1 Leerlijn (ped)agogisch handelen (AD 5) van Verzorging-voeding tot Kinderzorg Dit document is een hulpmiddel om tijdens graad- en vakoverschrijdend overleg te komen tot geconcretiseerde schooleigen leerlijnen. Verzorging-voeding (D/2013/7841/061) Binnen een welomschreven opdracht ondersteunen bij (ped)agogische activiteiten. Context: Verzorging (D/2014/7841/033) Binnen een welomschreven opdracht (ped)agogisch handelen Kinderzorg (D/2014/7841/035) Binnen een welomschreven opdracht (ped)agogisch handelen Context: Context: Leerling binnen de klasgroep – in de school. Leerling participeert aan activiteiten met doelgroepen: medeleerlingen, gezonde kinderen (2,5 tot 10 j) en gezonde volwassenen. Leerlingen voeren opdrachten uit: - Handelingen met lage moeilijkheidsgraad. - Aan hand van duidelijke criteria. - Onder directe begeleiding van de leraar. - Voeren dagdagelijkse gesprekken. Doelgroepen: gezonde kinderen van 0 tot 12 jaar (3-mnd tot 3 jaar is basis); volwassen gebruikers die ondersteuning en/of verzorging nodig hebben bij uitvoeren van activiteiten van het dagelijks leven. Doelgroepen: kinderen van 0 tot 12 jaar -> met aandacht voor specifieke doelgroepen: Relatie verzorgende/begeleider – gebruiker staat centraal. Zorg dragen voor gebruikers (rekening houdend met zijn wensen, behoeften, omgeving) in eenvoudige situaties: Zorg- en opvangsituatie: o De gezondheidstoestand van de gebruiker is stabiel; o In de zorg en/of opvangsituaties zijn geen acute veranderingen te verwachten; o Er zijn weinig tot geen problemen in de communicatie tussen de gebruikers, de verzorgende of begeleider en zijn omgeving. Opdrachten/handelingen: o Die eenvoudig zijn o Volgens duidelijke instructies o Op basis van een door anderen opgesteld werkplan/zorgplan/protocol. o In een team, in een organisatie Mate van verantwoordelijkheid: Onder verwijderd toezicht in eenvoudige situaties; Onder directe begeleiding in complexe situaties. kinderen uit kwetsbare gezinnen, kinderen met een specifieke behoefte of beperking Relatie kinderbegeleider – kind/groep kinderen + zijn sociaal netwerk + situatie/omgeving staat centraal Begeleiding afstemmen op de individuele gebruiker, zijn sociaal netwerk en situatie. Complexe situaties: Bij het begeleiden: - in dialoog treden met ouders; - in dialoog treden met het team; - inspelen op de individualiteit dan elk kind; - inspelen op en in dialoog treden met de buurt en externen; - inspelen op het eigene van de setting. 2 Settings: o Woonzorg o Kinderopvang van baby’ s en peuters o Buitenschoolse opvang. Opdrachten/handelingen: o die meervoudig van aard zijn. o Op basis van een door anderen opgesteld (multidisciplinair) kinddossier/werkplan/richtlijn/protocol – dat indien nodig wordt afgestemd op specifieke situaties of kinderen. o Op basis van een zelf opgemaakt werkplan (vanuit observaties, overelg met de ouders…) in verband met begeleidingsvragen die binnen haar/zijn bevoegdheid vallen. o Waarbij de begeleiding wordt afgestemd op het kind, op zijn sociaal netwerk en op de situatie (belang van transfer); o Waarbij men rekening houdt met kinderen ouderparticipatie. o In een team, in een organisatie. Mate van verantwoordelijkheid: Werken onder verwijderd toezicht. Settings: o Opvang van baby’s en peuters; o Buitenschoolse opvang o Andere settings: zie leerplan. VISIE 5.1 Vanuit een holistische mensvisie een kader om gedrag en sociale interacties te duiden verduidelijken en toelichten. Onderliggende doelen: De leerling: verduidelijkt het doel, de werking en toepassing van een theoretisch kader om gedrag en sociale interacties te duiden en licht dit kader toe. 5.2 Gedrag bij de uitvoering van een opdracht situeren binnen een kader om VISIE 5.1 Een kader om gedrag en sociale interacties te duiden, toelichten en aanwenden. 5.2 Gedrag situeren en interpreteren binnen een kader om gedrag en sociale interacties te duiden. Zie 5.4 Zie 5.4 3 gedrag en sociale interacties te duiden. Onderliggende doelen: De leerling: situeert het respectvol omgaan met zichzelf binnen een kader om gedrag en sociale interacties te duiden. situeert het respectvol omgaan met anderen binnen een kader om gedrag en sociale interacties te duiden. situeert het respectvol omgaan met materialen en benodigdheden binnen een kader om gedrag en sociale interacties te duiden. situeert behulpzaam zijn binnen een kader om gedrag en sociale interacties te duiden. situeert creatief zijn binnen een kader om gedrag en sociale interacties te duiden. situeert het loyaal zijn aan de klas, de school en medeleerlingen binnen een kader om gedrag en sociale interacties te duiden. 5.3 Het eigen gedrag situeren binnen een welbepaalde context en binnen een kader om gedrag en sociale interacties te duiden. Onderliggende doelen: De leerling: reflecteert aan de hand van een kader welk gedrag men in welbepaalde contexten vaak en minder vaak stelt. Onderliggende doelen: De leerling: situeert en verduidelijkt het eigen gedrag binnen een kader om gedrag en sociale interacties te duiden. situeert en verduidelijkt het gedrag van de gebruiker binnen een kader om gedrag en sociale interacties te duiden. situeert en verduidelijkt het gedrag van andere betrokkenen binnen een kader om gedrag en sociale interacties te duiden. OMGAAN MET KINDEREN Invulling geven aan de pedagogische relatie 5.5 Zorg dragen voor het welbevinden en de betrokkenheid van kinderen. DE PEDAGOGISCHE CONTEXT 5.1 De actoren en beïnvloedende factoren in de (ped)agogische relatie in kaart brengen en hun betekenis verduidelijken en toelichten. 4 Onderliggende doelen: De leerling: verduidelijkt de begrippen welbevinden en betrokkenheid. houdt rekening met de leefwereld van het kind. verduidelijkt dat het ontwikkelingsproces van het kind wordt beïnvloed door persoonlijke factoren. verduidelijkt dat het ontwikkelingsproces van het kind wordt beïnvloed door externe factoren. houdt rekening met het ontwikkelingsproces van het kind. 5.6 Elementen in de pedagogische relatie verduidelijken, toelichten en aanwenden. Onderliggende doelen: De leerling: Steunen: creëert vertrouwen en geborgenheid. handelt met aandacht voor het kind. handelt geduldig. toont begrip voor het kind. geeft complimenten. speelt in op de behoeften en wensen van het kind. Stimuleren: stimuleert het kind ontwikkelingsgericht in alle ontwikkelingsgebieden. geeft het voorbeeld. biedt het kind ruimte om te experimenteren. biedt een boeiende omgeving en materiaal aan. handelt sensitief en responsief. Sturen: 1 2 Onderliggende doelen: De leerling: brengt de verschillende actoren en partners in de(ped)agogische relatie in kaart. licht de rol en het belang toe van de verschillende actoren en partners in de (ped)agogische relatie. licht de eigen rol in de (ped)agogische relatie met het kind en het sociaal netwerk toe. licht de persoonlijke en externe factoren toe die de actoren en de partners in de pedagogische relatie beïnvloeden. 5.2 Beïnvloedende factoren in de (ped)agogische context verduidelijken, toelichten en aanwenden. Onderliggende doelen: De leerling: draagt zorg voor het welbevinden en de betrokkenheid van kinderen (H). verduidelijkt elementen in de pedagogische relatie, licht ze toe en wendt ze aan (H). Rijk aanbod: heeft aandacht voor de infrastructuur: inrichting en indeling van ruimtes.1 draagt zorg voor een rijk aanbod met aandacht voor diversiteit: activiteiten en spelmateriaal. Positieve sfeer en groepsklimaat: draagt zorg voor sfeer: aankleding van de ruimte2. bevordert positieve relaties. Ruimte voor initiatief: Link met AD6: 6.3 ‘Draagt vanuit een visie op pedagogisch handelen zorg voor de inrichting en indeling van ruimtes.’ Zie link met AD6: 6.3 ‘Draagt vanuit een visie op pedagogisch handelen zorg voor de inrichting en indeling van ruimtes.’ + ‘creëert een huiselijke sfeer’. 5 biedt het kind structuur. stelt regels. stelt grenzen. treedt consequent op. stimuleert gewenst gedrag en gaat om met ongewenst gedrag. Samenwerken: handelt in dialoog met het kind en is zich hierbij bewust van het spanningsveld tussen afstand houden en nabij zijn. LEVENSLOOP ONTWIKKELING 5.3 Begrippen m.b.t. ontwikkeling verduidelijken, toelichten en aanwenden. geeft kinderen kansen om initiatieven en verantwoordelijkheid te nemen m.b.t. de tijdsordening. werkt actief aan kinderparticipatie. overlegt omtrent de bepaling van grenzen en licht ze toe. Doeltreffende organisatie: stemt de tijdsordening op de kinderen af. zet zich als begeleider optimaal in binnen de organisatie van de voorziening. heeft aandacht voor een aangepaste groepering van de kinderen. Inlevende begeleidingsstijl: handelt sensitief responsief. houdt rekening met en speelt in op de behoeften en gevoelens van kinderen. komt stimulerend tussenbeide en geeft tegelijk ruimte om initiatief te nemen. geeft kinderen ruimte om zich te manifesteren. betrekt kinderen bij het opmaken van afspraken en oplossen van conflicten. STIMULEREN VAN ONTWIKKELING Totaalvisie 5.3 Begrip ontwikkeling toelichten en aanwenden vanuit een holistische, emancipatorische en dynamische mensvisie. Onderliggende doelen: De leerling: bekijkt het individuele kind vanuit zijn basisbehoeftes. vertrekt vanuit de basisbehoeftes van het kind om de ontwikkeling te stimuleren. licht toe en illustreert met voorbeelden dat de ontwikkeling van elk kind uniek is. licht het belang van het observeren en 6 5.4 Verschillende levensfasen binnen de levensloop van de mens exploreren. Onderliggende doelen: De leerling: benoemt lichamelijke kenmerken binnen de levensloop van de mens. benoemt psychische kenmerken binnen de levensloop van de mens. benoemt de sociale kenmerken binnen de levensloop van de mens. benoemt de invloed van de tijdsgeest waarbinnen mensen geboren zijn op hun mens-zijn. verduidelijkt hoe bepaalde waarden en normen eigen zijn aan levensfasen en aan de tijdsgeest waarbinnen mensen leven. verduidelijkt de beleving van het spel/spelen doorheen verschillende levensfasen. 5.15 In functie van het zorg dragen, het verouderingsproces van de volwassene/oudere verduidelijken. Onderliggende doelen: De leerling: verduidelijkt en licht het verouderingsproces met de focus op de levensfase van de zorgbehoevende volwassene/oudere toe met aandacht voor: o Het fysiek proces; o Het psychisch proces; o Het sociaal-emotioneel proces. verduidelijkt en licht de interactie tussen de verschillende ontwikkelingsgebieden toe. de opvolging van de totale ontwikkeling van kinderen toe. vertrekt vanuit het kind in zijn totaliteit om deelgebieden in de ontwikkeling te observeren. illustreert aan de hand van voorbeelden de onderlinge samenhang tussen verschillende ontwikkelingsgebieden. Fysieke ontwikkeling 5.4 De fysieke (lichamelijke) ontwikkeling van het kind verduidelijken, toelichten en stimuleren. Onderliggende doelen: De leerling: verduidelijkt in functie van het ontwikkelingsstimulerend handelen mijlpalen in de fysieke ontwikkeling van het kind en licht ze toe. verduidelijkt de fysieke ontwikkeling van kinderen met aandacht voor de ontwikkeling van ‘liggen tot lopen’ en van ‘grijpen tot schrijven’, de ontwikkeling van de zintuigen en van zindelijkheid. licht het belang van het observeren en opvolgen van de fysieke ontwikkeling van kinderen toe. licht de samenhang tussen de fysieke ontwikkeling en de andere ontwikkelingsgebieden toe. geeft tips voor het stimuleren van de fysieke ontwikkeling. stimuleert het zindelijk worden van kinderen. stimuleert vanuit observaties de fysieke ontwikkeling van kinderen door het aanbieden van spel, activiteiten, materialen en speelgoed. 7 5.7 In functie van het ontwikkelingsstimulerend handelen, mijlpalen in de ontwikkeling van het kind verduidelijken en toelichten. Onderliggende doelen: De leerling: verduidelijkt en licht in functie van het ontwikkelingsstimulerend handelen en met de focus op de ontwikkeling van baby’s en peuters (3mnd-3 jaar) mijlpalen: o In de fysieke ontwikkeling toe met aandacht voor: Grove en fijne motoriek; o In psychische ontwikkeling toe met aandacht voor: Waarneming, cognitie en taal; o In de sociaal-emotionele ontwikkeling toe met aandacht voor: Het aangaan van relaties met volwassenen (hechting); Het aangaan van relaties met leeftijdsgenoten (spel). verduidelijkt en licht de interactie tussen ontwikkelingsgebieden toe. Psychische ontwikkeling 5.5 De cognitieve (verstandelijke) ontwikkeling van het kind verduidelijken, toelichten en stimuleren. Onderliggende doelen: De leerling: verduidelijkt in functie van het ontwikkelingsstimulerend handelen mijlpalen in de psychische ontwikkeling van het kind en licht ze toe (H). verduidelijkt de cognitieve ontwikkeling van kinderen met aandacht voor het waarnemen, geheugen, denken, leren verbanden leggen, begrijpen en redeneren, gewetensvorming. licht het belang van het observeren en het opvolgen van de cognitieve ontwikkeling van kinderen toe. verduidelijkt hoe men kinderen in de opvang voorbereidt op de kleuterklas. licht de samenhang tussen cognitieve ontwikkeling en de andere ontwikkelingsgebieden toe. geeft tips en aandachtspunten voor het stimuleren van de cognitieve ontwikkeling. stimuleert vanuit de observaties van de cognitieve ontwikkeling van kinderen door het aanbieden van spel, activiteiten, materialen en speelgoed. 5.6 De taalontwikkeling van kinderen verduidelijken, toelichten en stimuleren. Onderliggende doelen: De leerling: verduidelijkt in functie van het ontwikkelingsstimulerend handelen mijlpalen in de psychische ontwikkeling van het kind en licht ze toe: 8 taalontwikkeling (H). verduidelijkt de taalontwikkeling bij kinderen. licht het belang van het observeren en het opvolgen van de taalontwikkeling van kinderen toe. verduidelijkt de fasen van het tweedetaalverwervingsproces. licht de samenhang tussen het belang van taal en taalontwikkeling tot de andere ontwikkelingsgebieden toe. verduidelijkt de invloed van meertaligheid op de taalontwikkeling. geeft tips voor het stimuleren van de taalontwikkeling bij baby’s en peuters. geeft tips voor het ondersteunen van meertalige kinderen. exploreert het omgaan met vragen van ouders over meertalig opvoeden in het gezin. stimuleert vanuit observaties de ontwikkeling van taal bij kinderen door het aanbieden van talige spelactiviteiten, aanbieden van spreekkansen en taalaanbod, het inspelen op wat kinderen zeggen. Sociaal-emotionele ontwikkeling 5.7 De sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen verduidelijken, toelichten en stimuleren. Onderliggende doelen: De leerling: verduidelijkt in functie van het ontwikkelingsstimulerend handelen mijlpalen in de sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind en licht ze toe (H). verduidelijkt de sociaal- emotionele 9 WELBEVINDEN 5.5 Het bij zichzelf verduidelijken van een basisemotie, een gedachte, een intentie, een gedrag/handeling. Onderliggende doelen: De leerling: breidt zijn woordenschat uit om basisemoties, gedachten en intenties, gedrag/handelingen te verwoorden IK ALS VERZORGENDE 5.4 Een emotie, een gedachte, een intentie, een gedrag/handeling, in relatie tot de gebruiker (h)erkennen en expressief uitdrukken. Onderliggende doelen: De leerling: herkent bij zichzelf(H) en bij de gebruiker een emotie, gedachte, intentie, een gedrag/handeling op vlak van: ontwikkeling van kinderen met aandacht voor basisbehoeftes, gehechtheid, identiteit, zelfbeeld en welbevinden. geeft tips voor de overgang van thuis naar de kinderopvang. licht het belang van een opname- en wenbeleid toe. verduidelijkt het begrip wenproces en het belang van wederkerigheid in het wenproces. verduidelijkt hoe men in de opvang omgaat met de opvang van nieuwe kinderen en past dit toe in de praktijk. geeft tips voor het voorbereiden op de kleuterschool. stimuleert vanuit observaties de sociaalemotionele ontwikkeling door het aanbieden van spel, activiteiten, materialen en speelgoed en door een sensitieve en responsieve houding in het algemeen. verduidelijkt en licht het begrip seksualiteit toe. verduidelijkt en licht de fasen in de seksuele ontwikkeling toe. licht het begeleiden van kinderen in hun seksuele ontwikkeling toe. begeleidt kinderen in hun seksuele ontwikkeling. OPVOEDINGSVRAGEN 5.8 Omgaan met dagelijkse opvoedingsvragen in de opvang van baby’s en peuters. Onderliggende doelen: De leerling: informeert zich over het omgaan met dagelijkse opvoedingsvragen in de opvang en wendt deze informatie aan. 10 uit. benoemt basisemoties bij zichzelf. benoemt de bedoeling/intentie van eigen gedrag. verduidelijkt een eigen gedachte. verduidelijkt eigen gedrag/handelen. 5.6 Het expressief uitdrukken van een basisemotie, een gedachte, een intentie, een gedrag/handeling. Onderliggende doelen: De leerling: durft zich expressief uiten. drukt een basisemotie expressief uit. drukt een gedachte expressief uit. drukt een intentie expressief uit. drukt een handeling expressief uit. 5.7 Kenmerken m.b.t. het lichamelijk, psychisch, sociaal en existentieel welbevinden verduidelijken en toelichten. Onderliggend doelen: De leerling: o Het communiceren o Het handelen o Het zijn drukt in relatie tot de gebruiker een emotie, gedachte, intentie expressief uit. betrekt ouders/opvoedingsverantwoordelijken bij specifieke vragen of problemen in verband met de begeleiding van het kind. vraagt indien nodig pedagogische ondersteuning bij het omgaan met dagelijkse opvoedingsvragen. begrijpt en hanteert gedrag van kinderen m.b.t. opvoedingsvragen. gaat om met dagelijkse dilemma’s in de opvang van baby’s en peuters 5.9 Omgaan met dagelijkse opvoedingsvragen in de opvang van kleuters en lagere schoolkinderen. Onderliggende doelen: De leerling: informeert zich over het omgaan met dagelijkse opvoedingsvragen in de opvang en wendt deze informatie aan. betrekt ouders/opvoedingsverantwoordelijken bij specifieke vragen of problemen in verband met de begeleiding van het kind. vraagt indien nodig pedagogische ondersteuning bij het omgaan met dagelijkse opvoedingsvragen. begrijpt en hanteert gedrag van kinderen m.b.t. opvoedingsvragen. gaat om met dagelijkse dilemma’s in de opvang van kleuters en langere schoolkinderen. 11 verduidelijkt kenmerken m.b.t. het lichamelijk, het psychisch, sociaal en existentieel of spiritueel welbevinden. observeert bij zichzelf kenmerken m.b.t. het lichamelijk, het psychisch, sociaal en existentieel of spiritueel welbevinden. 5.8 Beïnvloedende factoren (intern en extern) voor het lichamelijk, pychisch, sociaal en existentieel of spiritueel welbevinden verduidelijken en toelichten. Onderliggende doelen: De leerling: verduidelijkt beïnvloedende factoren (intern en extern) voor het lichamelijk, psychisch, sociaal en existentieel welbevinden. benoemt beïnvloedende factoren voor het eigen welbevinden. observeert beïnvloedende factoren voor het welbevinden van anderen. OMGAAN MET VOLWASSENEN/OUDEREN Invulling geven aan de agogische relatie 5.13 Zorg dragen voor het welbevinden en de betrokkenheid van volwassenen/ouderen (= belevingsgericht handelen) Onderliggende doelen: De leerling: houdt rekening met de leefwereld van de gebruiker en situeert de gebruiker in tijd en leefomgeving. verduidelijkt dat de leefwereld en het verouderingsproces van de gebruiker wordt beïnvloed door persoonlijke factoren. verduidelijkt dat de leefwereld en het verouderingsproces van de gebruiker wordt beïnvloed door externe factoren. houdt rekening met het verouderingsproces van de gebruiker. 5.9 Verduidelijkt hoe men het eigen welbevinden en dat van anderen kan verhogen. 5.14 Elementen in de agogische relatie verduidelijken, toelichten en aanwenden. Onderliggende doelen: De leerling: Steunen creëert vertrouwen en geborgenheid. handelt met aandacht voor de gebruiker. handelt geduldig. toont begrip voor de gebruiker. 12 geeft complimenten. houdt rekening met de behoeften en wensen van de gebruiker. Stimuleren biedt de gebruiker tijd en ruimte voor zelfredzaamheid/zelfstandigheid, zelfverantwoordelijkheid. Samenwerken handelt in dialoog met de gebruiker vanuit een partnerschap in zorg. handelt vanuit een animatieve grondhouding. heeft aandacht voor en biedt structuur. gaat om met de gebruiker binnen een spanningsveld van afstand en nabijheid. 5.16 Belevingsgericht zorg dragen voor het menselijk functioneren van de gebruiker Onderliggende doelen: De leerling: biedt bij het zorg dragen voor het menselijk functioneren vanuit observaties activiteiten aan: o met aandacht voor het verouderingsproces van de gebruiker; o die het welbevinden en betrokkenheid bevorderen; o die voor de gebruiker herinneringen oproepen; o met aandacht voor levensloop en reminiscentie. biedt de gebruiker hierbij de nodige hulpmiddelen aan. wendt hierbij elementen in de agogische relatie aan. 5.8 Ontwikkelingsstimulerend handelen bij het zorg dragen voor het menselijk functioneren. Onderliggende doelen: De leerling: biedt bij het zorg dragen voor het menselijk Zie AD 4 (4.1) en 5.12 13 functioneren vanuit observaties activiteiten aan die: o aansluiten bij het ontwikkelingsniveau; o leiden tot het bereiken van een volgend ontwikkelingsdoel (zie mijlpalen in de ontwikkeling); o welbevinden en betrokkenheid bevorderen; o ervaringsgericht zijn; o experimenteren bevorderen. Wendt hierbij elementen in de pedagogische relatie aan. OMGAAN MET KINDEREN IN GROEP 5.9 Het omgaan met kinderen in groep exploreren. Onderliggende doelen: De leerling: exploreert het werken met groepen in de opvang. exploreert hoe men het welbevinden en de betrokkenheid van kinderen in groep waarborgt. exploreert hoe men in het omgaan met kinderen in groep aandacht heeft voor elk individu. WERKEN MET KINDEREN IN DE VOORZIENING 5.10 Omgaan met groepswerking in de voorziening Onderliggende doelen: De leerling: exploreert het omgaan let kinderen in groep (H). observeert verschillen in relaties tussen kinderen in groep binnen de verschillende settings en licht de verschillen toe. heeft zicht op het groepsgebeuren met aandacht voor samenspelen, groepsklimaat, pestgedrag. bevordert de groepssfeer. heeft aandacht voor het welbevinden van elk individu in de groep. exploreert hoe men binnen de verschillende settings omgaat met het onthaal van nieuwe kinderen in de groep. heeft aandacht voor en gaat om met diversiteit in de groep. verduidelijkt het werken met verschillende mogelijke 14 5.12 Participeren aan een gepaste (vrije)tijdsactiviteit, de doelgroep ondersteunen en kennismaken met de wijze waarop deze wordt begeleid. Onderliggende doelen: De leerling: neemt deel aan een gepaste activiteit voor kinderen (school, jeugdbeweging, buitenschoolse opvang); neemt deel aan een gepaste activiteit voor medioren en/of senioren. komt in contact met de doelgroep tijdens de activiteit. ondersteunt de doelgroep tijdens de activiteit. communiceert in een 1-1 relatie met leden van de doelgroep tijdens de activiteit. groepsindelingen binnen de verschillende settings. verduidelijkt de voor- en nadelen van het werken met verschillende groepsindelingen. 5.10 Aan een groepsactiviteit begeleid door een begeleider participeren. Onderliggende doelen: De leerling: participeert aan een groepsactiviteit. helpt bij het ondersteunen van de kinderen. exploreert de wijze waarop de groep wordt begeleid. 5.11 Een activiteit bij een kleine groep kinderen begeleiden. Onderliggende doelen: De leerling: bereidt groepsactiviteiten voor die: o aansluiten bij het ontwikkelingsniveau; o leiden tot het bereiken van een volgend ontwikkelingsdoel (zie mijlpalen in de ontwikkeling); o welbevinden en betrokkenheid bevorderen; o ervaringsgericht zijn. begeleidt groepsactiviteiten. 5.11 Een kindvriendelijke tijdsordening in de voorziening verduidelijken, toelichten en aanwenden. Onderliggende doelen: De leerling: exploreert het samenspel tussen de beïnvloedende factoren in de pedagogische context en een kindvriendelijke tijdsordening. exploreert verschillen in tijdsordening: o in functie van de leeftijd en de ontwikkeling van het kind; o in functie van de eigenheid van de setting; 15 wendt hierbij elementen in de pedagogische relatie aan. o in functie van de opvangperiode. licht toe hoe een kindvriendelijke tijdsordening kinderen structuur biedt: o herkenbaarheid en houvast met aandacht voor ankerpunten, rituelen en routines; o aandacht voor variatie: o samenhang in de tijd. licht toe hoe bij een kindvriendelijke tijdsordening kinderen de tijd mee kunnen invullen: o aandacht voor diversiteit en leefwereld van kinderen. o keuzemogelijkheid, autonomie, ruimte. o verbeeldbaarheid: kinderen kunnen zelf betekenis geven aan tijd. exploreert de mogelijke rol van de buurt bij de tijdsordening. 5.12 Dagelijkse activiteiten begeleiden. Onderliggende doelen: De leerling: handelt ontwikkelingsgericht bij het zorg dragen voor het menselijk functioneren (H). begeleidt een activiteit met een kleine groep kinderen. (H). begeleidt ontwikkelingsgerichte dagelijkse activiteiten en: o speelt hierbij in op de ervaringen, interesses en mogelijkheden van het kind/de groep kinderen; o vertrekt hierbij vanuit observaties; 16 o houdt hierbij rekening met de visie en de mogelijkheden van de voorziening en de tijdsordening; o bevordert het groepsklimaat; o houdt rekening met de eigenheid van de buurt; o heeft aandacht voor diversiteit. ontwikkelt met behulp van een werkmodel een (groeps)activiteit: o huishoudelijke activiteit; o bewegingsactiviteit. begeleidt kinderen naar de school, de opvang of tijdens een buitenactiviteit. exploreert de samenwerking met medewerkers van partnerorganisaties en scholen in de buurt in functie van het creëren van een gevarieerde activiteiten voor kinderen. exploreert op welke wijzen ouders worden betrokken bij de keuze of uitwerking van activiteiten. stimuleert kinderen bij het maken van huiswerk. 5.13 Spel en spelactiviteiten begeleiden. Onderliggende doelen: De leerling: licht het doel van spelen en aanbieden van spelactiviteiten toe. licht verschillende soorten spel toe. verduidelijkt hoe men verantwoord omgaat met speelomgeving3 en spelmateriaal. begeleidt spel en spelactiviteiten en: o Speelt hierbij in op de ervaringen, interesses en 3 Link met AD6: 6.3 17 mogelijkheden van het kind/de groep. o vertrekt hierbij vanuit observaties; o houdt rekening met de visie en de mogelijkheden van de voorziening en tijdsordening; o bevordert het groepsklimaat; o heeft aandacht voor diversiteit. werkt met behulp van een werkmodel diverse speltechnieken en spelvormen uit die de ontwikkeling van kinderen stimuleren. motiveert kinderen om te spelen en om samen te spelen. verduidelijkt de voor- en nadelen van digitale media voor kinderen. maakt op een verantwoorde manier gebruik van digitale media. 5.14 Expressieve activiteiten begeleiden. Onderlinge doelen: De leerling: licht het belang van het geven van expressieve impulsen en het aanbieden van expressieve activiteiten toe. gebruikt expressie en expressieve activiteiten bij het aanbieden en uitvoeren van dagelijkse handelingen en activiteiten. motiveert kinderen tot verwondering of bewondering of speelt hier op in. begeleidt expressieve activiteiten en: o speelt hierbij in op de ervaringen, interesses en mogelijkheden van het kind/de groep kinderen; o vertrekt hierbij vanuit 18 observaties; houdt rekening met de visie en de mogelijkheden van de voorziening en de tijdsordening; o bevordert het groepsklimaat; o heeft aandacht voor diversiteit. werkt met behulp van een werkmodel diverse expressieactiviteiten uit die de ontwikkeling van kinderen stimuleren. reageert creatief op de inbreng van kinderen doorheen de dag en speelt in op toevallige situaties. geeft spelimpulsen. Muzikale expressie gaat in de opvang op een creatieve manier om met geluiden uit de omgeving. gaat creatief om met klanken en geluidsbronnen. gebruikt muziek en zang bij het uitvoeren van dagelijkse handelingen en activiteiten. werkt met behulp van een werkmodel muzikale activiteiten uit die de ontwikkeling van kinderen stimuleren. Beeldende expressie gaat in de opvang op een creatieve manier om met beeldende middelen, het aanbieden van materialen en het gebruik maken van reeds aangeleerde technieken. werkt met behulp van een werkmodel beeldende activiteiten uit die de ontwikkeling van kinderen stimuleren. Dramatische expressie en bewegingsexpressie gaat in de opvang op een creatieve manier om met taal. o 19 OMGAAN MET VOLWASSENEN/OUDEREN IN GROEP 5.17 Het omgaan met volwassenen/ouderen in groep exploreren. Onderliggende doelen: De leerling: exploreert het werken met groepen in de woonzorg. exploreert het belang van participatie en inspraak van gebruikers bij het werken met groepen. exploreert hoe men in het omgaan met ouderen in groep aandacht heeft voor elk individu. 5.18 Aan een groepsactiviteit bij volwassenen/ouderen participeren. Onderliggende doelen: De leerling: participeert aan een groepsactiviteit bij ouderen. helpt vanuit een animatieve grondhouding bij het ondersteunen van gebruikers. exploreert de wijze waarop de groep wordt begeleid. stimuleert creativiteit door lichaamsbeweging en dans. gebruikt dramatische expressie bij het uitvoeren van dagelijkse handelingen en activiteiten. exploreert mogelijkheden voor het gebruik van expressie bij ontspanningsactiviteiten, om kinderen tot rust te brengen. werkt met behulp van een werkmodel dramatische en bewegingsactiviteiten uit die de ontwikkeling van kinderen stimuleren en biedt ze aan. 20 OUDERWERKING 5.12 Het belang van contacten met ouders/opvoedingsverantwoordelijken/andere personen in de kinderopvang exploreren. Onderliggende doelen: De leerling: exploreert het belang van contacten met ouders/opvoedingsverantwoordelijken in de opvang met aandacht voor onthaal en afhaalmomenten. SOCIAAL NETWERK 5.19 Het belang van contacten met het sociaal netwerk van de volwassene/oudere exploreren. Onderliggende doelen: De leerling: exploreert de verscheidenheid in contacten die gebruikers hebben. SOCIAAL NETWERK VAN HET KIND 5.8 Zorg dragen voor contacten met het sociaal netwerk van het kind. Onderliggende doelen: De leerling: heeft aandacht voor en speelt in op de verscheidenheid in contacten. licht verschillende gezinsvormen toe. erkent en waardeert ouders/opvoedingverantwoordelijken in hun rol als eerste opvoeder. gaat met ouders/opvoedingsverantwoordelijken in interactie over de (opvoedings)gewoonten van thuis en over de behoeften van het kind. exploreert hoe men binnen de verschillende opvangorganisaties omgaat met ouderparticipatie. draagt bij aan de werking rond ouderparticipatie. ontvangt ouders/opvoedingsverantwoordelijken in de opvang. gaat om met diversiteit in sociale netwerken. 21 heeft aandacht voor broertjes en zusjes in de opvang. verduidelijkt het wenbeleid in de opvang en de rol van de ouders/opvoedingsverantwoordelijken hierbij. licht de werking van de opvang aan ouders/opvoedingsverantwoordelijken toe; leidt ouders/opvoedingsverantwoordelijken rond. verwittigt ouders/opvoedingsverantwoordelijken en rapporteert aan hen volgens de richtlijnen van de opvang. exploreert hoe onderlinge contacten tussen ouders/opvoedingsverantwoordelijken worden gestimuleerd en hoe men ervoor zorgt dat ouders elkaar kunnen ontmoeten. 5.16 Contacten met externen en met de buurt exploreren. Onderliggende doelen: De leerling: verduidelijkt het belang van het opbouwen van een vertrouwens- en werkrelatie met medewerkers van partnerorganisaties, externe deskundigen en scholen in de buurt. exploreert wanneer en op welke wijze er contacten zijn tussen de voorziening en externen of buurt. REFLECTEREN 5.11 Reflecteren over het eigen (ped)agogisch 5.20 Over het (ped)agogisch handelen REFLECTEREN 5.9 Reflecteren over het eigen (ped)agogisch 22 handelen. reflecteren. handelen. Onderliggende doelen: De leerling: gaat na wat de gevolgen van zijn/haar handelen zijn voor anderen. formuleert eigen werk- of aandachtspunten. Onderliggende doelen: De leerling: reflecteert over het eigen (ped)agogisch handelen en de beleving van de situatie. formuleert kwaliteiten en aandachtspunten. stuurt onder begeleiding het eigen handelen bij. Onderliggende doelen: De leerling: reflecteert over het eigen handelen en over de beleving van de situatie (H). verplaatst zich in het standpunt van de ander. gaat na wat het effect van zijn/haar handelen op het gedrag van de ander is. formuleert kwaliteiten en aandachtspunten (H). stuurt het eigen (ped)agogisch handelen bij. Groen: begrippen uit en verwijzingen naar ICF Lichtblauw: gezondheidspatronen van Gordon Grijs: zelfzorg, preventie, gezondheidsbevordering, gezondheidsinstandhouding Geel: elementen in de (ped)agogische relatie. Rood: complexe situaties en specifieke doelgroepen (specialisatiejaar)