Vicariaat voor Onderwijs Vak RK-Godsdienst NASCHOLING GODSDIENST in S.O. Bisdom Antwerpen 2003-2004 WEERGAVE VAN MODULE 2 Religie out – psychologie in? over religievervangers Voordracht – Walter VAN HERCK Voordracht 03 november 2003 Inleiding Religievervangers – ik heb het woord bedoeld naar analogie met suikervervangers of vetvervangers in de voeding. Het woord surrogaat klinkt iets negatiever en net zoals het Duitse ‘Ersatz’ suggereert het dat het in de plaats komt van iets dat beter en oorspronkelijker was. In een samenstelling met ‘–vervangers’ is die negatieve betekenis niet gegeven. Zo zijn ‘suikervervangers’ net zo gezond en net zo lekker als suiker zelf, meer nog: ze zijn volgens sommigen gezonder en lekkerder. Dit is ook de indruk van vele van onze tijdgenoten. Religie is vervangen door iets dat beter en authentieker is. Als we het willen hebben over religievervangers, dan moeten we in de eerste plaats weten wat religie is en doet om vervolgens te kunnen nagaan wat in de plaats daarvan gekomen is. Van religie kan men twee soorten definities geven: substantiële en functionele definities. Een substantiële definitie wil aangeven wat religie is – wat het wezen van religie is. Substantiële definities bevatten daarom meestal een verwijzing naar God of een transcendente orde. Als het woord ‘God’ niet valt, dan heeft men het specifiek religieuze van de religie niet benoemd. Substantiële definities hebben vaak de tekortkoming dat ze te eng zijn. Boeddhisme of jaïnisme zouden geen religies zijn? Een functionele definitie zegt niet wat religie is, maar slechts wat religie doet. Dit type definitie staat bloot aan de kritiek dat ze te breed is. Voetbalwedstrijden, rockfestivals, vormen van nationalisme, enzovoort worden ook religies genoemd of religieuze kwaliteiten toegedicht, omdat ook zij symbolen, rituelen en mythen hanteren en een gemeenschapstichtend of troostend effect hebben. We moeten echter niet één kenmerk vinden dat alle religies gemeen hebben om een goede definitie van religie te hebben. Wittgensteins idee van de ‘familiegelijkenissen’ biedt hier uitsluitsel. Religies hebben verschillende eigenschappen. Er hoeft dus geen gemeenschappelijk kenmerk te zijn voor alle religies. Vergelijk met een familiefoto: sommigen hebben gemeenschappelijke kenmerken met sommige anderen; dezen hebben dan weer een ander kenmerk gemeen hebben met weer anderen… maar allen behoren ze tot dezelfde familie. Stelling 1 Ik wil een algemeen aanvaarde overtuiging tegenspreken. De algemeen aanvaarde overtuiging is de volgende. Vertrekkend vanuit een functionele definitie van religie kan men zeggen dat alles wat religie doet, nu door andere instituties is overgenomen. biecht, troost kerk kerkgemeenschap dogma’s bijbel Maria, heiligen meditatieve rust ontroering bevrijding morele oproep naastenliefde wereldbeeld gesprekstherapie, psychologie allerlei ontmoetingsruimten zelfgekozen groepen eigen ideeën alle verhalen die aanspreken zelfgekozen helden en idolen yoga, etc. kunst, muziek,… sociale bewegingen lekenmoraal rechten van de mens wetenschap Natuurlijk is het zo dat onze wereld een grondig geseculariseerde wereld is, dat wil zeggen een wereld waarin de rol en de invloed van religie steeds verder is ingekrompen en teruggedrongen. Dit betekent echter niet dat het specifiek religieuze ooit door iets vervangen is. Het is niet omdat de religieuze desem uit vele maatschappelijke sectoren is gehaald, dat daarmee de religie vervangen is. Het specifiek religieuze dreigt eerder verloren te gaan dan te worden vervangen. Toch schijnen heel veel mensen te denken dat religie vervangen is. De doorgedreven verwereldlijking heeft niet alleen tot gevolg dat mensen niet meer religieus zijn, maar tevens dat zij uiteindelijk niet meer weten waarover het in de religie gaat. Punt is dus niet dat zij het religieuze antwoord afwijzen, maar veeleer dat zij de religieuze vraag, bij wijze van spreken, niet meer verstaan. Religie wordt niet vervangen, maar een karikatuur van de religie wordt vervangen. -> Eerst wordt religie gereduceerd en vervormd. -> Vervolgens constateert men dat men hetzelfde ook elders kan krijgen. 1. Een eerste reductie heeft te maken met het onvermogen in religie meer te zien dan, per slot van rekening, een verzameling opvattingen, meningen en ideeën. 2. Een tweede vorm van reductie heeft te maken met het terugbrengen van religie tot het persoonlijke en het affectieve. Het resultaat van die reducties laat zich raden. Indien religie een opvatting is, dan zijn er betere opvattingen te vinden en indien religie een vorm van persoonlijkheidsontwikkeling is, dan zijn er ook andere, mogelijkerwijze betere, methoden van persoonlijkheidsontwikkeling te vinden. 3. In het verlengde van deze twee reducties ligt nog een derde: de concrete gestalten van een religie zijn niet zo belangrijk. Reductie 1: Religie als geheel van opvattingen. Kan wetenschap de religie vervangen? * Wandeling met Wittgenstein Frazer stelt dat religieuze mensen geen inzicht hebben in oorzaak en gevolg. We zien dit in de natuurgodsdiensten: - mensen voeren een regendans uit om regen af te smeken; ze menen dat dit dansen de regen zal brengen; - mensen maken poppen van vijanden om deze poppen vijandig te kunnen bewerken (bv. messteken); ze menen dat daardoor de vijand zal geraakt worden. Cfr. de toegevoegde teksten: 2 4. Frazers presentatie van de magische en religieuze voorstellingen van deze mensen is onbevredigend: zijn presentatie laat deze voorstellingen als dwalingen [Irrtümer] verschijnen.1 5. Hoe komt het toch dat intelligente mensen niet eerder de drogredenen van de magie op het spoor kwamen? (...) Het antwoord lijkt te zijn dat de drogredenering niet eenvoudig op te sporen was, de dwaling allesbehalve klaarblijkelijk, omdat in vele – misschien in de meeste – gevallen de verlangde stand van zaken inderdaad volgde – na een korte of langere interval – op de uitvoering van de ritus die bedoelde die stand van zaken teweeg te brengen; en een geest met meer dan gewone luciditeit was nodig om in te zien dat, zelfs in deze gevallen, de ritus niet noodzakelijk de oorzaak was van de verlangde stand van zaken. (GB, 59, vert. wvh) Witgenstein bekritiseert deze wijze van voorstellen. We merken immers dat de volkeren in de natuurgodsdiensten: - een regendans houden wanneer het regenseizoen gaat aankomen (en niet wanneer er de gekende droogteperiode bezig is); - op jacht naar voedsel zullen ze met serieuze pijl en boog er op uit trekken en niet poppetjes fabriceren die ze, via een (magische) religieuze weg, zouden inzetten om aan het wild te geraken. Het gaat dus niet om een miskennen van oorzaak-gevolg. Het gaat hier om het innemen van een bepaalde houding, een religieuze houding. Cfr. voorbeeld 6: 6. Want wanneer men aanneemt dat de mensen ooit uit domheid dit ambt van regenkoning hadden ingesteld, dan moet toch duidelijk zijn dat ze voordien reeds de ervaring hadden dat het in maart begint te regenen en dan hadden ze de regenkoning voor het overblijvende deel van het jaar laten functioneren. Of ook zo: tegen de ochtend, wanneer de zon zal opkomen, voeren de mensen riten van de dageraad uit, maar nooit 's nachts, dan branden ze eenvoudigweg lampen. (BüFGB, 40, vert. wvh) We zien trouwens dat zulks ook in onze westerse cultuur voorkomt; bv. foto van geliefde kussen… * Historische oorsprong van deze reductie Indirect bewijs van Auguste Comte2 in 19e eeuw: - 1ste stap: het theologische geeft verklaringen door een wereld te zien achter deze wereld (een wereld van het goddelijke, het mythische); - 2de stap: in de metafysische verklaring worden de goden en demonen vervangen door metafysische begrippen; waarmee nog steeds de verklaringen in een tweede wereld worden gezocht; - 3de stap: in de wetenschappelijke aanpak worden de feiten verklaard door naar andere feiten te kijken; wetenschappelijke wetten leggen verbanden tussen de feiten. Een tweede wereld (achter de huidige) wordt daarmee overbodig. De verklaringen liggen binnen de werkelijkheid van onze wereld. Gemeenschappelijk in de 3 fasen: neiging naar eenheid: - In de theologische fase: alles is bezield; stilaan groeit men vanuit een polytheïtische visie naar een monotheïstische; L. Wittgenstein, 'Bemerkungen über Frazers Golden Bough', in: idem, Vortrag über Ethik und andere kleine Schriften, Hrsg. J. Schulte, Frankfurt: Suhrkamp, 1989, 29 (vertaling wvh). Verwijzingen naar deze tekst worden verder weergegeven met de afkorting BüFGB. 1 2 Het monumentale oeuvre van Comte kan worden gezien als een poging om de ingrijpende politieke en sociale veranderingen van de 19de eeuw (Franse Revolutie, industriële revolutie) inzichtelijk te maken door een nieuwe synthese van menselijke kennis tot stand te brengen welke het oude godsdienstige wereldbeeld kon vervangen. Daartoe ontwierp de jeugdige Comte in 1822 een plan voor een alle wetenschappen omvattend levenswerk, aan welks uitvoering hij vervolgens met strenge discipline zijn gehele leven besteedde (bij zijn dood was het enorme werk bijna voltooid) – (Encarta encyclopedie) 3 - In de metafysische fase: vertrekkend vanuit ‘vele begrippen’ groeit men naar één breed begrip: de ‘Geist’; In de wetenschappelijke fase: op zoek naar een wet waarmee men de hele werkelijkheid kan verklaren. Comte vergelijkt de grote, brede evolutie in de tijd met de individuele evolutie van een mensenleven: - leeftijd van het kind: mythisch bewustzijn; alles is bezield (spreekt tegen poppetje); - leeftijd van de puber: metafysisch bewustzijn; de kinderwereld wordt opgeborgen; hij begint de werkelijkheid te be-grijpen (met be-grippen); - leeftijd van de volwassene: wetenschappelijk bewustzijn; de mens ziet hoe hij pak heeft op de werkelijkheid als hij zich aan de feiten houdt. De visie van Frazer past hier volkomen in. Vooronderstelling van Comte is natuurlijk dat de theologie, de metafysica en de wetenschap verklaringspogingen zijn tot telkens hetzelfde; dat ze deze poging om hetzelfde te verklaren gemeen hebben. Nu stellen wij dat dit een versmalling is (een ‘reductie’) van het doel (de bedoelingen) om impact te hebben op de werkelijkheid. Religie is geen poging om iets uit te leggen; anders zou een priester een soort medicijnman zijn die hetzelfde resultaat aandraagt als een arts; ze zouden concurrenten zijn. Bv. de pijnlijke vraag van een moeder: “waarom toch is mijn kind gestorven?” - op medisch vlak kan je de fysische en chemische verklaringen aangeven; - op religieus vlak is het een vraag naar een houding, naar “hoe kan ik verder zonder mijn kind?” M.a.w. religie is niet te reduceren tot een verklarende werking van een overtuiging. Hoe komt men tot zulkdanige reductie? Schematisch: - voor de ME staat het religieuze antwoord bovenaan; - de rest (rede) staat daaronder; wat de rede vindt/ontdekt kan maar werkelijk zijn als het niet botst met het religieuze antwoord; de rede is edel als zij de religie bevestigt -> “de wetenschap is het gregoriaans van de rede”; - na de ME, op weg naar de Verlichting, keert dit: het wetenschappelijke antwoord staat bovenaan; het rationele bepaalt hoe de werkelijkheid dient begrepen te worden; - alles wat in de godsdienst niet rationeel is, is hinderlijk en moet verdwijnen; wat dan overblijft van de religieuze visie is “deïsme”: er is een God, Schepper en Rechter, akkoord. Maar wij hebben daar verder niets mee te maken. In het deïsme is er ruimte voor God voor zover hij resultaat kan zijn van het redenerende denken (‘alles’ komt ergens vandaan -> Schepper; ‘morele ordening’ waar mensen zich redelijkerwijze wensen te houden -> morele rechter). Cfr. stelling: 9. Presque tout ce qui va au-delà de l’adoration d’un Etre suprême et de la soumission du coeur à ses ordres éternels est superstition. (Voltaire, Dict. Philos., p. 357) Indien de kerk op dit deïsme zou reageren door aan deze visie de Openbaring toe te voegen zou ze op een fout en gevaarlijk pad terechtkomen. Je kunt niet stellen: bovenstaande natuurlijke religie + openbaring = christendom. Een deïst is geen gelovige! Er is immers geen enkele relatie (bedoeld of gewenst) met het goddelijke. (Geloof in God kan niet zijn: er is een God, ok, maar het raakt me verder niet). 4 Nadien kwam ook het deïsme onder de druk van de wetenschap te staan. Wetenschap stelt dat de aardse realiteiten dienen verklaard te worden door andere aardse feiten – geen god aan de oorsprong – geen schepping, maar big bang…) De (amerikaanse) kerken die zich op het pad hadden begeven van “natuurlijke religie + openbaring = christendom” gingen samen met het deïsme door de knieën. Blaise Pascal stelde daar tegenover: de God van het geloof is de God van Abraham, Isaak en Jacob… niet de god van de wetenschappers… Reductie 2: Religie als (affectieve) persoonlijkheidsontwikkeling. Kan psychologie de religie vervangen? Enkele voorbeelden van de toenemende verinnerlijking 12. « De twaalfde trap van nederigheid bestaat hierin dat de monnik niet enkel in zijn hart nederig is, maar dat ook zijn hele lichaamshouding een uitdrukking is van nederigheid voor allen die hem zien : bij het werk Gods, in de bidplaats, in het klooster, in de tuin, op straat, op het land of waar dan ook, of hij zit, gaat of staat : altijd houdt hij het hoofd gebogen en de ogen neergeslagen. Steeds is hij zich de schuld van zijn zonden bewust en is het hem alsof hij reeds voor Gods schrikwekkend oordeel moest verschijnen. Hij herhaalt dan ook voortdurend in zijn hart het woord van de tollenaar uit het Evangelie, die met neergeslagen ogen sprak : Heer, ik zondaar ben niet waardig mijn ogen ten hemel op te slaan. En met de profeet zegt hij : Ik ga gebukt en ben tot het uiterste vernederd. Zodra de monnik al deze trappen van nederigheid beklommen heeft, zal hij die liefde tot God bereiken, die volmaakt is en de vrees buitensluit. Door deze liefde zal hij alles wat hij eerst met een zekere angst volbracht, nu zonder moeite nakomen, alsof hij het deed uit gewoonte of uit natuurlijke aandrift. Hij handelt niet langer uit angst voor de hel maar uit liefde tot Christus en gedreven door de gewoonte zelf om het goede te doen en door de vreugde die hij vindt in de deugd. » (Regel voor Monniken, hfst. 7 : Over de nederigheid) Het goede doen, steunend op spiritualiteit van Gods liefde; de monnik doet dit “ambachtelijk”. Historische oorsprong van deze reductie : desiderium naturale Dei De emotionele mystiek is nog niet zo oud; begin 12 de eeuw: Bernardus van Clervaux3. Op te merken valt dat rond die tijd ook universiteiten werden gesticht. Zij boden ruimte aan deze mystiek (-> door Van Herck getekend als “intellectueel gregoriaans”). Gaandeweg echter is later een rationalisering opgetreden: de theologie stapt de universiteit binnen; de spiritualiteit bleef op de stoep wachten…; maar de theologie ging haar eigen weg, verder in de rationaliteit, los van emotionele mystiek. De spiritualiteit gaat dan ook haar eigen weg: mystiek zoals bij Franciscus. Los van de rede evolueert zij naar steeds meer sentimentele zuivere gevoelsmystiek (= een verinnerlijkingsbeweging -> trekt zich steeds meer terug van het uiterlijke). Dit correspondeert wonderwel met de rationele eis van de wetenschap: gooi al dat uiterlijke religieuze gedoe buiten! (zoals ‘hoed af’ in de kerk; geen vlees eten…) Voorbeeld: I.19. Het leven van een goed kloosterling moet uitblinken door alle deugden : het moet innerlijk zijn zoals het zich uiterlijk aan de mensen voordoet. Ja, eigenlijk moet er innerlijk veel meer zijn dat er uiterlijk blijkt, want wij worden gepeild door God, voor wie wij altijd en overal het diepste ontzag moeten hebben en voor wiens ogen wij als engelen zo rein moeten wandelen. Iedere dag moeten wij onze goede voornemens vernieuwen en onszelf opwekken tot vurigheid, alsof wij ons kloosterleven vandaag pas waren begonnen. Wij moeten dan zeggen : Help mij, Heer God, in mijn goede voornemens en in uw heilige dienst ; geef dat ik nu vandaag een onberispelijk begin mag maken, want wat ik tot nu toe gedaan heb is nog niets. (…) Wanneer iemand met stellige voornemens al zo dikwijls te kort schiet, wat valt er dan te verwachten van iemand die zich maar zelden of met minder stelligheid 3 Voor de geschiedenis van de spiritualiteit is Bernardus van enorme betekenis geweest door zijn bespiegelingen over de deemoed van Christus en de mystiek van de ziel als bruid van Christus, die met name in zijn 86 preken over het Hooglied zijn neergelegd. 5 iets voorneemt ? (…) Al doen wij ons uiterste best, wij zullen nog licht te kort schieten in heel veel dingen. Niettemin moeten wij altijd een welomschreven voornemen maken, met name tegen die dingen die ons het meest in de weg zitten. Zowel onze uiterlijke als onze innerlijke gedragingen moeten wij onderzoeken en regelen, want ze zijn beide van belang voor onze voortgang. Zijt gij niet bij machte om voortdurend tot uzelf in te keren, doe het dan tenminste af en toe, en minstens eenmaal per dag, ‘s ochtends bijvoorbeeld of ‘s avonds. Noot: dit weerspiegelt een gans andere oproep dan in de monastieke traditie van Benedictus. Zo wordt Christus vanaf de 12de eeuw steeds meer “een nabije vriend”. Ook Luther gaat naar een gelijkaardige verinnerlijking: 14. So hilft es der Seele nichts, wenn der Leib heilige Kleider anlegt, wie die Priester und geistlichen tun, auch nicht, wenn er in den Kirchen und heiligen Stätten ist, auch nicht, wenn er mit heiligen Dingen umgeht, auch nicht, wenn er leiblich betet, fastet, wallfahret und alle gute Werke tut, die immer durch und in dem Leibe geschehen können. Es muß noch ganz etwas anderes sein, das der Seele bringe und gebe Frommsein und Freiheit. Denn alle diese obengenannten Stücke, Werke und Weisen kann auch an sich haben und üben ein böser Mensch, ein Gleisner und Heuchler. (…) So müssen wir nun gewiß sein, daß die Seele kann alle Dinge entbehren außer dem Wort Gottes, und ohne das Wort Gottes ist ihr mit keinem Ding geholfen. (…) Darum ist’s ein gar überschwenglicher Reichtum, ein rechter Glaube in Christo, denn er mit sich bringt alle Seligkeit und abnimmt alle Unseligkeit, wie Markus am letzten (16,16) : ‘Wer da glaubt und getauft ist, der wird selig. Wer nicht glaubt, der wird verdammt.’ (Martin Luther, Von der Freiheit eines Christenmenschen, Zum vierten, fünften und sechsten) Vandaar een onverschilligheid tegeover het uiterlijke, wat je doet of niet doet, als je innerlijkheid maar in orde is (cfr. strekking van calvinisme). Religie is dus hier alleen het innerlijke, gevoelen. Reductie 3: De concrete gestalten van een religie zijn irrelevant en inwisselbaar Over symbolen, betekenisincarnatie en de kwetsbaarheid van waarden Onderscheid: tekens / symbolen. - teken: doorverwijzend naar wat be-tekend wordt; - symbool: de materialiteit van het teken zelf heeft belang; bv. de halssnoer van oma is niet te vervangen door een identiek ander exemplaar. Symbolen zijn dus niet inwisselbaar. Hoe het uiterlijke en het niet-persoonlijke van belang is in naastenliefde en rituelen Het christelijke symbool van het kruis is niet te actualiseren door de elektrische stoel; brood en wijn zijn niet te actualiseren door chips en cola… Die gehechtheid aan het symbolische voorwerp (de materialiteit van het teken): - is super-belangrijk, eigen in religie; - waardoor zelfs godsdienstoorlogen zijn ontstaan (-> beeldenstorm). ___________________________ V: Symbolen blijven; betekent dit dat ze noodzakelijk “conservatief” zijn? A.: het symbool blijft, maar binnenin is er ruimte voor groei. Vergelijk het met de evolutie van ‘taal’ -> organische groei. Maar de taal blijft. Dit geldt ook voor religie. Religie verandert en kan niet anders dan veranderen; wel: pleidooi voor voor-zichtigheid; immers: veranderingen kun je niet decreteren! 6