scholastiek - Thomas van Aquino ≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈ 750-1258: de Islamitische Gouden Eeuw = fusie Arabische falsafa & Griekse filosofie vooral Aristoteles & neo-Platonisme (Avicenna, Averroës, al-Kindi, al-Farabi) 1100-1270: kruis-tochten = kruis-bestuiving bloeitijd van wetenschap, filosofie en kunst oprichting eerste universiteiten 1204: 4e kruistocht desastreus voor Constantinopel kruisvaarders plunderen Constantinopel zorgt voor een exodus van geleerden brengen Griekse filosofie met zich mee vooral Aristoteles (in Byzantium heidens) 13e -14e eeuw: Byzantijnse intellectuelen naar Italië groen = de islamitische wereld tussen de 8e en 13e eeuw Willem van Moerbeke (1215-1286) vertaalde Aristoteles' werk m.b.v. Griekse en Arabische manuscripten naar het Latijn de hoog-scholastiek maakte Aristoteles tot centrale leer probleem was: de christelijke persoonlijke God van de genade speelt geen rol (laat staan hoofdrol) in Aristoteles' systeem ook de onsterfelijkheid van de ziel is moeilijk verenigbaar met Aristoteles (vorm & stof kunnen niet los van elkaar bestaan) o.a. door Aristoteles ontwikkelt de theologie zich als een "wetenschap", d.w.z. met rationele methodes (niet empirisch) Aristotelisch model van wetenschap: een axiomatisch-deductief systeem van kennis rationalisten meenden dat er geen conflict kon zijn tussen de waarheid van de rede en die van de openbaring: de schepping, onsterfelijkheid van de ziel, en de heilsgeschiedenis moeten filosofisch geduid kunnen worden anderen (mystici) meenden dat alleen de openbaring (geloof) tot waarheid kon leiden, en rede en empirie ijdel waren de introductie van Aristoteles werk leverde veel strijd op; (o.a. tussen dominicanen en franciscanen) gedurende de 13e eeuw werd Aristotelische filosofie door de kerk aan banden gelegd toch bood Aristoteles iets wat het Platonisme niet te bieden had: logica in & verklaring van de natuur Aristoteles draagt zo bij tot de middeleeuwse natuur-filosofie middeleeuwse natuur-filosofie = geen praktisch-exacte wetenschap gericht op technologisch begrijpen; niet mathematisch en niet experimenteel zoals de moderne wetenschap sinds de 16e eeuw de scholastici gebruikten Aristoteles hyle-morfisme om de zijnsorde te formuleren als een rangorde (scala naturae): van maximale vorm/act (maximale bepaaldheid) tot aan maximale stof/potentie (maximale onbepaaldheid) God is eeuwig en onveranderlijk, pure vorm en pure act daarna dalen we via de engelen af naar de mens, die als potentie heeft een rationeel wezen (animal rationale) te zijn als de geest denkt is ze rationeel in actu; denkt ze niet, dan is zij in actu slechts een voelend dier (animal sensitiva) een dier heeft maximaal de potentie tot voelen, een plant kan hooguit vegeteren, de levenloze natuur is hooguit aanwezig de stoffen zijn opgebouwd uit de vier traditionele elementen aarde, vuur, water en lucht aan die elementen ligt een oermaterie ten grondslag, de materia prima (nog onbepaald en kan elke vorm aannemen) dus: God - engelen - man - vrouw - dieren - planten - schimmels - mineralen - elementen - oer-materie ≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈ Thomas van Aquino (1224-1274); dominicaans theoloog Thomas bekleedde de functie van magister in sacra pagina (professor in de heilige geschriften) en noemt zichzelf doctor van de katholieke waarheid hij behandelt de theologie als een wetenschap (scientia); kennis afgeleid uit zelf-evidente principes: de geloofsartikelen deze geloofsartikelen zijn voor de mens niet zelf-evident (ze worden ‘geloofd’, niet ‘geweten’), maar voor God wel theologie is een dus een geloofs-wetenschap, die gefundeerd is in de kennis die God van zichzelf heeft in zijn Summa Theologiae probeerde hij alle verworvenheden van de scholastiek ten dienste te stellen van de theologie 1 de Summa Theologiae omvat 3 delen: 1] is gewijd aan God en het ontstaan van alle schepselen door God omvat de metafysica (veel gebaseerd op Aristoteles) 2] over ethiek, uitgaande van de veronderstelling dat God het uiteindelijke doel is van het menselijk leven en dat de mens slechts tot dat doel kan komen via Christus 3] over Christus, wiens verlossingswerk voor de mens de toegang opent tot het eeuwige heil in God de Summa contra Gentiles geeft rationele argumenten tegen de heidense (niet-christelijke) filosofie Thomas houdt weten & geloven strikt gescheiden filosofisch weten gaat uit van het eigen menselijk vermogen tot kennis, gebaseerd op ervaring en rede de theologie daarentegen heeft haar grondslag in de openbaring van God zelf (een ‘openbaringsleer’) filosofie staat in dienst van de theologie, de religieuze waarheid gaat boven de filosofische maar is er niet mee in tegenspraak: weten en geloof zijn nooit tegenstrijdig: waarheid = goddelijk = één Thomas stelt zich ten doel het aristotelisme en de kerkelijke leer te verzoenen: er kunnen geen twee waarheden bestaan hij maakt wel onderscheid tussen 1] geloofswaarheden (openbaring, vastgelegd in de bijbel) en 2] natuurlijke kennis transcendentale theologie of openbaringstheologie: de bovennatuurlijke waarheid is aan ons geopenbaard in het geloof en de bijbel is niet rationeel kenbaar en kan dus ook niet bewezen worden: (schepping, 3-éénheid, menswording, weder-opstanding) de openbaring raakt God zelf in zijn eigen werkelijkheid, die voor het natuurlijke weten altijd geheim is het verstand kan wel twijfel en kritiek wegnemen, m.b.v. filosofie sommige waarheden zijn voor het verstand toegankelijk (bijv. dat God bestaat, en één is), en vallen te bewijzen maar omdat de meeste mensen te druk zijn met levensonderhoud heeft God ze ook via het geloof geopenbaard zoals in Exodus 3:14: "ik ben die is" / "ik zal zijn die ik zijn zal" natuur(lijke)-theologie: behalve via het woord (de bijbel), openbaart God zich ook in de natuur (zijn schepping) natuur(lijke)-theologie richt zich op de waarneembare werkelijkheid (natuur-filosofie) er is een wetmatig geordende werkelijkheid, en die kunnen wij kennen / begrijpen (vgl: Aristoteles) door Thomas verwierf de natuurlijke theologie een belangrijke status in de katholieke theologie hij verwerpt het Platoonse wantrouwen jegens de zintuigen en de Augustiniaanse illuminatie-leer (illuminatie = ware kennis verkrijgen van boven-natuurlijke waarheid door verlichting middels het geloof in Christus) Thomas gelooft dat alle kennis tot ons komt via de zintuigen; aangeboren ideeën bestaan niet door bestudering van de schepping en rationeel denken kunnen we de noodzakelijkheid van het geloof demonstreren m.a.w: ons geloof doet een beroep op de natuurlijke rede (anders dan Anselmus' credo: "ik geloof opdat ik begrijp") onze rede beschikt over een eigen "natuurlijk licht", waarmee het zichzelf verlicht voorafgaand aan de waarneming bedient het verstand zich van denk-principes die de basis voor kennis vormen (vgl: Kant) het zintuiglijke gaat over het particuliere, kennis gaat over het universele het voorwerp van menselijke kennis is de (onstoffelijke) vorm (essentie) in de (stoffelijke) verschijnselen niet alles is radicaal contingent: redelijkheid en inzichtelijkheid zijn wezenskenmerken van al dat is (want God's schepping) 1] anders zou kennis over de wereld buiten ons denken onmogelijk zijn (= cirkel-redenering!) 2] en zou alles wat gedacht wordt waar zijn (bijv. ook tegengestelde beweringen, en dat kan niet) God's vrijheid bestaat erin dat hij de keuze heeft om dingen al dan niet te realiseren, maar eenmaal verwerkelijkt vormen ze een empirische basis voor ons kennen dus kennis over God via de natuur (en de rede) is mogelijk, want is door God geschapen de schepping (Genesis) moet wel zijn signatuur dragen als de mens geschapen is naar God's beeld kan hij ook tot redelijke kennis over God komen het denken, de redelijke ziel, is de wezensvorm van het menselijk lichaam daarom streeft de ziel naar het begrijpen van God en zijn schepping de ziel = vorm zonder materie, onvergankelijk en onsterfelijk (zoals God, en Aristoteles' onbewogen beweger) wij verlangen naar onsterfelijkheid, en dus zal er een causa formalis en causa finalis aan ten grondslag liggen dit tegen Averroës en Plato, die alleen de boven-individuele ziel (Ideeën / Vormen) onsterfelijkheid toekenden 2 de redelijke ziel kent een passief en een actief element: passief = de waarneming: wij verwerven kennis door zintuiglijke ervaring (empiricus) die van buiten op ons inwerkt actief = het intellect: moet uit de empirische kennis de essentie (vorm, wat-heid) destilleren daarnaast kan het intellect verder redeneren, en uiteindelijk tot het inzicht komen dat God wel moet bestaan filosofie zoals Thomas deze leerde kennen (neo-platoons ingekleurde versie van het Aristotelisme) was een metafysica die de gehele werkelijkheid trachtte te herleiden tot haar eerste en absolute grond (God) Aristoteles: metafysica beschouwt de eeuwige en onveranderlijke oorzaken van alle dingen (vgl: natuurwetten) metafysische doordenking van al het zijnde leidt tot de bevestiging van een 1e oorzaak en hoogste Zijn vanuit het geloof: gegeven het feit dat God bestaat (geloof, fides), hoe kan deze waarheid langs rationele weg begrijpelijk worden? de "quinque viae" (5 wegen / 5 godsbewijzen); hebben hun basis in speculatie over de zintuiglijk waarneembare wereld: 1] alles wordt door iets anders in beweging gebracht (niet: causaliteit / oorzaak & gevolg, maar causa finalis) dus er is een 1e beweger, die de oorsprong is van alle beweging die 1e beweger is zelf niet bewogen (door iets), want anders zou het niet de 1e beweger zijn dus die 1e beweger moet een onbewogen beweger zijn: een (passief) doel waarnaar alles streeft (Aristoteles) 2] alles wordt door iets anders veroorzaakt, dat er aan vooraf gaat (Aristoteles: causa efficiens) niets kan zijn eigen oorzaak zijn, want dan moet het er eerder geweest zijn dan zichzelf dus: er moet een eerste werkende oorzaak zijn (God als actieve schepper) 3] contingentiebewijs: veel in de natuur is contingent (toevallig, voorwaardelijk, afhankelijk van iets anders, mogelijk, vergankelijk) het had net zo goed niet, of anders kunnen zijn; m.a.w. is niet noodzakelijk zo maar als alles afhankelijk is van iets anders, moet er uiteindelijk iets zijn dat noodzakelijkheid in zichzelf heeft 4] er is een trapsgewijze ordening in alle zijn, er is een hiërarchie van perfectie alles participeert in meer of mindere mate aan iets absoluuts (= het meest neo-Platoonse argument) 5] de natuur is doelmatig ingericht, alles werkt volgens een plan (design), streeft naar een uiteindelijk doel, zowel levende als dode materie maar als iets zonder kennis en verstand een doel nastreeft, moet dat doel door iets met kennis en verstand van buitenaf ingegeven zijn in geval van artefacten is dat de mens, in de natuur is dat God in de schepping realiseert God zijn Ideeën (vgl: platoonse Vormen) deze 5e weg in de Summa Theologica = argument from design kritiek: het 1e godsbewijs is opgebouwd als een aristotelisch syllogisme: 1e premisse: er zijn dingen die bewegen (is evident) 2e premisse: alles wat bewogen wordt, moet door iets anders bewogen worden (is niet evident) bewijzen van 2e premisse doet hij ook weer door middel van een syllogisme conclusie: het is noodzakelijk om bij een 1e Onbewogen Beweger uit te komen maar dit bewijs is niet sluitend: 1] volgens de logica hoeft de redenering niet tot één Onbewogen Beweger te leiden; zouden er best meer kunnen zijn verder hoeft deze niet perse God te zijn, maar kan ook de duivel zijn, of de big bang 2] het syllogisme is niet geldig: in de conclusie wordt de tweede premisse tegengesproken: - alles wat beweegt, moet bewogen worden - God beweegt, maar wordt niet bewogen 3] het is een cirkelredenering: hij gebruikt een Eerste Beweger om het bestaan van God aan te tonen regressus ad infinitum: in de bewijsvoering wordt oneindigheid niet geaccepteerd binnen een hiërarchisch systeem (christelijke & platoonse filosofie) kan geen oneindigheid bestaan verschillen Anselmus / Thomas: - Anselmus godsbewijs is deductief; hij focust op de taal / semantiek (platonisme) - Thomas gebruikt de natuur (Aristoteles) voor zijn godsbewijs - voor Anselmus zijn geopenbaarde waarheden bewijsbaar: bestaan van God, de 3-éénheid, menswording van God, wederopstanding Jezus, etc... - Thomas hield geloof en filosofie strikt gescheiden: sommige dingen kun je niet bevatten - bij Aristoteles stond bestaan niet los van als-iets-bepaalds-bestaan (wat-heid) voor Thomas is bestaan/zijn zelf ook een vorm (en wel de belangrijkste)... hoe te verklaren dat de Vormen / universalia eeuwig identiek blijven en onafhankelijk van ons denken? Thomas meent dat de Vormen / universalia bestaan op 3 manieren: - in het verstand, als abstractie, zoals volgens het nominalisme (vergankelijk en afhankelijk van ons denken) 3 - in de dingen, gecombineerd met de materie, zoals volgens Aristoteles (vergankelijk maar onafhankelijk van ons denken) - in God's geest, als platoonse Vormen (onvergankelijk en onafhankelijk van ons denken) engelen en de ziel zijn Vorm zonder materie, de rest van de natuur is vorm + materie Thomas combineert de christelijke God (gebaseerd op de openbaring en Plato) met Aristoteles' onbewogen beweger middels het onderscheid tussen essentie en existentie (zoals ontwikkeld in de islamitische filosofie) 1] essentia = het wezen van iets, de wat-heid, wat het is, de vorm = universeel en gaat aan de existentie vooraf 2] actus essendi = de act van het zijn, het bestaan van iets, het existeren = de schepping die de essentie realiseert in elk eindig zijnde is het wezen onderscheiden van het zijn ervan (reële distinctie (dualiteit) van zijn en wezen) ‘wat het is’ vraagt naar het wezen van iets, ‘dat het is’ heeft betrekking op het actuele zijn van dat wezen alles is afhankelijk van God, voor zowel essentie (wezen) als existentie (bestaan) maar bij God vallen essentie en existentie samen: God's wezen (essentie) is zijn existentie (bestaan) God is dus niet een bepaald iets (geen ding), maar ‘het op zichzelf staande zijn zelf’ (ipsum esse per se subsistens) en als zodanig oorzaak van al dat is; God is het Zijn zelf (ipsum esse) "Van God kan men niet spreken door te zeggen dat hij “dit” is en niet “dat”, maar hij is alles bij wijze van oorzaak van alles" God is de eerste en universele oorzaak van al het zijnde; al het zijnde ontleent zijn bestaan aan God volgens Aristoteles kan men niet spreken over het zijn (als bestaan) van iets, zonder te spreken over wat het dan is: zonder essentie geen bestaan, zonder vorm geen materie; m.a.w: alles dat is (bestaat) is iets (bepaalds, specifieks) de vormen (algemene begrippen) zijn dus geen onafhankelijke zijnden, maar gebaseerd op de essenties van dingen voor Thomas zijn de essenties de vorm (modaliteit) waarin het zijn zich meedeelt; de vorm bemiddelt het zijn zijn is een activiteit (de belangrijkste activiteit van iets), en impliceert actualisering (vgl. Aristoteles) zijn in z'n meest perfecte vorm omvat alle zijnsmodaliteiten: God = de hoogste actualiteit, de zuivere zijns-act bij de neo-platonisten stond het Ene boven en buiten het zijn (en bestond dus eigenlijk niet), bij Thomas is God het zuiverste zijn dit onbepaald ‘zijn’ / "zijn zonder meer" houdt onbeperkte / onbegrensde volmaaktheid in (God), het zijn van de zijnden wordt beperkt / begrensd omdat het ‘ontvangen’ (of gevangen) wordt in een ‘wezen’ ‘paard-zijn’ is een bepaling, en drukt een beperkte wijze van ‘te zijn’ uit die eigen is aan het paard God echter is niet een beperkt zijnde dat van andere zijnden onderscheiden is door ‘dit’ en niet ‘dat’ te zijn, God is het oneindige zijn zelf, dat alle zijnsbepaaldheid van de dingen op onbeperkte wijze in zich omvat in Exodus 3-14 openbaart God zich aan Mozes (bij de brandende braamstruik) als: ‘Hij die is’ (qui est) m.a.w: de wat-heid (essentie) van God is dat hij is; dus het zijn zelf (existentie) daarmee is God ook het doel van het streven van al dat bestaat: want alles streeft naar zijn zonder meer, onbepaald, onbeperkt, onafhankelijk en oneindig (eeuwig) God is dus zowel doel als oorsprong: hij schept voortdurend door existentie toe te voegen aan essentie alles participeert dus op zijn eigen specifieke manier aan God: qua schepping en qua streven (panentheïsme) Aristoteles begrijpt de mens als een wezenlijke eenheid van lichaam en ziel de mens is niet zozeer een ziel in een lichamelijk omhulsel, maar een wezenseenheid van ziel en lichaam voor Aristoteles is de ziel de vorm (eidos) van het levende en substantiële geheel dat de mens is, en als vorm het bepalende principe waardoor de mens dat specifieke levende rationele wezen is (en geen dier) als de ziel sterft, zal ook het lichaam desintegreren tot vormloze materie bij Aristoteles is de ziel dus een biologisch gegeven: als vorm geeft zij leven en streven aan het stoffelijk lichaam bij Thomas is de menselijke ziel niet alleen (tijdelijk) vorm voor het lichaam, maar ook een zelfstandige substantie in haar eenheid met het lichaam is de ziel iets zelfstandigs dat het lichamelijke overstijgt: onvergankelijk en onstoffelijk elke ziel wordt afzonderlijk geschapen (essentie + existentie), en zo kan de ziel los van het lichaam bestaan (onsterfelijk) de menselijke ziel heeft een eeuwigheids-bestemming: de eenheid met God in het hiernamaals de geestelijke aard van de ziel blijkt uit twee vermogens: verstand en wil het verstand (intellectus) is het meest kenmerkende vermogen: om van elk ding te kennen ‘wat het is’ (essentie) daaruit blijkt dat de mens geschapen is naar het beeld van God door het verstand is de mens "capax Dei" (tot God machtig), en kan Hem zo leren kennen Aristoteles stelde dat elk wezen gekenmerkt is door een natuurlijk streven naar zijn doel, 4 en dat streven is zijn werking conform zijn natuur (wezen / geaardheid / essentie) oorsprong, wezen en doel zijn dus ook alleen maar analytisch te scheiden, in realiteit is het één Darwinistisch gezegd: elk vogeltje zingt zoals het gebekt is, maar streeft naar overleven en reproduceren wezen en doel van de mens is rationeel inzicht, en komt alleen daardoor tot volmaaktheid (geluk, beatitudo) de aristotelische notie van doel (telos) is verbonden met wezen/essentie (ousia) in het streven (entelecheia) het ultieme doel van alle streven in de natuur is de Onbewogen Beweger, die de hele kosmos naar zich toe doet bewegen voor Thomas is de schepper beginsel en doel van alle dingen; alle dingen zijn volgens hun natuur gericht op God de zin van het leven voor de mens is ‘gelukzaligheid’ in God maar de mens (als eindig wezen) kan niet uit zichzelf, op eigen kracht, tot het goddelijke doordringen (zondeval) maar God kan de mens wel de kracht van genade verlenen, opdat de mens zo tot God kan komen natuur en genade zijn twee kernbegrippen in het denken van Thomas natuur (dat wat de mens uit zichzelf is en kan) is de veronderstelde grondslag (voor de gerichtheid op God) die dan door de genade tot zijn voltooiing wordt gebracht, helemaal tot in God ≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈ de thomistische filosofie werd eerst door de kerk bekritiseerd vanwege zijn aristotelische (heidense) invloeden, maar in 1323 werd Thomas heilig verklaard en in 1568 tot kerk-leraar uitgeroepen dankzij Thomas werd de scholastiek de basis voor het empirisch denken en de kritische wetenschap van latere eeuwen in 1879 riep paus Leo de 13e het Thomisme uit tot de officiële filosofie van de Kerk (encycliek Aeterni Patris) neo-thomisme werd een belangrijke stroming begin 20e eeuw ≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈ universaliën-strijd: in de oudheid en middeleeuwen werd er nauwelijks tot geen onderscheid gemaakt tussen denken en zijn; waren parallel de mens kan als waarnemend wezen kennis nemen van de species sensibilis, maar heeft als rationeel wezen ook toegang tot de werkelijkheid van de abstracte ideeën: species intelligibilis zo is (ware) taal een uitdrukking van kennis, en (ware) kennis een uitdrukking van de werkelijkheid subjectiviteit bestond nog niet: men meende dat essenties (Vormen / ideeën / universalia) zelfstandig bestaan hadden ofwel transcendent in een bovenzinnelijke wereld (Plato), ofwel immanent in de dingen (Aristoteles), dan wel beide (Augustinus / Thomas) toch kan de kritiek van Aristoteles op Plato's Vormen-wereld gezien worden als begin van een strijd die nu nog voortduurt, en vooral van de 11de tot de 14de eeuw een strijd "op leven en dood was": de universaliën-strijd aangezwengeld door Porphyrius (232-304, leerling van Plotinus), die een inleiding tot Aristoteles categorieën-leer schreef (in de Latijnse vertaling van Boëthius veel gelezen in de middeleeuwen) ≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈ universalia (universaliën) zijn algemene begrippen: de mens, dapperheid, roodheid, geluk staat tegenover particularia: deze persoon, deze daad, deze kleur, mijn geluk realisme stelt dat universalia zelfstandig bestaan (Plato, Anselmus, William van Champeaux) 1] ofwel voorafgaand aan, en constitutief voor, de fenomenen: universalia ante res (Platonisme) 2] ofwel in de fenomenen aanwezig als hun essentie: universalia in rebus (Aristoteles) 1] een concreet individueel geval (particularium) is een exemplaar (example), een imperfecte kopie van de Vorm / Idee elk woord is dus eigenlijk een zelfstandig naamwoord, verwijst naar een zelfstandige entiteit (vgl: wij spreken nog steeds in termen van een exemplaar van een biologische soort; de soort is dus een Vorm) 2] een eigenschap bestaat niet los van het ding waar het een eigenschap van is: bijvoeglijk naamwoord sommige eigenschappen zijn echter essentieel (paard), andere zijn accidenteel (zwart) voorbeeld van een realist is Anselmus van Canterbury (1033-1109): "De logici die menen dat er geen universalia zijn, behalve als een luchtstoot van de stem, en die kleur alleen kunnen opvatten als aan een lichaam toebehorend en de menselijke wijsheid alleen in de ziel vinden, moeten volstrekt worden weggeduwd uit de discussie over spirituele zaken" 5 Aristoteles wees de Platoonse Vormenwereld af, maar zag essenties wel als meer dan slechts een categorisering deze relativering van het Platoonse realisme = gematigd realisme / conceptualisme (= opmaat naar nominalisme) Roscellinus van Compiègne (1050-1125) geloofde niet in het zelfstandig bestaan van universalia, en karakteriseerde deze als "Flatus voci" (lucht van de stem) Pierre Abélard / Petrus Abaelardus (1079-1142) Abélard probeerde met behulp van de ratio de basisbeginselen van het christelijk geloof te benaderen. hij wilde eerst begrijpen en pas daarna geloven (nihil credendum nisi prius intellectum); hij gaat dus uit van de twijfel radicaal tegenover Augustinus, Anselmus en Bernard van Clairvaux ("alleen het geloof biedt een vast uitgangspunt") ook vond hij dat een zonde alleen een zonde is als die uit vrije wil wordt gepleegd en dus tegen het eigen geweten ingaat hij wijst hiermee als 1e op het belang van de intentie van een daad (vgl: latere middeleeuwse theologie over schuld/boete) Abélard's verhandeling over de drie-eenheid werd in 1121 veroordeeld; hij werd gedwongen zijn eigen boek tijdens een boekverbranding in het vuur te gooien in 1139 bepleitte hij opnieuw denkbeelden die in tegenspraak waren met die van Rome Bernard van Clairvaux kaartte dit aan bij de paus, en Abélard werd in de ban gedaan zijn leer werd in 1140 door de synode van Sens veroordeeld; werd gedwongen zich uit het openbare leven terug te trekken ≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈ vanaf eind 13e eeuw wordt de rede steeds autonomer t.o.v. het geloof; theologie en filosofie beginnen uit elkaar te groeien dat betekent niet: secularisatie! alleen dat geloven en weten (denken / waarnemen) elk een eigen richting gaan uit de onvrede met de dogmatiek ontstaat het nominalisme (nomina = woorden) dat stelt dat algemene begrippen slechts etiketten zijn, een veralgemenisering, een ken-instrument van het verstand, en komen dus na de fenomenen (universalia post-res), na de waarneming van de dingen, op basis van overeenkomsten Willem van Ockham (William of Ockham / Occam / Hockham) (1288-1348) wilde het geloof in een almachtige maar persoonlijke God veilig stellen door het te zuiveren van profane wetenschap we kunnen alleen kennis hebben van de werkelijkheid door wat we waarnemen, het goddelijke is onbereikbaar het menselijk verstand kan noch onsterfelijkheid van de ziel, noch het bestaan, eenheid of oneindigheid van God bewijzen de natuurlijke werkelijkheid kan worden onderzocht, maar God kan alleen worden geopenbaard; op persoonlijk niveau de kloof tussen almacht van God en beperktheid van menselijke kennis impliceert dat we ons bescheiden moeten opstellen hij keert zich dus tegen de natuurlijke theologie van bijv. Thomas van Aquino alleen God is één en noodzakelijk, de rest van de natuurlijke werkelijkheid is contingent (pluriform en toevallig) elke theorie daarover is een abstractie, een veralgemenisering, een construct, en kan dus spaarzaam worden beschreven hij verwerpt het verschil tussen essentie en existentie en het Thomistische onderscheid tussen actief en passief intellect het universele (essenties / Vormen) is een product van het denken (modus intelligendi), en van het be-tekenen (modus significandi), maar geen bestaanswijze (modus essendi) als we zelfstandig bestaan toekennen aan universalia (veralgemeniseringen) maken we een denkfout de gelijkenissen tussen dingen moeten we niet zelf als ding beschouwen in de werkelijkheid "out there" bestaan dus alleen particularia, en universalia bestaan alleen in ons denken en spreken dat impliceert dat niet aan elke talige uitdrukking of idee een realiteit hoeft te beantwoorden (universalia, fabeldieren) het principe van de ontologische spaarzaamheid: "men moet zijnden niet vermenigvuldigen als het niet nodig is" scheermes van Ockham: we moeten die theorie aanvaarden die dezelfde hoeveelheid fenomenen verklaard met zo weinig mogelijk principes men moet streven naar die verklaring die de minste hoeveelheid oorzaken, factoren en variabelen introduceert dus: pragmatisch / economisch argument: niet meer ballast meenemen, tenzij het een functie heeft (verklarende waarde) net als de pre-Socratische natuur-filosofie was dit een oproep tot reductionisme kan gezien worden als de 1e moderne wetenschaps-filosoof, maar was dus uitdrukkelijk geen natuurfilosoof (als Thomas) (daarnaast pleitte hij voor een scheiding tussen kerk en staat) Ockham wilde geloof in een almachtige maar persoonlijke God veilig stellen door het te zuiveren van profane wetenschap het scheermes snijdt aan 2 kanten: de scheiding van geloof en wetenschap opent de weg naar de moderne wetenschap ≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈ radicaler in de scheiding tussen geloof en ratio is de mystiek, 6 die niet uitgaat van het kennen van God, maar het niet-empirisch ervaren van God wij kunnen alleen kennis hebben van de zijnden, maar God is geen zijnde en eigenlijk ook geen zijn Meister Eckhart (1260-1327) er kan niet gesproken worden over het zijn van God: "hij is een zijn en niet-zijn, dat uitstijgt boven het zijn" verschil tussen God en Godheid: Godheid = eindeloos, onmetelijk en onbegrijpelijk, de Afgrond van het Niets, het verborgen duister dat onbekend is en nooit bekend zal worden hoogste kennis is niet meer dan de beste benadering en uiteindelijk niet helemaal juist en waar intellect en verstand zijn dan ook geen juist instrument om tot het ervaren van God te komen maar: "Boven het verstand, dat zoekt, is nog een ander verstand, dat niet meer zoekt" indien je God op een goddelijke manier wilt kennen, dan moet je kennis een puur niet-kennen zijn loslaten van alle gedachten, beelden en kennis, loslaten van de denk- en doestructuren, en loslaten van je zelf zelf-ontlediging = ruimte voor God maken in de ziel, om Hem daar 'geboren' te laten worden, Gelassenheit = gelatenheid, berusting: "de gelaten mens is zoon van God" alleen zo kan het een-worden zich steeds weer opnieuw voltrekken, waardoor het weer "gekend" wordt in het “niet-kennende kennen” wordt de kennis van God een gebeuren van het moment een ervaring waarin God zich openbaart, om daarna weer te vervagen mijn kan dus geen blijvende kennis van God hebben, laat staan communiceren met anderen ≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈ 7