van een bundeling van zorgvragersorganisaties. VWS doorkruist dat met zijn huidige beleid. Er is op dit moment daardoor geen sprake van een gebundelde inzet van middelen in de regio. De heer De Kok is daarom wel voorstander voor een bundeling van de verschillende gelden. Mevrouw De Vries vindt dat leidend moet zijn of de zorgvragers beter af zijn met een bundeling van middelen. Het zou wel eens kunnen zijn dat decentralisatie van de financiering van landelijke organisaties ertoe leidt dat de zorgvrager slechter af is. De steunpuntfunctie van bijvoorbeeld een LOC is immers heel nuttig. Tegelijkertijd is het bestaan van gescheiden geldstromen in de praktijk ook wel problematisch. Mevrouw Bouwmeester vindt dat we vooral op korte termijn moeten kijken wat praktisch is. Alles moet gericht zijn op een eindsituatie dat de verschillende organisaties in de regio samenwerken. De heer Van Harten geeft aan dat zijn collega Van Nistelrooij opteert voor het vergroten van de provinciale rol. De provincie moet de regie hebben over het patiënten/consumentenbeleid in de regio. De heer Eurlings sluit zich bij de lijn van Brabant aan. De heer Neef sluit zich aan bij het betoog van de heer De Kok. Voorkomen moet worden dat zorgvragers zich per ziektebeeld organiseren; dat is niet effectief voor de positie van de patiënt in de regio. De voorzitter benadrukt dat als provincies een rol hebben in het zorgvragersbeleid, dan ook die financiering via de provincies moet lopen. Hij wijst er daarbij op dat bijvoorbeeld bij de directie gehandicaptenbeleid van VWS het idee bestaat om voor de Federatie van Ouderverenigingen regionale steunpunten op te richten, los van de RPCP’s. Dat is niet effectief. Dat het Rijk landelijke organisaties financiert is prima, maar de activiteiten van die organisaties in de regio moeten wel in de gebundelde/samenwerkende zorgvragersorganisaties in de regio terecht komen. Ten aanzien van het claimen van financiering moet daarbij bedacht worden dat overheveling van taken er ook toe kan leiden dat claims voor extra financiering bij de provincies terecht komen. Dit is echter pas aan de orde als het zover zou komen. 6b. Ambulancevervoer, stand van zaken en vooruitzichten (40198/00) De voorzitter leidt de bespreking van het agendapunt in en wijst erop dat hedenmiddag een gesprek plaatsvindt met de LFAZ. Mevrouw Kamp geeft naar aanleiding van het stuk aan dat de gevolgen van de wijziging van 15 minuten na melding naar 15 minuten na opdracht, zoals nu in Utrecht uitgangspunt is, voor Utrecht nog niet te overzien zijn. Dit moet nog nader worden bekeken. Ten aanzien van de regio-indeling is het prettig dat BZK een brief heeft gestuurd die het streven naar harmonisering nuanceert. Zo is er meer ruimte voor het principe ‘structuur volgt inhoud’. Dit is voor Utrecht van belang, omdat gelijkschakeling daar alleen leidt tot het ontstaan van knelpunten. Ten aanzien van het beslispunt over de regiovisie, geeft mevrouw Kamp aan dat Utrecht wil volstaan met een verwijzing naar het RAP in de regiovisie. De heer Van Harten stemt in met het stuk. Wel zou hij het een goede zaak vinden als met oog op de komende wetswijziging bij de verschillende provincies wordt geïnventariseerd wat wenselijke wijzigingen zijn, ten behoeve van het bestuurlijk overleg. De heer Eurlings benadrukt het belang dat provincies nu al betrokken worden bij de RAP’s. Verder moeten er landelijke uniforme kaders komen voor de implementatie van de RAP’s. Mevrouw Van Ruijven geeft aan dat spoed nodig is bij het onderzoek naar knelpunten. Er moeten op korte termijn voor concrete knelpunten oplossingen komen. Ten aanzien van het beslispunt inzake de relatie met de regiovisie benadrukt zij het belang hiervan. Zuid-Holland zal het ambulancebeleid zeker agenderen voor de provinciale zorgberaden. In het bestuurlijk overleg met de minister is het van belang om haar duidelijk te laten bevestigen dat onze indruk juist is dat bij de regio-indeling meer provinciaal maatwerk mogelijk wordt, dan de oorspronkelijke brief van BZK impliceerde. De heer Bleker vraagt zich af of de gezamenlijke provincies niet in drie of vier A4-tjes de knelpunten (‘bedreigde gebieden’) kunnen aangeven waar de 15-minutengrens overschreden wordt. De minister moet die gegevens toch ook aan de Kamer leveren. Dit beeld zou moeten aangeven dat er bijvoorbeeld 21 gebieden zijn met een x- aantal mensen die niet goed bediend worden. Het voorstel voor een project is alleen zinvol als je kan aangeven wat dit voor die gebieden kan betekenen. De heer De Kok vindt het een goede suggestie om bij de verschillende provincies de wensen voor de wetswijziging te inventariseren. Ten aanzien van de noodzaak dat een partij in deze sector doorzettingsmacht moet hebben, denkt hij dat dit vooral in samenwerking met de sector moet worden geregeld. De LFAZ denkt momenteel positief over de mogelijkheid om die rol bij de provincies te leggen. Ten aanzien van het initiatief van de ANWB moeten provincies zich oriënteren op de mogelijke risico’s In de huidige situatie stuurt de regio de meldkamer aan. Als de ANWB die meldkamers gaat runnen, dan zal dat waarschijnlijk leiden tot schaalvergroting. Dat is een risico voor de aansturing door de huidige regio’s. Wat betreft de ‘bedreigde gebieden’ is het zaak eerst de gebieden op orde te brengen waar ’15 minuten na opdracht’ niet gehaald wordt. Stap twee is dan om te komen tot ’15 minuten na melding’. Deze gebieden zijn bekend; het RIVM heeft deze gegevens. Dat beeld kan aan de Kamer gecommuniceerd worden. De voorzitter concludeert dat de algemene lijn helder is. Het is duidelijk dat de Kamer de minister onder druk zet om de afgesproken kaders waar te maken. Het is zinvol om de wensen ten aanzien van wetswijziging te inventariseren en te bezien hoe de huidige verantwoordelijkheidsverdeling (waarbij iedereen verantwoordelijk is en dus niemand) kan worden verbeterd. Ten aanzien van de relatie tot de regiovisie geldt zijns inziens wel dat een van de beide bij punt 4 gedane voorstellen moet worden gevolgd. Persoonlijk vindt de voorzitter daarbij het hanteren van de regiovisie als voertuig het meest wenselijk. Het gaat immers over een concrete samenhang. Ten aanzien van het voorstel voor een gezamenlijk project gaat het erom in een situatie dat een groot aantal partijen gedeeld verantwoordelijk is, de totale ambulancezorg toch op een hoger niveau te krijgen. VWS zou daarom trekker moeten zijn en echte samenhang tot stand moeten brengen. Op die manier moeten we uit de sfeer van incidenten komen en op inhoud samenwerken. 6c. Wonen en zorg (40201/00) De voorzitter leidt in: dit thema is eveneens besproken in de IPOadviescommissie ROVEM. In de Tweede Kamer is gesproken over de woonzorgstimuleringsregeling. Het IPO had ten behoeve van deze discussie richting de Kamer in een brief aangegeven dat de regeling teveel alleen op innovatie is gericht, dat aansturing op regionaal niveau mogelijkheden zou geven en dat de financiële basis van de regeling te smal is. Bij Kamerleden bestond draagvlak voor deze benadering, maar minder bij de bewindslieden. Staatssecretaris Remkes gaf aan dat de provincies nu al veel meer kunnen doen. Het voorstel aan IPO ZCS is om primair vanuit een twee- of drietal provincies in kaart te brengen hoe provincies hieraan nu al inhoud geven. Mevrouw Van Ruijven geeft aan dat de inzet van provinciale WBOmiddelen voor Zuid-Holland een lastig punt is. Provincies hebben hun eigen verantwoordelijkheid wanneer het gaat om de inzet van autonome middelen. Ook andere instrumenten zijn bruikbaar, bijvoorbeeld op het gebied van ruimtelijke ordening, de vraag aan gemeenten om structuurplannen en -visies. De stimuleringsregeling biedt weinig mogelijkheden, evenals het Nationaal Akkoord Wonen. De heer Eurlings ziet wel mogelijkheden in het Nationaal Akkoord Wonen. Hij meldt dat Limburg eveneens actief is op dit gebied. Mevrouw Bouwmeester geeft aan dat ook in Flevoland al veel activiteiten spelen. Waar het om gaat is de samenwerking tussen de sectoren wonen en zorg. Corporaties doen al veel aan bijvoorbeeld levensbestendige woningen, maar de zorg die erbij hoort is iets anders. Mevrouw De Vries steunt het voorstel om bij de financiering van projecten gebruik te maken van het accres van het Provinciefonds. Eveneens moet aansluiting worden gezocht bij het provinciaal beleid op de gebieden van huisvesting en stedelijke vernieuwing. Mevrouw Van Ruijven merkt op dat de kracht van de regiovisie zit in de verbreding van de materie en in het betrekken van de wooncomponent bij de zorg. De heer Noordermeer merkt op dat opzet bij het voorstel tot inzet van WBO-gelden was, dat deze inzet vanuit VWS zou plaatsvinden. De heer Eurlings onderschrijft dat hiermee veel meer middelen gemoeid zijn dan met de stimuleringsregeling. Mevrouw De Vries vult aan dat deze regeling slechts tijdelijk is. De voorzitter is blij met de informatie vanuit Limburg. De voorgestelde aanpak om provinciale activiteiten in kaart te brengen zal verder worden uitgewerkt. 6d. 11.45 uur 7. Mantelzorg Dit agendapunt is komen te vervallen. SOCIALE VRAAGSTUKKEN Uitvoering Welzijnsnota (40203/00) De voorzitter geeft aan dat vanuit het IPO enige verzoeken gericht zijn tot de provincies. Inmiddels zijn enige onhelderheden weggenomen. Hij doet een appèl op de aanwezigen om hierin actief te participeren en te bewerkstelligen dat, op basis van de afspraken met de staatssecretaris, de middelen die VWS ter beschikking stelt voor projecten goed worden ingezet. Mevrouw De Vries meldt dat Drenthe graag wil deelnemen aan een drietal pilots, samen met de steunfunctieorganisatie STAMM. Volgens mevrouw Bouwmeester wil ook Flevoland gaarne pilots uitvoeren. De heer Nieuwenhuijsen meldt dat datzelfde geldt voor Gelderland. De heer Van Harten geeft aan dat Noord-Brabant samen met Limburg al een pilot uitvoert. Hij is akkoord met de voorstellen om plaats te nemen in de werkgroep en om pilots uit te voeren. Met betrekking tot de inventarisatie vrijwilligerswerk wijst hij op een quick scan die in 1999 is uitgevoerd. Deze zou opnieuw kunnen worden opgepakt. Noord-Brabant is tevens bereid deel uit te maken van de IPOadviesgroep Sociale Vraagstukken. De heer Coppoolse meldt dat ook Zeeland graag meedoet met pilots. Hij vraagt zich af of een adviesgroep van 12 personen efficiënt kan werken. De voorzitter antwoordt dat het erom gaat dit thema onder de aandacht van de provincies te brengen; tot op heden lijkt het enthousiasme hiervoor vooral bij bestuurders aanwezig. De heer Haazen verzoekt om inzicht in de kosten en baten van een en ander. Mevrouw Hallensleben geeft aan dat Zuid-Holland positief staat tegenover de geschetste aanpak. Ze wijst erop dat de voornemens te eenzijdig gericht zijn op de implementatie van thema’s vanuit VWS; de ervaringen die provincies zelf hebben moeten hier steviger worden ingebracht. Het is belangrijk om de zaken waar de provincies zelf aan werken goed terug te koppelen, om enthousiasme bij provincies te bevorderen. Het is van belang om afspraken in de ambtelijke groep bestuurlijk af te zegenen, opdat de bestuurders goed op de hoogte blijven van wat zich afspeelt. Een en ander is bedoeld om bij de steunfuncties iets teweeg te brengen. Zij stelt voor om het voorstel naar VWS via de kerndelegatie af te handelen. De voorzitter is akkoord met dit voorstel. Tevens is bestuurlijk draagvlak bij de provincies belangrijk. De provincies hebben zich nu duidelijk gecommitteerd aan de voorgestelde aanpak. De wederkerigheid tussen VWS en provincies voor wat betreft de implementatie van methodieken is een zaak om in de gaten te blijven houden. De quick scan vrijwilligerswerk zal bezien worden. 12.15 8a. uur JEUGDZORG Beleidskader Wet op de Jeugdzorg (40199/00) De voorzitter stelt de concept-reactie van IPO en drie grootstedelijke regio’s op het Beleidskader Wet op de Jeugdzorg aan de orde. Hij wijst erop dat voor dit agendapunt nog een notitie is nagezonden met argumentatie waarom de overige vier kaderwetgebieden niet als provincie in de jeugdzorg moeten gaan functioneren (zie aparte zending). De bedoeling is dat deze notitie als bijlage bij de reeds voorgelegde IPO/DGS-brief wordt gevoegd als reactie op het beleidskader. De brief zelf zal daarvoor ook nog bijgesteld worden. De versie van het beleidskader, zoals deze door het kabinet is goedgekeurd en verzonden aan de Tweede Kamer wijkt slechts op enkele punten af van de versie, die voor deze vergadering was toegezonden. Deze verschillen zijn: 1. Recht op jeugdzorg heeft geleid tot het schrappen van de passage over de licht ambulante hulp bij de Bureaus Jeugdzorg. Nu zijn in het kader van screening nog maximaal drie gesprekken mogelijk. 2. Er is de mogelijkheid gecreëerd om, onverlet latend de verantwoordelijkheden van de provincie, een gemeente (met name de G-21) invloed te geven op de uitvoering van gedecentraliseerde onderdelen van het Bureau Jeugdzorg. 3. Er wordt gesproken over een provinciaal beleidskader jeugdzorg, dat met partijen ontwikkeld wordt (“op overeenstemming gericht”), maar waar uiteindelijk de provincie het kader vaststelt. De voorzitter vraagt of ingestemd kan worden met de concept-reactie op het Beleidskader Wet op de Jeugdzorg. De heer Kristen geeft aan dat de provincie Overijssel grote moeite heeft met een eventuele rol voor de vier overige kaderwetgebieden. Hij heeft waardering voor de wijze waarop de argumenten voor afwijzing van die optie nu in de bijlage zijn verwoord. Mevrouw Kamp wijst ook op de onwenselijkheid van een rol voor de vier kaderwetgebieden. De provincie Utrecht zal nog tekst leveren die gebruikt kan worden ter aanvulling van de bijlage bij het standpunt. Zij zou meer aandacht willen voor de verantwoordelijkheden van de gemeenten in het beleidskader. De heer Nieuwenhuijsen meldt dat voor de provincie Gelderland de eis van één Bureau Jeugdzorg per provincie een probleem vormt. Mevrouw De Vries brengt in dat de eis van een onafhankelijk Bureau Jeugdzorg, hoewel besluitvorming hierover landelijk een gepasseerd station is, in Drenthe geen gelukkige wordt geacht. Mevrouw Bouwmeester snijdt ook het punt van de kaderwetgebieden aan. Er moet in dat licht vooral strategisch bezien worden hoe op dit moment om te gaan met de eis van één Bureau Jeugdzorg per provincie. De heer Van Harten spreekt waardering uit over het verankeren van het recht op jeugdzorg in de nieuwe wet. Hij acht het niet wenselijk dat de eis wordt gesteld van één Bureau Jeugdzorg per provincie. Hij vraagt zich af of de term provinciaal beleidskader jeugdzorg de voorkeur verdient boven de term regiovisie jeugdzorg, zoals tot nu toe aan de orde was en een relatie heeft naar de zorgsector. Ook vraagt hij aandacht voor het zorgvuldig gebruik van de termen “grootstedelijke regio” en “kaderwetgebied”. Hij benadrukt verder dat het recht op jeugdzorg uiteindelijk mag leiden tot een claim op de autonome middelen van de provincie. Het Rijk blijft verantwoordelijk voor een genoegzaam landelijk financieel kader voor de sector. De heer Coppoolse meldt dat de eis van een onafhankelijke rechtspersoon voor de Bureaus Jeugdzorg voor de situatie in Zeeland wel problemen geeft, maar dat daar wel uit te komen is. Hij wijst erop dat een budgettair neutrale operatie van invoering van de nieuwe wet niet mogelijk zal zijn, gelet op de financiële problemen die er nu al bestaan bij bestaande onderdelen. De heer Eurlings is van mening dat de provincies in het Beleidskader Wet op de Jeugdzorg goed uit de verf komen In die zin moeten zij hun zegeningen tellen. De eis van één Bureau Jeugdzorg vraagt om een overgangsperiode, maar is uiteindelijk een vormkwestie. Hij vraagt zich af of het bezwaar ten aanzien van de twee doeluitkeringen, zoals in conceptreactie verwoord, wel zo verstandig is. Het heeft immers ook voor de provincies voordelen dat de budgetten voor de Bureaus enerzijds en die voor het achterliggend aanbod anderzijds niet zonder meer uitwisselbaar zijn. De heer Neef wijst erop dat ook in Noord-Holland de eis van één Bureau Jeugdzorg tot bijstellingen zal moeten leiden, maar ook hij is van mening dat dit uiteindelijk een vormkwestie is. Ook hij wijst op het verschil tussen grootstedelijke regio en kaderwetgebied. Mevrouw Hallensleben onderstreept het belang van het recht op jeugdzorg, zoals dat nu in de Wet zal worden verankerd. Maar dit moet ook worden waargemaakt. Een beoordeling van de toereikendheid van het budget moet daarom niet om de vier jaar, maar jaarlijks aan de orde zijn. Zij acht het van belang dat het Bureau Jeugdzorg wel degelijk ambulante hulp kan bieden, omdat daarmee op klantvriendelijke wijze die hulp geboden kan worden, waardoor voorkomen kan worden dat geïndiceerde jeugdzorg nodig is. Dit werkt juist kostenbesparend. De kwestie van één Bureau Jeugdzorg per provincie moet volgens haar pragmatisch worden opgepakt. Zij benadrukt het grote belang van een implementatieplan, als overeenkomst met de rijksoverheid, op grond waarvan de voorbereiding van invoering van de nieuwe Wet over enige tijd kan worden voorbereid. De voorzitter concludeert dat het concept Beleidskader Wet op de Jeugdzorg voor het merendeel zeer goed aansluit bij de wensen van de provincies en drie grootstedelijke regio’s, zoals neergelegd in de eerdere IPO/DGS-brief als reactie op het rapport Günther. Dus moet de reactie nu ook een positieve toonzetting behouden. Vervolgens zijn de volgende accenten voor bijstelling van de brief en bijlage van belang: 1. Het punt van recht op jeugdzorg en het kunnen waarmaken daarvan nog eens scherp neerzetten. 2. Bij recht op jeugdzorg is strikt genomen sprake van een openeindfinanciering. Het Rijk blijft verantwoordelijk voor een genoegzaam landelijk budget om aan deze plicht te kunnen voldoen. Dit moet er minstens toe leiden dat er jaarlijks (dus niet om de 4 jaar) met de rijksoverheid over die toereikendheid moet kunnen worden overlegd. 3. Er moet uitdrukkelijk het voorbehoud worden gemaakt dat invoering van de nieuwe Wet niet een budgettaire operatie kan zijn. 4. Over het punt van de twee doeluitkering kan beter geen reactie worden gegeven. Dit heeft immers voor- en nadelen voor de provincies/grootstedelijke regio’s. 5. Over de kwestie van één Bureau Jeugdzorg per provincie zal geen bezwaar worden aangetekend, omdat dit nu niet opportuun is met het oog op de afwijzing van de rol voor de vier overige kaderwetgebieden, maar ook omdat dit uiteindelijk een kwestie van vormgeving wordt geacht. 6. De eis van een onafhankelijk Bureau Jeugdzorg wordt niet meer ter discussie gesteld. Dit was in het regeerakkoord al de lijn, die nu verder in dit beleidskader wordt uitgewerkt. 7. Het lijkt goed toch mee te gaan met de term “provinciaal beleidskader jeugdzorg”, mede gelet op de discussies over de regiovisie zorg, zoals die landelijk plaatsvinden. 8. Er zal gewezen worden op het zwakke punt dat de provincies op het geheel van vraag en aanbod worden aangesproken, maar dat er ook twee andere financiers aan de kant van de aanbieders een rol spelen (zorgverzekeraars en het ministerie van Justitie). De vraag moet worden gesteld wat de rol van de provincies in het kader van het provinciaal beleidskader jeugdzorg is ten opzicht van deze medefinanciers bij het nakomen van zorgplicht dat door het Bureau Jeugdzorg zal worden opgelegd. 9. In de brief blijven we aansluiten bij de huidige praktijk dat de twaalf provincies en de drie grootstedelijke regio’s Amsterdam, Rotterdam en Haaglanden een bestuurlijke rol vervullen op het terrein van de jeugdzorg. De afwijzing betreft de optie van de overige vier kaderwetgebieden Utrecht, Eindhoven-Helmond, ArnhemNijmegen en Twente. Besluit: De vergadering gaat akkoord met verzending van de brief van het IPO en de drie grootstedelijke regio’s aan de ministeries van VWS en Justitie als reactie op het concept Beleidskader Wet op de Jeugdzorg (de versie die het kabinet op 9 juni aan de Tweede kamer heeft gezonden), ervan uitgaande dat deze nog wordt bijgesteld conform de accenten die de voorzitter op grond van ieders inbreng heeft aangebracht. 8b. Evaluatie Regiovisies Jeugdzorg (40191/00) Besluit: De vergadering neemt kennis van de rapportage van het onderzoek van Research voor Beleid naar de regiovisies jeugdzorg. In een van de volgende vergaderingen van de IPO-adviescommissie Zorg, Cultuur en Sociale vraagstukken zal een voorstel worden gedaan voor de wijze waarop (eventueel samen met de rijksoverheid) nader aandacht zal worden besteed aan de uitkomsten van dit onderzoek ter verbetering van de toepassing van de regiovisies jeugdzorg. 8c. Prijscompensatie jeugdhulpverlening (40192/00) Besluit: De vergadering gaat akkoord met de concept-brief van het IPO en de drie grootstedelijke regio’s aan de staatssecretaris van VWS en de minister van Justitie over het achterwege blijven van prijscompensatie ten aanzien van de doeluitkering jeugdhulpverlening. 8d. IPO-bijeenkomst Implementatie BANS-afspraken Jeugdbeleid (40195/00) In de vergadering van 27 april 2000 is de adviescommissie al in principe akkoord gegaan met de organisatie van een studiebijeenkomst als aftrap voor de implementatie van BANS afspraken door de provincies. De voorzitter verstrekt de vergadering nadere informatie over deze studiebijeenkomst en verzoekt de aanwezigen alvast in de agenda te reserveren. Datum : 25 september 2000 van 13.30 uur tot 17.00 uur. Plaats : Provinciehuis van Utrecht, gebouw Rijnsweerd, grote zaal. Besluit: De vergadering gaat akkoord met de organisatie van een IPObijeenkomst Implementatie BANS-afspraken Jeugdbeleid eind september 2000. Doel hiervan is het toelichten van de gemaakte afspraken, uitwisselen van ervaringen en initiatieven ter voorbereiding van de implementatie van de vijf criteria voor een gezamenlijk jeugdbeleid en het gezamenlijk plan van aanpak Jeugd in BA(la)NS en in het bijzonder van de door de provincies uit te werken afspraken voor de leeftijdsgroepen 0-6 jaar en 6-18 jaar. 12.45 uur 9. Rondvraag en sluiting Mevrouw Van Ruijven vraagt of het juist is dat de Overgangswet WBO met een jaar verlengd wordt en of hierover in de klankbordgroep modernisering ouderenbeleid is gesproken. De heer Eurlings geeft aan hier niet mee bekend te zijn. De voorzitter geeft aan alleen te weten van een verlenging van afrekeningsperiode tot 2002. De overgang van WBO naar AWBZ per 2001 gaat echter gewoon door. Mevrouw Van Ruijven vraagt verder naar ontwikkelingen rond de modernisering van de AWBZ. De voorzitter geeft aan dat vooral de trajecten rond de aanpak van wachtlijsten hiervoor cruciaal zijn. Verder wijst hij op het op 22 mei jl. verschenen tweede rapport zorgkantoren van het College voor Zorgverzekeringen. Binnen VWS wordt in de zomervakantie gewerkt aan een reactie op dit CVZrapport, in samenhang met het MDW-rapport AWBZ. Dit laatste rapport is echter nog niet openbaar. In het bestuurlijk overleg van 3 juli a.s. zal over de voortgang rond de modernisering AWBZ weer met de bewindslieden worden gesproken. 2.