PowerPoint-presentatie

advertisement
Welvaartsvaste / waardevaste uitkering
Bij een welvaartsvaste uitkering , wordt de uitkering met hetzelfde percentage verhoogd als de
loonontwikkeling.
Bij een waardevaste uitkering, wordt de uitkering met hetzelfde percentage verhoogd als de
inflatie.
Voorbeeld
Stel dat de prijzen in 2016 met 1,5% stijgen en de lonen met 2%.
Ralf heeft in 2015 een pensioenuitkering van € 1.800 per maand.
Welvaartsvaste uitkering
€ 1800 x 1.02 = € 1.836
Waardevaste uitkering
€ 1800 x 1.015 = € 1.827
i/a-ratio / participatiegraad
De i/a ratio geeft de verhouding weer tussen het aantal mensen met een uitkering (inactieven)
en de werkenden (actieven).
De participatiegraad geeft het verband weer tussen de beroepsbevolking die zich aanbieden op
de arbeidsmarkt en de beroepsgeschikte bevolking.
Formules:
Inactieven
i/a ratio = actieven
Beroepsbevolking
Participatiegraad = Potentiele beroepsbevolking X 100
Voorbeeld
Totale bevolking
Bevolking 15 en 67 jaar (AOWleeftijd)
Aantal AOW’ers
Beroepsbevolking
Werklozen met uitkering.
Aantal arbeidsongeschikten met
uitkering
16.5 miljoen
12 miljoen
2 miljoen
10 miljoen
2 miljoen
0.5 miljoen
( 2 mln + 2 mln + 0.5 mln)
i/a ratio
( 10 mln – 2 mln)
= 0,56
10 mln
Participatiegraad= 12 mln x100 = 83,3%
Levensfasen, inkomen en vermogen
Kern van de levensfasen, inkomen en vermogen
(Periode 0a)
In je eerste levensfase Verdien je geen inkomen. Je ouders die werken betalen dan nog een
groot deel van de uitgaven.
In de eerste levensloopfase maak je ook gebruik van veel overheidsvoorzieningen. Denk aan
gratis onderwijs en kinderbijslag. Dit wordt betaald uit premies en belasting.
(periode AB)
Bijna iedereen bouwt in zijn studententijd zelfs een studieschuld op.
(periode BC)
Als Je gaat werken kun je langzaam je studieschuld aflossen. Daarnaast neemt het vermogen
toe door de pensioenopbouw en door toename van het spaarsaldo.
Daarnaast los je met je vermogen je hypotheekschuld af. Dat zorgt voor daling rente.
In deze levensfase moet je veel premie en belasting afdragen aan de overheid.
(periode CD)
In de laatste levensfase stop je met werken. Je ontvangt AOW en mogelijk aanvullend
pensioen. Maar dit is niet veel en dus neemt je vermogen af. Je moet veel opmaken om van te
kunnen leven.
Grijze druk / groene druk
Grijze druk =
Aantal AOW'ers
Aantal 20 jaar tot AOW leeftijd
X 100 %
Jongeren tot 20 jaar
Groene druk =
Aantal 20 jaar tot AOW leeftijd
X 100 %
Voorbeeld:
jaar
Aantal
inwoners
In miljoenen
0 tot 20 jaar in
procenten van
totaal
inwoners
20 jaar tot
AOW leeftijd in
procenten van
totaal
inwoners
AOW’ers
In procenten
van totaal
inwoners
2016
16.4 mln
23.7%
61%
15,3%
3.886.800
inwoners
2.509.200
Grijze druk = 10.004.000 X 100
Groene druk=
= 25%
3.886.800
X 100 = 38.9%
10.004.000
10.004.000
inwoners
2.509.200
inwoners
Demografische druk
25% + 38.9% = 63.9%
Afzet / totale opbrengst
Afzet (q) Is het aantal stuks dat een verkoper van een product verkoopt.
Totale opbrengst (TO) is het bedrag dat een verkoper ontvangt als hij iets verkoopt.
Totale opbrengst = Afzet (q) x de verkoopprijs (p).
product
Afzet (q)
Verkoopprijs
(p)
Totale
opbrengst
laptop
200 stuks
€ 400
€ 80.000
usb-stick
500 stuks
€5
€ 2.500
Constante kosten / variabele kosten
Totale constante kosten (TCK) ook wel vaste kosten genoemd , zijn kosten die niet afhankelijk
zijn van de productieomvang. Of een bedrijf meer of minder goederen maakt/verkoopt, De
constante kosten blijven tot een zekere hoogte hetzelfde.
Variabele kosten (TVK), zijn kosten die afhankelijk zijn van de productieomvang. Als er meer
goederen worden gemaakt of verkocht, dan nemen de totale variabele kosten direct toe.
Totale kosten (TK) = Totale variabele kosten (TVK) + totale constante kosten (TCK) OF
Totale kosten (TK) = GVK (gemiddelde variabele kosten) X q (afzet) + TCK (totale constante kosten)
Pizzeria voorbeeld
Constante
kosten
Huurkosten
Variabele
kosten
X
Benzine
X
Ingrediënten
X
Loonkosten
Oproepkracht
X
Interestkosten
X
Break-evenanalyse.
Break- evenafzet = het aantal producten dat je moet verkopen om uit de kosten te zijn.
TO = TK
GO = GTK
TW = 0
Winst , break even omzet , break even afzet
Totale winst (TW) = totale opbrengst (TO) – totale kosten (TK)
Formule break - evenafzet =
totale constante kosten
(verkoopprijs – gemiddelde variabele kosten)
Formule break-evenomzet = De break even afzet x de verkoopprijs.
Oefenen: bereken de break-evenafzet en break-evenomzet
P = € 120
TK = 30q + € 800.000
Break evenafzet=
€800.000
= 8889 sneakers
(€ 120 – € 30)
Bereken de break – evenomzet=
8889 x € 120 = € 1.066.680
Marginale opbrengsten / marginale kosten
Marginale opbrengst (MO) = De toename van TO als er één extra product wordt verkocht.
Marginale kosten (MK) = De kosten die één extra product met zich mee brengt.
MO = € 5O
MK = € 20
Totale opbrengsten = € 100
Totale Kosten = € 30
Totale opbrengsten = € 150
Totale kosten = € 50
Als de ondernemer zijn prijs niet verandert, Dan is de p , GO en de MO gelijk aan elkaar.
Maximale winst
MO groter dan MK
MW is positief
Totale Winst stijgt
MO gelijk aan MK
MW = 0
Totale winst maximaal
MO kleiner dan MK
MW = negatief
Totale winst daalt
Maximale winst:
MO = MK
Marginale winst bij MO = MK
Maximale winst
Bij 5 producten
MO = MK
Winst per product
€ 80 – € 52 = € 28
Totale winst
(marginaal)
5x € 28 = € 140
Download