Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 1 van 232 1. Door contractie van de buikspieren kan men A. inademen B. uitademen C. beide D. geen van beide 2. Welke van de onderstaande spieren zijn bij de ademhaling het belangrijkst A. buikwandspieren B. grote borstspieren C. halsspieren D. middenrifspieren 3. Welke van de volgende spier(en) spelen GEEN rol bij de ademhaling A. m.deltoideus B. m.rectus abdominis C. m.sternocleidomastoideus D. intercostaalspieren 4. Als A. B. C. D. de thorax groter wordt dan ... vermindert de druk in de longen verkleint de alveolaire ruimte stroomt de lucht van binnen naar buiten verslappen de ademhalingsspieren 5. Welke spieren zijn hulpademhalingsspieren A. tussenribspieren B. middenrifspieren C. schoudergordelspieren D. keelwandspieren 6. Bij A. B. C. D. de buikademhaling ademt men in door ... contractie van de buikspieren en contractie van het diafragma ontspanning van de buikspieren en contractie van het diafragma contractie van de buikspieren en ontspanning van het diafragma ontspanning van de buikspieren en ontspanning van het diafragma 7. Bij A. B. C. D. expiratie ... wordt de inhoud van de buikholte kleiner wordt de inhoud van de borstholte groter beweegt het middenrif omlaag beweegt het middenrif omhoog 8. Bij A. B. C. D. inademing is de alveolaire druk altijd ..... dan de atmosferische druk. gelijk lager hoger soms lager en soms hoger 9. De A. B. C. D. ademhalingbeweging in normale omstandigheden heeft een frequentie van ... ongeveer 8 keer per minuut ongeveer 16 keer per minuut ongeveer 32 keer per minuut ongeveer 40 maal per minuut 10. Gedurende de expiratie ... A. wordt de thorax vergroot B. contraheren de ademhalingsspieren C. vergroot de alveolaire ruimte D. stroomt de lucht van binnen naar buiten B D A A C B D B B D Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 11. Gedurende de expiratie ... A. veert de long terug in rustpositie B. rekt de long uit door spiercontractie C. heffen de ribben zich voorwaarts D. wordt de druk in de buikholte groter 12. Gedurende inspiratie ... A. wordt het diafragma boller van vorm B. wordt de alveolaire ruimte vergroot C. contraheren de buikwandspieren D. contraheren de inwendige tussenribspieren 13. Tijdens de inspiratie ... A. contraheert het diafragma B. neemt het volume in de alveolaire ruimte af C. wordt de alveolaire druk groter dan de atmosferische druk D. stroomt de lucht naar buiten 14. De A. B. C. D. luchtweg bestaat achtereenvolgens uit ... neusholte, pharynx, larynx, trachea, bronchi neusholte, larynx, pharynx, trachea, bronchi neusholte, trachea, larynx, pharynx, bronchi neusholte, pharynx, trachea, larynx, bronchi 15. Alveolen zijn A. longtrechtertjes B. de kleinste vertakkingen van de luchtpijp C. longcapillairen D. longblaasjes 16. De A. B. C. D. longen krijgen zuurstofrijk bloed toegevoerd via de arteriae pulmonales arteriae bronchiales venae pulmonales venae bronchialis 17. Het eigenlijke longweefsel wordt van zuurstof voorzien door A. de arteria alveolares B. de arteria pulmonalis C. de arteria bronchialis D. de inademingslucht 18. Het longweefsel wordt van voedingsstoffen voorzien door de A. arteria pulmonalis B. arteria bronchialis C. venae pulmonalis D. venae bronchialis 19. Welke twee grote arteriën lopen er naar elke long A. arteria carotis en arteria bronchialis B. arteria bronchialis en arteria brachialis C. arteria pulmonalis en arteria bronchialis D. arteria brachialis en arteria pulmonalis 20. De A. B. C. D. buis van Eustachius vormt een verbinding tussen de neusholte en het binnenoor het middenoor het buitenoor de gehoorgang blad 2 van 232 A B A A D B C B C B Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 21. De A. B. C. D. buis van Eustachius vormt een verbinding tussen de neusholte en de gehoorgang het slakkenhuis het binnenoor de trommelholte 22. Tot A. B. C. D. de functies van het ademhalingsstelsel behoort NIET uitscheiding van HCO3opname van O2 regeling van de pH uitscheiding van CO2 23. De A. B. C. D. CO2 afgifte van het bloed via de longen vindt plaats door middel van osmose diffusie filtratie resorptie blad 3 van 232 24. Het lichaam komt aan energie door verbranding van voedingsstoffen, waarbij zuurstof ..... A. en koolstofdioxide gevormd worden B. vrij komt C. gevormd wordt en koolstofdioxide verbruikt D. wordt verbruikt en koolstofdioxide gevormd wordt 25. Aan welk eiwit wordt zuurstof gebonden en vervoerd A. globuline B. albumine C. hemoglobine D. erytropoëtine 26. De A. B. C. D. longen bevatten een groot aantal longblaasjes, hetgeen tot gevolg heeft dat ... er een snelle vermenging van lucht kan plaatsvinden de borstkas geheel met lucht gevuld kan worden het volume van de longen groter wordt het oppervlak van de longen groter wordt 27. Een snellere diffusie van zuurstof vanuit de longblaasjes naar de capillairen wordt verkregen door ... A. minder keren per minuut in te ademen B. de anatomische dode ruimte te vergroten C. de diffusieafstand te vergroten D. het concentratieverschil te vergroten 28. Energie verkrijgt het lichaam door verbranding van voedingsstoffen, waarbij ... A. zuurstof gevormd wordt en koolstofdioxide verbruikt wordt B. zuurstof en koolstofdioxide gevormd worden C. zuurstof en koolstofdioxide verbruikt worden D. zuurstof verbruikt wordt en koolstofdioxide gevormd wordt 29. Gaswisseling tussen lucht en bloed vindt plaats in de ... A. bronchioli B. bronchi C. alveoli D. longhilus D A B D C D D D C Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 4 van 232 30. Het verversen van de zuurstofvoorraad in het bloed is ... A. een diffusie proces B. een osmose proces C. een filtratie proces D. een excretie proces 31. Oxyhemoglobine wordt gevormd in .... A. de longen B. de lever C. de nieren D. het hart 32. Uitwisseling van zuurstof en koolstofdioxide vindt plaats in ... A. de bronchioli B. de alveoli C. de trachea D. de longhilus 33. Uitwisseling van zuurstof en koolstofdioxide vindt plaats in het capillairnet rondom ... A. de bronchioli B. de alveoli C. de trachea D. de pleura 34. In de hilus van de long vinden we onder andere A. de arteria pulmonalis en de arteriae bronchiales B. de arteriae alveolares en de arteria pulmonalis C. de venae pulmonales en de venae bronchiales D. de arteria pulmonalis en de venae bronchiales 35. Hoe noemt men de plaats waar de hoofdbronchus de long ingaat A. bifurcatie B. mediastinum C. longhilus D. longkwab 36. Onder de dode ruimte verstaat men A. de hoeveelheid lucht, die na maximale expiratie nog in de long achterblijft B. de hoeveelheid lucht die constant in de long aanwezig is C. de hoeveelheid lucht in de bovenste luchtwegen, welke niet aan de gaswisseling deelneemt D. de hoeveelheid lucht, die de long na inspiratie nog extra kan opnemen 37. Onder het ademvolume wordt verstaan A. de normale hoeveelheid uitgeademde lucht na normale inademing B. de maximale hoeveelheid uitgeademde lucht na maximale inademing C. de totale hoeveelheid lucht die de longen kunnen bevatten D. de lucht die in de longen achterblijft na maximale uitademing 38. Onder het residu verstaat men A. de hoeveelheid lucht die na maximale expiratie nog in de long achterblijft B. de hoeveelheid lucht die constant in de long aanwezig is C. de hoeveelheid lucht die niet aan de gaswisseling deelneemt D. de hoeveelheid lucht die de long na inspiratie nog extra kan opnemen 39. Onder vitale capaciteit wordt verstaan A. de maximale hoeveelheid uitgeademde lucht na maximale inademing B. de normale hoeveelheid uitgeademde lucht na normale inademing C. de totale hoeveelheid lucht die de longen kunnen bevatten D. de lucht die in de longen achterblijft na maximale uitademing A A C B A C C A A A Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 40. De A. B. C. D. blad 5 van 232 hoeveelheid lucht die in rust bij inademing verplaatst wordt is ongeveer ... 500 ml 1500 ml 2500 ml 4500 ml 41. De hoeveelheid lucht die men nog kan uitademen na een normale uitademing noemt men ... A. het inspiratoir reservevolume B. het expiratoir reservevolume C. het ademteugvolume D. het residuaal volume 42. De A. B. C. D. vitale capaciteit is ... het grootst mogelijke ademvolume de som van de inspiratoire en expiratoire reserve de hoeveelheid lucht, die men, na een normale inademing, maximaal kan uitademen geen van bovengenoemde volumina 43. De A. B. C. D. vitale capaciteit is de som van het ademteugvolume en ... het volume van de dode ruimte en het residuaal volume het inspiratoir reservevolume en het residuaal volume het expiratoir reservevolume en het residuaal volume het expiratoir reservevolume en inspiratoir reservevolume 44. De A. B. C. D. vitale capaciteit is de totale longcapaciteit min .... het inspiratoir reservevolume het expiratoir reservevolume het ademteugvolume het residuaal volume 45. De A. B. C. D. vitale capaciteit van de longen is de hoeveelheid lucht ... die men extra kan uitademen na een normale uitademing die men extra kan inademen na een normale inademing die men normaal inademt en/of uitademt van A, B en C tezamen 46. Het minimale volume van de longen bedraagt ongeveer ... A. 500 ml B. 1500 ml C. 2500 ml D. 4500 ml 47. Het volume van de dode ruimte bedraagt ongeveer ... A. 150 ml B. 1500 ml C. 2500 ml D. 4500 ml 48. Met de anatomische dode ruimte wordt bedoeld ... A. de ruimte in de luchtwegen, behalve de alveoli B. de ruimte in de luchtpijp C. de ruimte in de longblaasjes D. de ruimte in de bronchioli 49. Na A. B. C. D. een inademing bevat de dode ruimte relatief .... meer koolstofdioxide dan de alveolaire ruimte evenveel zuurstof als de alveolaire ruimte evenveel zuurstof als de buitenlucht meer koolstofdioxide dan de buitenlucht A B A D D D B A A C Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 6 van 232 50. Onder het residuaal volume verstaat men de hoeveelheid lucht, die ... A. men na een normale inademing nog extra kan inademen B. na een maximale uitademing nog in de longen achterblijft C. na een normale uitademing nog in de longen achterblijft D. niet ververst wordt 51. Welk deel van het ademhalingsstelsel wordt niet tot de anatomische dode ruimte gerekend A. de alveoli B. de trachea C. de mondholte D. de larynx 52. De A. B. C. D. ruimte tussen de longen noemt men ... het mediastinum de pericardholte de peritoneale holte de pleuraholte 53. Bijholtes van de neus vindt men onder andere in het A. neusbeen B. slaapbeen C. jukbeen D. wiggebeen 54. De A. B. C. D. bovenste - en middelste neusschelp zijn onderdelen van de bovenkaak het ploegschaarbeen het zeefbeen het wiggebeen 55. De A. B. C. D. bovenzijde van de neusholte wordt vooral begrenst door het wiggebeen het neusbeen het zeefbeen de bovenkaak 56. De A. B. C. D. neus-keelholte is bekleed met trilhaarepitheel plaveiselepitheel meerlagig epitheel overgangsepitheel 57. Door de aanwezigheid van de conchae ontstaat NIET A. vergroting van het neusoppervlak B. verwarming van de inademingslucht C. verkleining van het neusoppervlak D. bevochtiging van de inademingslucht 58. Wanneer er lucht met een temperatuur van 0C wordt ingeademd heeft deze lucht bij aankomst in de trachea een temperatuur van ..... A. 10C B. 20C C. 25C D. 30C B A A D C C A C D Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 7 van 232 59. Welke van de volgende uitspraken is ONJUIST. Het is goed om door de neus te ademen omdat A. de lucht dan voorverwarmd wordt B. de lucht dan gezuiverd wordt C. het de kortste weg voor de lucht is D. de lucht dan bevochtigd wordt 60. De A. B. C. D. functie van de trilhaarcellen in het epitheel van de luchtwegen is ... het opnemen van zuurstof het vormen van slijm het transporteren van slijm het afgeven van koolstofdioxide 61. Door een zeer dicht haarvatennetwerk onder het epitheel van de neusholte ... A. worden bacteriën in de ademlucht snel gedood B. wordt de ademlucht gezuiverd van stofdeeltjes C. wordt de ademlucht bevochtigd D. wordt de ademlucht snel verwarmd 62. De A. B. C. D. bijholtes van de neus hebben hun afvoer voornamelijk naar de ..... neusgang onderste middelste bovenste onderste en middelste 63. De A. B. C. D. voorhoofdsholte en de kaakholte monden uit in de .... neusgang bovenste middelste bovenste en middelste onderste 64. De A. B. C. D. voorhoofdsholte heeft een afvoer naar de zeefbeencellen middelste neusgang de keelholte middelste neusschelp 65. In de onderste neusgang mondt uit A. de sinus ethmoidalis B. de sinus sphenoidalis C. de ductus lacrimalis D. de sinus frontalis 66. De A. B. C. D. sinus maxillaris ligt in ... het voorhoofdsbeen de bovenkaak het wiggebeen het zeefbeen 67. Welke bewering is juist A. de sinus maxillaris bevindt zich in wiggebeen B. de sinus frontalis bevindt zich in het voorhoofdsbeen C. de sinus ethmoidalis bevindt zich in bovenkaak D. de sinus sphenoidalis bevindt zich in het zeefbeen 68. Choanen zijn de A. achterste neusopeningen B. voorste neusopeningen C. neusgangen D. neusschelpen C C D B B B C B B A Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 69. De A. B. C. D. bovenste en middelste neusschelp zijn onderdeel van het wiggebeen het zeefbeen het neusbeen de bovenkaak 70. De A. B. C. D. conchae zijn de neusschelpen achterste neusopeningen voorste neusopeningen neusgangen 71. De A. B. C. D. onderste neusschelp behoort tot het volgende botstuk het zeefbeen de bovenkaak het wiggebeen het neusbeen blad 8 van 232 72. Welk van de volgende botstukken neemt NIET deel aan het septum nasi A. het ploegschaarbeen B. het zeefbeen C. het wiggebeen D. het os ethmoidale 73. Welk van de volgende botstukken neemt NIET deel aan het septum nasi A. het os sphenoidale B. het os ethmoidale C. het os vomer D. het zeefbeen 74. De A. B. C. D. neusholte wordt in tweeën gedeeld door ... de neusschelpen het septum nasi de onderste neusgang het harde gehemelte 75. De A. B. C. D. pleuraholte ligt tussen de pleura-visceralis en de pleura-parietalis het longvlies en de longen de longen en het hart de beide longen 76. In de pleuraholte bevindt zich A. een dun laagje vocht B. een dun laagje lucht C. een uitgebreid capillairnet D. een atmosferische overdruk 77. De A. B. C. D. pleura parietalis is niet vergroeid met ... het middenrif de borstwand de longen het mediastinum 78. De A. B. C. D. pleura visceralis (longvlies) is als enige scheiding gelegen tussen de longen en ... de borstkas het hart het middenrif het pleuravocht B A B C A B A A C D Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 79. De A. B. C. D. pleura visceralis (longvlies) is vergroeid met ... het mediastinum het longweefsel het middenrif de borstwand 80. De A. B. C. D. pleuraholte is de ruimte tussen ... longen en pleura visceralis pleura parietalis en pleura visceralis de beide longen pleura parietalis en mediastinum blad 9 van 232 81. Met welke structuur is de pleura parietalis niet vergroeid A. mediastinum B. longweefsel C. thoraxwand D. diafragma 82. Tussen de pleura parietalis en de pleura visceralis bevindt zich ... A. lucht B. vocht C. longweefsel D. niets 83. Waardoor wordt de pleuraholte gekenmerkt A. de holte bezit langgerekte cellen met contractiele myofibrillen B. hier vindt uitwisseling van zuurstof en koolstofdioxide plaats C. de holte is luchtdicht afgesloten ruimte D. de holte een met lucht gevulde ruimte rondom de longen 84. Bij A. B. C. D. de regulatie van de ademhaling is het meest belangrijk het O2 gehalte van de inademingslucht het CO2 gehalte van de inademingslucht het O2 gehalte van het bloed het CO2 gehalte van het bloed 85. De A. B. C. D. ademhaling wordt vooral gestimuleerd door het gehalte aan ..... in het bloed. CO2 O2 H2O NaHCO3 86. De A. B. C. D. directe prikkel voor versnelling van de ademhaling is de verlaging van de zuurstofspanning in de longen verhoging van de energiebehoefte verhoging van het koolstofdioxidegehalte van het bloed versnelling van de hartslag 87. Een hoog CO2-gehalte in het bloed heeft tot gevolg dat ... A. de circulatie in gevaar komt B. de weefsels geen zuurstof krijgen C. het ademhalingscentrum geprikkeld wordt D. Er bloedvergiftiging ontstaat 88. Het ademcentrum wordt in het geheel niet beïnvloed door ... A. de hoeveelheid zuurstof in het bloed B. de hoeveelheid koolstofdioxide in het bloed C. de hoeveelheid stikstof in het bloed D. de zuurgraad van het bloed B B B B C D A C C C Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 89. Het ademhalingscentrum reguleert direct ... A. de ademhalingsbewegingen B. het opnemen van zuurstof C. het afgeven van koolstofdioxidegas D. de zuurgraad van bloed 90. Hoe ontstaat bij het inhouden van de adem de drang om weer te ademen A. door een toename van de druk in de pleuraholte B. door een toename van de hoeveelheid koolstofdioxide in het bloed C. door een afname van de hoeveelheid zuurstof in het bloed D. door geen van bovengenoemde oorzaken 91. Welke stof heeft een grote invloed op het ademcentrum A. koolstofdioxide B. keukenzout C. zuurstof D. stikstof 92. Het percentage zuurstof in de alveolaire lucht bedraagt ongeveer A. 12 B. 14 C. 16 D. 20 93. Het percentage zuurstof in de uitademingslucht bedraagt ongeveer A. 12 B. 14 C. 16 D. 20 94. De A. B. C. D. alveolaire lucht bevat relatief ... meer zuurstof dan de buitenlucht meer koolstofdioxide dan de buitenlucht minder waterdamp dan de buitenlucht meer stikstof dan de buitenlucht 95. De A. B. C. D. alveolaire lucht bevat relatief ... meer zuurstof dan de inademingslucht meer koolstofdioxide dan de uitademingslucht evenveel zuurstof als de uitademingslucht minder koolstofdioxide dan de inademingslucht 96. De A. B. C. D. alveolaire lucht bevat relatief ... meer zuurstof dan de inademingslucht minder koolstofdioxide dan de inademingslucht minder zuurstof dan de uitademingslucht minder koolstofdioxide dan de uitademingslucht 97. De A. B. C. D. inademingslucht bevat relatief ... meer zuurstof dan de uitademingslucht minder zuurstof dan de alveolaire lucht meer koolstofdioxide dan de uitademingslucht evenveel koolstofdioxide als de alveolaire lucht 98. De A. B. C. D. uitademingslucht bevat relatief ... meer zuurstof dan de inademingslucht meer koolstofdioxide dan de alveolaire lucht meer zuurstof dan de alveolaire lucht minder koolstofdioxide dan de inademingslucht blad 10 van 232 A B A B C B B C A C Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 11 van 232 99. Van welk gas verschilt de hoeveelheid in de buitenlucht het minst van die in de alveolaire lucht A. van koolstofdioxide B. van stikstof C. van waterdamp D. van zuurstof 100. A. B. C. D. Wat gebeurt er bij het slikken het strottenhoofd wordt afgesloten de slokdarm wordt afgesloten de neusholte wordt afgesloten zowel A als C zijn juist 101. A. B. C. D. De glottis is het strotklepje het stemvormend apparaat het strottenhoofd de stemspleet 102. A. B. C. D. De stembanden bevinden zich tussen de beide bekerkraakbeentjes de bekerkraakbeentjes en het schildkraakbeen het schildkraakbeen en het ringkraakbeen het ringkraakbeen en de bekerkraakbeentjes 103. A. B. C. D. De stembanden bevinden zich tussen bekerkraakbeentjes en schildkraakbeen bekerkraakbeentjes en ringkraakbeen ringkraakbeen en schildkraakbeen ringkraakbeen en epiglottis 104. A. B. C. D. De stembanden zijn bevestigd aan de/het tongbeen en ringkraakbeen bekerkraakbeentjes en schildkraakbeen epiglottis en bekerkraakbeentjes ringkraakbeen en schildkraakbeen 105. A. B. C. D. De stemspleet bevindt zich tussen de ware stembanden de valse stembanden de ware - en valse stembanden de glottis 106. A. B. C. D. De valse stembanden bevatten geen spierweefsel dwarsgestreept spierweefsel glad spierweefsel hartspierweefsel 107. A. B. C. D. De valse stembanden bevatten geen spierweefsel glad spierweefsel hyaline kraakbeen dwarsgestreept spierweefsel 108. A. B. C. D. De ware stembanden bevinden zich tussen de bekerkraakbeentjes en het ringkraakbeen worden gespannen door het draaien van het tongbeen en de bekerkraakbeentjes bevinden zich boven de valse stembanden bevinden zich onder de valse stembanden B D B B A B A A A D Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 109. A. B. C. D. De ware stembanden bevatten geen spierweefsel dwarsgestreept spierweefsel glad spierweefsel hartspierweefsel 110. A. B. C. D. Door welke zenuw wordt de larynx geïnnerveerd de nervus facialis de nervus trigeminus de nervus vagus de nervus accessiorius 111. A. B. C. D. Het ringkraakbeen ligt met het breedste gedeelte naar voren achteren opzij boven 112. A. B. C. D. Het ringkraakbeen ligt met het smalste gedeelte naar voren achter onder boven 113. A. B. C. D. Het strottenhoofd is bekleed met cilindrisch epitheel kubisch epitheel plaveiselepitheel plaveiselepitheel en cilindrisch epitheel 114. A. B. C. D. Met de epiglottis bedoelt men de stemspleet het strotklepje de stembanden het strottenhoofd 115. A. B. C. D. Met de glottis bedoelt men de stemspleet het strotklepje het stemvormend apparaat het strottenhoofd 116. A. B. C. D. Onder de larynx verstaan we het strottenhoofd de keelholte overgang van neusholte naar keelholte bovenste deel van de trachea 117. A. B. C. D. Onder het thyroid verstaan we het bekerkraakbeen het schildkraakbeen het ringkraakbeen de keelholte 118. A. B. C. D. De adamsappel is een onderdeel van ... het ringkraakbeen het schildkraakbeen de bovenste luchtpijpring het tongbeen blad 12 van 232 B C B A D B C A B B Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 119. A. B. C. D. De bekerkraakbeentjes zijn bevestigd aan ... de luchtpijp het ringkraakbeen het schildkraakbeen het tongbeen 120. A. B. C. D. De ingang van de larynx wordt beschermd door ... het strotklepje de valse stembanden het schildkraakbeen het ringkraakbeen 121. A. B. C. D. De larynx is betrokken bij ... de stemvorming de hoest- en slikreflex de braakreflex zowel A, B en C zijn juist 122. A. B. C. D. De stembanden bevinden zich ... in de larynx tussen de pharynxbogen in de trachea in de pharynx 123. A. B. C. D. De stemspleet bevindt zich tussen ... de valse en ware stembanden de valse stembanden de ware stembanden geen van bovengenoemde structuren 124. A. B. C. D. Het strotklepje is door middel van een ligament verbonden met ... de bekerkraakbeentjes het ringkraakbeen het schildkraakbeen het tongbeen 125. A. B. C. D. Het strotklepje sluit ... de keelholte van de neusholte af de keelholte van het strottenhoofd af de slokdarm van het strottenhoofd af geen van bovengenoemde holtes van elkaar af 126. A. B. C. D. Het strottenhoofd vormt een verbinding tussen ... de keelholte en de luchtpijp de mond- en de keelholte de mondholte en de slokdarm de slokdarm en de luchtpijp 127. A. B. C. D. Het strottenhoofd wordt voornamelijk gevormd door ... hoefijzervormige kraakbeenringen het schildkraakbeen de adamsappel een zegelringvormig kraakbeenstuk 128. A. B. C. D. Hoe noemt men de vooruitstekende punt van het schildkraakbeen het strotklepje het bekerkraakbeentje het tongbeen (os hyoideum) de adamsappel blad 13 van 232 B A D A C C B A B D Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 129. A. B. C. D. Welke bewering omtrent het strottenhoofd (larynx) is juist de larynx ligt ventraal van de oesophagus de larynx ligt dorsaal van de oesophagus de larynx ligt in het mediastinum zowel B als C zijn juist 130. A. B. C. D. Welke structuur van het strottenhoofd wordt epiglottis genoemd de opening tussen de stembanden het strotklepje een bekerkraakbeentje de ware stembanden 131. A. B. C. D. De traanbuis mondt uit in de .... neusgang bovenste middelste bovenste en middelste onderste 132. A. B. C. D. De traanbuis mondt uit ... boven de bovenste neusschelp boven de middelste neusschelp boven de onderste neusschelp onder de onderste neusschelp 133. A. B. C. D. Bij de bronchioli ontbreekt het ..... in de wand trilhaarepitheel spierweefsel bindweefsel kraakbeen 134. A. B. C. D. De trachea is bekleed met plaveiselepitheel trilhaarepitheel meerlagig plaveiselepitheel overgangsepitheel 135. A. B. C. D. De wand van de alveolen bestaat uit éénlagig cilindrisch epitheel meerlagig kubisch epitheel éénlagig plaveiselepitheel meerlagig plaveiselepitheel 136. A. B. C. D. De wand van de alveoli bestaat uit kubisch epitheel trilhaarepitheel plaveiselepitheel overgangsepitheel 137. A. B. C. D. De wand van de bronchioli bestaat van binnen naar buiten uit trilhaarepitheel, kraakbeen, glad spierweefsel, bindweefsel, trilhaarepitheel, glad spierweefsel, bindweefsel, plaveiselepitheel, glad spierweefsel, bindweefsel, trilhaarepitheel, kraakbeen, dwarsgestreept spierweefsel, bindweefsel 138. A. B. C. D. De wand van de trachea bestaat van binnen naar buiten uit epitheel, bindweefsel, kraakbeen bindweefsel, kraakbeen, epitheel kraakbeen, epitheel, bindweefsel epitheel, kraakbeen, bindweefsel blad 14 van 232 A B D D D B C C B A Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 139. A. B. C. D. Het grootste deel van de luchtwegen is bekleed met meerlagig kubisch epitheel éénlagig plaveiselepitheel meerlagig plaveiselepitheel éénlagig cilindrisch epitheel 140. A. B. C. D. Tussen de lucht en het bloed bevindt zich in de longblaasjes n epitheellaag n epitheellaag en een endotheellaag twee endotheellagen n mesotheellaag en één endotheellaag 141. A. B. C. D. De luchtpijp is aan de binnenzijde bekleed met ... plaveiselepitheel kubisch epitheel trilhaarepitheel overgangsepitheel 142. A. B. C. D. Trilhaarepitheel bevindt zich niet in de ... trachea bronchi bronchioli alveoli 143. A. B. C. D. Welk weefsel is geen bestanddeel van de wand van de bronchioli epitheel bindweefsel kraakbeen spierweefsel 144. A. B. C. D. Wat wordt bedoeld met het acetabulum de gewrichtskom van het heupgewricht de scheiding tussen grote en kleine bekken de verbinding tussen linker en rechter schaambeen een knik in de wervelkolom 145. A. B. C. D. Een voorbeeld van een onregelmatig gevormd botstuk is het sleutelbeen het schouderblad de wervel de rib 146. A. B. C. D. Een voorbeeld van een pijpbeen is het borstbeen het schouderblad de wervel het middenhandsbeentje 147. A. B. C. D. Tot de functies van het beenderstelsel behoren bescherming van inwendige organen vorming van bloedcellen het mogelijk maken van bewegingen alle bovengenoemde 148. A. B. C. D. Een voorbeeld van een kort en onregelmatig bot is ... het middenhandsbeentje het borstbeen het voetwortelbeentje geen van bovengenoemde botten blad 15 van 232 D B C D C A C D D D Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 149. A. B. C. D. Het skelet heeft als functie ... het beschermen van vitale orgaansystemen het aanmaken van rode bloedcellen het opslaan van mineralen het skelet heeft alle bovenstaande functies 150. A. B. C. D. Tot de functie van het skelet behoort onder andere het tot stand brengen van bewegingen de aanmaak van bloedlichaampjes het opslaan van vitamine 1. de aanmaak van vitamine B12 151. A. B. C. D. Welk bot behoort tot de platte beenderen de humerus het heupbeen de tibia de vertebra 152. A. B. C. D. Welk botstuk behoort tot de platte beenderen de ulna de radius het sternum de femur blad 16 van 232 153. Welke van de onderstaande beenderen wordt gerekend tot de onregelmatige botstukken A. de ribben B. de scapula C. de wervels D. de radius 154. A. B. C. D. Als de onderarm in pronatie is, dan ligt de radius over de ulna radius naast de ulna ulna over de radius ulna naast de radius 155. A. B. C. D. Als de onderarm in supinatie is ligt de ulna naast de humerus radius over de humerus ulna naast de radius radius over de ulna 156. A. B. C. D. Het olecranon is een onderdeel van de enkel humerus radius ulna 157. A. B. C. D. Pronatie en supinatie zijn bewegingsmogelijkheden in het gewricht tussen spaakbeen en ellepijp opperarmbeen en ellepijp spaakbeen en handwortelbeentjes handwortelbeentjes en middenhandsbeentjes 158. A. B. C. D. Welk botstuk breekt mogelijk af bij een val op de elleboog het olecranon het acromion de processus coracoideus de malleolus lateralis D A B C C A C D A A Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 159. A. B. C. D. Welk botstuk is bij een polsfractuur meestal gebroken het tweede middenhandsbeentje het kubische botje het bootsbotje het begin van de radius 160. A. B. C. D. Het synoniem voor spaakbeen is radius ulna humerus femur 161. A. B. C. D. In het ellebooggewricht bevindt zich ... een scharniergewricht een rolgewricht zowel een scharnier- als een rolgewricht geen van bovengenoemde gewrichten 162. A. B. C. D. Welke bewering is juist de ulna draait om de radius de radius draait om de ulna de fibula draait om de tibia de tibia draait om de fibula 163. A. B. C. D. De achillespees is gehecht aan het sprongbeen het kuitbeen de malleolus medialis het hielbeen 164. A. B. C. D. De achillespees is gehecht aan de talus de calcaneus de fibula de tibia 165. A. B. C. D. De binnenenkel is een onderdeel van het scheenbeen hielbeen sprongbeen kuitbeen 166. A. B. C. D. De buitenenkel is een onderdeel van het scheenbeen hielbeen sprongbeen kuitbeen 167. A. B. C. D. De malleolus lateralis is een onderdeel van de fibula de tibia de humerus het femur 168. A. B. C. D. De malleolus medialis is een onderdeel van de fibula de tibia de humerus het femur blad 17 van 232 C A C B D B A D A B Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 18 van 232 169. In het kniegewricht en in het ellebooggewricht wordt contact gemaakt door gewrichtsvlakken, afkomstig van het volgende aantal pijpbeenderen A. knie 2, elleboog 2 B. knie 2, elleboog 3 C. knie 3, elleboog 2 D. knie 3, elleboog 3 170. A. B. C. D. Tot welk bot behoort de buitenenkel tibia fibula femur humerus 171. A. B. C. D. De knieschijf is betrokken bij rotatie van het kniegewricht flexie van het kniegewricht extensie van het kniegewricht geen van bovengenoemde functies 172. Hoe noemt men de vezelige hoefijzervormige kraakbeenstructuur in het kniegewricht A. de synovia B. de meniscus C. de patella D. het olecranon 173. A. B. C. D. De verbinding van de beide schaambeenderen aan de voorzijde is het acetabulum het sacro-iliacale gewricht de symfyse het promontorium 174. A. B. C. D. De bekkengordel bestaat uit de beide ossa coxae en het os sacrum ossa iliaca en het os sacrum ossa coxae en het os coccygis ossa iliaca en het os coccygis 175. A. B. C. D. De symfyse bevindt zich tussen de beide zitbeenderen darmbeenderen heupbeenderen schaambeenderen 176. A. B. C. D. Een heupbeen is opgebouwd uit een darmbeen, heiligbeen, en zitbeen schaambeen, heiligbeen en zitbeen bekkenbeen, zitbeen en schaambeen zitbeen, schaambeen en darmbeen 177. A. B. C. D. Het acetabulum is een onderdeel van femur os coxae os sacrum scapula B B C B C A D D B Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 178. A. B. C. D. Aan elk heupbeen onderscheidt men een ... darmbeen, zitbeen, schaambeen, acetabulum darmbeen, zitbeen, staartbeen, heiligbeen darmbeen, zitbeen, schaambeen, heiligbeen darmbeen, zitbeen, heiligbeen, acetabulum 179. A. B. C. D. Het sacro-iliacale gewricht is een botverbinding tussen ... het darmbeen en het heiligbeen het darmbeen en het schaambeen het schaambeen en het heiligbeen het zitbeen en het darmbeen 180. A. B. C. D. Welk botstuk vormt geen onderdeel van de bekkenring het os ilium (darmbeen) de femur (bovenbeen) het os sacrum (heiligbeen) het os pubis (schaambeen) 181. A. B. C. D. Welke beenderen behoren NIET tot het bekken de heiligbeenwervels de lendenwervels de staartbeenwervels de heupbeenderen 182. A. B. C. D. Het lieskanaal vormt een verbinding tussen de buikholte en ... het scrotum (balzak) de urethra (urinebuis) het bovenbeen de vagina blad 19 van 232 183. In het centrum tendineum (centrale peesplaat) van het diafragma bevindt zich de doorgang voor ... A. de vena cava inferior (onderste holle ader) B. de vena cava superior (bovenste holle ader) C. de aorta (lichaamsslagader) D. de oesofagus (slokdarm) 184. A. B. C. D. In het diafragma bevindt zich een doorgang voor ... de vena cava superior (bovenste holle ader) de arterie hepatica (leverslagader) de aorta (lichaamsslagader) de vena pulmonalis (longader) 185. A. B. C. D. In het gespierde gedeelte van het diafragma treft men aan een doorgang voor ... slokdarm borstbuis (ductus thoracicus) luchtpijp poortader 186. A. B. C. D. Welke van de onderstaande spieren is/zijn de voornaamste ademhalingsspier de halsspieren de grote borstspier het middenrif de buikwandspieren 187. A. B. C. D. Het polsgewricht is een straf gewricht één assig gewricht twee assig gewricht drie assig gewricht A A B B A A C A C C Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 188. A. B. C. D. Het sacroiliacale gewricht is een straf gewricht één assig gewricht twee assig gewricht drie assig gewricht 189. A. B. C. D. Het schoudergewricht is een één assig gewricht twee assig gewricht drie assig gewricht straf gewricht 190. A. B. C. D. De bovenkaak staat NIET in verbinding met de onderkaak het jukbeen het slaapbeen het voorhoofdsbeen 191. A. B. C. D. De gewrichtsuiteinden van een bot zijn bedekt met collageen bindweefsel elastisch bindweefsel elastisch kraakbeen hyalien kraakbeen 192. A. B. C. D. Een kogelgewricht geeft bewegingsmogelijkheden in één richting in vele vlakken in twee vlakken in één vlak 193. A. B. C. D. Een voorbeeld van een plat botstuk is een vingerkootje het schouderblad een wervel het sleutelbeen 194. A. B. C. D. Een zadelgewricht is een strafgewricht éénassig gewricht tweeassig gewricht drieassig gewricht 195. A. B. C. D. Het ellebooggewricht is een één assig gewricht twee assig gewricht drie assig gewricht straf gewricht 196. A. B. C. D. Het femur vormt een gewricht met de tibia fibula humerus a en b 197. A. B. C. D. Het heupgewricht is een straf gewricht één assig gewricht twee assig gewricht drie assig gewricht blad 20 van 232 A C C D B B C A A D Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 198. A. B. C. D. Het kniegewricht is een straf gewricht één assig gewricht twee assig gewricht drie assig gewricht 199. A. B. C. D. De verbinding tussen darmbeen en schaambeen is een ... synoviale verbinding naadverbinding kraakbeenverbinding vergroeiing van beide tot ‚‚n structuur 200. A. B. C. D. De verbinding tussen ware ribben en sternum is een ... synoviale verbinding bindweefselverbinding kraakbeenverbinding naadverbinding 201. A. B. C. D. Een junctura synovialis geeft ... extra stevigheid aan de beenderen extra beweeglijkheid aan de beenderen extra bloedvoorziening aan de beenderen extra opslagruimte voor calcium 202. A. B. C. D. Een kogelgewricht geeft bewegingsmogelijkheid ... in ‚‚n richting in ‚‚n vlak in twee vlakken in vele vlakken 203. A. B. C. D. Een voorbeeld van een rolgewricht is het gewricht ... tussen atlas en draaier tussen duim en handwortel tussen bovenbeen en kuitbeen tussen onder- en bovenkaak blad 21 van 232 204. Het gewricht tussen het eerste middenhandsbeentje (die van de duim) en de handwortel is een ... A. zadelgewricht B. rolgewricht C. scharniergewricht D. kogelgewricht 205. A. B. C. D. Het kniegewricht wordt gevormd door een botverbinding tussen ... het scheenbeen en het dijbeen het kuitbeen en het dijbeen het kuitbeen en het scheenbeen het scheenbeen, het kuitbeen en het dijbeen 206. A. B. C. D. Hoe heet de binnenste bekleding van een gewrichtskapsel periost endost membrana synovialis membrana fibrosa 207. A. B. C. D. Op de gewrichtsvlakken van een synoviaal gewricht bevindt zich ... bindweefsel hyalien kraakbeen elastisch kraakbeen geen van bovengenoemde weefsels B D C B D A A A C B Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 208. A. B. C. D. Scharniergewrichten bewegen ... maar in ‚‚n vlak in twee vlakken loodrecht op elkaar om een soort spil in vele vlakken 209. A. B. C. D. Wat voor soort gewricht treft men aan tussen spaakbeen en ellepijp een kogelgewricht een scharniergewricht een zadelgewricht een rolgewricht 210. A. B. C. D. Welke bewegingen kunnen rolgewrichten maken een draaiing om hun lengte as of om een spil bewegingen in alle gewenste richtingen meer dan ‚‚n beweging, maar niet in alle richtingen alleen bewegingen in twee richtingen blad 22 van 232 211. De beweeglijkheid van beenderen is het grootst wanneer de betreffende beenderen zijn verbonden door een ... A. naadverbinding B. bindweefselverbinding C. kraakbeenverbinding D. synoviale verbinding 212. A. B. C. D. De gewrichten met de grootste bewegingsvrijheid zijn ... rolgewrichten kogelgewrichten zadelgewrichten scharniergewrichten 213. A. B. C. D. Het omdraaien van de hand wordt bereikt door ... draaiing van de handwortelbeentjes draaiing van de humerus in het schoudergewricht draaiing van de pijpbeenderen in de onderarm draaiing van de middenhandsbeentjes 214. A. B. C. D. Een peesschede is gelegen ... in een gewricht rondom een pees tussen de huid en een uitstekende botknobbel tussen twee beenderen 215. A. B. C. D. De grote fontanel bevindt zich tussen achterhoofdsbeen en slaapbeenderen achterhoofdsbeen en wandbeenderen voorhoofdsbeen en slaapbeenderen voorhoofdsbeen en wandbeenderen 216. A. B. C. D. De kom van het kaakgewricht ligt in het os temporale het os zygomaticum de maxilla het os sphenoidale 217. A. B. C. D. De kom van het kaakgewricht ligt in het jukbeen de bovenkaak het wiggebeen het slaapbeen A D A D B C B D A D Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 218. A. B. C. D. De maxilla staat NIET in verbinding met het os temporale het os zygomaticum het os frontale de mandibula 219. A. B. C. D. De onderkaak vormt een gewricht met het slaapbeen jukbeen bovenkaaksbeen wiggebeen 220. A. B. C. D. De onderste neusschelpen zijn verbonden met het zeefbeen het wiggebeen het neusbeen de bovenkaak 221. A. B. C. D. De sella Tursica bevindt zich in de ..... schedelgroeve voorste middelste achterste middelste en achterste 222. A. B. C. D. De volgende botstukken nemen deel aan de vorming van de oogkas voorhoofdsbeen, onderkaak, jukbeen wiggebeen, ploegschaarbeen, zeefbeen slaapbeen, wiggebeen, jukbeen traanbeen, voorhoofdsbeen, bovenkaak 223. A. B. C. D. De zeefplaat bevindt zich in de ..... schedelgroeve voorste middelste achterste middelste en achterste 224. A. B. C. D. Het foramen magnum bevindt zich in de ..... schedelgroeve voorste middelste achterste middelste en achterste 225. A. B. C. D. Het foramen magnum ligt in het os occipitale de ossa parietalia het os sphenoidale os temporale 226. A. B. C. D. Het Turkse Zadel is een onderdeel van het slaapbeen wiggebeen zeefbeen voorhoofdsbeen 227. A. B. C. D. Het volgende botstuk behoort tot de hersenschedel de bovenkaak het gehemeltebeen het voorhoofdsbeen het traanbeen blad 23 van 232 A A D B D A C A B C Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 228. A. B. C. D. Het volgende botstuk behoort tot de hersenschedel het achterhoofdsbeen het jukbeen het gehemeltebeen het zeefbeen 229. A. B. C. D. Het volgende botstuk behoort tot de hersenschedel os zygomaticum os palatinum os nasale os occipitale 230. A. B. C. D. Het volgende botstuk behoort tot de hersenschedel het jukbeen het ploegschaarbeen het neusbeen het wiggebeen 231. A. B. C. D. Het volgende botstuk behoort tot het neurocranium os zygomaticum os nasale os sphenoidale os vomer 232. A. B. C. D. Het volgende botstuk behoort tot het viscerocranium os frontale os occipitale os parietale os lacrimale 233. A. B. C. D. Het volgende botstuk is een onderdeel van het neustussenschot zeefbeen traanbeen wiggebeen neusbeen 234. A. B. C. D. Het volgende botstuk is een onderdeel van het neustussenschot traanbeen wiggebeen neusbeen ploegschaarbeen 235. A. B. C. D. Het volgende botstuk is een onderdeel van het septum nasi os ethmoidale os lacrimale os sphenoidale os nasale 236. A. B. C. D. Het volgende botstuk is een onderdeel van het septum nasi os lacrimale os sphenoidale os vomer os nasale 237. A. B. C. D. Het volgende botstuk neemt NIET deel aan de vorming van de oogkas voorhoofdsbeen bovenkaak jukbeen neusbeen blad 24 van 232 A D D C D A D A C D Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 238. A. B. C. D. Het volgende botstuk neemt NIET deel aan de vorming van de oogkas wiggebeen ploegschaarbeen bovenkaak zeefbeen 239. A. B. C. D. Het volgende botstuk neemt NIET deel aan de vorming van de oogkas slaapbeen voorhoofdsbeen traanbeen jukbeen 240. A. B. C. D. Iedere zeefbeenholte staat in verbinding met het neustussenschot het neusbeen de neusholte de neusschelpen 241. A. B. C. D. In welk botstuk ligt het gehoor- en evenwichtsorgaan os sphenoidale os ethmoidale os temporale os parietale 242. A. B. C. D. Met welke beenderen is het slaapbeen verbonden achterhoofdsbeen, wandbeen, jukbeen voorhoofdsbeen, wiggebeen, bovenkaak bovenkaak, wandbeen, jukbeen, achterhoofdsbeen, wiggebeen, voorhoofdsbeen 243. A. B. C. D. Met welke beenderen is het voorhoofdsbeen verbonden achterhoofdsbeen, wandbeen, bovenkaak neusbeen, wiggenbeen, bovenkaak wandbeen, slaapbeen, jukbeen wiggenbeen, achterhoofdsbeen, jukbeen 244. A. B. C. D. Nee-schudden wordt mogelijk gemaakt doordat de draaier t.o.v. de atlas beweegt; de atlas t.o.v. de draaier beweegt; schedel en draaier t.o.v. elkaar bewegen; schedel en atlas t.o.v. elkaar bewegen. 245. A. B. C. D. Welke neusschelpen behoren tot het zeefbeen alleen het bovenste paar het bovenste en het middelste paar alleen het onderste paar alle neusschelpen 246. A. B. C. D. De bovenkaak vormt een synoviaalgewricht met ... het slaapbeen het jukbeen het onderkaak geen van de bovenstaande schedelbeenderen 247. A. B. C. D. De onderkaak vormt een gewricht met het ... het slaapbeen het jukbeen de bovenkaak het wiggebeen blad 25 van 232 B A C C A B B B D A Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 248. A. B. C. D. De sinus frontalis bevindt zich in ... het zeefbeen het voorhoofdsbeen het wiggebeen de bovenkaak 249. A. B. C. D. De sinus sphenoidalis bevindt zich in ... de neusschelpen de bovenkaak het voorhoofdsbeen het wiggebeen 250. A. B. C. D. Het foramen magnum is een opening in ... het os frontale (voorhoofdsbeen) het os parietale (wandbeen) het os temporale (slaapbeen) geen van bovengenoemde botstukken 251. A. B. C. D. In welk been bevindt zich een gewrichtskom voor de onderkaak bovenkaak jukbeen slaapbeen wiggebeen 252. A. B. C. D. In welk bot bevindt zich het evenwichtsorgaan in het os nasale (neusbeen) in het os frontale (voorhoofdsbeen) in het pars petrosum van het os temporale (rotsbeen) in het os ethmoidale (zeefbeen) 253. A. B. C. D. Tot de beenderen van de aangezichtsschedel behoren ... de neusbeenderen en de onderkaak de neusbeenderen en het voorhoofdsbeen de onderkaak en het wiggebeen het voorhoofdsbeen en het wiggebeen 254. A. B. C. D. Van welk beenstuk maakt het rotsbeen deel uit van het voorhoofdsbeen van het wandbeen van het achterhoofdbeen van het slaapbeen 255. A. B. C. D. Van welk beenstuk maakt het Turkse zadel deel uit van het os frontale (voorhoofdsbeen) van het os ethmoidale (zeefbeen) van het os sphenoidale (wiggebeen) van het os temporale (slaapbeen) 256. A. B. C. D. Welk been van het schedel komt in de hersenschedel gepaard voor het achterhoofdsbeen het wiggebeen het rotsbeen het zeefbeen 257. A. B. C. D. Welk been van het schedel komt in de hersenschedel gepaard voor os occipitale os ethmoïdale os pariëtale os sphenoïdale blad 26 van 232 B D D C C A D C C C Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 258. A. B. C. D. blad 27 van 232 Welk bot vormt een onderdeel van de bodem van de neusholte het harde gehemelte het neusbeen het wiggebeen het zeefbeen 259. Welk van de onderstaande botten behoort niet tot de schedelbasis van de hersenschedel A. het achterhoofdsbeen B. het neusbeen C. het slaapbeen D. het wiggebeen 260. A. B. C. D. Welke verbindingen zijn er tussen de schedelbeenderen van het schedeldak kraakbeenverbindingen naadverbindingen synoviale verbindingen geen verbindingen, alles is met elkaar vergroeid 261. A. B. C. D. De medische benaming voor de schoudertop is acetabulum acromion mastoid olecranon 262. A. B. C. D. Het ravenbekuitsteeksel is een onderdeel van de enkel humerus scapula ulna 263. A. B. C. D. Tot welk been behoort het acromion clavicula humerus scapula sternum 264. A. B. C. D. Hoe zijn de schouderbladen met het rompskelet verbonden door middel van een vezelverbinding door middel van een kraakbeenverbinding door middel van een synoviaal gewricht de schouderbladen zijn niet direct met het rompskelet verbonden 265. A. B. C. D. Wat voor soort gewricht is het schoudergewricht een kogelgewricht een rolgewricht een zadelgewricht een scharniergewricht 266. A. B. C. D. De beide heupbeenderen zijn met het heiligbeen verbonden door een bindweefselverbinding kraakbeenverbinding onbeweeglijke beenverbinding synoviale verbinding 267. A. B. C. D. De verbinding tussen het heupbeen en het heiligbeen is een ... bindweefselverbinding kraakbeenverbinding synoviaalverbinding vergroeiing van beide tot ‚‚n botstructuur A B B B C C D A D C Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 268. A. B. C. D. Hoe noemt men de verbinding tussen heiligbeen en heupbeen de symfyse het sacro-iliacaal gewricht een acetabulum de diafyse 269. A. B. C. D. Op welke plaats kan men een bursum synovialis (slijmbeurs) aantreffen in een gewricht achter de maag tussen een pees en een bot in de huid 270. A. B. C. D. De verbinding tussen beide schaambeenderen is een ... synoviale verbinding bindweefselverbinding kraakbeenverbinding naadverbinding 271. A. B. C. D. Hoe heet de verbinding tussen beide schaambeenderen symfyse acetabulum diafyse promontorium 272. A. B. C. D. De verbinding tussen de ribben en de wervelkolom is een kraakbeenverbinding vliezige verbinding synoviaal gewricht (echt gewricht) bindweefselverbinding blad 28 van 232 273. Het aantal ribben dat via een kraakbeenverbinding rechtstreeks met het borstbeen is verbonden bedraagt A. 14 B. 12 C. 7 D. 5 274. A. B. C. D. Het bovenste deel van het sternum heet acetabulum manubrium mastoid olecranon 275. A. B. C. D. Het totaal aantal ribben bedraagt 8 12 16 24 276. A. B. C. D. Hoeveel ribben bevinden zich aan één zijde van het lichaam 10 12 14 16 277. A. B. C. D. Hoe zijn de zwevende ribben met het skelet verbonden met gewrichten aan de wervelkolom met kraakbeen aan de valse ribben met kraakbeen aan het sternum zij zijn niet met het skelet verbonden B C C A C A B D B A Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 278. A. B. C. D. Het ellebooggewricht ligt ..... ten opzichte van het polsgewricht proximaal distaal lateraal mediaal 279. A. B. C. D. Het enkelgewricht ligt ..... ten opzichte van het kniegewricht distaal lateraal mediaal proximaal 280. A. B. C. D. Het heupgewricht ligt....ten opzichte van het kniegewricht distaal proximaal mediaal lateraal 281. A. B. C. D. Het polsgewricht ligt ..... ten opzichte van het ellebooggewricht proximaal lateraal mediaal distaal 282. A. B. C. D. De achillespees is gehecht aan het sprongbeen het hielbeen het sprongbeen en het hielbeen de tibia 283. A. B. C. D. De voet kan het lichaamsgewicht makkelijk dragen doordat ... de voet vijf beweegbare tenen heeft de voet een gewelfvorm heeft de hak aan de onderzijde plat is de tenen korter zijn dan de vingers 284. A. B. C. D. Bij het nee-schudden gebeurt er het volgende de atlas en de draaier bewegen alleen de draaier beweegt alleen de atlas beweegt zowel de atlas als de draaier zijn in rust 285. A. B. C. D. De medulla spinalis ligt in de canalis vertebralis het foramen vertebrae de processus spinosus de corpora vertebrae 286. A. B. C. D. De wervels met het grootste corpus vertebrae zijn de cervicale wervels thoracale wervels lumbale wervels sacrale wervels 287. A. B. C. D. De wervels met het grootste doornuitsteeksel zijn de cervicale wervels thoracale wervels lumbale wervels sacrale wervels blad 29 van 232 A A B D B B C A C B Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 288. A. B. C. D. De wervels met het grootste processus spinosus zijn de cervicale wervels thoracale wervels lumbale wervels sacrale wervels 289. A. B. C. D. De wervels met het kleinste corpus vertebrae zijn de cervicale wervels thoracale wervels lumbale wervels sacrale wervels 290. A. B. C. D. Een achterwaartse bolling van de wervelkolom noemt men een ankylose kyfose lordose scoliose 291. A. B. C. D. Een kyfotische kromming is een bolling van de wervelkolom naar dorsaal holling van de wervelkolom naar dorsaal bolling van de wervelkolom in het frontale vlak holling van de wervelkolom in het transversale vlak 292. A. B. C. D. Een ruggenmergzenuw verlaat het ruggenmerg via de/het foramen vertebrale foramen intervertebrale processus spinosus processus transversus 293. A. B. C. D. Een zijwaartse kromming van de wervelkolom noemt men een ankylose kyfose lordose scoliose 294. A. B. C. D. Halswervels hebben doorboorde dwarsuitsteeksels geen dwarsuitsteeksels geen doornuitsteeksels doorboorde doornuitsteeksels 295. A. B. C. D. Het aantal borstwervels bedraagt 5 7 8 12 296. A. B. C. D. Het aantal cervicale wervels bedraagt 5 7 8 12 297. A. B. C. D. Het aantal halswervels bedraagt 5 6 7 8 blad 30 van 232 B A B A B D A D B C Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 298. A. B. C. D. Het aantal lendenwervels bedraagt 4 5 7 8 299. A. B. C. D. Het aantal sacrale wervels bedraagt 4 5 7 12 300. A. B. C. D. Het wervelkanaal wordt gevormd door de opeenvolgende wervelgaten tussenwervelgaten wervelbogen wervellichamen 301. A. B. C. D. Jaknikken wordt mogelijk gemaakt doordat de draaier t.o.v. de atlas beweegt; de atlas t.o.v. de draaier beweegt; schedel en draaier t.o.v. elkaar bewegen; schedel en atlas t.o.v. elkaar bewegen. 302. A. B. C. D. Onder het promontorium verstaat men de verbinding tussen de twee schaambeenderen de overgang van de 12e thoracale naar de 1e lendenwervel de overgang van de 5e lendenwervel naar het heiligbeen de overgang van het heiligbeen naar het staartbeen 303. A. B. C. D. Tussenwervelschijven bevinden zich tussen opeenvolgende wervelbogen wervelgaten wervellichamen doornuitsteeksels blad 31 van 232 304. Wanneer de wervelkolom in een getalsformule wordt weergegeven, dient deze formule er als volgt uit te zien A. 7-12-5-4-4 B. 7-12-5-5-4 C. 8-12-5-5-4 D. 7-12-4-5-4 305. A. B. C. D. De atlas heeft in tegenstelling tot de andere wervels g‚‚n ... wervelgat wervelboog wervellichaam werveluitsteeksels 306. A. B. C. D. De doornuitsteeksels van de wervelkolom zijn ... ventraal gericht lateraal gericht craniaal gericht dorsaal gericht 307. A. B. C. D. Een discus articularis (gewrichtsschijf) bevindt zich in ... het schoudergewricht het ellebooggewricht het kaakgewricht het enkelgewricht B B A D C C B C D C Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 308. A. B. C. D. Een zijwaartse kromming van de wervelkolom noemt men een ... lordose scoliose kyfose osteoporose 309. A. B. C. D. Halswervels verschillen van lendenwervels doordat ze ... geen doornuitsteeksels hebben grotere wervellichamen hebben doorboorde dwarsuitsteeksels hebben aanhechtingsplaatsen voor ribben hebben 310. A. B. C. D. Het promontorium is ... de verbindingsplaats tussen beide schaambeenderen de scherpe knik tussen het lumbale en sacrale gebied van de wervelkolom een kromming in het cervicale deel van de wervelkolom een zijwaartse kromming van de wervelkolom 311. A. B. C. D. Het wervellichaam ligt .... van de wervelboog ventraal caudaal lateraal dorsaal 312. A. B. C. D. Hoeveel halswervels bevinden zich in de wervelkolom 5 7 10 12 313. A. B. C. D. Hoeveel thoracale wervels bevinden zich in de wervelkolom 5 10 12 20 314. A. B. C. D. Hoeveel uitsteeksels heeft de wervelboog van een wervel 2 3 5 7 315. A. B. C. D. In de wervelkolom treft men .... lumbale wervels aan 4 5 7 12 316. A. B. C. D. In welk gedeelte van de wervelkolom wordt een kyfose aangetroffen in het cervicale en thoracale deel in het cervicale en lumbale deel in het lumbale deel en sacrale deel in het thoracale en sacrale deel 317. A. B. C. D. Nee-schudden is mogelijk, doordat ... de 2e halswervel t.o.v. de 1e halswervel beweegt de 1e halswervel t.o.v. de 2e halswervel beweegt de schedel en 2e halswervel t.o.v. elkaar bewegen de schedel en 1e halswervel t.o.v. elkaar bewegen blad 32 van 232 B C B A B C D B D B Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 33 van 232 318. A. B. C. D. Tussenwervelschijven bevinden zich tussen opeenvolgende ... wervelbogen wervellichamen wervelgaten gewrichtsuitsteeksels 319. A. B. C. D. Van welke soort wervels treft men er twaalf aan in de wervelkolom cervicale wervels thoracale wervels lumbale wervels sacrale wervels 320. A. B. C. D. Van welke van de onderstaande wervels bevinden zich er 7 in de wervelkolom thoracale wervels cervicale wervels coccygeale wervels sacrale wervels 321. A. B. C. Wat gebeurt er bij het nee-schudden De atlas draait om de tand van de draaier De draaier draait om de tand van de atlas De achterhoofdsknobbels van het schedel bewegen in de gewrichtsvlakken van de atlas D. De achterhoofdsknobbels van het schedel bewegen in de gewrichtsvlakken van dedraaier 322. A. B. C. D. Wat is de functie van de wervelkolom met betrekking tot het ruggenmerg beweging aanhechtingsplaats steun bescherming 323. A. B. C. D. Wat is een scoliose een geringe achterwaartse kromming van de wervelkolom een geringe zijwaardse kromming van de wervelkolom een geringe voorwaartse kromming van de wervelkolom een rotatie van de wervelkolom 324. A. B. C. D. Welke bewering omtrent de bouw van een wervel is juist een wervel bezit 4 craniale gewrichtsuitsteeksels een wervel bezit 2 doornuitsteeksels een wervel bezit 1 dwarsuitsteeksel een wervel bezit 2 caudale gewrichtsuitsteeksels 325. A. B. C. D. Welke kenmerken hebben de tussenwervelschijven ze zijn drukvast en onvervormbaar ze zijn drukvast en in enige mate vervormbaar ze zijn trekvast en onvervormbaar ze zijn trekvast en in enige mate vervormbaar 326. A. B. C. D. Welke van onderstaande delen ontbreekt bij een lendenwervel een wervelboog een wervelgat gewrichtsvlakken voor de ribben doornuitsteeksels B B B A D B D B C Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 327. A. B. C. D. Welke wervelsoort ligt caudaal ten opzichte van alle andere wervelsoorten de lumbale wervels de coccygeale wervels de cervicale wervels de thoracale wervels 328. A. B. C. D. Welke wervelsoort ligt craniaal ten opzichte van alle andere wervelsoorten de lumbale wervels de coccygeale wervels de cervicale wervels de thoracale wervels 329. A. B. C. D. Voorbeelden van bioritmen bij de mens zijn NIET lichaamstemperatuur, polsslag, ademhalingsvolume hongergevoel, zuurstofopname, slaap/waakritme uitscheiding van urine, menstruatiecyclus, CO2-afgifte stikstofgehalte van de urine, hartslag, slaap/waakritme 330. A. B. C. D. Desynchronisatie kan optreden bij arbeiders in ploegendiensten verpleegkundigen in de nachtdienst piloten op intercontinentale vluchten alle bovengenoemde 331. A. B. C. D. Een "jetlag" na een lange vliegtocht is het hevigst bij een vlucht over het noorden over het zuiden over het oosten over het westen 332. A. B. C. D. De REM-slaap staat voor Rapid Eye Motions-slaap is met een ECG te meten neemt toe met de leeftijd wordt ook wel droomslaap genoemd 333. A. B. C. D. Het waak- en slaapritme van de mens staat onder invloed van de omgeving is niet te benvloeden vindt zijn oorsprong buiten de hersenen is bij het toedienen van medicijnen onbelangrijk 334. A. B. C. D. De fundamentele stofwisselingseenheid van een organisme is ... de cel het spijsverteringsstelsel de mitochondrien de celorganellen 335. A. B. C. D. Wat is de kleinste levende eenheid van het menselijk lichaam de cel de celkern een chromosoom een celorganel 336. A. B. C. D. Chromatine is een stof die voorkomt in de celwand het cytoplasma de celorganellen de celkern blad 34 van 232 B C D C D A A A D Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 35 van 232 337. A. B. C. D. De kleinst levende eenheid van het menselijk lichaam is een cel celkern chromosoom organel 338. A. B. C. D. De uitwisseling van stoffen van en naar de cel verloopt via de celkern het cytoplasma het celmembraan de celorganellen 339. A. B. C. D. De volgende celorganellen hebben vooral een functie bij de aanmaak van eiwitten ribosomen lysosomen centrosomen endoplasmatisch reticulum 340. A. B. C. D. De volgende celorganellen zorgen voor de energievoorziening van de cel endoplasmatisch reticulum lysosomen mitochondrin ribosomen 341. A. B. C. D. Het cytoplasma behoort tot de ..... vloeistoffen extracellulaire intercellulaire intracellulaire interstitile 342. A. B. C. D. Het hoofdbestanddeel van cytoplasma bestaat uit water natriumchloride zouten eiwitten 343. A. B. C. D. Chromatine bevindt zich in de ... kern mitochondriën ribosomen vacuolen 344. A. B. C. D. De aanmaak van eiwitten in een cel vindt plaats in .... de celkern de ribosomen in samenwerking met de kern het glad endoplasmatisch reticlum de lysosomen 345. A. B. C. D. De kern van een cel bevat ... chromatine organellen vacuolen poollichaampjes 346. A. B. C. D. De kern van een cel bevat ... organellen DNA vacuolen cytoplasma A C A C C A A B A B Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 347. A. B. C. D. De kern van een cel wordt omsloten door ... kernmembraan cytoplasma celmembraan chromatinekorrels 348. A. B. C. D. De membraan van een menselijke cel ... is geschikt voor passief en actief transport is alleen geschikt voor passief transport is alleen geschikt voor actief transport vormt een ondoordringbare barriþre 349. A. B. C. D. De membraan van een menselijke cel ... vormt een ondoordringbare barriþre laat afvalstoffen van die cel door bestaat uit collagene vezels laat bloedcellen door 350. A. B. C. D. Glad endoplasmatisch reticulum speelt een rol bij ... energie productie voor de cel lipidenaanmaak voor de membranen de afbraak van eiwitten de opname van zuurstof 351. A. B. C. D. Het geleiachtige celvocht in een cel noemt men ... kernplasma cytoplasma milieu exterieur bloedplasma 352. A. B. C. D. Het hoofdbestanddeel van cytoplasma bestaat uit ... eiwitten zouten water vetten 353. A. B. C. D. Het nucleoplasma in de kern bestaat voor het grootste deel uit ... zouten eiwitten water vetten 354. A. B. C. D. Het vrijmaken van energie uit brandstof gebeurt in ... het Golgi-apparaat het endoplasmatische reticulum de celkern de mitochondriën blad 36 van 232 355. In de celkern van een bindweefselcel en een botcel van hetzelfde individu zijn de erfelijke eigenschappen ... A. volkomen aan elkaar gelijk B. gedeeltelijk aan elkaar gelijk C. volkomen verschillend D. alleen tijdens de delingsfase aan elkaar gelijk 356. A. B. C. D. In de kern van een menselijke cel liggen ... 23 chromosomen 23 paar chromosomen 23 chromatiden 46 paar chromosomen A A B B B C C D A B Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 357. A. B. C. D. In de mitochondriën vindt .... plaats de aanmaak van eiwitten de opslag van vetten de opslag van schadelijke stoffen de verbranding van glucose 358. A. B. C. D. In het glad endoplasmatisch reticulum vindt .... plaats de opslag van eiwitten de aanmaak van vetten de opslag van schadelijke stoffen de verbranding van glucose 359. A. B. C. D. In het ruw endoplasmatisch reticulum vindt de ..... plaats aanmaak van eiwitten opslag van vetten opslag van schadelijke stoffen verbranding van glucose 360. A. B. C. D. In lysosomen vindt .... plaats de aanmaak van eiwitten de aanmaak van vetten de opslag van schadelijke stoffen de verpakking van eiwitten 361. A. B. C. D. Ribosomen zijn organellen die een rol spelen bij ... de aanmaak van eiwitten de opslag van vetten de opslag van schadelijke stoffen de verbranding van glucose 362. A. B. C. D. Wat is de functie van het centrosoom het vormt de trekdraden bij de celdeling het reguleert de chromosomale verdubbeling het reguleert de celstofwisseling het is een opslagplaats voor opgeloste voedingsstoffen 363. A. B. C. D. Wat is een functie van de kern regulatie van de stofwisseling opbouw van suikers een opslagplaats voor suikers het leveren van energie 364. A. B. C. D. Welke functie hebben de lysosomen regulatie van de celdeling opbouw van celeiwitten energieproductie door verbrandingsprocessen afbraak van overtollige eiwitten 365. A. B. C. D. Welke organellen zijn in het nucleoplasma van een cel aanwezig mitochondriën lysosomen ribosomen in het nucleoplasma zijn geen organellen aanwezig 366. A. B. C. D. Welke structuren bevinden zich binnen het kernmembraan celorganellen chromatinekorrels vacuolen centriolen blad 37 van 232 D B A C A A A D D B Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 367. A. B. C. D. Welke van de volgende cellen heeft geen kern een witte bloedcel een spiercel een zenuwcel een rode bloedcel 368. A. B. C. D. Welke van de volgende cellen heeft geen kern een zenuwcel een kraakbeencel een rode bloedcel een levercel 369. A. B. C. D. De eicel van de mens bevat de volgende chromosomen 23 paar, waarvan 2 X chromosomen 23 paar, waarvan 1 X en 1 Y chromosoom 23, waarvan 1 X chromosoom 23, waarvan 1 Y chromosoom 370. A. B. C. D. Genen bevinden zich in het kernmembraan de chromosomen de nucleoli het cytoplasma 371. A. B. C. D. Het gen voor de oogkleur bevindt zich in alle cellen in alle cellen met een kern uitsluitend in de geslachtscellen uitsluitend in de cellen van de iris van het oog 372. A. B. C. D. Hoeveel autosomen bevat een eicel bij de mens 1 2 22 23 373. A. B. C. D. Hoeveel autosomen en X- of Y-chromosomen kan een zaadcel bevatten 21 autosomen + 2 X-chromosomen 21 autosomen + 1 X-chromosoom en 1 Y-chromosoom 22 autosomen + 1 X-chromosoom 23 autosomen + 1 Y-chromosoom 374. A. B. C. D. Hoeveel geslachtschromosomen bevat een eicel bij de mens 1 2 46 23 375. A. B. C. D. Hoeveel geslachtschromosomen bevat een zaadcel bij de mens 1 2 46 23 blad 38 van 232 376. Stel: Zowel vader als moeder hebben heterozygoot bruine ogen; hoeveel procent kans is er (statistisch gezien) dat hun kind blauwe ogen heeft A. 1 B. 10 C. 25 D. 50 D C C B B C C A A C Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 377. A. B. C. D. Wat zijn de specifieke dragers van de erfelijke eigenschappen autosomen genen chromosomen D.N.A. strengen 378. A. B. C. D. Zaadcellen bevatten een X-chromosoom een Y-chromosoom een X- of een Y-chromosoom zowel een X- als een Y-chromosoom 379. A. B. C. D. Chromosomen zijn ... de dragers van de erfelijke eigenschappen de lichtgevoelige elementen in het oog bestanddelen van de celmembraan kleurstoffen in het cytoplasma 380. A. B. C. D. Een chromatide is ... een organel in het cytoplasma een celorganel een DNA-keten niet aanwezig in de cel 381. A. B. C. D. Het aantal chromosomen in een menselijke zenuwcel bedraagt ... 42 44 46 48 382. A. B. C. D. Het DNA in de kern dient direct en indirect voor ... de overdracht van erfelijke factoren naar een nieuw te vormen cel de regulatie van de stofwisseling van de cel de code-overdracht voor de vorming van celeiwitten alle bovengenoemde functies blad 39 van 232 383. Het genetisch materiaal in de kern van een spiercel is .... het genetisch materiaal in een zenuwcel van hetzelfde individu A. volkomen gelijk aan B. gedeeltelijk gelijk aan C. volkomen verschillend van D. alleen tijdens de delingsfase gelijk aan 384. A. B. C. D. Hoeveel chromosomen bevatten menselijke voortplantingscellen 22 23 44 46 385. Hoeveel chromosomen zijn er aanwezig in een menselijke cel direct na een meioseII-deling A. 22 B. 23 C. 44 D. 46 B C A C C D A B B Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 40 van 232 386. A. B. C. D. Hoeveel chromosomen zijn er direct na een mitose aanwezig in de menselijke cel 22 23 44 46 387. A. B. C. D. Hoeveel paar chromosomen bevat de celkern van een menselijke bindweefselcel 22 23 44 46 388. A. B. C. D. Rijpe geslachtscellen van de mens hebben in hun kern ... 23 chromosomen 23 paar chromosomen 23 chromatiden 46 paar chromosomen 389. A. B. C. D. Wanneer chromosomen enkelvoudig in een cel voorkomen spreekt men van ... anploïdie haploïdie diploïdie triploïdie 390. A. B. C. D. Het eerste stadium van de mitose heet anafase metafase profase telofase 391. A. B. C. D. Het laatste stadium van de mitose heet anafase metafase profase telofase 392. A. B. C. D. Het typische kenmerk van de meiose is halvering van het oorspronkelijk aantal chromosomen halvering van de hoeveelheid cytoplasma overlangse splitsing van chromosomen verdwijning van het kernmembraan 393. A. B. C. D. Aan het begin van de mitose ... vindt de vorming van 2 gelijke delen cytoplasma plaats vindt de vorming van celorganellen plaats vindt het oprollen van chromatine tot chromosomen plaats vindt splitsing van de kernmembraan plaats 394. A. B. C. D. De celdeling wordt geregeld vanuit ... de vacuole de kern het centriool de kernmembraan 395. A. B. C. D. Welk van de onderstaande processen geschiedt het eerst bij een celdeling het verdwijnen van de kernmembraan de aanmaak van celorganellen de insnoering van de celwand een overlangse splitsing van de chromosomen D B A B C D A C B A Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 396. A. B. C. D. blad 41 van 232 Welk van de onderstaande processen geschiedt het eerst bij een celdeling de aanmaak van celmembraan het verdwijnen van de celmembraan de aanmaak van kernmembraan het verdwijnen van kernmembraan 397. Het genotype kan worden weergegeven door het symbool AA. Er is dan sprake van een ..... genotype A. heterozygoot dominant B. heterozygoot recessief C. homozygoot dominant D. homozygoot recessief 398. Stel: Zowel vader als moeder hebben heterozygoot bruine ogen; hoeveel procent kans is er (statistisch gezien) dat hun kind bruine ogen heeft A. 100 B. 75 C. 50 D. 25 399. A. B. C. D. Erfelijke eigenschappen van de mens liggen opgeslagen in ... de celorganellen de chromosomen de vacuolen de centriolen 400. A. B. C. D. Wat wordt verstaan onder de term milieu interieur de intracellulaire vloeistof het spijsverteringsstelsel de intercellulaire vloeistof de buitenwereld 401. A. B. C. D. Blaasjestransport van eiwitten vanuit de cel naar zijn omgeving is een vorm van ... endocytose fagocytose pinocytose exocytose 402. A. B. C. D. De passage van koolstofdioxide door het celmembraan is een vorm van ... diffusie osmose blaasjestransport transport door poriën 403. A. B. C. D. De passage van zuurstof door het celmembraan is een vorm van ... diffusie osmose blaasjestransport transport door poriën 404. A. B. C. D. Passage van zouten door het celmembraan is een vorm van .... diffusie osmose blaasjestransport transport door poriën D C B B C D A A D Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 405. A. B. C. D. Antistoffen circuleren in de bloedbaan vrij in het serum gebonden aan de leukocyten gebonden aan het hemoglobine gebonden aan de erytrocyten 406. A. B. C. D. Bij een te hoog hematocriet bevat het bloed relatief gezien te weinig bloedcellen plasma serum bloedeiwitten 407. A. B. C. D. Bij een te laag hematocriet bevat het bloed relatief gezien te weinig plasma serum bloedcellen bloedeiwitten 408. A. B. C. D. De bezinkingssnelheid van de erytrocyten wordt bepaald door de hoeveelheid rode bloedcellen hoeveelheid bloedcellen samenstelling van de bloedzouten samenstelling van de plasmaeiwitten 409. A. B. C. D. De grootste hoeveelheid vocht van het lichaam bevindt zich in de bloedbaan in de lymfbaan tussen de cellen in de cellen 410. A. B. C. D. De lichaamscellen worden omgeven door bloed weefselvloeistof lymfe intracellulaire vloeistof 411. A. B. C. D. De meest voorkomende eiwitgroep in het plasma is globulinen albumine fibrinogeen protrombine 412. A. B. C. D. De minst voorkomende eiwitgroep in het plasma is globulinen albumine fibrinogeen hemoglobine blad 42 van 232 413. De normaalwaarde voor de bezinkingssnelheid van de erytrocyten bedraagt ongeveer A. 1-10mm/uur B. 2-20mm/uur C. 10-100mm/uur D. 50-100mm/uur 414. A. B. C. D. De uitwisseling tussen weefselvloeistof en bloed vindt plaats bij de capillairen de venen de arteriolen de arteriën A B C D D B B C A A Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 43 van 232 415. A. B. C. D. De volgende cellen in het bloed bezitten het vermogen tot fagocyteren erytrocyten leukocyten trombocyten lymfocyten 416. A. B. C. D. De volgende organen voegen voedingsstoffen aan het bloed toe longen lever nieren alvleesklier 417. A. B. C. D. De weefselvloeistof wordt op directe wijze ververst door de/het lymfe intracellulaire vloeistof bloed longen en spijsverteringsstelsel 418. A. B. C. D. Een antistof die gericht is tegen een bloedgroepantigeen noemen we een agglutinine agglutinogeen albumine globuline 419. A. B. C. D. Een normale colloid-osmotische waarde van het bloed bedraagt ongeveer 5mmHg 15mmHg 25mmHg 35mmHg 420. A. B. C. D. Erytrocyten hebben voornamelijk als taak transport van koolzuur HCO3ijzer zuurstof 421. A. B. C. D. Hemoglobine bevindt zich in de erytrocyten lymfocyten monocyten granulocyten 422. A. B. C. D. Hemoglobine is vooral verantwoordelijk voor de binding aan koolstofdioxide zuurstof natriumbicarbonaat mineralen 423. uit A. B. C. D. Het begrip hematocriet geeft aan voor hoeveel honderdste delen het bloed bestaat 424. A. B. C. D. Het begrip hematocriet geeft de verhouding aan van bloedvloeistof/bloedcellen bloedvloeistof/plasma bloedcellen/serum bloedcellen/bloedvloeistof B B C A C D A B D bloedeiwitten serumeiwitten bloedvloeistof bloedcellen D Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 425. A. B. C. D. Het begrip hematocriet geeft het gehalte aan ..... in procenten aan bloedvloeistof bloedeiwitten bloedcellen serumeiwitten 426. A. B. C. D. Het meeste water van het lichaam bevindt zich tussen de cellen in de bloedbaan in de lymfbaan in de cellen 427. A. B. C. D. Het meeste water van het lichaam bevindt zich intracellulair intercellulair intravasculair interstitieel 428. A. B. C. D. Het meeste water van het lichaam bevindt zich in de weefselvloeistof de cellen de bloedbaan de lymfbaan 429. A. B. C. D. In het plasma is de eiwitconcentratie ..... als in de weefselvloeistof veel kleiner een beetje kleiner even groot groter 430. A. B. C. D. In het serum bevinden zich de volgende eiwitten albumine en fibrinogeen globuline en albumine albumine en fibrine fibrinogeen en globuline 431. A. B. C. D. In serum bevindt zich het volgende bloedeiwit NIET albumine globuline fibrinogeen plasmaeiwit 432. A. B. C. D. Met het m.i. = milieu interieur van het lichaam wordt bedoeld de intracellulaire vloeistof de ruimten in de longen en het spijsverteringskanaal de ruimten tussen de cellen de conditie van het bloed 433. A. B. C. D. Plasma is gelijk aan serum zonder fibrinogeen bloed zonder fibrinogeen bloed zonder bloedcellen bloed zonder bloedeiwitten 434. A. B. C. D. Serum is gelijk aan plasma zonder fibrinogeen bloed zonder bloedcellen bloed zonder fibrinogeen bloed zonder bloedeiwitten blad 44 van 232 C D A B D B C C C A Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 45 van 232 435. Theoretisch gezien kan een persoon met bloedgroep AB bloed ontvangen van een donor met bloedgroep A. 0 B. A C. B D. alle bovengenoemde 436. A. B. C. D. Weefselvocht wordt afgevoerd via het lymfvatstelsel het bloedvatstelsel het celmembraan A en B 437. A. B. C. D. Van weefselvocht is bekend ... dat het zich in de cellen bevindt dat de totale hoeveelheid ongeveer 14 % van het lichaamsgewicht bedraagt dat het 't bloed ververst dat het voldoet aan bovengenoemde eigenschappen 438. A. B. C. D. De myeloblast is de moedercel van de lymfocyten en de monocyten de granulocyten, de lymfocyten en de monocyten de granulocyten en de monocyten de granulocyten en de lymfocyten 439. A. B. C. D. Hemoglobine bevat als belangrijk bestanddeel bilirubine chroom albumine ijzer 440. Het ijzer dat bij afbraak van de rode bloedlichaampjes vrijkomt wordt onder andere opgeslagen in A. het onderhuidse bindweefsel B. het rode beenmerg C. het nierweefsel D. het gele beenmerg 441. A. B. C. D. Lymfocyten hebben als functie vorming van antigenen vorming van antistoffen vervoer van bloedeiwitten fagocyteren 442. A. B. C. D. Monocyten hebben als functie vorming van antilichamen fagocytose van bacterin fagocytose van dode stof fagocytose van antigenen 443. A. B. C. D. Welke van de volgende eigenschappen geldt voor de erytrocyten ze zijn grillig van vorm ze kunnen zich zelfstandig bewegen ze hebben een levensduur van ongeveer 30 dagen ze hebben geen kern D D B C D B B C D Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 444. A. B. C. D. blad 46 van 232 Welke van de volgende eigenschappen geldt voor de erytrocyten ze zijn bolrond van vorm ze kunnen fagocyteren ze hebben een levensduur van ongeveer 100 dagen ze hebben een ronde kern 445. Tijdens contractie van de hartventrikels stijgt de arteriële bloeddruk, tijdens relaxatie van de ventrikels daalt deze. Hoe noemt men dit arteriële bloeddrukverschil A. de diastolische bloeddruk B. de polsdruk C. de systolische bloeddruk D. de polsgolf 446. A. B. C. D. Als universele donor kan gelden, de mens met bloedgroep A B AB 0 447. A. B. C. D. Als universele ontvanger kan gelden, de mens met bloedgroep A B AB 0 (nul) 448. A. B. C. D. Bij een resusnegatief persoon vindt men ..... resusantistof altijd bijna altijd soms nooit 449. A. B. C. D. De antigenen die de bloedgroep bepalen noemen we agglutininen agglutinogenen albuminen globulinen 450. De bewering dat een resusnegatieve vrouw in verwachting kan zijn van een resuspositief kind als de verwekker resusnegatief is A. is juist omdat de resusfactor bepaald wordt door een recessief gen B. is niet juist omdat de resusfactor in dit geval niet in de genen aanwezig is C. is niet juist omdat de resusfactor bepaald wordt door een recessief gen D. is juist omdat de resusfactor bepaald wordt door een dominant gen 451. De bewering dat een resuspositieve vrouw in verwachting kan zijn van een resusnegatief kind als de verwekker resuspositief is A. is niet juist omdat de resusfactor alleen homozygoot bepaald wordt B. is niet juist omdat de resusfactor bepaald wordt door een dominant gen C. is juist omdat de partners heterozygoot voor de resusfactor kunnen zijn D. is juist omdat de resusfactor bepaald wordt door een recessief gen 452. A. B. C. Er bestaat gevaar voor resusantagonisme van het kind tijdens de zwangerschap als de moeder resusnegatief is en de vader resuspositief als de moeder resuspositief is en de vader resusnegatief als de moeder resuspositief en vroeger een bloedtransfusie met resusnegatief bloed heeft gehad D. altijd als moeder en kind een tegengestelde resusfactor hebben C B D C C B B C A Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 47 van 232 453. A. B. C. Er bestaat gevaar voor resusantagonisme van het kind tijdens de zwangerschap altijd als moeder en kind een tegengestelde resusfactor hebben als de moeder resusnegatief is en de vader resuspositief als de moeder resuspositief is en vroeger een bloedtransfusie met resusnegatief bloed heeft gehad D. als de moeder resuspositief is en de vader resusnegatief 454. A. B. C. D. Mensen met bloedgroep 0 (nul) resusnegatief bezitten geen antigenen agglutininen agglutinogenen antilichamen 455. A. B. C. D. Mensen met bloedgroep 0 resusnegatief; bezitten geen antilichamen bezitten geen antigenen bezitten geen agglutininen bezitten geen agglutinogenen 456. Theoretisch gezien kan een persoon met bloedgroep AB resusnegatief, bloed ontvangen van een donor met bloedgroep A. 0 resusnegatief B. AB resuspositief C. B resuspositief D. alle bovengenoemde 457. A. B. C. D. Voor agglutininen geldt ze zijn gebonden aan de witte bloedlichaampjes ze circuleren vrij in het plasma ze komen alleen voor bij bloedgroep AB ze zijn gebonden aan de rode bloedlichaampjes 458. A. B. C. D. Voor agglutinogenen geldt ze zijn gebonden aan de witte bloedlichaampjes ze circuleren vrij in het plasma ze komen alleen voor bij bloedgroep AB ze zijn gebonden aan de rode bloedlichaampjes 459. A. B. C. D. Wat is juist resusnegatief bloed bevat geen antigenen resuspositief bloed bevat geen antistoffen bloedgroep A bevat antigeen A en antistof b bloedgroep 0 behoort tot de universele ontvanger 460. A. B. C. D. De normale duur van de bloedstolling bedraagt ongeveer 1 - 3 minuten 3 - 6 minuten 6 - 9 minuten 9 - 12 minuten 461. A. B. C. D. De trombocyten in het bloed kunnen de volgende stof vrijgeven protrombine trombine calcium trombokinase B C D A B D C B D Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 48 van 232 462. A. B. C. D. Fibrinogeen wordt omgezet in fibrine onder invloed van trombine vitamine K protrombine trombokinase 463. A. B. C. D. Fibrinogeen wordt onder invloed van trombine omgezet in vitamine K protrombine trombokinase fibrine 464. A. B. C. D. Protrombine wordt onder invloed van ..... en calcium omgezet in trombine fibrinogeen vitamine K trombokinase fibrine 465. A. B. C. D. Protrombine wordt onder invloed van trombokinase en ..... omgezet in trombine calcium fibrinogeen vitamine K fibrine 466. A. B. C. D. Protrombine wordt onder invloed van trombokinase en calcium omgezet in fibrinogeen trombine vitamine K fibrine 467. A. B. C. D. De arteria iliaca externa zet zich voort in de arteria tibialis anterior arteria femoralis arteria tibialis posterior arteria brachialis 468. De benamingen van de lagen van de wand van de bloedvaten (van binnen naar buiten) zijn als volgt A. intima, adventitia, media B. adventitia, intima, media C. media, intima, adventitia D. intima, media, adventitia 469. A. B. C. D. De capillairwand is vrijwel ondoorgankelijk voor zouten eiwitten bloedvloeistof water 470. A. B. C. D. De windketelfunctie van de aorta zorgt ervoor dat de systolische bloeddruk niet te hoog wordt de diastolische bloeddruk niet te hoog wordt de systolische bloeddruk niet te laag wordt het bloed pulserend door de vaten stroomt 471. A. B. C. D. Door de kleine bloedsomloop gaat ..... bloed als door de grote bloedsomloop twee keer zoveel evenveel twee keer minder vier keer minder A D C A B B D B A B Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 472. A. B. C. D. Door de kleine bloedsomloop gaat ..... door de grote bloedsomloop minder bloed dan evenveel bloed als meer bloed dan **** 473. A. B. C. D. Een specifiek kenmerk van eindarteriën is dat ze ook huidgebieden verzorgen dat ze geen functionele anastomosen hebben dat ze zuurstofarm bloed vervoeren dat ze overgaan in capillairen 474. A. B. C. D. Elke arterie is een bloedvat dat zuurstofrijk bloed bevat bloed van het hart afvoert bloed naar het hart toevoert zuurstofrijk bloed van het hart afvoert blad 49 van 232 475. Enkele bloedvaten zijn: 1.Kransslagader; 2.Halsader; 3.Longslagader. De volgende bloedvaten behoren tot de grote bloedsomloop A. 1, 2 en 3 B. 1 en 2 C. 2 en 3 D. 3 476. A. B. C. D. Het bloed in het slagaderlijke deel van de longvaten bevat weinig O2 en weinig CO2 veel O2 en veel CO2 veel O2 en weinig CO2 weinig O2 en veel CO2 477. A. B. C. D. Het weer inkrimpen van de aorta na de systole komt tot stand door de aanzuigende werking van het hart de pompwerking van het hart actieve spierwerking van de wand van de aorta de elasticiteit van de wand van de aorta 478. A. B. C. Onder een collateraal verstaan we de kleinste vertakking van een arterie een verbinding tussen twee gelijkwaardige bloedvaten een bloedvat dat de functie van een hoofdbloedvat kan overnemen door zich te verwijden D. een bloedvat, waarvan de functie niet door een ander bloedvat kan worden overgenomen 479. A. B. C. D. Onder vasoconstrictie verstaan we vaatvernauwing vaatkramp vaatafsluiting vaatverwijding 480. A. B. C. D. Onder vasodilatatie verstaan we vaatvernauwing vaatkramp vaatafsluiting vaatverwijding B B B B D D C A D Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 50 van 232 481. Van een bloedvat is het volgende bekend; het heeft een dikke wand, het ligt niet aan de oppervlakte, het bloed stroomt van het hart af, het bloed is zuurstofarm; dit bloedvat is A. een lichaamsader B. een haarvat C. de aorta D. een longslagader 482. A. B. C. D. Welke van de onderstaande beweringen is juist arterin zijn kleinere slagaders arteriolen zijn kleinere aders venulen zijn veneuze capillairen arterin zijn slagaders 483. A. B. C. D. De colloïd-osmotische druk van plasma is ongeveer 15 mmHg. 20 mmHg. 25 mmHg. 30 mmHg. 484. A. B. C. D. De colloïd-osmotische waarde van het bloed is verantwoordelijk voor het terugbrengen van weefselvloeistof naar het bloed de uitwisseling van bloed en weefselvloeistof het tegenwerken van de veneuze druk het uitdrijven van vloeistof vanuit de capillairen naar de interstitiële ruimte 485. Welke van de volgende plasma-eiwitten vormen het belangrijkste aandeel in de colloïd-osmotische druk van het plasma A. alfa- en betaglobulinen B. gamma-globulinen C. fibrinogeen D. albumine 486. A. B. C. D. De ductus arteriosus is de verbinding tussen de longslagaders en aorta linker kamer en aorta linker boezem en longader longaders en aorta 487. A. B. C. D. De ductus van Botalli bevindt zich tussen de navelstrengader en bovenste holle ader onderste holle ader en aorta navelstrengader en onderste holle ader longslagader en aorta 488. A. B. C. D. Het bloed in de navelstrengader bevat weinig zuurstof en veel koolzuur veel zuurstof en weinig koolzuur weinig zuurstof en weinig koolzuur veel zuurstof en veel koolzuur 489. A. B. C. D. Het foramen ovale is voor de geboorte een verbinding tussen linker boezem en rechter boezem aorta en arteria pulmonalis navelstrengader en onderste holle ader linker kamer en rechter kamer D D C A D A D B A Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 51 van 232 490. Twee bijzondere anastomosen tussen de grote en de kleine bloedsomloop van de foetus zijn A. het foramen ovale en de ductus venosus B. het foramen ovale en de ductus arteriosus C. de ductus venosus en de ductus arteriosus D. de navelstrengader en de navelstrengslagader 491. A. B. C. D. De fibreuze ring van het hart onderbreekt de verbinding atrioventriculaire knoop-ventrikelwand de overgang van atriummyocard naar ventrikelmyocard de overgang van linker- naar rechter hartshelft de verbinding sinusknoop-atrioventriculaire knoop 492. A. B. C. D. De hartspier krijgt bloed toegevoerd rechtstreeks door de hartwand via de kransslagaders via de sinus coronarius via A + B 493. A. B. C. D. De kransslagaderen ontspringen uit de rechter boezem de aorta de linker kamer de linker boezem 494. A. B. C. D. De natuurlijke pacemaker van het hart is de sinusknoop de AV-knoop de nervus vagus de knoop van Aschoff-Tawara 495. A. B. C. D. De prikkel die het hart in normale gevallen aanzet, ontstaat in de vezels van Purkinje de bundel van His de sinusknoop de atrioventriculaire knoop 496. A. B. C. D. De rechter ventrikel verricht evenveel arbeid als de linker ventrikel minder arbeid dan de linker ventrikel meer arbeid dan de linker ventrikel geen arbeid 497. A. B. C. D. De sinusknoop ligt in het linker atrium het ventrikelseptum de rechter ventrikelwand het rechter atrium 498. A. B. C. D. De valva tricuspidalis ligt tussen linker atrium en linker ventrikel aan het begin van de aorta aan het begin van de truncus pulmonalis tussen rechter atrium en rechter ventrikel B B B B A C B D D Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 52 van 232 499. De wand van de linker kamer van het hart is dikker dan die van de rechter kamer omdat A. het bloed in de linker kamer zuurstofarm is B. het bloed in de rechter kamer zuurstofarm is C. er meer bloed door de linker dan door de rechter kamer gaat D. de druk in de grote circulatie hoger is dan in de kleine circulatie 500. A. B. C. D. Halvemaanvormige kleppen bevinden zich tussen rechter kamer en boezem aan het begin van de slagaderen in de aderen boven het hart tussen linker kamer en boezem 501. A. B. C. D. Het hart ligt links in de borstholte rechts in de borstholte in het midden van de borstholte met de punt naar links in het midden van de borstholte met de punt naar rechts 502. A. B. C. D. In de linker boezem van het hart monden de volgende bloedvaten uit de onderste holle ader de bovenste holle ader de onderste en bovenste holle ader de longaders 503. uit A. B. C. D. In de linker boezem van het hart mondt (monden) het volgende aantal bloedvaten 504. A. B. C. D. In het rechter atrium van het hart monden de volgende bloedvaten uit de onderste holle ader de bovenste holle ader de onderste en bovenste holle ader de longaders 505. A. B. C. D. Onder normale omstandigheden wordt de hartfrequentie geregeld door de de bundel van His de atrioventriculaire knoop de bundeltakken sinusknoop 506. A. B. C. D. Tijdens de diastole zijn de kleppen tussen atria en ventrikels gesloten en tussen ventrikels en arterin open atria en ventrikels open en tussen ventrikels en arterin open atria en ventrikels gesloten en tussen ventrikels en arterin gesloten. atria en ventrikels open en tussen ventrikels en arterin gesloten 507. A. B. C. D. Tijdens de systole zijn de kleppen tussen atria en ventrikels gesloten en tussen ventrikels en arteriën open atria en ventrikels open en tussen ventrikels en arteriën open atria en ventrikels gesloten en tussen ventrikels en arteriën gesloten atria en ventrikels open en tussen ventrikels en arteriën gesloten D B C D C 1 2 4 6 C D D A Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 53 van 232 508. A. B. C. D. Tussen het linker atrium en de linker ventrikel van het hart bevindt zich de tricuspidalisklep de aortaklep de pulmonaalklep de mitralisklep 509. A. B. C. D. Uit de linker kamer van het hart ontspringt(en) het volgende aantal bloedvaten 1 2 4 6 510. A. B. C. D. Uit de rechter kamer van het hart ontspringt(en) het volgende aantal bloedvaten 1 2 4 6 511. A. B. C. D. Uit de rechter ventrikel van het hart ontspringt de sinus coronarius chordae tendineae truncus pulmonalis valva pulmonalis 512. A. B. C. D. Chylus is een lymfe-capillair lymfe uit het maagdarmkanaal een hormoon dat de tensie verhoogt een hormoon dat de tensie verlaagt 513. A. B. C. D. De borstbuis mondt uit in de linker ondersleutelbeenader rechter ondersleutelbeenader linker ondersleutelbeenslagader rechter ondersleutelbeenslagader 514. A. B. C. D. De ligging van de milt is retroperitoneaal achter de lever intraperitoneaal tegen de staart van de pancreas intraperitoneaal tegen de kop van de pancreas retroperitoneaal achter de maag 515. A. B. C. D. De meeste lymfevaten verenigen zich tot de ductus lymfaticus ductus thoracicus ductus chylus rechter borstbuis 516. A. B. C. D. Lymfe bevat ..... eiwit als de weefselvloeistof meer evenveel minder veel minder 517. A. B. C. D. Reticulumcellen hebben als functie antilichaamproductie bloedcelvorming fagocytose A, B en C D A A C B A B B A C Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 518. A. B. C. D. Tot de lymfatische organen behoren tonsillen, appendix, aorta milt, ductus arteriosus, thymus lymfknopen, tonsillen, appendix annulus fibrosus, milt, R.E.S. 519. A. B. C. D. Tussengeschakeld in de bloedbaan zijn de lymfknopen en het beenmerg de milt en het beenmerg de milt en de lymfknopen de milt, de lymfknopen en het beenmerg 520. A. B. C. D. Met het m.i. of milieu interieur van het lichaam wordt bedoeld de zuurgraad de weefselvloeistof de zuurstofverzadiging van het bloed de inwendige ruimten van de organen 521. A. B. C. D. Welke functie behoort NIET tot de functies van de milt bloedreservoir opslag van ijzer aanmaak van erytrocyten bij embryo's stimulerende invloed op de aanmaak van erytrocyten 522. A. B. C. D. Aan de arteriële kant van een capillair is de bloeddruk ... hoger dan de colloïd-osmotische waarde lager dan de colloïd-osmotische waarde gelijk aan de colloïd-osmotische waarde soms hoger, soms lager dan de colloïd-osmotische waarde 523. A. B. C. D. Aan het begin van de aorta bevindt of bevinden zich ... de tweeslippige klep de drieslippige klep twee halvemaanvormige kleppen drie halvemaanvormige kleppen 524. A. B. C. D. Als het parasympathisch zenuwstelsel het hart prikkelt dan ... versnelt de hartactie daalt de hartcapaciteit verwijden de coronairvaten ontstaat er een extra-systole 525. A. B. C. D. Antilichaamvorming vindt plaats door ... de lymfocyten de granulocyten de monocyten de erytrocyten 526. A. B. C. D. Antilichamen worden in ons lichaam gemaakt in ... het bloedplasma de lymfocyten de erytrocyten de monocyten 527. A. B. C. D. De a. mesenterica superior (bovenste darmslagader) voorziet ... de gehele dunne darm van bloed de gehele dikke darm van bloed samen met de a. mesenterica inferior de gehele dunne darm van bloed geen van bovenstaande organen van bloed blad 54 van 232 C B B D A D B A B A Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 55 van 232 528. A. B. C. D. De aa. coronariae (kransslagaders) ontspringen uit ... de aorta ascendens (opstijgend deel van de aorta) de aorta descendens (dalende deel van de aorta) de a. pulmonalis (longslagader) de v. pulmonalis (longader) 529. A. B. C. D. De arterio-veneuze anastomosen bevinden zich vooral ... in de lever in lymfeknopen in de huid in het hart 530. A. B. C. D. De atrioventriculaire knoop is gelegen in de wand van de ... linker boezem linker kamer rechter boezem rechter kamer 531. A. B. C. D. De binnenbekleding van de hartwand noemt men ... endocard myocard pericard epicard 532. A. B. C. D. De bloedgroepantigenen A en B ... zijn gebonden aan de erytrocyten zijn gebonden aan de globulinen zitten in het bloedplasma komen voor in de lymfocyten 533. A. B. C. D. De bloedstelping is onafhankelijk van ... de trombocyten fibrinogeen de granulocyten calciumionen 534. A. B. C. D. De bloedvaatjes die gelegen zijn tussen arteriolen en venulen noemt men ... capillairen venen arteriën aders 535. A. B. C. D. De bronchiale arteriën zijn vertakkingen van ... de aorta de a. pulmonalis de a. subclavia het linker ventrikel 536. A. B. C. D. De colloïd-osmotische waarde in de kleine bloedsomloop is ... groter dan die in de grote bloedsomloop kleiner dan die in de grote bloedsomloop gelijk aan die in de grote bloedsomloop soms groter, soms kleiner dan die in de grote bloedsomloop 537. A. B. C. D. De coronairarteriën ontspringen uit ... aorta thoracica aorta abdominalis linker ventrikel truncus pulmonalis A C C A A C A A C A Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 56 van 232 538. A. B. C. D. De ductus thoracicus (borstbuis) mondt uit in ... het rechter atrium het linker atrium de linker sleutelbeenader de rechter sleutelbeenader 539. A. B. C. D. De ductus thoracicus (borstbuis) transporteert lymfe uit ... het gehele lichaam het gehele lichaam, behalve de rechter bovenste helft de rechter bovenste helft van het lichaam het gehele lichaam, behalve de linker bovenste helft 540. A. B. C. D. De eerste harttoon wordt gevormd door ... het sluiten van de atrioventriculaire kleppen het sluiten van de halvemaanvormige kleppen de contractie van de atriumwand de relaxatie van de ventrikelwand 541. A. B. C. D. De eerste harttoon wordt veroorzaakt door ... het uitpompen van bloed tijdens de ejectiefase het dichtslaan van de semilunaire kleppen het dichtslaan van de AV-kleppen geen van de bovengenoemde verschijnselen 542. A. B. C. D. De eerste harttoon wordt veroorzaakt door ... het sluiten van de atrioventriculaire kleppen het sluiten van de halvemaanvormige kleppen het openen van de atrioventriculaire kleppen het openen van de halvemaanvormige kleppen 543. A. B. C. D. De eerste reactie die optreedt bij bloedvatbeschadiging is ... vorming van een trombocyten-prop activatie van fibrinogeen tot fibrine vernauwing van de vaten (vaat-kramp) weefsel-herstel 544. A. B. C. D. De frequentie van de sinusknoop bij een persoon in rust is gemiddeld ... 50 per minuut 70 per minuut 100 per minuut 120 per minuut 545. A. B. C. D. De functie van erytrocyten staat in verband met ... de bescherming tegen micro-organismen de energiebehoefte van de levende cellen de warmteregulatie van het lichaam de vochthuishouding van het lichaam 546. A. B. C. D. De gemiddelde levensduur van erytrocyten bedraagt ... 1 dag 120 dagen 1 jaar 12 jaar 547. A. B. C. D. De halvemaanvormige kleppen verhinderen dat het bloed terugstroomt in ... de atria de ventrikels de longslagaders de venae cavae C B A C A C B B B B Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 548. A. B. C. D. De hartwand bestaat van binnen naar buiten uit ... myocard, epicard, pericard en endocard pericard, endocard, myocard en epicard endocard, myocard, epicard en pericard epicard, pericard, endocard en myocard 549. A. B. C. D. De hartwand van .... is het dikst de rechter ventrikel (kamer) de linker ventrikel het rechter atrium (boezem) het linker atrium 550. A. B. C. D. De hematocriet is ... de snelheid, waarmee bloedlichaampjes bezinken de hoeveelheid leukocyten de verhouding tussen het volume bloedcellen en het totale bloedvolume de verhouding tussen het volume bloedcellen en het plasma-volume blad 57 van 232 551. De hoeveelheid bloed die per minuut door het linker ventrikel wordt rondgepompt is gelijk aan ... A. de helft van het hartminuutvolume B. de helft van het hartslagvolume C. het hartminuutvolume D. het slagvolume 552. A. B. C. D. De hoogte van de diastolische bloeddruk is afhankelijk van ... de polsdruk de perifere weerstand het bloedvolume de hartkracht 553. A. B. C. D. De hoogte van de gemiddelde arteriële bloeddruk wordt beïnvloed door ... de hoeveelheid bloed in het vaatstelsel de pompkracht van het hart de elasticiteit van de vaatwand alle bovengenoemde factoren 554. A. B. C. D. De hoogte van de gemiddelde arteriële bloeddruk wordt beïnvloed door ... de diameter van de arteriolen de pompkracht van het hart het bloedvolume alle bovengenoemde factoren 555. A. B. C. D. De hoogte van de systolische bloeddruk is afhankelijk van ... de polsdruk de perifere weerstand het bloedvolume de hartkracht 556. A. B. C. D. De laatste vertakkingen van de coronaire arteriën ... zijn anastomosen zijn eindarteriën zijn collateralen vormen een een portale circulatie 557. A. B. C. D. De linker boezem en de linker kamer zijn van elkaar gescheiden door ... de chordae tendineae de semilunaire kleppen de mitraalklep de tricuspidaalklep C B C C B D D D B C Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 558. A. B. C. D. De lymfestroming in de richting van het hart wordt bevorderd door ... de ademhaling contracties van de beenspieren de aanzuigende werking van het hart alle bovenstaande processen bevorderen de lymfestroming 559. A. B. C. D. De lymfestroming wordt bevorderd door ... de kleppen in de lymfevaten spiercontracties de aanzuigende werking van het hart alle bovenstaande factoren bevorderen de lymfestroming 560. A. B. C. D. De milt ligt ... retroperitoneaal en rechts boven in de buikholte retroperitoneaal en links boven in de buikholte intraperitoneaal en rechts boven in de buikholte intraperitoneaal en links boven in de buikholte 561. A. B. C. D. De milt speelt een rol bij ... de vorming van rode bloedlichaampjes de afbraak van erytrocyten de verwijdering van melkzuur de water- en zoutbalans van het bloed 562. A. B. C. D. De mitralisklep bevindt zich tussen ... het linker atrium en het linker ventrikel het linker ventrikel en de grote lichaamsslagader het rechter atrium en het rechter ventrikel het rechter atrium en de longslagader 563. A. B. C. D. De omzetting van fibrinogeen in fibrine komt tot stand door ... tromboplastine trombine protrombine trombocyten 564. A. B. C. D. De periode waarin het myocard contraheert heet ... systole diastole slagvolume minuutvolume 565. A. B. C. D. De periode waarin het myocard ontspant heet ... systole diastole polsdruk ejectiefase blad 58 van 232 566. De productie van weefselvocht vindt plaats door .... A. filtratie onder invloed van de bloeddruk in het arteriële deel van de capillairen B. resorptie onder invloed van de colloïd-osmotische druk in het veneuze deel van de capillairen C. opname van weefselvocht in de lymfecapillairen D. afgifte van lymfe vanuit de lymfevaten 567. A. B. C. D. De rechter kamer en de rechter boezem zijn gescheiden door ... de chordae tendineae de halvemaanvormige kleppen de tweeslippige klep de drieslippige klep D D D B A B A B A D Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 59 van 232 568. A. B. C. D. De sereuze holte om het hart heet ... de pleuraholte de peritoneale holte de pericardholte het mediastinum 569. A. B. C. D. De sereuze holte om het hart wordt gevormd door ... middenrif en longen pericard en epicard endocard en septum cordis pericard en endocard 570. A. B. C. D. De sinus coronarius mondt uit in ... het linker atrium het rechter atrium de bovenste holle ader de onderste holle ader 571. A. B. C. D. De thymus ligt ... ventraal van het sternum dorsaal van het hart craniaal ten opzichte van de longen in het mediastinum 572. A. B. C. D. De truncus coeliacus is een tak van ... de aorta thoracica de aorta abdominalis dea. hepatica de v. cava inferior 573. A. B. C. D. De tunica intima in de wand van arteriolen bestaat uit ... een endotheellaag met een dun laagje bindweefsel een laag losmazig bindweefsel een laag gladde spiercellen een laag elastisch bindweefsel 574. A. B. C. D. De tunica intima is ... een endotheellaag met een dun laagje bindweefsel een laag losmazig bindweefsel de middelste laag van de wand van een bloedvat de buitenste laag van de wand van een bloedvat 575. A. B. C. D. De tunica media van de grote arteriën bestaat voor het grootste deel uit ... glad spierweefsel met vezelig bindweefsel endotheel dwarsgestreept spierweefsel met kraakbeenschilfers elastisch bindweefsel tussen glad spierweefsel 576. A. B. C. D. De twee sereuze vliezen om het hart zijn ... het myocard en het pericard het endocard en het myocard het epicard en het pericard het pericard en het endocard 577. A. B. C. D. De tweede harttoon wordt veroorzaakt door ... het uitpompen van bloed tijdens de ejectiefase het dichtslaan van de semilunaire kleppen het dichtslaan van de AV-kleppen geen van de bovengenoemde verschijnselen C B B D B A A D C B Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 60 van 232 578. A. B. C. D. De tweede harttoon wordt veroorzaakt door ... het sluiten van de atrioventriculaire kleppen het sluiten van de halvemaanvormige kleppen het openen van de atrioventriculaire kleppen het openen van de halvemaanvormige kleppen 579. A. B. C. D. De tweede harttoon wordt veroorzaakt door ... het sluiten van de atrioventriculaire kleppen het sluiten van de halvemaanvormige kleppen de relaxatie van de ventrikelwand de contractie van de atriumwand 580. A. B. C. D. De vaten die het bloed weer naar het hart toe vervoeren zijn ... capillairen arteriën aders slagaders 581. A. B. C. D. De volgorde van processen die zich afspelen tijdens de bloedstelping is ... lokale vaatvernauwing, bloedstolling, propvorming en weefselherstel lokale vaatvernauwing, propvorming, bloedstolling en lokale vaatverwijding lokale vaatvernauwing, propvorming, weefselherstel en bloedstolling propvorming, lokale vaatverwijding, bloedstolling en lokale vaatvernauwing 582. A. B. C. D. Een antigeen is een stof, die aanleiding geeft tot de produktie van ... enzymen hormonen antilichamen bloedstollingseiwitten 583. A. B. C. D. Een arterie (slagader) is een bloedvat .... dat zuurstofarm bloed vervoert dat zuurstofrijk bloed vervoert waarin bloed van het hart af stroomt waarin bloed naar het hart toe stroomt 584. Een bepaald bloedvat heeft de volgende kenmerken: Het heeft een dikke wand, het ligt niet aan de oppervlakte, het bloed stroomt van het hart af en is zuurstofarm. Wat is dit voor een bloedvat A. een longslagader B. een longader C. een haarvat D. de aorta 585. A. B. C. D. Een functie van elastische arteriën is ... de distributie van bloed de beperking van de hoogte van de systolische bloeddruk de uitwisseling van vocht met de omgeving de opname van afvalstoffen uit de omgeving 586. A. B. C. D. Een functie van lymfeknopen is ... de zuivering van de lymfe de aanmaak van trombocyten de aanmaak van granulocyten de afbraak van erytrocyten B B C B C C A C A Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 587. A. B. C. D. blad 61 van 232 Een stof die het lichaam vormt tegen lichaamsvreemde stoffen noemt men een ... antigeen antilichaam macrofaag fagocyt 588. Een vaat-zenuwstreng is samengesteld uit ..... en wordt omhuld door een laagje bindweefsel A. een arterie en een vene B. een arterie en een zenuw C. een vene en een zenuw D. een arterie, een vene en een zenuw 589. A. B. C. D. Een vene (ader) is een bloedvat ... dat zuurstofarm bloed vervoert dat zuurstofrijk bloed vervoert waarin bloed van het hart af stroomt waarin bloed naar het hart toe stroomt 590. A. B. C. D. Elektrolyten ... zijn de brandstoffen voor erytocyten hebben invloed op het watergehalte van het bloed bepalen de colloïd-osmotische waarde van het bloed worden door het lichaam zelf geproduceerd 591. A. B. C. D. Elektrolyten worden vervoerd door ... bloedplasma erytrocyten globulinen plasma-eiwitten 592. A. B. C. D. Fagocytose is een functie van ... granulocyten trombocyten erytorcyten B-lymfocyten 593. A. B. C. D. Het aantal leukocyten per mm3 bloed is ongeveer ... 100 6000 250000 5000000 594. A. B. C. D. Het aantal rode bloedlichaampjes per mm is ongeveer ... 100 6000 250000 5000000 595. A. B. C. D. Het aantal trombocyten per mm bloed is ongeveer ... 100 6000 250000 5000000 596. A. B. C. D. Het bloed uit de benen wordt in de richting van het hart gepompt door ... de arteriële bloeddruk de veneuze bloeddruk vasoconstrictie van de venen contracties van skeletspieren in het been B D D B A A B D C D Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 597. A. B. C. D. blad 62 van 232 Het epicard is ... het viscerale blad van het hartzakje het pariëtale blad van het hartzakje de binnenbekleding van boezems en kamers de fibreuze ring, waarin de kleppen zijn aangehecht 598. Het groepje pacemakercellen, dat zich bevindt bij de inmonding van de bovenste holle ader in het rechter atrium, heet ... A. de bundel van His B. de AV-knoop C. het Purkinje netwerk D. de sinusknoop 599. A. B. C. D. Het grootste deel van het plasma bestaat uit ... zouten fibrinogeen water albuminen 600. A. B. C. D. Het hart wordt gescheiden in een linker- en een rechterhelft door ... arteriële kleppen het septum cordis atrioventriculaire kleppen chordae tendineae en papillaire spieren 601. A. B. C. D. Het myocard bestaat uit ... spierweefsel endotheel bindweefsel mesotheel 602. A. B. C. D. Het terugstromen van bloed naar het hart gebeurt onder invloed van ... de ademhaling spiercontracties in de ledematen pulsatie-bewegingen van de slagaders alle bovengenoemde antwoorden zijn juist 603. A. B. C. D. Het terugstromen van bloed naar het hart staat onder invloed van ... spieractiviteit van de tussenribspieren en diafragma spieractiviteit van de armen en benen pulsaties in slagaders alle bovengenoemde factoren zijn juist 604. A. B. C. D. Het transport van bloed door de venen terug naar het hart wordt beïnvloed door ... de ademhaling de zuigkracht van het hart de spieractiviteit van skeletspieren alle bovengenoemde factoren 605. Hoe keert weefselvocht terug in het bloed A. door filtratie onder invloed van de bloeddruk in het arteriële deel van de capillairen B. door resorptie onder invloed van de colloïd-osmotische druk in het veneuze deel van de capillairen C. door opname van weefselvocht in de lymfecapillairen D. door afgifte van lymfe vanuit de lymfevaten A D C B A D D D B Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 606. A. B. C. D. blad 63 van 232 Hoe noemt men het verschil tussen systolische en diastolische bloeddruk de polsdruk de filtratiedruk het slagvolume de colloïd-osmotische waarde 607. Hoe ontstaat lymfe A. door filtratie onder invloed van de bloeddruk in het arteriële deel van de capillairen B. door resorptie onder invloed van de colloïd-osmotische druk in het veneuze deel van decappillairen C. door opname van weefselvocht in de lymfecapillairen D. door afgifte van lymfe vanuit de lymfevaten 608. A. B. C. D. Hoe verloopt de impulsgeleiding door het hart via sinusknoop, bundel van His, bundeltakken, AV-knoop via AV-knoop, bundel van His, sinusknoop, bundeltakken via sinusknoop, AV-knoop, bundeltakken, bundel van His via sinusknoop, AV-knoop, bundel van His, bundeltakken 609. A. B. C. D. Hoe worden de bloedvaten genoemd die het bloed van het hart af vervoeren haarvaten slagaders aders venen 610. A. B. C. D. Iemand met bloedgroep 0 (nul) heeft in zijn plasma ... agglutinine anti-A agglutinine anti-B agglutinine anti-A en anti-B geen agglutininen 611. A. B. C. D. Iemand met bloedgroep A heeft in zijn plasma ... agglutinine anti-A agglutinine anti-B agglutinine anti-A en anti-B geen agglutininen 612. A. B. C. D. Iemand met bloedgroep AB heeft ... in het plasma antistoffen tegen de agglutinogenen A en 1. erytrocyten met antistoffen tegen de agglutinogenen A en B in het plasma agglutinogenen A en B in het erytrocytenmembraan de agglutinogenen A en B 613. A. B. C. D. In het linker artium vindt men de inmonding(en) van ... de aorta de bovenste en onderste holle ader de longslagader de longaders 614. A. B. C. D. In het rechter artium vindt men de inmonding(en) van ... de aorta de bovenste en onderste holle ader de longslagader de longaders 615. A. B. C. D. In welk opzicht lijkt het hart op het gladde spierweefsel het wordt willekeurig geïnnerveerd het wordt vegetatief geïnnerveerd het reageert snel de myofibrillen vertonen geen dwarsstreping A C D B C B C D B B Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 64 van 232 616. A. B. C. D. In welke bloedvaten is de polsdruk gelijk aan nul in arteriën en arteriolen in arteriolen en capillairen in capillairen en venen in venen en arteriën 617. A. B. C. D. In welke lichaamsruimte ligt de thymus in de hals in het mediastinum in de subperitoneale ruimte in de pleuraholte 618. A. B. C. D. Lymfe bevat geen ... lymfocyten vetzuren zouten erytrocyten 619. A. B. C. D. Lymfe is direct ontstaan uit ... weefselvocht plasma bloed celvocht 620. A. B. C. D. Lymfe wordt gezuiverd in ... de milt het weefselvocht de capillairen de lymfeknopen 621. A. B. C. D. Mediastinum is de ruimte ... tussen long- en borstvlies onder het hart tussen de longen onder het middenrif 622. A. B. C. D. Men spreekt van actieve immunisatie indien deze tot stand komt ... door het inspuiten van antilichamen wanneer men de ziekte doormaakt door overdracht van immunoglobuline van de moeder aan haar ongeboren kind door het toedienen van antiserum 623. Men spreekt van passieve immunisatie indien deze tot stand komt ... A. wanneer men de ziekte doormaakt B. door passage van antilichamen door de placenta van een zwangere vrouw naar haar ongeboren kind C. door overdracht van verzwakte antigenen tijdens vaccinatie D. een van de bovenstaande oorzaken zijn juist 624. A. B. C. D. Met bloedplasma wordt bedoeld de vloeistof, die overblijft nadat ... aan bloed de stollingseiwitten zijn onttrokken aan bloed de bloedcellen zijn onttrokken men het bloed heeft laten stollen aan bloed fibrinogeen en bloedcellen zijn onttrokken 625. A. B. C. D. Met een elektrocardiogram registreert men ... de werking van het impulsgeleidingssysteem in het hart de bloedcirculatie door het hart de contractie van de coronairarteriën het dichtslaan van de AV-kleppen B B D A D C B B B A Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 626. A. B. C. D. Met vasoconstrictie wordt bedoeld ... de spanning van de bloedvatwand de snelheid waarmee het bloed stroomt de vernauwing van een bloedvat de elasticiteit van de bloedvatwand 627. A. B. C. D. Nieuwe erytrocyten worden bij een volwassen persoon aangemaakt in ... het beenmerg de lymfeknopen de milt de nier 628. A. B. C. D. Onder een collaterale circulatie verstaat men een bloedvat dat ... als enige bloedvat een bepaald weefsel van bloed voorziet een verbinding vormt tussen twee arteriën een verbinding vormt tussen een arterie en een vene de functie van een hoofdbloedvat over kan nemen blad 65 van 232 629. Onder normale omstandigheden stolt het bloed niet in de bloedvaten door de afwezigheid van ... A. fibrinogeen in plasma B. protrombine in plasma C. tromboplastine in plasma D. calcium in plasma 630. A. B. C. D. Pacemakercellen liggen gegroepeerd in ... de bundel van His de AV-knoop de Purkinje vezels de sinusknoop 631. A. B. C. D. Papillairspieren zitten enerzijds vast aan de chordae tendineae en anderzijds ... aan de wand van de ventrikels aan de arteriële kleppen aan de atrioventriculaire kleppen aan de wand van de atria 632. A. B. C. D. Plasmacellen komen voort uit ... lymfocyten monocyten granulocyten trombocyten 633. A. B. C. D. Plasma-eiwitten worden voornamelijk in ... het rode beenmerg aangemaakt de lever aangemaakt de milt afgebroken lymfatisch weefsel afgebroken 634. A. B. C. D. Serum bevat geen ... fibrinogeen antistoffen albuminen zouten 635. A. B. C. D. Tijdens de atriumsystole is sprake van ... contractie van de atria en ventrikels contractie van de atria en relaxatie van de ventrikels relaxatie van de atria en contractie van de ventrikels relaxatie van de atria en ventrikels C A D C D A A B A B Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 636. A. B. C. D. Tijdens de ejectiefase van het hart zijn ... de mitraalklep en de tricuspidaalklep geopend de mitraalklep en de tricuspidaalklep gesloten de pulmonaalklep geopend en de aortaklep gesloten de pulmonaalklep gesloten en de aortaklep geopend 637. A. B. C. D. Tijdens de ventrikelsystole is sprake van ... contractie van de atria en ventrikels contractie van de atria en relaxatie van de ventrikels relaxatie van de atria en contractie van de ventrikels relaxatie van de atria en ventrikels 638. A. B. C. D. Trombocyten worden geproduceerd in ... de lever het rode beenmerg de milt de lymfeknopen 639. A. B. C. D. Uit de linker hartventrikel ontspringt of ontspringen ... de vena pulmonalis de arteria pulmonalis de aorta de vena cava inferior en de vena cava superior 640. A. B. C. D. Uit de rechter hartventrikel ontspringt of ontspringen ... de vena pulmonalis de truncus pulmonalis de aorta de vena cava inferior en de vena cava superior 641. Uit welke laag zijn de kleppen tussen de atria (hartboezems) en ventrikels (hartkamers) gevormd A. het epicard B. het endocard C. het myocard D. het pericard 642. A. B. C. D. Vanuit welke vaten vindt er vochtuitwisseling plaats met het weefsel de aders de haarvaten de arteriolen de venulen 643. A. B. C. D. Via het lymfevatenstelsel komt alle lymfe uiteindelijk terecht in de ... bovenste holle ader onderste holle ader linker ondersleutelbeenader rechter ondersleutelbeenader 644. A. B. C. D. Voor welk bloedvat treft men een doorgang aan in het diafragma de vena cava superior de arteria hepatica de aorta de vena pulmonalis 645. A. B. C. D. Waar bevindt zich in het hart een klep tussen de bovenste holle ader en de rechter boezem tussen de longader en de linker boezem tussen de rechter en de linker kamer tussen de rechter kamer en de longslagader blad 66 van 232 B C B C B B B A C D Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 67 van 232 646. A. B. C. D. Waar is de colloïd-osmotische waarde in een capillair het grootst aan het begin van een capillair in het midden van een capillair op het einde van een capillair in een capillair is colloïd-osmotische waarde overal gelijk 647. A. B. C. D. Waar ligt het hart in de pleuraholte in het mediastinum in de peritoneale ruimte in de abdominale holte 648. A. B. C. D. Waardoor worden capillairen gekenmerkt ze hebben een dikke wand ze hebben een zeer dunne, half doorlaatbare wand ze vervoeren het bloed van het hart af ze vervoeren het bloed naar het hart toe 649. A. B. C. D. Waardoor worden kleine venen van het been gekenmerkt zij bezitten een dikkere wand dan arteriën zij vervoeren bloed van het hart af zij hebben meer elastische vezels dan arteriën zij bevatten kleppen 650. A. B. C. D. Waardoor worden venen gekenmerkt zij bevatten geen glad spierweefsel in hun wand zij transporteren het bloed naar het hart toe hier vindt vochtuitwisseling plaats met het weefsel de tunica media bestaat voornamelijk uit endotheel 651. A. B. C. D. Waaruit bestaat serum uit bloed zonder bloedcellen uit bloed zonder bloedcellen en fibrinogeen uit bloed zonder bloedeiwitten uit bloed zonder albuminen 652. tot A. B. C. D. Wanneer het hart gestimuleerd wordt door de nervus vagus (een zenuw, behorende het paraympathische deel van het vegetatieve zenuwstelsel) dan ... neemt de hartfrequentie toe neemt de hartfrequentie af worden de kransslagaders wijder neemt de hartkracht toe 653. Wanneer men een katheter via een ader in de linker arm opschuift tot in het hart, komt deze het eerst terecht ... A. in het rechter ventrikel B. in het linker atrium C. in het rechter atrium D. in het linker ventrikel 654. Wat gebeurt er als het hart in ventrikelsystole is A. de kamers trekken samen, de arteriële kleppen zijn gesloten en de atrioventriculairekleppen zijn open B. de kamers verwijden, de arteriële kleppen zijn open en de atrioventriculaire kleppen zijn gesloten C. de kamers trekken samen, de arteriële kleppen zijn open en de atrioventriculaire kleppen zijn gesloten D. de kamers verwijden, de arteriële kleppen zijn gesloten en de atrioventriculaire kleppen zijn open D B B D B B B C C Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 68 van 232 655. Wat gebeurt er tijdens diastole in het hart A. de kamers trekken samen, de arteriële kleppen zijn gesloten en de atrioventriculairekleppen zijn open B. de kamers verwijden, de arteriële kleppen zijn open en de atrioventriculaire kleppen zijn gesloten C. de kamers trekken samen, de arteriële kleppen zijn open en de atrioventriculaire kleppen zijn gesloten D. de kamers verwijden, de arteriële kleppen zijn gesloten en de atrioventriculaire kleppen zijn open 656. A. B. C. D. Wat is de bloedgroep van een universele donor bloedgroep A bloedgroep B bloedgroep AB bloedgroep O 657. A. B. C. D. Wat is de functie van erytrocyten zij activeren het bloedstelpingsproces zij kunnen vreemde stoffen onschadelijk maken zij vervoeren antistoffen zij vervoeren zuurstof 658. A. B. C. D. Wat is de functie van monocyten productie van antilichamen vervoeren van zuurstof en koolstofdioxide fagocyteren van micro-organismen stimuleren van de bloedstelping 659. A. B. C. D. Wat is de functie van trombocyten ze vervoeren zuurstof en koolzuurgas ze activeren de bloedstolling ze fagocyteren micro-organismen ze produceren van antistoffen 660. A. B. C. D. Wat is een algemeen kenmerk van slagaders zij bevatten zuurstofrijk bloed zij bezitten een dunne wand zij bezitten kleppen in de wand zij vervoeren bloed van het hart af 661. A. B. C. D. Wat is het endocard een dun laagje mesotheel dat het hartzakje vormt de binnenste bekleding van de ruimten in het hart een bindweefsellaagje dat samen met het pericard het hartzakje vormt de buitenste bekleding van het hart 662. A. B. C. D. Wat verstaat men onder de hematocriet volumepercentage van het aantal cellen in het bloed volumepercentage van de erytrocyten in het bloed de verhouding van het plasma en de leukocyten de verhouding van het aantal leukocyten en het aantal erytrocyten 663. A. B. C. D. Wat verstaat men onder het slagvolume van het hart de frequentie van het hart de vulling van de bloedvaten de hartcapaciteit de bloedhoeveelheid die het hart per contractie in de slagaders perst D D D C B D B A D Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 69 van 232 664. A. B. C. D. Wat zijn de chordae tendineae peesjes die vast zitten aan de kleppen in de atria peesjes die vast zitten aan de kleppen in de ventrikels spiertjes die vastzitten aan de wand van de ventrikels spiertjes die vastzitten aan de wand van de atria 665. A. B. C. D. Wat zijn eindarteriën arteriën met talrijke anastomosen arteriën die blind eindigen arteriën die onderling geen verbinding met elkaar hebben arteriën die direct overgaan in een vene 666. A. B. C. D. Welk bloedvat vervoert zuurstofarm bloed aorta longader poortader halsslagader 667. A. B. C. D. Welk bloedvat vervoert zuurstofarm bloed longslagader longader aorta leverslagader 668. A. B. C. D. Welk bloedvat vervoert zuurstofrijk bloed de longslagader de longader de poortader de bovenste holle ader 669. A. B. C. D. Welk orgaan is gespecialiseerd in de afbraak van oude erytrocyten het beenmerg de milt de lever de nier 670. A. B. C. D. Welk orgaan produceert de meeste plasma-eiwitten het rode beenmerg de milt de lymfeknopen de lever 671. A. B. C. D. Welk weefsel speelt in de tunica media van de kleinere arteriën de hoofdrol endotheel spierweefsel elastisch kraakbeen vezelig bindweefsel 672. A. B. C. D. Welke agglutinine(n) bezit iemand met bloedgroep AB agglutinine anti-A agglutinine anti-B agglutinine anti-A en anti-B geen agglutininen 673. A. B. C. D. Welke bewering over de erytrocyten bij de mens is juist zij hebben geen mitochondriën zij hebben een kern met 46 chromosomen zij zijn bolrond van vorm zij kunnen fagocyteren B C C A B B D B D A Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 674. A. B. C. D. Welke bewering over de kransslagaders is juist zij ontspringen uit de aorta ascendens zij ontspringen uit de aorta descendens zij ontspringen uit de truncus pulmonalis zij ontspringen uit het linker atrium 675. A. B. C. D. Welke bewering over de kransslagaders is juist het zijn arteriën met veel anastomosen het zijn arteriën met veel collateralen het zijn eindarteriën het zijn arteriën, die niet overgaan in capillairen blad 70 van 232 676. Welke bloedcellen worden behalve in het rode beenmerg ook op andere plaatsen aangemaakt A. granulocyten B. lymfocyten C. trombocyten D. monocyten 677. A A. B. C. D. Welke donoren zijn geschikt voor donatie van bloed aan een patiënt met bloedgroep 678. AB A. B. C. D. Welke donoren zijn geschikt voor donatie van bloed aan een patiënt met bloedgroep 679. A. B. C. D. Welke drie organen liggen in het mediastinum longen, hart en luchtpijp schildklier, hart en slokdarm longen, strottenhoofd en aorta longslagader, slokdarm en luchtpijp 680. A. B. C. D. Welke eigenschap hoort bij antilichamen ze zijn opgebouwd uit aminozuren ze gaan een binding aan met antistoffen ze worden geproduceerd door bloedplaatjes ze kunnen zuurstof binden 681. A. B. C. D. Welke eigenschap is kenmerkend voor leukocyten zij kunnen zuurstof vervoeren zij spelen een rol bij de weerstand vanhet lichaam zij hebben een levensduur van ongeveer 120 dagen zij hebben geen kern 682. A. B. C. D. Welke eigenschap(pen) hebben antilichamen zij zijn specifiek gericht tegen ‚‚n antigeen zij zijn opgebouwd uit aminozuren zij behoren tot de immuno-globulinen zij hebben alle bovengenoemde eigenschappen donoren donoren donoren donoren donoren donoren donoren donoren met met met met met met met met bloedgroep bloedgroep bloedgroep bloedgroep bloedgroep bloedgroep bloedgroep bloedgroep A C B C Aa. B AB of B O D A A of B O A, B of O D A B D Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 683. A. B. C. D. Welke functie heeft de milt productie van antigenen opruimen van micro-organismen in de bloedcirculatie afvoer van lymfe naar het bloed afbraak van wateroplosbare afvalstoffen 684. A. B. C. D. Welke invloed heeft het sympathische zenuwstelsel op het hart het verhoogt de hartcapaciteit het remt de hartwerking het regelt de rustfase van het hart het regelt de ejectiefase van het hart 685. A. B. C. D. Welke kleppen zijn gesloten tijdens de gehele ventrikelsystole de tweeslippige klep en de aortaklep de aortaklep en de pulmonaalklep de pulmonaalklep en de drieslippige klep de drieslippige klep en de tweeslippige klep 686. A. B. C. D. Welke kleppen zijn tijdens de atriumsystole gesloten de mitraalklep en de aortaklep de aortaklep en de pulmonaalklep de pulmonaalklep en tricuspidaalklep de tricuspidaalklep en mitraalklep 687. A. B. C. D. Welke kleppen zijn tijdens de ejectiefase van het hart gesloten de mitraalklep en de aortaklep de aortaklep en de pulmonaalklep de pulmonaalklep en tricuspidaalklep de tricuspidaalklep en mitraalklep 688. A. B. C. D. Welke omzetting wordt door trombine mogelijk gemaakt de omzetting van vitamine K in protrombine de omzetting van tromboplastinogeen in tromboplastine de omzetting van fibrinogeen in fibrine de omzetting van protrombine in trombokinase 689. A. B. C. D. Welke omzetting wordt door tromboplastine mogelijk gemaakt de omzetting van trombine in fibrinogeen de omzetting van vitamine K in protrombine de omzetting van fibrinogeen in fibrine de omzetting van protrombine in trombine 690. A. B. C. D. Welke stof katalyseert de omzetting van fibrinogeen in fibrine trombine protrombine tromboplastine tromboplastinogeen 691. A. B. C. D. Welke van onderstaande beweringen is juist lymfevaten hebben geen kleppen let lymfevatenstelsel heeft aan- en afvoerende vaten lymfevaten spelen een rol bij de opname van voedingsstoffen lymfeknopen funferen als pomp voor stoming van de lymfe 692. A. B. C. D. Welke van onderstaande beweringen over erytrocyten is juist zij kunnen actief de circulatie verlaten zij bezitten geen kern zij fagocyteren zij maken antistoffen blad 71 van 232 B A D B D C D A C B Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 72 van 232 693. A. B. C. D. Welke van onderstaande eigenschappen behoort bij granulocyten zij hebben een ronde kern zij rijpen in de thymus zij kunnen actief de circulatie verlaten zij maken antilichamen 694. A. B. C. D. Welke van onderstaande eigenschappen behoort bij monocyten zij hebben geen kern zij rijpen in de thymus (zwezerik) zij kunnen actief de circulatie verlaten zij maken antilichamen 695. A. B. C. D. Welke van onderstaande stoffen veroorzaakt een plaatselijke bloeddrukverlaging adrenaline histamine aldosteron renine 696. A. B. C. D. Welke vene mondt uit in de v. portae (poortader) de v. hepatica (leverader) de v. lienalis (miltader) de v. renalis (nierader) de v. iliaca communis (bekkenader) 697. A. B. C. D. Wie heeft als functie het transport van afvalstoffen de erytrocyten het bloedplasma de leukocyten de bloedplaatjes 698. A. B. C. D. Wie heeft als functie het transport van koolstofdioxide de leukocyten het bloedplasma de bloedplaatjes de monocyten 699. A. B. C. D. Wie heeft als functie het transport van warmte de erytrocyten het bloedplasma de leukocyten de bloedplaatjes 700. A. B. C. D. Wie is de katalysator voor de omzetting van protrombine in trombine fibrinogeen fibrine tromboplastine en calcium tromboplastinogeen 701. A. B. C. D. Wie is de katalysator voor de omzetting van tromboplastinogeen in tromboplastine trombine protrombine plasmafactoren (eiwitten in plasma) fibrine 702. A. B. C. D. Zuurstof-arm bloed passeert ... de tricuspidaalklep en de mitraalklep de pulmonaalklep en de aortaklep de tricuspidaalklep en de pulmonaalklep de mitraalklep en de aortaklep C C B B B B B C C C Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 703. A. B. C. D. Tot de adnexa behoort onder andere de uterus tuba vagina cervix 704. A. B. C. D. De bacillen van Döderlein produceren geslachtshormonen glycogeen melkzuur slijm 705. A. B. C. D. De slijmprop van de uterus bevindt zich in de/het fornix vaginae portio vaginalis pars uterina cervixkanaal 706. A. B. C. D. Opstijgende infecties worden NIET tegengegaan door de slijmprop in de cervix de veranderingen van het vaginale slijm onder invloed van hormonen het zure milieu in de vagina de bacillen van Döderlein blad 73 van 232 707. Met het begrip "anteflexie" van de uterus wordt bedoeld A. de naar voren gebogen ligging van de uterushals ten opzichte van de vagina B. de naar voren gebogen ligging van het corpus van de uterus ten opzichte van de urineblaas C. de naar achter gebogen ligging van het corpus van de uterus ten opzichte van de urineblaas D. de naar voren gebogen ligging van het corpus van de uterus ten opzichte van de uterushals 708. Met het begrip "anteversie" van de uterus wordt bedoeld A. de naar voren gebogen ligging van de uterushals ten opzichte van de vagina B. de naar voren gebogen ligging van het corpus van de uterus ten opzichte van de urineblaas C. de naar voren gebogen ligging van het corpus van de uterus ten opzichte van de uterushals D. de naar achter gebogen ligging van het corpus van de uterus ten opzichte van de urineblaas 709. Wanneer de blaas geleidelijk voller wordt verandert de stand van de uterus wat betreft anteflexie en anteversie. De anteflexie (1) ..... en de anteversie (2) ..... A. (1) neemt af, (2) neemt af B. (1) neemt af, (2) neemt toe C. (1) neemt toe, (2) neemt af D. (1) neemt toe, (2) neemt toe 710. A. B. C. D. In de kern van een zaadcel kunnen zich bevinden 21 autosomen, één X-chromosoom en één Y-chromosoom 22 autosomen en één Y-chromosoom 22 autosomen en twee geslachtschromosomen 23 autosomen en één Y-chromosoom 711. A. B. C. D. De bevruchting vindt normaal gesproken plaats in de uterus ovaria cervix tuba B C D B D A A B D Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 712. A. B. C. D. De conceptie vindt over het algemeen plaats in de tuba uterus urethra ovaria 713. A. B. C. D. Wanneer heeft de bevruchting van de eicel plaats Kort na de innesteling in het endometrium op het moment van de ovulatie tijdens de menstruatie tussen ovulatie en menstruatie 714. A. B. C. D. De kliertjes van Cowper bevinden zich boven de prostaat monden uit in de ureter zijn kliertjes ter grootte van een kastanje produceren slijm 715. A. B. C. D. De holte van Douglas is de ruimte terzijde van de uterus de uitbreiding van de peritoneale holte tussen blaas en uterus de uitbreiding van de peritoneale holte tussen rectum en uterus de holte in de uterus 716. A. B. C. D. De ductus ejaculatorius mondt uit in de zaadleider prostaat urethra ductus epididymidis blad 74 van 232 717. Het gedeelte van de ductus deferens dat door de prostaat verloopt heeft als benaming A. vesica seminales B. ductus ejaculatorius C. pars prostaticus D. funiculus spermaticus 718. De erectie van het mannelijke lid komt tot stand door een (1) .... van de bloedaanvoer en een (2) .... van de bloedafvoer A. (1) vermeerdering, (2) vermeerdering B. (1) vermeerdering, (2) vermindering C. (1) vermindering, (2) vermeerdering D. (1) vermindering, (2) vermindering 719. A. B. C. D. De functie van het hormoon FSH is het stimuleert de ontwikkeling van de Graafse follikel het stimuleert de progesteronproductie in de Graafse follikel het houdt de zwangerschap in stand het zorgt voor de spierontwikkeling en de eiwitopbouw 720. A. B. C. D. De werking van het hormoon FSH bij de man is het stimuleren van de productie van testosteron stimuleren van de spermatogenese remmen van de productie van oestron remmen van de productie van LH A D D C C B B A B Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 721. A. B. C. D. blad 75 van 232 Het tijdstip waarop FSH wordt gemaakt vindt plaats reeds voor de geboorte direct na de geboorte vanaf de puberteit vanaf het climacterium 722. Bij de mens is de eicel groter dan de zaadcel. Dit hangt samen met het feit dat de eicel A. een dubbele kern bevat B. extra mogelijkheden heeft om de versmelting met de zaadcel te realiseren C. meer chromosomen bevat dan de zaadcel D. meer cytoplasma bevat dan de zaadcel 723. A. B. C. D. De eicellen in een ovarium ontwikkelen zich vooral onder invloed van follikelstimulerend hormoon progesteron luteniserend hormoon oestron 724. A. B. C. D. De eirijping vindt plaats onder invloed van Luteniserend Hormoon Follikel Stimulerend Hormoon Oestrogenen Progesteron 725. A. B. C. D. De levensduur van een eicel wordt geschat op enkele dagen minuten uren weken 726. A. B. C. D. Een ééneiige tweeling ontstaat door bevruchting van één eicel door één zaadcel één eicel door twee zaadcellen één zygote door twee zaadcellen twee eicellen door één zaadcel 727. A. B. C. D. Een twee-eiige tweeling ontstaat door bevruchting van één eicel door één zaadcel één eicel door twee zaadcellen n zygote door twee zaadcellen twee eicellen door twee zaadcellen 728. A. B. C. D. Welk van de volgende kenmerken geldt zowel voor de eicel als voor de zaadcel ze zijn beweeglijk ze zijn ongeveer rond van vorm ze hebben altijd een X-chromosoom ze hebben een reductiedeling doorgemaakt 729. Welke van de onderstaande kenmerken behoren tot de primaire geslachtskenmerken van de man A. okselbeharing en prostaat B. penis en stevig ontwikkelde spieren C. testes en beharing in de schaamstreek D. testes en prostaat C D A B C A D D D Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 76 van 232 730. Welke van de onderstaande kenmerken behoren tot de primaire geslachtskenmerken van de vrouw A. borstklieren en baarmoeder B. borstklieren en vagina C. eierstokken en vagina D. vagina en een breed bekken 731. Welke van de onderstaande organen of kenmerken behoort tot de primaire geslachtskenmerken A. de prostaat B. de ontwikkeling van de borstklieren C. een breed bekken D. het beharingspatroon van de schaamstreek 732. De man en de vrouw hebben een geslachtsrijpe periode; over de duur ervan kan men stellen dat deze A. bij de man en de vrouw gemiddeld even lang is en waarbij de periodes gedeeltelijk samenvallen B. bij de man en de vrouw gemiddeld even lang is en waarbij de periodes vrijwel samenvallen C. bij de vrouw langer dan bij de man D. bij de man langer is dan bij de vrouw 733. A. B. C. D. Het aantal zaadcellen per ml. sperma bedraagt ongeveer 2.000.000 50.000.000 100.000.000 400.000.000 734. A. B. C. D. Het aantal zaadcellen per ml. sperma bedraagt ongeveer 100.000 1.000.000 10.000.000 100.000.000 735. A. B. C. D. Hoe groot is in het sperma het percentage dat wordt ingenomen door de zaadcellen 1 50 75 99 736. Tijdens de geslachtsrijpe periode van de vrouw komt een groot aantal follikels tot rijping; dit aantal bedraagt ongeveer A. 40 B. 400 C. 4.000 D. 40.000 737. De gonadotrope hormonen die de werking van de ovaria reguleren worden gevormd in de A. achterkwab van de hypofyse B. achterkwab van de schildklier C. voorkwab van de bijnieren D. voorkwab van de hypofyse 738. In welk orgaan wordt het hormoon gemaakt dat de productie van testosteron stimuleert. A. in het bijniermerg B. in de schildklier C. in de testes D. in de hypofyse C A D C D A B D D Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 77 van 232 739. A. B. C. D. Ten aanzien van de gonadotrope hormonen kan men het volgende beweren ze hebben invloed op de hypofyse-voorkwab ze hebben invloed op de geslachtsklieren ze hebben vooral vóór de menarche veel effect ze worden in de hypofyse-achterkwab gemaakt 740. A. B. C. D. De cellen van Leydig produceren FSH LH testosteron oestron 741. A. B. C. D. De cellen van Leydig produceren voorvocht oestron progesteron testosteron 742. A. B. C. D. De interstitile cellen van Leydig bevinden zich in de ruimte tussen de zaadkanaaltjes ruimte tussen de zaadleiders zaadkanaaltjes zaadleider 743. A. B. C. D. Luteniserend Hormoon bevordert de ovulatie menstruatie proliferatie van het uterusslijmvlies secretie van het uterusslijmvlies 744. Het ligamentum teres verloopt als volgt A. van de bovenkant van de uterus naar een ovarium en dan naar de binnenste buikwand B. van de zijkant van de uterus naar een eileider en dan naar de m. psoas major C. van de zijkant van de uterus door het lieskanaal naar het labium majus D. van de zijkant van de uterus door het lieskanaal naar het labium minus 745. A. B. C. D. Het tijdstip van de eerste menstruatie noemt men climacterium menarche menopauze mensis 746. Wat verstaat men onder menarche A. de periode waarin de hypofyse geleidelijk minder geslachtshormonen gaat produceren B. de periode waarin de vruchtbaarheid afneemt C. het begin van de geslachtsrijpe periode D. het begin van de ontwikkeling van secundaire geslachtskenmerken 747. de A. B. C. D. De Graafse follikel rijpt en springt open waardoor een eicel vrijkomt. Dit noemt men conceptie involutie menstruatie ovulatie B C D A A C B C D Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 78 van 232 748. A. B. C. D. De menstruatie ontstaat door een tekort aan oestron progesteron follikel stimulerend hormoon luteniserend hormoon 749. A. B. C. D. De ovulatie wordt bevorderd door stijging van het FSH-gehalte stijging van het LH-gehalte daling van het oestrogeengehalte daling van het progesterongehalte 750. A. B. C. D. De secretiefase van het endometrium wordt vooral benvloed door het hormoon FSH LH progesteron secretine 751. A. B. C. D. Het corpus luteum heeft als functie stimuleren van de ovulatie produceren van progesteron remmen van de proliferatie van het uterusslijmvlies produceren HCG 752. Het gele lichaam in het ovarium heeft in geval van zwangerschap een gemiddelde levensduur van A. 1 week B. 4 weken C. 14 weken D. 40 weken 753. A. B. C. D. Het tijdstip van het begin van de menstruatie valt op de eerste dag van de menstruele cyclus de laatste dag van de menstruele cyclus ongeveer één week vóór de ovulatie ongeveer één week na de ovulatie 754. A. B. C. D. In de ovaria van een vrouw met een normale menstruele cyclus komt een eicel vrij tijdens de menstruatie iedere vier weken bij het begin van de menstruatie iedere vier weken vlak voor de daarop volgende menstruatie iedere vier weken ongeveer halverwege tussen twee opeenvolgende menstruaties 755. A. B. C. D. In welke tijdsperiode vindt als regel de ovulatie plaats n week na de menstruatie n week voor de menstruatie in het midden van de menstruele cyclus vijf dagen voor de menstruatie 756. A. B. C. D. Kort na de ovulatie zal het restant van de Graafse follikel het hormoon LH gaan produceren opnieuw beginnen met de vorming van een eicel tijdelijk een endocriene functie gaan vervullen via de eileider worden afgevoerd 757. A. B. C. D. Tijdens de menstruatie is er sprake van afstoting proliferatief endometrium alleen oud bloed secretoir endometrium het niet bevruchte eitje B B C B C A D C C C Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 79 van 232 758. Vanaf het tijdstip van follikelrijping in het ovarium ondergaat het endometrium een aantal cyclische veranderingen. Deze veranderingen zijn in volgorde van tijd A. menstruatiefase - secretiefase - proliferatiefase B. proliferatiefase - secretiefase - menstruatiefase C. secretiefase - menstruatiefase - proliferatiefase D. secretiefase - proliferatiefase - menstruatiefase 759. A. B. C. D. Voor het corpus luteum geldt het volgende het blijft bestaan tot de volgende ovulatie het wordt na ongeveer 12 dagen met het menstruatiebloed afgestoten het produceert het hormoon oestron het produceert het hormoon progesteron 760. A. B. C. D. De nidatie vindt ongeveer ... dagen na de conceptie plaats. 1 dag 3 dagen 5 dagen 6 dagen 761. A. B. C. D. Het begrip "nidatie" betekent het vrijkomen van een eicel uit een eierstok het samensmelten van een zaadcel met een eicel het dikker worden van het baarmoederslijmvlies het innestelen van de bevruchte eicel in het baarmoederslijmvlies 762. A. B. C. D. Het hormoon dat door de Graafse follikel wordt gevormd heet cortisol FSH oestron pitressine 763. A. B. C. D. Oestrogeen stimuleert de ontwikkeling van de Graafse follikel ontwikkeling van borstklierweefsel secretie van het endometrium sluiting van de epifisairschijven 764. A. B. C. D. Oestrogenen stimuleren de follikelrijping bepalen het tijdstip van de ovulatie hebben invloed op de secundaire geslachtskenmerken hebben invloed op de primaire geslachtskenmerken 765. A. B. C. D. Onder invloed van het hormoon oestron wordt GEREMD de ontwikkeling van de primaire geslachtskenmerken de ontwikkeling van de secundaire geslachtskenmerken de productie van FSH de productie van LH 766. A. B. C. D. De eicellen ontwikkelen zich in de follikels, die zijn gelegen in de merglaag van het ovarium de schorslaag van het ovarium het bovenste gedeelte van de eileider het corpus luteum 767. A. B. C. D. De ligging van de eierstok duidt men aan met extraperitoneaal intraperitoneaal preperitoneaal retroperitoneaal B D C D C D C C B B Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 80 van 232 768. A. B. C. D. De primordiale follikels zijn in het ovarium aanwezig vanaf de geboorte jonge volwassenheid kleutertijd puberteit 769. A. B. C. D. Het ovarium zorgt voor de vorming van eicellen en gonadotrope hormonen eicellen en progesteron gonadotrope hormonen en geslachtshormonen progesteron en FSH 770. A. B. C. D. Onder het perineum verstaat men de ruimte tussen anus en schaamheuvel anus en vulva schaamheuvel en vagina vagina en urethra 771. A. B. C. D. Het hormoon progesteron zorgt ervoor dat de onbevruchte eicel in leven blijft het endometrium afgestoten wordt het endometrium in de proliferatiefase komt het endometrium voorbereid wordt om het jonge embryo te kunnen ontvangen 772. A. B. C. D. De belangrijkste functie van de prostaat is de productie van vocht waarin zich bij een zaadlozing de zaadcellen bevinden opslag van zaadcellen productie van het hormoon testosteron regeling van de zaadlozing en de urinelozing 773. A. B. C. D. De prostaat ligt om de ureter ligt onder de bekkenbodem produceert een alkalische vloeistof is een klier met interne secretie 774. A. B. C. D. De prostaat bevat NIET de urethra de ductus deferens klierweefsel de ductus ejaculatorius 775. A. B. C. D. Voor het vocht dat door de prostaat wordt geproduceerd geldt het volgende het heeft een alkalisch karakter het heeft een zuur karakter het bevat veel fructose het maakt ongeveer 30% van het zaadvocht uit 776. A. B. C. D. Wat bevindt zich NIET in de prostaat de ductus deferens de urethra klierweefsel de ductus ejaculatorius 777. A. B. C. D. Het voorste en achterste schedegewelf zijn de ruimten tussen cervixkanaal en portio vaginalis portio vaginalis en wand van de vagina schaamheuvel en vagina vagina en rectum A B B D A C B A A B Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 778. A. B. C. D. blad 81 van 232 De zaadvloeistof is voornamelijk afkomstig uit de zaadblaasjes prostaat kliertjes van Cowper zaadkanaaltjes 779. Hoe groot is in het sperma het percentage dat wordt ingenomen door de zaadvloeistof A. 1 B. 50 C. 75 D. 99 780. A. B. C. D. Spermatogoniën zijn de moedercellen van de zaadcellen rijpe zaadcellen de cellen van de wand van de zaadkanaaltjes verzorgende cellen voor de zaadcellen 781. A. B. C. D. De spermatogenese wordt vooral benvloed door het hormoon ICSH hormoon testosteron follikel stimulerend hormoon luteniserend hormoon 782. A. B. C. D. De in de testis gevormde zaadcellen worden opgeslagen in de testis epididymis prostaat zaadblaasjes 783. De testes zijn afgedaald vanuit de buikholte tot in het scrotum; een aanwijzing hiervoor kan worden gevonden in de ligging van de A. ureters B. urineblaas C. zaadblaasjes D. zaadleiders 784. A. B. C. D. De testes zorgen voor de productie van de hormonen testosteron en ICSH gameten en het hormoon LH gonadotrope hormonen en gameten zaadcellen en het hormoon testosteron 785. A. B. C. D. De testis is een klier die behoort tot de categorie der endocriene klieren exocriene en endocriene klieren trosvormige klieren geslachtsklieren en lymfeklieren 786. A. B. C. D. In de testes worden de volgende hoeveelheden hormonen geproduceerd zeer veel testosteron en zeer veel oestron zeer veel testosteron en zeer weinig oestron zeer weinig testosteron en zeer veel oestron zeer weinig testosteron en zeer weinig oestron B D B C B D D B B Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 82 van 232 787. Met welk onderdeel van de vrouwelijke geslachtsorganen is de testis van de man functioneel te vergelijken A. clitoris B. corpus luteum C. Graafse follikel D. ovarium 788. A. B. C. D. Spermacellen worden gemaakt door de epididymidis prostaat testes zaadblaasjes 789. Tijdens de ontwikkeling van het mannelijke embryo dalen de testes af vanuit de buikholte naar het scrotum. De testes arriveren bij het begin van de ..... maand in het scrotum A. derde B. vijfde C. zevende D. negende 790. A. B. C. D. Voor de afdaling van de testis is benodigd testosteron prolactine oestron oxytocine 791. De productie van testosteron wordt gestimuleerd door een ander hormoon. In welk orgaan wordt dit laatste hormoon gemaakt A. in het bijniermerg B. in de hypofyse C. in de schildklier D. in een testis 792. A. B. C. D. Het hormoon testosteron behoort tot de groep van de androgene hormonen bijniermerghormonen gonadotrope hormonen oestrogenen hormonen 793. Het in de testes gevormde testosteron is vergelijkbaar met het door de vrouw gevormde A. prolactine B. oestron C. oxytocine D. luteotroop hormoon 794. A. B. C. D. Testosteron wordt gevormd door de epididymis cellen van Sertoli zaadkanaaltjes cellen van Leydig 795. A. B. C. D. Testosteron wordt gevormd in het mediastinum testes de cellen van Sertoli de zaadkanaaltjes de cellen van Leydig D C D A B A B D D Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 83 van 232 796. Tijdens de puberteit wordt bij de jongen de stem verlaagd onder invloed van een hormoon. Door welk orgaan wordt dit hormoon geproduceerd A. prostaat B. schildklier C. strottenhoofd D. testis 797. A. B. C. D. Het transport van de eicel in de eileider vindt plaats onder invloed van de aanzuigende werking van de uterus het zelfstandige voortbewegingsvermogen van de eicel de trilhaarbeweging, peristaltiek en vloeistofstroom in de eileider de kracht van de ovulatie 798. A. B. C. D. De wand van de tuba bestaat voornamelijk uit plaveiselepitheel + glad spierweefsel plaveiselepitheel + elastisch bindweefsel trilhaarepitheel + glad spierweefsel trilhaarepitheel + elastisch bindweefsel 799. A. B. C. D. De urethra van de man loopt boven het corpus spongiosum door het corpus cavernosum tussen het corpus spongiosum en het corpus cavernosum door het corpus spongiosum 800. A. B. C. D. De juiste benaming voor het slijmvlies van de uterus is endometrium myometrium parametrium perimetrium 801. A. B. C. D. De portio vaginalis is het in de vagina uitstekende deel van de cervix het bovenste deel van de vagina de top van de baarmoeder de plaats waar de eileiders in de baarmoeder komen 802. A. B. C. D. De uterus bestaat uit o.a. de volgende delen fundus, ampulla en isthmus fundus, corpus en cervix corpus, cervix en infundibulum infundibulum, ampulla en isthmus 803. A. B. C. D. De uterus bevindt zich midden in het grote bekken, gedeeltelijk rustend op de blaas midden in het grote bekken, gedeeltelijk rustend op het rectum midden in het kleine bekken, gedeeltelijk rustend op de blaas midden in het kleine bekken, gedeeltelijk rustend op het rectum 804. De uterus bevindt zich midden in het (1) ....... bekken, gedeeltelijk rustend op de/het (2)...... A. 1. grote B. 1. grote C. 1. kleine D. 1. kleine D C C D A A B C C Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 84 van 232 805. A. B. C. D. De wand van de uterus bestaat van binnen naar buiten uit endometrium - myometrium - perimetrium endometrium - perimetrium - myometrium myometrium - perimetrium - endometrium perimetrium - myometrium - endometrium 806. A. B. C. D. Met het endometrium wordt bedoeld de binnenbekleding van de uterus de buitenbekleding van de uterus de spierlaag van de uterus het bloedvatensysteem van de uterus 807. A. B. C. D. Met het myometrium wordt bedoeld de binnenbekleding van de uterus de buitenbekleding van de uterus de spierlaag van de uterus het bloedvatensysteem van de uterus 808. A. B. C. D. Onder de fundus van de baarmoeder verstaat men het gedeelte boven en tussen de inmonding van de eileiders gedeelte onder de inmonding van de eileiders onderste brede deel onderste smalle deel 809. A. B. C. D. Onder de portio vaginalis verstaat men de inwendige opening van de vagina de uitwendige opening van de vagina het gedeelte van de cervix dat in de vagina uitsteekt het gedeelte van de vagina dat in de cervix uitsteekt 810. A. B. C. D. Voor het verkrijgen van cellen voor een uitstrijkje wordt de spatel gebracht in het endometrium de portio de fundus de isthmus 811. Bij jonge meisjes is de vagina gedeeltelijk afgesloten door een halvemaan- of cirkelvormige slijmvliesplooi. Men noemt deze plooi A. hymen B. labium minor C. menarche D. mons pubis 812. A. B. C. D. De klieren van Bartholini produceren geurstoffen monden uit naast de uitmonding van de urethra monden uit aan de binnenkant van de labia minora bevinden zich in de wand van de vagina 813. A. B. C. D. De klieren van Bartholini monden uit naast de uitmonding van de urethra aan de binnenkant van de labia minora in de wand van de vagina in de portio vaginalis 814. A. B. C. D. De portio vaginalis is een onderdeel van de uterus de vagina het vestibulum het ovarium A A C A C B A C B A Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 815. A. B. C. D. Welk deel behoort NIET tot de inwendige vrouwelijke geslachtsorganen baarmoeder eierstok eileider kleine schaamlippen 816. A. B. C. D. De wand van de zaadkanaaltjes bestaat uit trilhaarepitheel en glad spierweefsel plaveiselepitheel en bindweefsel spermatozon en cellen van Leydig spermatogoniën en steuncellen van Sertoli blad 85 van 232 817. Bij de sterilisatie van de man worden de beide zaadleiders onderbroken; hierdoor verhindert men A. de afvoer van hormonen en de lozing van zaadcellen B. de afvoer van hormonen vanuit de testes C. de lozing van zaadcellen D. de productie van testosteron en de lozing van zaadcellen 818. A. B. C. D. De afvoerbuis van de zaadcellen voegt zich bij de urethra boven de prostaat in de prostaat onder de prostaat in de penis 819. A. B. C. D. De wand van de zaadleider bestaat uit bindweefsel dwarsgestreept spierweefsel glad spierweefsel en bindweefsel glad spierweefsel 820. A. B. C. D. Door onderbreking van de ductus deferens verhindert men de afvoer van zaadcellen de afvoer van hormonen de afvoer van zowel geslachtscellen als hormonen de aanvoer van stimulerende hypofyse-hormonen 821. A. B. C. D. Er bestaat de volgende relatie tussen zaadleider en zaadstreng de zaadstreng bevindt zich in de zaadleider de zaadstreng is langer dan de zaadleider zaadstreng en zaadleider lopen gemeenschappelijk tot de inwendige liesopening zaadstreng en zaadleider zijn ongeveer even lang 822. A. B. C. D. Welke uitspraak is juist de zaadstreng ligt om de zaadleider de zaadleider ligt om de zaadstreng de zaadstreng is langer dan de zaadleider de zaadleider eindigt bij de inwendige liesopening 823. Wanneer een vrouw zwanger is blijft de menstruatie achterwege doordat A. er hormonen worden gevormd die zorgen voor het in stand houden van het endometrium B. het embryo zich innestelt in het endometrium en dit hierdoor niet meer loslaat C. het embryo de baarmoedermond afsluit met de vruchtvliezen D. de productie van oestrogenen geremd wordt D D C B C A C A A Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 824. A. B. C. D. blad 86 van 232 Allelen zijn genen die ........ voorkomen op overeenkomstige plaatsen op homologe chromosomen op verschillende plaatsen op homologe chromosomen nooit op de X-chromosomen uitsluitend op de X-chromosomen 825. Als een spermatozo met een X-chromosoom een eicel bevrucht zal na 9 maanden een .... geboren worden A. meisje B. jongetje C. ‚‚n-eiïge tweeling D. twee-eiïge tweeling 826. Als een spermatozo met een Y-chromosoom een eicel bevrucht zal na 9 maanden een .... geboren worden A. meisje B. jongetje C. ‚‚n-eiïge tweeling D. twee-eiïge tweeling 827. A. B. C. D. De ..... van de tuba uterina draagt zorg voor de opvang van de eicel na de eisprong de istmus het ligamentum latum (brede baarmoederband) de ampulla het infundibulum 828. A. B. C. D. De bacillen van Döderlein in de vagina ... produceren slijm waardoor de penis gemakkelijk kan binnen dringen wekken de geslachtsdrift op beschermen de geslachtsorganen tegen infecties reinigen de vulva van urineresten 829. A. B. C. D. De bekleding van de vaginawand wordt gevormd door ... eenlagig trilhaarepitheel eenlagig cilindrisch epitheel meerlagig plaveisel epitheel meerlagig overgangsepitheel 830. A. B. C. D. De binnenbekleding van de tubae bestaat uit ... trilhaarepitheel overgangsepitheel eenlagig plaveiselepitheel glad spierweefsel 831. A. B. C. D. De cellen van Leydig produceren ... spermatogoniën testosteron het luteïniserend hormoon zaadvocht 832. A. B. C. D. De eicel ontwikkeld zich in ... de Graafse follikel het corpus rubrum het corpus albicans het corpus luteum A A B D C C A B A Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 833. A. B. C. D. De eileiders liggen ... extraperitoneaal intrapreitoneaal retroperitoneaal preperitoneaal 834. A. B. C. D. De fimbriae vormen ... de overgang van de tuba uterina in de uterus de overgang van het infundibulum in de ampulla uitlopers van het infundubulum geen onderdeel van de tuba uterina blad 87 van 232 835. De follikelrijping tot de vorming van de Graafse follikel vindt plaats onder invloed van ... A. oestrogenen B. progesteron C. het follikelstimulerend hormoon (FSH) D. het luteïniserend hormaan (LH) 836. A. B. C. D. De follikels, waarin zich de eicellen ontwikkelen, liggen ... in de merglaag van de ovaria in de schorslaag van de ovaria in de ampulla van de eileider in het corpus luteum 837. A. B. C. D. De functie van de epididymis (bijbal) is ... het produceren van zaadcellen het produceren van testosteron het toevoegen van zaadvocht aan de zaadcellen het opslaan van zaadcellen 838. A. B. C. D. De functie van de prostaat is productie van ... sperma zaadcellen zaadvloeistof geslachtshormonen 839. ... A. B. C. D. De handhaving van het endometrium tijdens de secretiefase wordt gereguleerd door C C B D C D oestron het follikelstimulerend hormoon het luteïniserend hormoon progesteron 840. De kleine opening in de portio die de overgang vormt tussen vagina holte en cervixkanaal heet ... A. clitoris B. schedegewelf C. ostium internum uteri D. ostium externum uteri 841. A. B. C. D. B De ligging van de tubae uterinae duidt men aan met ... subperitoneaal intraperitoneaal preperitoneaal retroperitoneaal D B Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 88 van 232 842. A. B. C. D. De meiotische celdeling is een celdeling, waarbij ... cellen ontstaan met een diploïd aantal chromosomen cellen ontstaan met een teveel aan chromosomen cellen ontstaan met een haploïd aantal chromosomen cellen ontstaan met te weinig chromosomen 843. A. B. C. D. De menstruatiefase wordt gekenmerkt door ... groei van het endometrium afstoting van het endometrium activatie van klieren in het endometrium relaxatie van het myometrium 844. A. B. C. D. De mitotische celdeling is een celdeling, waarbij ... cellen ontstaan met een diploïd aantal chromosomen cellen ontstaan met een teveel aan chromosomen cellen ontstaan met een haploïd aantal chromosomen cellen ontstaan met te weinig chromosomen 845. A. B. C. D. De opbouw van endometrium tijdens de proliferatiefase wordt gereguleerd door ... oestron het follikelstimulerend hormoon het luteïniserend hormoon progesteron 846. A. B. C. D. De overgang van de baarmoederholte naar het cervixkanaal heet ... portio vaginalis uteri cavum uteri ostium internum uteri ostium externum uteri 847. A. B. C. D. De poollichaampjes bevatten ... 23 chromosomen 23 paar chromosomen 22 chromosomen plus een Y-chromosoom 21 chromosomen plus XX-chromosomen 848. A. B. C. D. De portio is ... de plaats waar de eileider uitmondt in de baarmoeder het onderste deel van de cervix dat uitsteekt in de vagina de uitmonding van de vagina in de voorhof een welving aan de voorzijde van de symfyse 849. A. B. C. D. De primaire follikels zijn in het ovarium aanwezig vanaf ... de geboorte de kleutertijd de pubertijd de jonge volwassenheid 850. A. B. C. D. De proliferatiefase wordt gekenmerkt door ... groei van het endometrium afstoting van het endometrium activatie van klieren in het endometrium contractie van het myometrium 851. A. B. C. D. De reductiedeling begint bij een eicel ... tijdens de embryonale ontwikkeling tijdens de rijping van de eicel vlak voor of tijdens de ovulatie na de ovulatie C B A A C A B A A A Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 89 van 232 852. A. B. C. D. De secretiefase wordt gekenmerkt door ... groei van het endometrium afstoting van het endometrium activatie van klieren in het endometrium contractie van het myometrium 853. A. B. C. D. De testes zorgen voor de productie van ... gonadotrope hormonen en gameten de gameten en het hormoon LH de hormonen testosteron en LH de gameten en het hormoon testosteron 854. A. B. C. D. De versmelting van de voortplantingscellen tot ‚‚n nieuwe cel noemt men ... bevruchting (conceptie) ovulatie menarche copulatie 855. A. B. C. D. De wand van de ductus deferens bestaat voornamelijk uit ... dwarsgestreept spierweefsel gladspierweefsel elastisch bindweefsel reticulair bindweefsel 856. de A. B. C. D. Door welk hormoon of hormonen wordt de vorming van primaire spermatocyten in testes bevorderd door androgenen door oestrogenen door het follikelstimulerend hormoon door het luteïniserend hormoon 857. Een cel is voor een bepaalde eigenschap homozygoot indien de cel voor deze eigenschap ... A. twee identieke genen bevat B. ‚‚n gen bevat C. meerdere verschillende genen bevat D. op elk geslachtschromosoom een gen bevat 858. Een cel is voor een bepaalde eigenschap homozygoot indien de cel voor deze eigenschap ... A. ‚‚n gen bevat B. twee identieke genen bevat C. twee verschillende genen bevat D. meerdere verschillende genen bevat 859. A. B. C. D. Een celdeling met behoud van het aantal chromosomen heet ... mitose meiose kyfose osmose 860. A. B. C. D. Een functie van de fimbriae is ... het opvangen van een eicel na de ovulatie het vormen van hormonen het ontwikkelen van een eicel het vormen van een Graafse follikel C D A B C A B A A Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 861. A. B. C. D. Een inwendig vrouwelijke geslachtsorgaanis ... de clitoris het hymen het perineum de cervix uteri 862. A. B. C. D. Een nakomeling heeft altijd bloedgroep AB als ... vader bloedgroep AB heeft en moeder bloedgroep OO vader bloedgroep AO heeft en moeder bloedgroep BO vader bloedgroep BO heeft en moeder bloedgroep AO vader bloedgroep AA heeft en moeder bloedgroep BB 863. A. B. C. D. Een opslagplaats van spermatozoën is (zijn) ... de prostaat de zaadblaasjes de ductus deferens de epididymis 864. A. B. C. D. Een primair mannelijk geslachtskenmerk is ... de aanwezigheid van testes de groei van de larynx de baardgroei de productie van testosteron 865. A. B. C. D. Een primair mannelijk geslachtskenmerk is ... de aanwezigheid van de prostaat de groei van het strottenhoofd de baardgroei de zaadlozing 866. A. B. C. D. Een primair vrouwelijk geslachtskenmerk is ... de okselbeharing het bezitten van ovaria de borstontwikkeling de menstruatie blad 90 van 232 867. Een recessief kenmerk dat zich niet bij de ouders manifesteert, kan alleen dan bij hun kinderen voorkomen, als ... A. beide ouders drager zijn van dat erfelijk kenmerk B. de moeder draagster is van dat erfelijk kenmerk C. de vader drager is van dat erfelijk kenmerk D. het recessieve kenmerk gecompenseerd wordt door een dominant kenmerk 868. A. B. C. D. Een secundair mannelijk geslachtskenmerk is ... de aanwezigheid van de larynx de aanwezigheid van testes de aanwezigheid van huidbeharing de productie van testosteron 869. A. B. C. D. Een toename van het aantal primaire spermatocyten is een direct effect van ... aldosteron testosteron FSH LH (luteïniserend hormoon) D D D A A B A D C Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 91 van 232 870. Een verhoogde celdelingsactiviteit van spermatogoniën wordt gestimuleerd door hormonen van ... A. de bijnierschors B. de hypofyse C. de bijnierschors en de hypofyse D. geen van bovenstaande organen 871. A. B. C. D. Een een een een een zygote is ... bevruchte eicel met 23 chromosomen bevruchte eicel met 46 chromosomen bevruchte eicel met 46 paar chromosomen poollichaampje 872. A. B. C. D. Hemofilie of bloederziekte is een afwijking van een ... X-chromosomaal gen Y-chromosomaal gen compleet X-chromosoom compleet Y-chromosoom 873. A. B. C. D. Het aantal geslachtschromosomen in een mannelijke zaadcel bedraagt ... 1 2 23 46 874. A. B. C. D. Het bovenste deel van de baarmoeder noemt men ... corpus uteri cervix uteri cervix kanaal fundus uteri 875. A. B. C. D. Het endometrium is opgebouwd uit ... endotheel epitheel mesotheel geen van de bovengenoemde weefsels 876. A. B. C. D. Het endometrium komt in de secretiefase onder invloed van ... FSH LH progesteron secretine 877. A. B. C. D. Het FSH bevordert bij de man ... de beweeglijkheid van de zaadcellen de testosteronsecretie de rijping van schildklierfollikels de vorming van spermatocyten 878. A. B. C. D. Het FSH zorgt bij de man voor ... de aanmaak van testosteron de ontwikkeling van secundaire geslachtskenmerken een toename van het aantal primaire spermatocyten de differentiatie van spermatozoën 879. A. B. C. D. Het gele lichaam ontstaat vanuit ... de primordiale follikel de Graafse follikel het corpus rubrum het corpus albicans B B A A D B C D C C Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 880. A. B. C. D. Het geslacht wordt bepaald door ... het X-chromosoom in een eicel de X-chromosomen in een eicel het X- of Y-chromosoom in een zaadcel de Y-chromosomen in een zaadcel 881. A. B. C. D. Het LH bevordert bij de man ... de beweeglijkheid van de zaadcellen de testosteronsecretie de rijping van schildklierfollikels de activiteit in de zaadkanaaltjes 882. A. B. C. D. Het LH zorgt bij de man voor ... de aanmaak van testosteron de secundaire geslachtskenmerken de vorming van de voorlopers van de zaadcellen de rijping van de zaadcellen 883. A. B. C. D. Het ligamentum cardinale vormt ... de ventrale begrenzing van het brede ligament de dorsale begrenzing van het brede ligament de ventrale begrenzing van het ronde ligament de dorsale begrenzing van het ronde ligament 884. A. B. C. D. Het ronde ligament vormt ... de ventrale begrenzing van het brede ligament de dorsale begrenzing van het brede ligament de ventrale begrenzing van het ligamentum cardinale de dorsale begrenzing van het ligamentum cardinale blad 92 van 232 885. Hoe groot is de kans dat het tweede kind als jongen geboren wordt indien het eerste kind ook al een jongen is A. 0,25 B. 0,5 C. 0,75 D. 1 886. A. B. C. D. Hoe groot is de kans, dat na de bevruchting een jongen geboren wordt 0,25 0,5 0,75 1 887. A. B. C. D. Hoe noemt men het proces waarbij de penis zich opricht copulatie immissie ejaculatie erectie 888. A. B. C. D. Hoe noemt men het spierweefsel van de uterus myocard myomysium myometrium myoneurium 889. A. B. C. D. Hoeveel chromosomen bevat een bevruchte eicel 44 plus XX-chromosomen 22 plus XX- of XY-chromosomen 22 plus XY-chromosomen 44 plus XX- of XY-chromosomen C B A B A B B D C D Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 93 van 232 890. A. B. C. D. Hoeveel chromosomen bevat een mannelijke zaadcel 22 plus ‚‚n Y-chromosoom 22 plus een X-chromosoom 22 plus twee Y-chromosomen 22 plus ‚‚n X- of Y-chromosoom 891. A. B. C. D. Hoeveel chromosomen bezitten de menselijke geslachtscellen 22 paar chromosomen 23 chromosomen 46 paar chromosomen 46 chromosomen 892. A. B. C. D. Iedere primaire follikel in het ovarium bestaat uit ... follikelcellen eicellen ‚‚n eicel omgeven door een laag follikelcellen een groepje eicellen omgeven door een laag follikelcellen 893. A. B. C. D. In de Graafse follikel worden .... geproduceerd follikelstimulerende hormonen oestrogenen progestagenen luteïniserende hormonen 894. A. B. C. D. In welk gedeelte van de eileider vindt meestal de bevruchting van de eicel plaats in de ampulla in de istmus in de fimbriae in de infundibulum 895. In welke achtereenvolgende fasen bevindt zich het endometrium vanaf het moment van de ovulatie, wanneer de eicel niet bevrucht is A. menstruatie-, secretie- en proliferatiefase B. proliferatie-, secretie- en menstruatiefase C. secretie-, menstruatie- en proliferatiefase D. secretie-, proliferatie- en menstruatiefase 896. A. B. C. D. Indien er geen bevruchting plaatsvindt verdwijnt het gele lichaam na circa ... 2 dagen 12 dagen 2 maanden 4 maanden 897. Kleurenblindheid komt bij mannen vaker voor dan bij vrouwen, omdat het een erfelijke afwijking is van een ... A. X-chromosomaal gen B. Y-chromosomaal gen C. compleet X-chromosoom D. compleet Y-chromosoom 898. Met anteflexie van de uterus wordt bedoeld dat ... A. het corpus en de fundus van de baarmoeder meer naar voren gebogen zijn dan de cervix in de baarmoeder B. de fundus van de baarmoeder meer naar voren gebogen is dan het corpus van de baarmoeder C. de gehele baarmoeder ten opzichte van de vagina naar voren gebogen is D. de gehele baarmoeder ten opzichte van de vagina naar achteren gebogen is D B C B A C B A A Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 899. A. B. C. D. Met anteversie van de uterus wordt bedoeld dat ... de corpus en fundus meer naar voren gebogen zijn dan de cervix de fundus meer naar voren gebogen is dan het corpus de gehele uterus ten opzichte van de vagina naar voren gebogen is de gehele uterus ten opzichte van de vagina naar achteren gebogen is 900. A. B. C. D. Na de eisprong zal het restant van de Graafse follikel ... opnieuw beginnen met de vorming van een eicel tijdelijk een endocriene functie gaan vervullen het hormoon LH gaan produceren binnen vier dagen geheel verdwijnen 901. A. B. C. D. Na de meiose vanuit ‚‚n oöcyt ontstaat of ontstaan bij de vrouw ... 4 rijpe geslachtscellen 3 rijpe geslachtscellen 2 rijpe geslachtscellen 1 rijpe geslachtscel 902. A. B. C. D. Na de meiose vanuit ‚‚n spermatocyt ontstaat of ontstaan bij de man ... 4 rijpe geslachtscellen 3 rijpe geslachtscellen 2 rijpe geslachtscellen 1 rijpe geslachtscel 903. A. B. C. D. Onder de corpus uteri verstaat men ... het uterusgedeelte boven de inmonding van de eileider het uterusgedeelte onder de inmonding van de eileider het middelste deel van de baarmoeder het smalste deel van de baarmoeder 904. A. B. C. D. Onder de fundus uteri verstaat men ... het uterusgedeelte boven de inmonding van de eileider het uterusgedeelte onder de inmonding van de eileider het middelste deel van de baarmoeder het smalste deel van de uterus 905. A. B. C. D. Onder perineum verstaat men ... het vlies dat de buikorganen bekleedt de huid die om de glans van de penis ligt de binnenbekleding van de uterus een huidplooi tussen de schaamspleet en de anus 906. A. B. C. D. Onder preputium verstaat men ... het vlies dat de buikorganen bekleedt de huid die om de glans van de penis ligt de binnenbekleding van de baarmoeder de huidplooi tussen de schaamspleet en de anus 907. A. B. C. D. Ontwikkeling van zaadcellen vindt plaats in ... de testis de epididymis het zaadblaasje de prostaat 908. A. B. C. D. Progesteron wordt geproduceerd in ... de follikels van het ovarium de corpora lutea het endometrium de hypofyse blad 94 van 232 C B D A C A D B A B Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 95 van 232 909. Tijdens de puberteit wordt bij jongens de stem onder invloed van een hormoon verlaagd. Door welke klier wordt dit hormoon geproduceerd A. de prostaat B. de schildklier C. het bijniermerg D. de testes 910. A. B. C. D. Tot de inwendige vrouwelijke geslachtsorganen rekent men ... de uterus en de tubae de vagina en de vulva de uterus en de clitoris de hymen en de portio 911. A. B. C. D. Tot de uitwendige vrouwelijke geslachtsorganen rekent men ... de uterus en de tubae de ovaria en de tubae de portio en de uterus de labia minora en de clitoris 912. Twee genen die op dezelfde locus van homologe chromosomen voorkomen beïnvloeden ... A. elk een verschillende eigenschap van een individu B. een bepaalde eigenschap van een individu C. het geslacht van een individu D. het fenotype van een individu 913. Vader heeft hemofilie (bloederziekte) en moeder heeft de ziekte niet. Uit dit huwelijk worden vier jongens geboren, die alle vier hemofilie hebben. Deze jongens hebben de afwijking ontvangen van ... A. hun vader en moeder B. hun vader en niet van hun moeder C. hun moeder en niet van hun vader D. noch van hun vader en noch van hun moeder omdat hemofilie spontaan optreedt 914. Vader is kleurenblind en de moeder is draagster voor deze afwijking. Hoe groot is de kans dat er uit dit huwelijk kinderen geboren worden, die kleurenblind zijn A. 25% van de jongens en alle meisjes zijn kleurenblind B. 50% van de jongens en 50% van de meisjes zijn kleurenblind C. geen van de jongens en 25% van de meisjes zijn kleurenblind D. alle jongens en geen van de meisjes zijn kleurenblind 915. ... A. B. C. D. Van binnen (uterusholte) naar buiten (buikholte) bestaat de wand van de uterus uit A D B C B A endometrium, myometrium en perimetrium endometrium, perimetrium en myometrium myometrium, perimetrium en endometrium perimetrium, myometrium en endometrium 916. Vanaf het begin van de follikelrijping in het ovarium ondergaat het endometrium achtereenvolgens de ... A. menstruatiefase, secretiefase en proliferatiefase B. proliferatiefase, secretiefase en menstruatiefase C. secretiefase, menstruatiefase en proliferatiefase D. secretiefase, proliferatiefase en menstruatiefase 917. A. B. C. D. D Waar vindt meestal de bevruchting van de eicel plaats in de ampulla van de tuba uterina in de corpus uteri in de cervix uteri in de vagina B A Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 918. A. B. C. D. Waar vindt productie van vrouwelijke geslachtshormonen plaats in de Graafse follikel in het rode lichaam in het witte lichaam in de primordiale follikel 919. A. B. C. D. Waar vindt productie van vrouwelijke geslachtshormonen plaats in het gele lichaam in het rode lichaam in het witte lichaam in de hypofyse 920. A. B. C. D. Wat is een gen een bouwsteen van het DNA een eenheid van erfelijke informatie een chromosoom een specifiek eiwit blad 96 van 232 921. A. B. C. Wat is het hymen de structuur die om de clitoris ligt de spleetvormige ruimte omgeven door de beide kleine schaamlippen een slijmvliesplooi die een gedeeltelijke afsluiting vormt tussen de voorhof en de vaginaholte D. het gebied tussen de geslachtsdelen en de anus 922. A. B. C. D. Wat verstaat men onder geslachtelijke voortplanting een organisme dat zich in tweeën deelt delen van een organisme die tot een nieuw organisme uit groeien twee cellen (gameten) die versmelten tot ‚‚n nieuwe cel alle bovengenoemde processen zijn vormen van geslachtelijke voortplanting 923. A. B. C. D. Welk gedeelte van de baarmoeder ligt het laagst in de bekkenholte corpus uteri cervix uteri protio vaginalis uteri fundus uteri 924. Welk hormoon zorgt voor een blijvende verlaging van de stem bij jongens tijdens de puberteit A. LH B. FSH C. testosteron D. het schildklierhormoon 925. Welke bloedgroepen kunnen kinderen hebben als de vader bloedgroep A heeft en de moeder bloedgroep B A. bloedgroep A, bloedgroep a. B. bloedgroep A, bloedgroep B, bloedgroep AB C. bloedgroep A, bloedgroep B, bloedgroep AB, bloedgroep O D. alleen bloedgroep AB 926. A. B. C. D. Welke functie hebben de zaadblaasjes vorming van zaadcellen productie van zaadvloeistof transport van spermatozoën opslag van spermatozoën A A B C C C C B B Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 927. A. B. C. D. Welke functie heeft de testis opslag van spermatozoën transport van spermatozon productie van zaadvloeistof productie van testosteron 928. A. B. C. D. Welke functie vervult de ductus deferens vorming van zaadcellen productie van zaadvloeistof transport van spermatozoën opslag van spermatozoën 929. A. B. C. D. Welke organen monden uit in het vestibulum vagina en anus urethra en anus vagina en urethra vagina, urethra en anus 930. A. B. C. D. Welke van de onderstaande cellen zijn gevormd na reductiedeling bloed- en kraakbeencellen zaad- en eicellen spier- en zenuwcellen slijm- en kliercellen 931. A. B. C. D. Welke van de onderstaande structuren bevat een eicel het corpus albicans het gele lichaam hen primordiale follikel geen van de bovenstaande structuren bevat een eicel 932. A. B. C. D. Welke van onderstaande structuren verloopt door het lieskanaal de ductus epididymidis de ductus efferens de ductus ejaculatorius de ductus deferens 933. A. B. C. D. wordt geproduceerd in de ... zaadkanaaltjes ductus epididymidis (bijbalbuis) cellen van Leydig prostaat 934. A. B. C. D. Adrenaline heeft de volgende werking het verlaagt de hartfrequentie het verlaagt de bloeddruk het brengt het organisme in een soort van rusttoestand het remt de darmperistaltiek 935. A. B. C. D. Adrenaline wordt geproduceerd door de/het bijnierschors bijniermerg bijschildkliertjes eilandjes van Langerhans 936. A. B. C. D. Aldosteron ..... de kaliumuitscheiding vermeerdert vermindert heeft geen effect op **** blad 97 van 232 D C C B C D C D B A Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 937. A. B. C. D. Corticosteroïden worden gemaakt door de ovaria het bijniermerg de testes de bijnierschors 938. A. B. C. D. Corticosteroïden worden gemaakt door het juxtaglomulair apparaat het bijniermerg de ovaria de bijnierschors 939. A. B. C. D. Cortisol wordt gemaakt in de ovaria de hypofyse de testes de bijnierschors 940. A. B. C. D. De bijnierschors produceert cortisol ACTH adrenaline noradrenaline 941. A. B. C. D. De bijnierschors produceert GEEN hormonen met de volgende werking vergelijkbaar met die van de mannelijke geslachtshormonen invloed op de suikerstofwisseling invloed op de zouthuishouding verhoging van de hartfrequentie 942. A. B. C. D. De bijschildklieren produceren T3 en T4 thyroxine parathyroid hormoon calcitonine 943. A. B. C. D. Het calciumgehalte in het bloed wordt geregeld door parathormoon aldosteron adrenaline groeihormoon 944. A. B. C. D. Het calciumgehalte in het bloed wordt geregeld door de hypofyse de schildklier de alvleesklier de bijschildkliertjes 945. A. B. C. D. Het parathormoon van de bijschildklier heeft GEEN invloed op het spiercontractiemechanisme het calciumgehalte in het bloed het calciumgehalte in de botten de hypofyse blad 98 van 232 D D D A D C A D D Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 99 van 232 946. Parathormoon heeft de volgende werkingen A. het verhoogt de terugresorptie van calcium in de nier en stimuleert de calciumopname uit de darm B. het verhoogt het calciumgehalte in het bloed en in het bot C. het verlaagt het calciumgehalte in het bot en vermindert de terugresorptie van calcium in de nier D. het verlaagt het calciumgehalte in het bloed en remt de calciumopname uit de darm 947. A. B. C. D. Voor de bijschildklieren geldt het volgende zij liggen midden voor de schildklier zij benvloeden het basaalmetabolisme zij produceren parathormoon zij benvloeden de jodiumstofwisseling 948. A. B. C. D. Welke klier met interne secretie werkt onafhankelijk van de hypofyse de bijschildklieren de schors van de bijnier de geslachtsklieren de schildklier 949. A. B. C. D. De functie van insuline is doorlaatbaar maken van het celmembraan voor glucose verhogen van het bloedsuikergehalte omzetten van glycogeen in glucose verhogen van het basaal metabolisme 950. A. B. C. D. Een verlaging van de bloedsuikerspiegel wordt bewerkstelligd door insuline adrenaline glucagon cortison 951. A. B. C. D. Het bloedsuikergehalte wordt verhoogd door de volgende hormonen adrenaline, insuline, cortisol en groeihormoon adrenaline, thyroxine, groeihormoon en glucagon glucagon, adrenaline, cortisol en groeihormoon insuline, geslachtshormonen, glucagon en parathormoon 952. A. B. C. D. In welk gedeelte van het lichaam oefent glucagon zijn werking voornamelijk uit in het hele lichaam in de lever in de spieren in de lever en de spieren 953. A. B. C. D. Insuline heeft de volgende werking het verhoogt het calciumgehalte van het bloed het verlaagt het glucosegehalte van het bloed het verhoogt het glucosegehalte van het bloed het verlaagt de frequentie van de hartslag 954. A. B. C. D. Wat is GEEN functie van insuline verlagen van het bloedsuikergehalte bevorderen van de eiwitsynthese in de cel doorlaatbaar maken van het celmembraan voor glucose omzetten van glycogeen in glucose A C A A A C B B D Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 955. A. B. C. D. Wat is NIET juist Antagonisten van insuline zijn adrenaline glucocorticoden parathormoon glucagon 956. A. B. C. D. Welk hormoon wordt geproduceerd door de eilandjes van Langerhans angiotensine cortisol adrenaline glucagon blad 100 van 232 957. Welke van de onderstaande stoffen veroorzaakt een verhoging van de bloedsuikerspiegel A. aldosteron B. glycogeen C. insuline D. adrenaline 958. A. B. C. D. Een endocriene klier is een klier die zijn producten aan de darm afgeeft zijn producten direct aan het bloed afgeeft zijn producten via een afvoerbuis naar buiten voert zijn producten aan de weefselvloeistof afgeeft 959. A. B. C. D. Bij welke klieren met interne secretie heeft het begrip "terugkoppeling" plaats de schildklier de schors van de bijnier de geslachtsklieren alle bovengenoemde 960. A. B. C. D. ADH heeft de volgende werking het bevordert de terugresorptie van water in de verzamelbuisjes het bevordert de urineproductie het vermindert de terugresorptie van kalium in de lis van Henle het bevordert de terugresorptie van natrium in de tubulus contortus II 961. A. B. C. D. De hypofyse ligt in het zeefbeen turkse zadel rotsbeen voorhoofdsbeen 962. A. B. C. D. De hypofyse-achterkwab kan de volgende hormonen afgeven ADH en oxytocine MSH, ADH en oxytocine oxytocine en prolactine TSH, ACTH en ADH 963. A. B. C. D. De volgende hormonen worden door de hypofyseachterkwab afgegeven prolactine en oxytocine follikel stimulerend hormoon en prolactine thyroxine en adrenaline oxytocine en antidiuretisch hormoon 964. A. B. C. D. De volgende hormonen worden door de hypofysevoorkwab geproduceerd prolactine, groeihormoon en thyrotroop hormoon follikel stimulerend hormoon, oxytocine en prolactine oxytocine, antidiuretisch hormoon en luteniserend hormoon groeihormoon, thyroxine en adrenaline C D D B D A B A D A Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 965. A. B. C. D. De volgende werking heeft groeihormoon NIET verlaging van het bloedsuikergehalte vermeerderd vetzuurgebruik voor de energievoorziening van de cel vermeerderde eiwitproductie in de cel stimulatie van de epifysairschijf 966. A. B. C. D. Een andere naam voor de hypofysevoorkwab is adenohypofyse pijnappelklier hypothalamus neurohypofyse 967. A. B. C. D. Een van de functies van prolactine is bevordering van de melkproductie stimulering van de melkejectie remmen van de werking van progesteron remmen van L.H. 968. A. B. C. D. Groeihormoon zorgt voor de ontwikkeling van de melkklieren vermeerderd vetzuurgebruik voor de energievoorziening van de cel verminderde eiwitproductie in de cel verlaging van het bloedsuikergehalte 969. A. B. C. D. Het ACTH heeft de volgende werking remming van de hypofysevoorkwab stimulering van de bijnierschors remming van de bijnierschors stimulering van de hypofysevoorkwab 970. A. B. C. D. Het thyrotroop hormoon heeft de volgende werking het stimuleert de werking van de hypofyse t.o.v. de schildklier het remt de werking van de hypofyse t.o.v. de schildklier het stimuleert de werking van de schildklier het remt de werking van de schildklier 971. A. B. C. D. Het thyrotroop hormoon is een hormoon van de hypofyse de schildklier de bijschildklier de bijnierschors 972. A. B. C. D. Het Turkse zadel is een onderdeel van het zeefbeen het wiggenbeen het rotsbeen het voorhoofdsbeen 973. A. B. C. D. Naast groeihormoon bevorderen de volgende hormonen de groei oestron, thyroxine, insuline glucagon, adrenaline, cortisol thyroxine, adrenaline, testosteron testosteron, cortisol, thyroxine blad 101 van 232 974. Via welke structuren worden de hormonen uit de hypothalamus vervoerd naar de hypofyse-achterkwab A. via zenuwvezels B. via releasingfactors C. via bloedvaten D. via het extrapiramidale systeem A A A B B C A B A A Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 102 van 232 975. Via welke structuren worden de hormonen uit de hypothalamus vervoerd naar de hypofysevoorkwab A. via zenuwvezels B. via releasingfactors C. via bloedvaten D. via het piramidale systeem 976. A. B. C. D. Wat is het centraal regulerend orgaan van het hormoonstelsel de hersenen de epifyse de hypofyse het vasomotorencentrum 977. A. B. C. D. Welk hormoon wordt NIET door de hypofysevoorkwab geproduceerd groeihormoon prolactine adrenocorticotroop hormoon oxytocine 978. A. B. C. D. Welke bewering omtrent de functie van de hypofyse is ONJUIST de hypofyse produceert ACTH de hypofyse produceert groeihormoon de hypofyse produceert antidiuretisch hormoon de hypofyse produceert thyroidstimulerend hormoon 979. A. B. C. D. Welke van de onderstaande hormonen wordt NIET door de hypofyse afgegeven het antidiuretisch hormoon adrenocorticotroop hormoon parathormoon thyrotroop hormoon 980. A. B. C. D. De nier produceert de volgende stof om (indirect) de bloeddruk te verhogen aldosteron renine angiotensine histamine 981. Met welk systeem werkt het hormoonstelsel samen, om tot een evenwichtig samenspel in de orgaanfuncties te komen A. het perifere zenuwstelsel B. het autonome zenuwstelsel C. de bloedsomloop D. het merg van de bijnier 982. A. B. C. D. De glandula thyroidea is gelegen in het mediastinum voor de bifurcatie van de trachea voor het bovenste gedeelte van het sternum voor de larynx en het bovenste deel van de trachea hoog boven in de pharynx 983. A. B. C. D. Thyroxine heeft onder andere de volgende werking het remt de werking van de hypofyse ten opzichte van de schildklier het stimuleert de werking van de hypofyse ten opzichte van de schildklier het stimuleert de werking van de schildklier het remt de werking van de schildklier C C D C C B B C A Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 103 van 232 984. A. B. C. D. Secretine wordt geproduceerd door de maagwand de duodenumwand de pancreas de lever 985. A. B. C. D. Wat is de structuur van hormonen het zijn allemaal stoffen met een eiwitstructuur alle hormonen hebben een vetachtige structuur ze hebben dezelfde structuur als enzymen een aantal hormonen hebben een eiwitstructuur, andere hormonen hebben een structuur als van cholesterol 986. A. B. C. D. Wat verstaat men onder een hormoon het product van een klier met uitwendige afscheiding het product van een klier met inwendige afscheiding een cholesterolachtige stof, die via het bloed, prikkels op organen kan overbrengen een stof die bij de ontleding van voedsel actief is 987. A. B. C. D. Aldosteron bevordert in de nier ... de uitscheiding van natrium en water de productie van renine de terugresorptie van kalium en water de terugresorptie van natrium en water 988. A. B. C. D. Cholecystokinine-pancreozymine stimuleert . de productie van maagsap de maagcontracties de galblaascontractie de activatie van trypsinogeen tot trypsine 989. A. B. C. D. De activiteit van de hypofyse met betrekking tot de afgifte van TSH ... wordt gestimuleerd bij een hoge bloedtemperatuur wordt geremd bij een hoge bloedtemperatuur wordt gestimuleerd bij een hoge bloedglucosespiegel wordt geremd bij een hoge bloedglucosespiegel 990. A. B. C. D. De activiteit van de hypothalamus ... wordt beïnvloed door het zenuwstelsel wordt beïnvloed door hormonen wordt beïnvloed door de effecten van sommige organen alle bovenstaande mogelijkheden zijn juist 991. A. B. C. D. De afgifte van TSH aan het bloed wordt geremd door ... renine parathormoon aldosteron thyronine 992. A. B. C. D. De bijnieren liggen ... op de top van de nieren achter de beide nieren ingekapseld in het nierbekken ingekapseld in het merg van de nieren 993. A. B. C. D. De bijnieren zijn opgebouwd uit ... een schorslaag, een merglaag en het bijnierbekken een schorslaag en een piramidelaag een schorslaag en een merglaag een merglaag en een piramidelaag B D B D C B D D A C Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 104 van 232 994. A. B. C. D. De eilandjes van Langerhans liggen in ... de milt de lever de pancreas het duodenum 995. A. B. C. D. De endocriene klieren geven hun gevormde stoffen af aan ... het bloed de weefsels de organen de hypofyse 996. A. B. C. D. De functie van hormonen is ... regulatie van bepaalde weefsel- en orgaanfuncties regulatie van bepaalde zintuigen regulatie van bepaalde spijsverteringsorganen regulatie van bepaalde bloedvormende organen 997. A. B. C. D. De gonadotrope hormenen worden gevormd in ... de gonaden de voorkwab van de hypofyse de achterkwab van de hypofyse de hypothalamus 998. A. B. C. D. De gonadotrope hormonen zijn producten van ... de testes de hypofyse de hypothalamus de ovaria 999. A. B. C. D. De klieren waarin hormonen gevormd worden zijn ... slijmklieren darmsapklieren exocriene klieren endocriene klieren 1000. A. B. C. D. De meeste endocriene klieren staan onder rechtstreekse invloed van ... de thalamus de hypothalamus de hypofyse de epifyse 1001. A. B. C. D. De neurale regulatie van het hormonale systeem geschiedt door ... de hypothalamus de hypofyse de thalamus alle bovengenoemde structuren reguleren het hormonale systeem op neurale wijze 1002. A. B. C. D. De omzetting van glucose in glycogeen geschiedt onder invloed van ... insuline adrenaline glucagon hydrocortison 1003. A. B. C. D. De ontwikkeling van de secundaire geslachtskenmerken wordt bevorderd door ... het luteïniserend hormoon de oestrogenen en testosteron het luteotroop hormoon het adrenocorticotroop hormoon C A A B B D C A A B Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 1004. A. B. C. D. De TSH-productie in de hypofyse wordt ... gestimuleerd door thyronine geremd door thyronine gestimuleerd door het colloïd in de schildklierfollikels geremd door het colloïd in de schildklierfollikels 1005. A. B. C. D. Door het parathormoon wordt ... calcium door de nieren verhoogd uitgescheiden vitamine D gevormd calcium uit het skelet gemobiliseerd opname van calcium in de darmen geremd 1006. A. B. C. D. Een functie van de testis is de productie van ... progesteron testosteron oestrogenen luteïniserend hormoon 1007. A. B. C. D. Een werking van aldosteron is het ... stimuleren van de natriumreabsorptie remmen van allergische reacties stimuleren van de ACTH-productie remmen van de kaliumexcretie 1008. A. B. C. D. Een werking van hydrocortison is het ... stimuleren van de natriumuitscheiding remmen van allergische reacties stimuleren van de ACTH-productie remmen van de kaliumterugabsorptie blad 105 van 232 1009. Handhaving van het gele lichaam en de werking ervan in het begin van de zwangerschap staan onder invloed van ... A. het luteïniserend hormoon B. het luteotroop hormoon C. het follikelstimulerend hormoon D. de bijnierschorshormonen 1010. A. B. C. D. Het adrenocorticotroop hormoon ... bevordert de groei en secretie van het bijniermerg bevordert de groei en secretie van de bijnierschors stimuleert de functie van het mergweefsel in de nier stimuleert de functie van het schorsweefsel in de nier 1011. A. B. C. D. Het adrenocorticotroop hormoon stimuleert de productie van ... oestrogenen adrenaline thyronine hydrocortison 1012. A. B. C. D. Het follikelstimulerend hormoon stimuleert bij de man ... de deling van spermatogoniën de vorming van testosteron in de testis de rijping en de secretie van de follikels in de schildklier de ontwikkeling van de bijnierschors 1013. A. B. C. D. Het groeihormoon stimuleert de groei en ontwikkeling van ... botweefsel spierweefsel bindweefsel alle weefsel B C B A B B B D A D Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 106 van 232 1014. A. B. C. D. Het groeihormoon wordt gevormd door ... de ovariumschors de schildklier de hypofyseachterkwab de hypofysevoorkwab 1015. A. B. C. D. Het hormoon gastrine wordt gevormd in ... het duodenum en regelt de secretie van secretine het antrum van de maag en regelt de secretie van maagsap de glomerulus en regelt de uitscheiding van water de lever en regelt de secretie van gal 1016. A. B. C. D. Het hormoon, afkomstig uit de bijschildklieren, reguleert ... de calcium- en fosfaathuishouding de natrium- en kaliumhuishouding het basaalmetabolisme het glucosegehalte in het bloed 1017. A. B. C. D. Het luteïniserend hormoon zal ... de bevruchting van de eicel bevorderen de ovulatie bevorderen de vorming van spermatozoën bevorderen de testosteronafgifte tijdelijk remmen 1018. A. B. C. D. Het omzetten van glycogeen in glucose wordt bewerkstelligd onder invloed van ... glucagon gastrine insuline pepsine 1019. A. B. C. D. Het thyroïdstimulerend hormoon ... stimuleert de groei en secretie van de schildklier remt de groei en secretie van de schildklier stimuleert de groei en secretie van de bijschildklier remt de groei en secretie van de bijschildklier 1020. A. B. C. D. Het thyroïdstimulerend hormoon ... stimuleert de productie van calcitonine remt de productie van calcitonine stimuleert de productie van thyronine remt de productie van thyronine 1021. A. B. C. D. Het thyroïdstimulerend hormoon ... stimuleert de productie van calcitonine stimuleert de productie van thyronine stimuleert de productie van calcitonine en thyronine heeft geen effect op de productie van calcitonine of thyronine 1022. A. B. C. D. Het Turkse zadel is ... de benige rand rondom de benige rand rondom de benige rand rondom de benige rand rondom 1023. A. B. C. D. Insuline wordt geproduceerd door ... de pancreas het bijniermerg de bijnierschors de lever het oog de hypofyse het inwendige oor de hypothalamus D B A B A A C B B A Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 1024. A. B. C. D. Oxytocine is een hormoon dat ... de aanmaak van erytrocyten in het beenmerg bevordert de speekselafgifte stimuleert de opname van koolstofdioxide door de rode bloedcellen remt glad spierweefsel aanzet tot ritmische contracties 1025. A. B. C. D. Oxytocine is een hormoon dat zorgt voor ... stimulatie van kliercellen in de melklieren van de borst inhibitie van kliercellen in de melklieren van de borst stimulatie van spiercellen in de melklieren van de borst inhibitie van spiercellen in de melklieren van de borst 1026. A. B. C. D. Oxytocine leidt tot ... contractie van dwarsgestreept spierweefsel contractie van glad spierweefsel relaxatie van dwarsgestreept spierweefsel relaxatie van glad spierweefsel 1027. A. B. C. D. Waar wordt het luteotroop hormoon geproduceerd in het corpus luteum in de melkklieren in de hypofyse in de Graafse follikels 1028. A. B. C. D. Wat is de functie van het anti-diuretisch hormoon bevordering van het filtratieproces uit de glomeruli remming van het filtratieproces uit de glomeruli bevordering van het reabsorptieproces uit de niertubuli remming van het reabsorptieproces uit de niertubuli 1029. A. B. C. D. Wat is de invloed van het groeihormoon op pijpbeenderen stopt lengtegroei stopt diktegroei stimuleert lengte- en diktegroei heeft geen invloed op pijpbeenderen 1030. A. B. C. D. Wat is de werking van het lactotroop hormoon het stimuleert de melkafgifte het stimuleert de ontwikkeling en werking van het gele lichaam het stimuleert de rijping van de follikels in het ovarium het stimuleert de secretie van de follikels in het ovarium 1031. A. B. C. D. Wat is de werking van vitamine D het mobiliseert calcium uit het skelet het bevordert de resorptie van calcium uit de darm remt de terugresorptie van calcium in de niertubuli verlaagt de calciumconcentratie 1032. A. B. C. D. Wat is een directe functie van het secretine stimulatie van de maagmotoriek stimulatie van de pancreasactiviteit neutralisatie van het zure milieu in de maag splitsing van voedsel in de dunne darm 1033. A. B. C. D. Wat zijn hormonen stoffen, afgescheiden stoffen, afgescheiden stoffen, afgescheiden stoffen, afgescheiden door door door door slijmvliesepitheel klieren met externe secretie klieren met interne secretie darmsapklieren blad 107 van 232 D C B C C C B B B C Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 1034. A. B. C. D. Welk effect heeft het parathormoon (PTH) met betrekking tot calcium PTH verlaagt de calciumspiegel in het bloed PTH remt de resorptie van calcium uit de darm PTH stimuleert de terugabsorptie van calcium in de niertubuli PTH verhoogt de stapeling van calcium in botten 1035. A. B. C. D. Welk hormoon bevordert de melkafgifte de androgenen van de bijnierschors oxytocine het luteïniserend hormoon het follikelstimulerend hormoon blad 108 van 232 1036. Welk hormoon uit de hypofysevoorkwab heeft een directe werking op de weefselcellen A. het antidiuretisch hormoon B. het oxytocine C. het groeihormoon D. een glandotroophormoon 1037. A. B. C. D. Welk hormoon wordt bij een stress-situaties in verhoogde mate geproduceerd hydrocortison aldosteron oestrogenen testosteron 1038. A. B. C. D. Welk hormoon wordt door de hypofyse geproduceerd thyronine lactotroop hormoon (prolactine) histamine adrenaline 1039. A. B. C. D. Welk hormoon wordt door de neurohypofyse afgegeven aan het bloed angiotensinogeen aldosteron ADH renine 1040. A. B. C. D. Welk hormoon wordt geproduceerd in de schildklier adrenocorticotroop hormoon thyroidstimulerend hormoon thyronine oxytocine 1041. A. B. C. D. Welk hormoon wordt niet door de hypofyse geproduceerd adrenocorticotroop hormoon follikelstimulerend hormoon corticoïden groeihormoon 1042. Welk hormoon zorgt bij de vrouw voor beëindiging van de lengtegroei van pijpbeenderen A. groeihormoon B. follikelstimulerend hormoon C. oestrogenen D. progestagenen C B C A B C C C C Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 109 van 232 1043. A. B. C. D. Welk van de onderstaande hormonen behoort niet tot de gonadotrope hormonen oxytocine FSH LH luteotroop hormoon 1044. A. B. C. D. Welk van de volgende hormonen wordt geproduceerd door het bijniermerg hydrocortison parathormoon renine adrenaline 1045. A. B. C. D. Welke bewering met betrekking tot adrenaline is onjuist adrenaline versnelt de hartactie adrenaline verhoogt de spanning in de skeletspieren adrenaline stimuleert de spijsvertering adrenaline verhoogt de bloedsuikerspiegel 1046. A. B. C. D. Welke bewering met betrekking tot hydrocortison is onjuist hydrocortison bevordert de gluconeogenese hydrocortison remt ontstekingsreacties hydrocortison remt de ACTH-productie door de hypofyse hydrocortison bevordert de terugresorptie van natrium en water 1047. Welke bewering met betrekking tot oestrogenen is onjuist A. oestrogenen brengen het endometrium in de proliferatiefase B. oestrogenen bevorderen bij de vrouw de ontwikkeling van secundaire geslachtskenmerken C. oestrogenen remmen de FSH-productie D. oestrogenen remmen de LH-productie 1048. A. B. C. D. Welke bewering over het groeihormoon is juist het wordt geproduceerd in de hypofysevoorkwab het wordt gedurende het gehele leven geproduceerd het bevordert de eiwitsynthese in cellen alle bovenstaande beweringen zijn juist 1049. A. B. C. D. Welke bewering over het groeihormoon is niet juist het bevordert de groei van meerdere weefsels het wordt gedurende het gehele leven geproduceerd het bevordert de opname van aminozuren in de cellen het wordt geproduceerd door de hypothalamus 1050. A. B. C. D. Welke hormonen worden in de binnenste schorslaag van de bijnier gevormd mineraalcorticoïden glucocorticoïden oestrogenen en androgenen adrenaline en noradrenaline 1051. A. B. C. D. Welke hormonen worden in de buitenste schorslaag van de bijnier gevormd glucocorticoïden androgenen mineralocorticoïden oestrogenen 1052. A. B. C. D. Welke hormonen worden in de middelste schorslaag van de bijnier gevormd mineraalcorticoïden glucocorticoïden oestrogenen adrenaline en noradrenaline A D C D D D D C C B Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 1053. A. B. C. D. Welke van de volgende hormonen is een corticosteroïd hydrocortison parathormoon renine testosteron 1054. A. B. C. D. Welke van de volgende stoffen behoort tot de glucocorticoïden aldosteron adrenaline hydrocortison glucagon 1055. A. B. C. D. Welke van de volgende stoffen behoort tot de mineralocorticoïden aldosteron calcitonine hydrocortison parathormoon 1056. A. B. C. D. De huid speelt een belangrijke rol bij het opnemen van O2 uit de omgeving het constant houden van de zweetproductie de bescherming tegen uitwendige invloeden de regulatie van het zoutgehalte van het lichaam 1057. A. B. C. D. Haren worden gevormd door de opperhuid de lederhuid de subcutis de hoornlaag 1058. A. B. C. D. Vanuit welke structuur ontstaan de haren de opperhuid de lederhuid het onderhuidse vetweefsel het onderhuidse bindweefsel 1059. A. B. C. D. De basale cellaag van de epidermis bestaat uit plaveiselcellen overgangscellen kubische of cilindrische cellen trilhaarepitheel 1060. A. B. C. D. De epidermis bestaat uit verhoornend plaveiselepitheel niet verhoornend plaveiselepitheel kubisch epitheel bindweefselcellen 1061. A. B. C. D. Pigmentvormende cellen vindt men in de hoornlaag de moederlaag de lederhuid het onderhuidse bindweefsel 1062. A. B. C. D. Zweetklieren zijn ontstaan uit onderhuids bindweefsel lederhuid opperhuid hoornlaag blad 110 van 232 A C A C A A C A B C Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 1063. A. B. C. D. De huid bestaat uit de volgende lagen epidermis, dermis en subcutis stratum corneum, dermis en subcutis stratum corneum, stratum basale en subcutis epidermis, corium en stratum basale 1064. A. B. C. D. De huid bestaat uit de volgende lagen opperhuid, lederhuid en slijmlaag hoornlaag, lederhuid en vetweefsel hoornlaag, slijmlaag en onderhuidse bindweefsel opperhuid, lederhuid en onderhuidse bindweefsel 1065. A. B. C. D. De kiemlaag van de huid ligt in de hoornlaag de lederhuid het onderhuidse bindweefsel de opperhuid 1066. A. B. C. D. De onderste cellaag van de epidermis bestaat uit overgangscellen kubische of cilindrische cellen trilhaarepitheel plaveiselcellen 1067. A. B. C. D. De lederhuid bestaat uit vetweefsel en losmazig bindweefsel cilindrische cellen collagene en elastische bindweefselvezels de kiemlaag van de huid blad 111 van 232 1068. Een vrouw epileert haar onderbenen; uit welke lagen van de huid kunnen de haren worden getrokken A. alleen de opperhuid B. de opperhuid en de lederhuid C. de hoornlaag, de kiemlaag en de lederhuid D. de opperhuid, de lederhuid en het onderhuidse bindweefsel 1069. A. B. C. D. Het stratum basale of de moederlaag van de huid bestaat uit plaveiselcellen overgangsepitheel kubische of cilindrische cellen stekelcellen 1070. A. B. C. D. De cellen die het pigment vormen vindt men in de lederhuid de hoornlaag het onderhuidse bindweefsel de moederlaag 1071. A. B. C. D. De lichaamstemperatuur wordt geregeld door de mate van bloeddoorstroming door de huid het niveau van de stofwisseling het willekeurige zenuwstelsel het onwillekeurige zenuwstelsel 1072. A. B. C. D. De lichaamstemperatuur wordt gereguleerd door de huiddoorbloeding de hypothalamus de zweetklieren de thalamus A D D B C D C D D B Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 112 van 232 1073. De spiertjes in de huid die verantwoordelijk zijn voor het zogenaamde kippenvel, zijn bevestigd aan een A. zweetklier B. haarzakje C. zenuwuitloper D. bloedvat 1074. A. B. C. D. De zweetklieren in de huid spelen een rol bij warmte-afgifte door middel van uitstraling bescherming tegen afkoeling door stilleggen van de zweetsecretie alle bovenstaande alternatieven warmte-afgifte door middel van verdamping 1075. A. B. C. D. Het lichaam verliest de meeste warmte door transpireren verlaging van het niveau van de stofwisseling verlaging van de bloeddoorstroming door de weefsels uitstraling 1076. A. B. C. D. 'Kippenvel' krijg je door vasoconstrictie = bloedvatvernauwing samentrekken van gladde spiertjes in de huid vasodilatatie = bloedvatverwijding samentrekken van dwarsgestreept spierweefsel in de huid 1077. A. B. C. D. Bij stijging van de lichaamstemperatuur zien we vermindering van de zweetproductie vermindering van de doorbloeding van de huid rechtop gaan staan van de haren vermeerdering van de doorbloeding van de huid 1078. A. B. C. D. Het lichaam verliest z'n warmte voornamelijk door middel van regeling van de huiddoorbloeding uitstraling zweten rillen 1079. A. B. C. D. Dat de huid rekbaar is komt door de bouw van ... de hoornlaag de kiemlaag de lederhuid de opperhuid 1080. A. B. C. D. De borsten van de vrouw bestaan voor het grootste gedeelte uit ... epitheel klierweefsel elastisch bindweefsel vetweefsel 1081. A. B. C. D. De groei van nagels vindt plaats vanuit ... de kiemlaag de hoornlaag de lederhuid het onderhuids bindweefsel 1082. A. B. C. D. De huid bestaat van buiten naar binnen uit ... opperhuid, lederhuid en kiemlaag hoornlaag, lederhuid en vetweefsel hoornlaag, kiemlaag en opperhuid opperhuid, lederhuid en onderhuids bindweefsel B D D B D B C D A D Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 113 van 232 1083. A. B. C. D. De lederhuid bestaat voornamelijk uit ... epitheel klierweefsel bindweefsel spierweefsel 1084. A. B. C. D. Een functie van de huid is ... het bevorderen van de gaswisseling het mogelijk maken van bewegingen het beschermen tegen invloeden van buitenaf het bevorderen van de bloedstolling 1085. A. B. C. D. Haren worden gevormd door cellen van .... de opperhuid de papillaire laag van de lederhuid de reticulaire laag van de lederhuid het onderhuidse bindweefsel 1086. A. B. C. D. Het centrum voor de temperatuurregulatie ligt in ... de huid de lever het ruggenmerg de hersenen 1087. A. B. C. D. Het lichaam produceert zweet wanneer ... de warmte-isolatie van de huid onvoldoende is de warmte-afgifte via de huid onvoldoende is de huid te droog is de hoeveelheid water in het lichaam te hoog is 1088. A. B. C. D. Het rood worden van de huid bij emotie is het gevolg van ... vasodilatatie van bloedvaten in de epidermis vasoconstrictie van bloedvaten in de epidermis vasodilatatie van bloedvaten in de dermis vasoconstrictie van bloedvaten in de dermis 1089. ... A. B. C. D. Het rood worden van de huid tijdens zware lichamelijke inspanning is het gevolg van 1090. A. B. C. D. Het vetweefsel van de huid bevindt zich ... in de lederhuid in de kiemlaag in het onderhuidse bindweefsel in de hoornlaag C B A D B C C vasodilatatie in de epidermis vasoconstrictie in de epidermis vasodilatatie in de dermis vasoconstrictie in de dermis 1091. Iemand heeft een bloedende schaafwond. Welke laag is (of welke lagen zijn) in ieder geval beschadigd A. de hoornlaag B. de hoornlaag en de kiemlaag C. de hoornlaag, de kiemlaag en de lederhuid D. de hoornlaag, de kiemlaag, de lederhuid en het onderhuidse bindweefsel C C Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 1092. A. B. C. D. In welke laag van de huid bevinden zich de meeste vetcellen in de hoornlaag in de kiemlaag in de lederhuid in het onderhuidse bindweefsel 1093. A. B. C. D. In welke laag van de huid bevinden zich dode cellen in het stratum corneum in het stratum germinativum in de dermis in de subcutis 1094. A. B. C. D. In welke laag van de huid vindt pigmentvorming plaats in de subcutis in de lederhuid in de kiemlaag in de hoornlaag 1095. A. B. C. D. Nagels bestaan uit ... dode cellen met veel hoornstof dode cellen met weinig hoornstof levende cellen met veel hoornstof levende cellen met weinig hoornstof 1096. A. B. C. D. Pigmentvorming vindt plaats in ... het stratum basale het stratum corneum de dermis de subcutis 1097. A. B. C. D. Talgklieren ... hebben een eigen afvoergang door de hoornlaag naar buiten hebben een gezamenlijke afvoergang met zweetklieren monden uit in de haarzakjes monden uit in het onderhuidse bindweefsel 1098. A. B. C. D. Talgkliertjes monden uit in ... de haarpapil de haarwortel het haarzakje de haarschacht 1099. A. B. C. D. Uit welk weefsel is de subcutis opgebouwd reticulair bindweefsel met vetcellen collageen bindweefsel met vetcellen losmazig bindweefsel met vetcellen elastisch bindweefsel met vetcellen 1100. A. B. C. D. Waar treft men cerumen-producerende zweetklieren aan rondom de tepel van de borstklieren in het klierweefsel van de borstklieren rondom het haarzakje in de uitwendige gehoorgang 1101. A. B. C. D. Wat is de functie van het vetweefsel in de subcutis warmte-isolator brandstofopslag stootkussen alle bovenstaande functies zijn van toepassing blad 114 van 232 D A C A A C C B D D Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 1102. A. B. C. D. blad 115 van 232 Wat is kenmerkend voor de opperhuid deze is een aaneengesloten laag van aan elkaar grenzende cellen deze bestaat uit losliggende cellen met veel hoornstof ertussen deze bestaat uit losliggende cellen met veel collagene vezels ertussen deze bestaat uit losliggende cellen met veel chondrine ertussen 1103. Welke laag van de huid fungeert als isolatielaag en beschermt tegen koude omgevingstemperaturen A. de subcutis B. de dermis C. het stratum germinativum D. het stratum corneum 1104. A. B. C. D. Welke laag van de huid wordt gekenmerkt door een hoge celdelingsactiviteit de lederhuid de hoornlaag het onderhuidse bindweefsel de kiemlaag 1105. A. B. C. D. Zweet bevat voornamelijk ... water en melkzuur water en antilichamen water en zouten water en ureum 1106. A. B. C. D. Wat verstaat men onder de fysiologie van het hart de bouw van het hart de werking van het hart de grootte van het hart de vorm van het hart 1107. A. B. C. D. De regulatie van de bloeddruk is een......verrichting van het lichaam anabole animale willekeurige autonome 1108. A. B. C. D. De studie van de anatomie van de lever betreft de ..... van de lever bouw bouw en werking werking functie 1109. A. B. C. D. De studie van de anatomie van het hart betreft de ..... van het hart bouw bouw en werking werking functie 1110. A. B. C. D. De studie van de fysiologie van de lever betreft de ...... van de lever. bouw bouw en werking functies weefselstructuur 1111. A. B. C. D. De studie van de fysiologie van het hart betreft de ..... van het hart bouw bouw en werking werking mogelijke afwijkingen A A D C A D A A C C Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 116 van 232 1112. A. B. C. D. Het grootste inwendige orgaan van het menselijk lichaam is de hersenen de lever de huid het hart 1113. A. B. C. D. Het maagdarmkanaal is hirarchisch gezien een orgaan orgaanstelsel weefselstructuur organisme 1114. A. B. C. D. In het vakgebied Anatomie houdt men zich bezig met de bestudering van de werking van het menselijk lichaam de functies van het menselijk lichaam de ontwikkeling van het menselijk lichaam de bouw van het menselijk lichaam 1115. A. B. C. D. In het vakgebied Fysiologie houdt men zich bezig met de bestudering van de functies van het menselijk lichaam de groei van het menselijk lichaam de ontwikkeling van het menselijk lichaam de bouw van het menselijk lichaam 1116. A. B. C. D. Tot de vegetatieve verrichtingen behoren het lopen het eten de spijsvertering het bestuderen van de leerstof 1117. A. B. C. D. Welk van de volgende kenmerken is NIET karakteristiek voor levende organismen adaptatie voortbeweging voortplanting groei 1118. A. B. C. D. De huid is een orgaan orgaanstelsel weefselstructuur organisme 1119. A. B. C. D. Het hart is hiërarchisch gezien een orgaan orgaanstelsel weefsel organisme 1120. Het menselijk lichaam heeft een hiërarchische opbouw. Welke hiërarchische volgorde is de juiste A. cel, organel, orgaan, orgaanstelsel, organisme B. weefsel, orgaan, organel, orgaanstelsel, organisme C. orgaan, cel, weefsel, orgaanstelsel, organisme D. cel, weefsel, orgaan, orgaanstelsel, organisme 1121. A. B. C. D. Het skelet mag men een ..... noemen orgaan orgaanstelsel weefselstructuur organisme B B D A C B A A D B Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 1122. A. B. C. D. blad 117 van 232 Een orgaanstelsel is samengesteld uit een groep organen, die ... dicht bij elkaar liggen dezelfde structuur bezitten samen een bepaalde functie verrichten door bloedvaten met elkaar verbonden zijn 1123. Het menselijk lichaam heeft een hiërarchische opbouw. Welke hiërarchische volgorde is de juiste A. cel-organel-orgaan-orgaanstelsel-organisme B. cel-weefsel-orgaan-orgaanstelsel-organisme C. orgaan-cel-weefsel-orgaanstelsel-organisme D. weefsel-orgaan-organel-orgaanstelsel-organisme 1124. Het volgende kenmerk van het leven is HET MEEST karakteristiek voor levende organismen A. adaptatie B. voortbeweging C. stofwisseling D. voortplanting 1125. A. B. C. D. Een kenmerk van leven is ... opname van voedingsstoffen voor de energiestofwisseling de neiging tot soorthandhaving aanpassing aan omstandigheden alle bovengenoemde antwoorden zijn kenmerken van leven 1126. A. B. C. D. Onder het milieu interieur verstaat men ... de extracellulaire vloeistof de intercellulaire vloeistof het celplasma het kernplasma 1127. A. B. C. D. Wat wordt verstaan onder de term milieu exterieur de intracellulaire vloeistof het spijsverteringsstelsel de intercellulaire vloeistof de buitenwereld 1128. het A. B. C. D. De registratie van de elektrische activiteit van de hersenen aan de buitenzijde van hoofd is een ... elektro-cardiogram elektro-encefalogram elektro-myogram nog niet bestaande onderzoeksmethode 1129. A. B. C. D. Een elektro-myogram is een registratie van de elektrische activiteit van ... het hart de ruggemergzenuwen een spier de hersenen 1130. A. B. C. D. Welke onderzoeksmethode maakt gebruik van geluiden palpatie en percussie palpatie en auscultatie percussie en auscultatie percussie, auscultatie en palpatie C B C D B D B C C Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 118 van 232 1131. A. B. C. D. Welke onderzoeksmethode maakt gebruik van geluidsgolven echografie en percussie echografie en auscultatie percussie en auscultatie percussie, auscultatie en echografie 1132. A. B. C. D. Welk orgaanstelsel geeft geen stoffen af aan het milieu exterieur zenuwstelsel urinewegstelsel ademhalingstelsel begrenzingstelsel (huid) 1133. het A. B. C. D. Welk orgaanstelsel neemt stoffen op uit het milieu exterieur en geeft stoffen af aan milieu exterieur zenuwstelsel urinewegstelsel ademhalingstelsel hormoonstelsel 1134. A. B. C. D. Welke orgaanstelsels zorgen voor intergratie Bloedvatstelsel en zenuwstelsel Hormoonstelsel en spijsverteringsstelsel Hormoonstelsel en zenuwstelsel Bloedvatstelsel en hormoonstelsel 1135. A. B. C. D. Welke orgaanstelsels zorgen voor regulatie en coördinatie van orgaanfuncties bloedvatstelsel en hormoonstelsel bloedvatstelsel en zenuwstelsel hormoonstelsel en spijsverteringsstelsel hormoonstelsel en zenuwstelsel 1136. A. B. C. D. Animale verrichtingen staan onder controle van het willekeurige zenuwstelsel het vegetatieve zenuwstelsel het hormonale stelsel het autonome zenuwstelsel 1137. A. B. C. D. Het opmaken van bedden is een ..... verrichting animale anabole vegetatieve autonome 1138. Welke orgaanstelsels zorgen voor de regulatie, samenhang en coördinatie van lichamelijke functies A. bloedvatstelsel en hormoonstelsel B. bloedvatstelsel en zenuwstelsel C. hormoonstelsel en spijsverteringsstelsel D. hormoonstelsel en zenuwstelsel 1139. A. B. C. D. De knie ligt ..... ten opzichte van de heup proximaal distaal dorsaal ventraal D A C C D A A D B Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 1140. A. B. C. D. De maag ligt ..... ten opzichte van de wervelkolom caudaal craniaal dorsaal ventraal 1141. A. B. C. D. Een frontale doorsnede van het lichaam is een doorsnede door het voorhoofd door het voorhoofdsbeen evenwijdig aan het voorhoofd dwars door het lichaam 1142. A. B. C. D. Een transversale doorsnede van het lichaam is een doorsnede door het voorhoofd verticaal door het lichaam evenwijdig aan het voorhoofd horizontaal door het lichaam 1143. A. B. C. D. Het binnenwaarts draaien van een arm of been staat bekend als anteflexie endorotatie exorotatie retroflexie 1144. A. B. C. D. Het naar buiten draaien van een arm of been staat bekend als anteflexie endorotatie exorotatie retroflexie 1145. A. B. C. D. Onder de term extensie verstaat men buigen spannen strekken draaien 1146. A. B. C. D. Onder de term 'flexie' verstaat men buigen spannen strekken draaien blad 119 van 232 1147. Wanneer een zijwaarts gestrekte arm naar de romp toe wordt bewogen is er sprake van A. abductie B. adductie C. anteflexie D. retroflexie 1148. Wanneer een zijwaarts gestrekte arm van de romp af wordt bewogen, is er sprake van A. abductie B. adductie C. anteflexie D. retroflexie D C D B C C A B A Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 1149. A. B. C. D. Wanneer men de arm naar achter beweegt is er sprake van anteflexie anteversie retroflexie adductie 1150. A. B. C. D. Wanneer men de arm naar voren beweegt is er sprake van anteflexie anteversie retroflexie adductie blad 120 van 232 1151. Wanneer men de onderarm zodanig draait dat de handpalm aan de bovenzijde komt te liggen is er sprake van A. endorotatie B. pronatie C. supinatie D. exorotatie 1152. Wanneer men de onderarm zodanig draait dat de handpalm aan de onderzijde komt te liggen is er sprake van A. endorotatie B. pronatie C. supinatie D. exorotatie 1153. ... A. B. C. D. Als de ligging van een orgaan aangeduid wordt met de term lateraal, wil dat zeggen dat dat dat dat het het het het orgaan orgaan orgaan orgaan C A C B C aan de achterzijde ligt naar de schedel toe ligt aan de zijkant ligt aan de voorzijde ligt 1154. Als een orgaan aan de achterzijde, tegen de rugzijde, gelegen is, wordt dit aangeduid met de term ... A. ventraal B. dorsaal C. lateraal D. distaal 1155. A. B. C. D. Als een orgaan aan de voorzijde, buikzijde, gelegen is, gebruikt men de term ... ventraal dorsaal craniaal caudaal 1156. A. B. C. D. De borstholte wordt gescheiden van de buikholte door ... het diafragma de pleurae het mediastinum de pleuraholte 1157. A. B. C. D. De term supinatie staat voor ... de beweging van de duim naar de vingers de beweging van de handpalm naar boven (bij gebogen elleboog) de draaiing van de atlas om een benige spil van de draaier de draaiing van het kuitbeen om het scheenbeen B A A B Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 1158. A. B. C. D. Hoe heet een zijwaartse beweging van een extremiteit naar de romp toe een abductie een adductie een extensie een flexie 1159. A. B. C. D. Hoe noemt men een naar voren gerichte beweging van het been abductie anteflexie adductie retroflexie blad 121 van 232 1160. Hoe wordt de beweging genoemd, waarbij de onderarm (met gebogen elleboog) zodanig gedraaid wordt, dat de handpalm naar beneden wijst A. endorotatie B. pronatie C. supinatie D. exorotatie 1161. A. B. C. D. Pronatie en supinatie zijn bewegingsmogelijkheden in het gewricht tussen ... spaakbeen en ellepijp bovenbeen en scheenbeen ellepijp en handwortelbeentjes handwortelbeentjes en middenhandsbeentjes 1162. A. B. C. D. Voor welke beweging wordt de term abductie gebruikt de voorzijde van de arm naar binnen draaien de voet naar buiten draaien een zijwaartse beweging van het been van de romp af een zijwaartse beweging van het been naar de romp toe 1163. A. B. C. D. Voor welke beweging wordt de term adductie gebruikt het naar de romp toe bewegen van de ledematen het van de romp af bewegen van de ledematen een beweging van de onderarm waarbij de duim naar buiten draait een beweging van de onderarm waarbij de duim naar binnen draait 1164. dat A. B. C. D. Wanneer men de onderarm (vanuit een gebogen ellebooggewricht) zodanig draait de handpalm naar boven wijst, is er sprake van ... endorotatie pronatie supinatie exorotatie 1165. A. B. C. D. Wat verstaat men onder het begrip flexie buigen strekken voorwaarts heffen achterwaarts heffen 1166. A. B. C. D. Wat verstaat men onder rotatie buiging heffing strekking draaiing B B B A C B C A D Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 1167. A. B. C. D. Wat wordt bedoeld met opponeren plaatsing van de duim tegenover de vingers buiging van het polsgewricht strekking van de vingers draaiing van de radius om de ulna 1168. A. B. C. D. Welke beweging komt overeen met de term extensie buigen strekken heffen draaien 1169. A. B. C. D. Welke beweging vindt in de onderarm plaats tijdens pronatie De ulna draait om de radius De radius draait om de ulna De fibula draait om de tibia De tibia draait om de fibula blad 122 van 232 1170. Welke beweging wordt aangeduid met de term pronatie A. het naar binnen draaien van de onderarm waardoor de handpalm naar beneden wijst B. het naar buiten draaien van de onderarm waardoor de handpalm naar boven wijst C. het buigen van de arm D. het strekken van de arm 1171. A. B. C. D. Welke omschrijving gebruikt men bij het begrip endorotatie een extremiteit van de romp af bewegen een extremiteit naar de romp toe bewegen een binnenwaarts draaiende beweging van het been een buitenwaarts draaiende beweging van de arm 1172. A. B. C. D. Voortplanting is een levensproces waarbij... een eicel ontstaat een zaadcel zich ontwikkelt een bevruchte eicel zich ontwikkelt zelfhandhaving de hoofdrol speelt 1173. A. B. C. D. De musculus triceps brachii is een adductor extensor flexor abductor 1174. A. B. C. D. De achillespees is gehecht aan het sprongbeen het hielbeen het kuitbeen het scheenbeen 1175. A. B. C. D. De Latijnse benaming voor de kleermakersspier is m.masseter m.sartorius m.deltoideus m.trapesius 1176. A. B. C. D. De musculus quadriceps femoris is de buiger van het onderbeen de strekker van het onderbeen de buiger van het bovenbeen de strekker van het bovenbeen A B B A C C B B B B Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 1177. A. B. C. D. Welke spier zorgt voor de endorotatie van het onderbeen kleermakersspier kuitspier vierhoofdige dijspier tweehoofdige dijspier 1178. A. B. C. D. Welke spier zorgt voor het naar binnen draaien van het onderbeen. De kuitspier vierhoofdige dijspier tweehoofdige dijspier kleermakersspier 1179. A. B. C. D. De anus bevindt zich aan de onderzijde van het diafragma urogenitale bovenzijde van het diafragma urogenitale bovenzijde van de musculus levator ani onderzijde van de musculus levator ani 1180. A. B. C. D. De bekkenbodem van de man is voornamelijk opgebouwd uit bindweefsel spierweefsel kraakbeen beenweefsel 1181. A. B. C. D. De bekkenbodem van de vrouw is voornamelijk opgebouwd uit bindweefsel spierweefsel kraakbeen beenweefsel 1182. A. B. C. D. De bekkenbodem wordt voornamelijk gevormd door de musculus levator ani het diafragma urogenitale de anus en de urinebuis de linea arcuata 1183. A. B. C. D. De de doorgang voor de urethra bevindt zich in het diafragma urogenitale de musculus levator ani de wand van de blaas de linea arcuata 1184. A. B. C. D. De musculus levator ani vormt als het ware een trechter tussen het darmbeen en het staartbeen de schaambeenderen en de stuitbeenderen de schaambeenderen en het staartbeen het darmbeen en de stuitbeenderen 1185. A. B. C. D. De willekeurige sluitspier van de blaas bevindt zich in de musculus levator ani de wand van de blaas de linea arcuata het diafragma urogenitale 1186. A. B. C. D. In het spiergedeelte van het diafragma vinden we de doorgangen voor de vena cava inferior de aorta de aorta en de vena cava inferior de oesofagus en de aorta blad 123 van 232 A D D B B A A C D D Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 1187. A. B. C. D. Welke structuur doorboort de bekkenbodemspier het rectum (endeldarm) de urethra (urinebuis) de vagina alle drie bovengenoemde structuren 1188. A. B. C. D. De musculus gluteus maximus is een synoniem voor de grote bilspier deltaspier kuitspier monnikskapspier 1189. A. B. C. D. Injecties in de bilspier worden gegeven in de m.gluteus maximus m.biceps femoris m.quadriceps femoris m.sartorius 1190. A. B. C. D. De musculus pectoralis major is de lange rugspier grote borstspier brede rugspier monnikskapspier 1191. A. B. C. D. De musculus pectoralis major is de deltaspier monnikskapspier kleermakersspier grote borstspier 1192. A. B. C. D. De tweehoofdige bovenarmspier (biceps brachii) is een toevoerder strekker buiger afvoerder 1193. A. B. C. D. De volgende spieren zijn extensoren m.biceps brachii, m.quadriceps femoris m.triceps brachii, m.quadriceps femoris m.biceps brachii, m.biceps femoris m.triceps brachii, m.biceps femoris 1194. A. B. C. D. De volgende spieren zijn flexoren m.biceps brachii, m.quadriceps femoris m.triceps brachii, m.quadriceps femoris m.biceps brachii, m.biceps femoris m.triceps brachii, m.biceps femoris 1195. A. B. C. D. Aan het ligament van Poupart hechten zich de borstwandspieren buikwandspieren rugspieren bovenbeenspieren blad 124 van 232 1196. Als de chirurg een incisie maakt in de laterale buikwand, hoeveel spierlagen passeert hij dan. A. 0 B. 1 C. 2 D. 3 D A A B D C B C B D Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 125 van 232 1197. Als de chirurg een incisie maakt ter hoogte van de linea alba, hoeveel spierlagen passeert hij dan A. 0 B. 1 C. 2 D. 3 1198. Als de chirurg een incisie maakt ter hoogte van de rectusschede, hoeveel spierlagen passeert hij dan. A. 0 B. 1 C. 2 D. 3 1199. A. B. C. D. Bij welke van de onderstaande spieren treft men aponeurosen aan armspier beenspier buikspieren kauwspieren 1200. A. B. C. D. De benaming "ligament van Poupart" is een synoniem voor het lieskanaal de ronde baarmoederband de liesband de ductus deferens 1201. A. B. C. D. De buikpers ontstaat door contractie van de musculus obliquus externus abdominis de musculus obliquus internus abdominis de musculus rectus abdominis alle buikspieren 1202. A. B. C. D. De volgende structuur gaat over de liesband heen de grote bloedvaten voor het been de lymfevaten voor het been de zenuwen voor het been de ronde baarmoederband 1203. A. B. C. D. De volgende structuur loopt NIET onder het ligamentum inguinale door de arteria femoralis de zaadleider de lymfevaten voor het been de zenuwen voor het been 1204. A. B. C. D. De zaadleider van de man loopt over de liesband heen onder de liesband door over het lieskanaal heen door de liesband 1205. A. B. C. D. Het aantal spierlagen in de laterale buikwand bedraagt 1 2 3 4 A B C C D D B A C Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 1206. A. B. C. D. blad 126 van 232 De meest voorkomende contractie-vorm bij het dwarsgestreepte spierweefsel is de auxotonische contractie isotonische contractie isometrische contractie tonische contractie 1207. Stel dat je een gewicht van twee kilo optilt, welke contractievorm vindt er dan plaats A. hypertonisch B. isometrisch C. isotonisch D. auxotonisch 1208. Wanneer de spanning in een spier toeneemt waardoor deze spier korter wordt spreken we van een A. auxotonische contractie B. isotonische contractie C. isometrische contractie D. tonische contractie 1209. A. B. C. D. Wanneer een spier zich aanspant maar daarbij niet korter wordt spreken we van een auxotonische contractie isotonische contractie isometrische contractie tonische contractie 1210. A. B. C. D. In het centrum tendineum van het diafragma vinden we de doorgang(en) voor de vena cava inferior de aorta de aorta en de vena cava inferior de oesofagus en de vena cava inferior 1211. A. B. C. D. In het gespierde gedeelte van het diafragma bevinden zich de openingen voor de luchtpijp en aorta aorta en slokdarm onderste en bovenste holle ader aorta en onderste holle ader 1212. A. B. C. D. De mimische spieren worden geïnnerveerd door de ..... hersenzenuw 1e 5e 7e 10e 1213. A. B. C. D. De musculus sternocleidomastoideus bevindt zich tussen de processus xiphoideus, de symfyse en het promontorium het mastoid, het sternum en het acromion het sternum, het sleutelbeen en het mastoid het sternum, de processus coracoideus en het mastoid 1214. A. B. C. D. De musculus temporalis bevindt zich tussen het jukbeen en de bovenkaak de bovenkaak en de onderkaak het slaapbeen en de onderkaak het slaapbeen en het jukbeen A D A C A B C C C Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 1215. A. B. C. D. De Nederlandse benaming voor "musculus sternocleidomastoideus" is schuine halsspier rechte halsspier diepe halsspier borstbeen-sleutelbeenspier 1216. A. B. C. D. De schuine halsspier bevindt zich tussen het slaapbeen en het borstbeen het sleutelbeen en het borstbeen het slaapbeen en de bovenste rib het borstbeen en de bovenste rib 1217. A. B. C. D. Een peesschede is een soort kraakbeenkoker bindweefselomhulling slijmbeurs vetachtige omhulling van een pees 1218. A. B. C. D. Pezen zijn ..... rekbaar niet een klein beetje behoorlijk sterk 1219. A. B. C. D. De musculus trapezius is de deltaspier grote borstspier kleermakersspier monnikskapspier 1220. A. B. C. D. Slijmbeurzen komen vooral voor bij uitstekende botpunten tussen spieren en pezen tussen de gewrichtsvlakken in de spieren 1221. A. B. C. D. De spanning van de in rust zijnde spier wordt genoemd clonus tonus contractie tonische contractie 1222. A. B. C. D. Hoe noemt men de rustspanning van een spier rustpotentiaal tetanus tonus clonus 1223. A. B. C. D. Door het spierstelsel wordt geproduceerd rode bloedcellen vitamine-K glycogeen warmte 1224. A. B. C. D. Contractie van de musculus trapezius (monnikskapspier) resulteert in ... adductie van de arm abductie van de arm naar achteren trekken van de schouders naar voren trekken van de schouders blad 127 van 232 A A C A D A B C D C Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 128 van 232 1225. A. B. C. D. De bindweefsel omhulling om een spier noemt men ... pees spierfascie synoviaal- membraan spierbuik 1226. A. B. C. D. De hamstrings ... zijn extensoren zijn flexoren zorgen voor strekking van het kniegewricht zorgen voor strekking van het heupgewricht 1227. A. B. C. D. De m. gastrocnemius en m. soleus zijn: dorsaalflexoren plantairflexoren palmairflexoren geen flexoren 1228. A. B. C. D. De musculus gluteus maximus (grote bilspier) ligt ... achter het bekken voor het bekken in de bekkenholte in geen van bovengenoemde gebieden 1229. A. B. C. D. De musculus pectoralis major (grote borstspier) ligt op ... de voorste borstwand de wervelkolom het schouderblad geen van bovengenoemde structuren 1230. A. B. C. D. De rectusschede vormt een omhulling rondom ... het lieskanaal de diepere rugspieren de schuine buikspieren de rechte buikspieren 1231. A. B. C. D. De spieren die zorgen voor buigbewegingen noemt men ... exoratoren flexoren adductoren extensoren 1232. A. B. C. D. De spieren die zorgen voor strekbewegingen noemt men ... extensoren endoratoren abductoren flexoren 1233. A. B. C. D. De vierhoofdige dijbeenspier (m. quadriceps) ... is een extensor is een flexor zorgt voor buiging van het kniegewricht zorgt voor buiging van het heupgewricht 1234. A. B. C. D. Door welke structuur zijn de beide rechte buikspieren van elkaar gescheiden linea alba promontorium symfyse sternum B B B A A D B A A A Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 1235. A. B. C. D. blad 129 van 232 Hoe noemt men spieren die tegengestelde bewegingen veroorzaken antagonisten extensoren flexoren synergisten 1236. In welke van de onderstaande spier of spieren hebben de spiervezels een diagonaal verloop A. in de musculi intercostales interni (binnenste tussenribspieren) B. in de musculus rectus abdominis (rechte buikspier) C. in de musculus transversus abdominis (schuine buikspier) D. in geen van bovengenoemde spieren 1237. A. B. C. D. Mimische spieren zijn vastgehecht aan ... een peesplaat een ronde pees het kaakbeen de huid 1238. A. B. C. D. Wat is de belangrijkste functie van de tussenribspieren Ondersteuning van de ademhalingsbewegingen De fixatie van de ribben De bescherming van organen in de thorax Stabilisatie van de lichaamshouding 1239. A. B. C. D. Welke bewering over de extremiteitsspieren is juist in de arm liggen de buigspieren aan de achterzijde in het been liggen de buigspieren aan de voorzijde in de arm liggen de strekspieren aan de voorzijde in het been liggen de strekspieren aan de voorzijde 1240. A. B. C. D. Welke buikwandspier ligt het meest naar binnen toe de rechte buikspier de buitenste schuine buikspier de binnenste schuine buikspier de dwarse buikspier 1241. A. B. C. D. Welke spieren zijn buigspieren de m. biceps branchii en de m. quadriceps femoris de m. triceps branchii en de m. quadriceps femoris de m. triceps branchii en de m. biceps femoris de m. biceps branchii en de m. biceps femoris 1242. Welke spieren zorgen voor het bewegen van de onderkaak ten opzichte van de bovenkaak A. halsspieren B. mimische spieren C. kauwspieren D. tongspieren 1243. A. B. C. D. Welke van de onderstaande spieren bestaan uit dwarsgestreept spierweefsel de diepe rugspieren de dwarse buikspieren de schuine buikspieren alle bovengenoemde spieren A A D A D D D C D Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 130 van 232 1244. A. B. C. D. Welke van de onderstaande spieren speelt een rol bij de ademhaling het diafragma de m. pectoralis major de mm. recti abdominis geen van bovengenoemde spieren 1245. A. B. C. D. Welke van de volgende organen behoort NIET tot het spijsverteringsstelsel pancreas lever milt duodenum 1246. A. B. C. D. Wat wordt bedoeld met assimilatie afbraak van stoffen opbouw van stoffen omzetten van een stof in de andere stof productie van energie 1247. A. B. C. D. Wat wordt bedoeld met dissimilatie afbraak van stoffen opbouw van stoffen omzetten van een stof in de andere stof productie van energie 1248. De bloedvaten, lymfevaten en zenuwen die vanuit de achterste buikwand naar de darm gaan, lopen door het A. mesenterium B. omentum majus C. omentum minus D. peritoneum 1249. A. B. C. D. De ophangband van het jejunum en ileum wordt genoemd omentum majus peritoneum viscerale mesenterium omentum minus 1250. A. B. C. D. De volgende buikorganen liggen intraperitoneaal colon ascendens, blaas, pancreas sigmoid, coecum, milt dunne darm, lever, aorta colon transversum, nieren, uterus 1251. we A. B. C. D. Het deel van het buikvlies dat tegen de binnenwand van de buikholte ligt noemen A C B A A C B B peritoneum viscerale peritoneum parietale omentum majus mesenterium 1252. Het deel van het buikvlies dat vergroeid is met de buitenwand van de buikorganen noemen we A. mesenterium B. peritoneum viscerale C. peritoneum parietale D. omentum B Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 1253. A. B. C. D. Het orgaanstandig deel van het buikvlies noemen we peritoneum parietale omentum mesenterium peritoneum viscerale 1254. A. B. C. D. Het peritoneum parietale is de binnenbekleding van het maagdarmkanaal het orgaanstandig buikvlies de buitenbekleding van het maagdarmkanaal het wandstandig buikvlies 1255. A. B. C. D. Het peritoneum viscerale is de binnenbekleding van het maagdarmkanaal het orgaanstandig buikvlies de buitenbekleding van het maagdarmkanaal het wandstandig buikvlies 1256. A. B. C. D. Het wandstandig deel van het buikvlies noemen we mesenterium peritoneum parietale peritoneum viscerale omentum 1257. A. B. C. D. Intraperitoneaal liggen de volgende organen duodenum, jejunum en ileum ureteren en blaas pancreas en aorta abdominalis milt en galblaas 1258. A. B. C. D. Retroperitoneaal liggen de volgende organen duodenum, jejunum en ileum duodenum, nieren en pancreas pancreas, colon transversum en aorta abdominalis lever, milt en galblaas 1259. A. B. C. D. Welke van de volgende organen liggen retroperitoneaal duodenum, pancreas en colon ascendens maag en het gehele colon pancreas, colon descendens en ileum coecum, sigmoid en ileum 1260. A. B. C. D. De appendix van de blinde darm heeft als functie afweerfunctie opslagfunctie productie van vitamine-K heeft GEEN functie 1261. A. B. C. D. De binnenste sfincter van de anus bevat de volgende soort spierweefsel glad en willekeurig dwarsgestreept en willekeurig glad en onwillekeurig dwarsgestreept en onwillekeurig 1262. A. B. C. D. De buitenste sfincter van de anus bevat de volgende soort spierweefsel glad en willekeurig dwarsgestreept en willekeurig glad en onwillekeurig dwarsgestreept en onwillekeurig blad 131 van 232 D D B B D B A A C B Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 132 van 232 1263. A. B. C. D. De dikke darm bestaat achtereenvolgens uit coecum; colon ascendens; colon transversum; colon descendens; sigmoid; rectum coecum; colon ascendens; colon transversum; colon descendens; rectum; sigmoid colon ascendens; coecum; colon transversum; colon descendens; rectum; sigmoid colon descendens; coecum; colon transversum; colon ascendens; rectum; sigmoid 1264. A. B. C. D. De dikke darm bevat GEEN villi microvilli plooien kronkels 1265. A. B. C. D. De dikke darm bevat GEEN bobbels lengte streping plooien darmvlokken 1266. we A. B. C. D. De dikke darm bezit een zogenaamde lengtestreping; deze lengtestreping noemen 1267. A. B. C. D. De dikke darm is aan de binnenzijde bekleed met éénlagig cilindrisch epitheel meerlagig plaveiselepitheel éénlagig plaveiselepitheel kubisch epitheel 1268. A. B. C. D. De functie van de dikke darm is NIET indikking van voedselresten afscheiding van spijsverteringssappen inwerking van darmbacterin vorming van vitamine K 1269. A. B. C. D. De klep van Bauhin bevindt zich op de overgang van dikke darm naar endeldarm papil van Vater naar darm slokdarm naar maag dunne darm naar dikke darm 1270. A. B. C. D. De klep van Bauhin bevindt zich op de overgang van slokdarm naar maag maag naar duodenum duodenum naar jejunum ileum naar colon A A D B haustrae teniae darmlissen plicae 1271. De longitudinale spierlaag van de dikke darm is gegroepeerd tot drie strengen; deze strengen noemen we A. plicae B. haustrae C. teniae D. darmlissen A B D D C Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 1272. A. B. C. D. In de dikke darm vindt het volgende NIET plaats indikking van voedselresten inwerking van darmbacteriën vorming van vitamine K afscheiding van spijsverteringsenzymen 1273. A. B. C. D. In de dikke darm vindt het volgende plaats vertering van voedsel resorptie van vetzuren en glycerol vorming van vitamine-K afscheiding van spijsverteringsenzymen 1274. A. B. C. D. Plicae, haustrae en taeniae zijn kenmerkend voor de dikke darm dunne darm pancreas lever 1275. A. B. C. D. Vitamine K wordt gevormd in de dunne darm de lever de dikke darm het plasma 1276. A. B. C. D. Welke functie hebben zowel de dunne darm als de dikke darm peristaltiek aanmaak van enzymen aanmaak van vitamine K resorptie van voedingsstoffen 1277. A. B. C. D. Welke van de volgende delen behoort NIET tot de dikke darm coecum jejunum appendix vermiformis sigmoid 1278. A. B. C. D. Welke functie hebben zowel de dunne darm als de dikke darm peristaltiek en slijmsecretie slijmsecretie en enzymaanmaak aanmaak van vitaminen K en enzymen peristaltiek en resorptie van eiwitten 1279. A. B. C. D. De belangrijkste functie van de dunne darm is resorptie van voedingsstoffen transport van voedingsstoffen indikken van voedselresten productie van vitamine K 1280. A. B. C. D. De dunne darm bestaat achtereenvolgens uit de volgende delen 12-vingerige darm, nuchtere darm, kronkeldarm, nuchtere darm, 12-vingerige darm, kronkeldarm, kronkeldarm, 12-vingerige darm, nuchtere darm, kronkeldarm, nuchtere darm, 12-vingerige darm, 1281. A. B. C. D. De dunne darm bestaat achtereenvolgens uit de volgende delen jejunum, duodenum, ileum, ileum, duodenum, jejunum, ileum, jejunum, duodenum, duodenum, jejunum, ileum, blad 133 van 232 D C A C A B A A A D Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 1282. A. B. C. D. blad 134 van 232 De dunne darm is aan de binnenzijde bekleed met trilhaarepitheel meerlagig plaveiselepitheel meerlagig cilindrisch epitheel éénlagig cilindrisch epitheel 1283. De grootste mate van oppervlaktevergroting in de dunne darm ontstaat door de aanwezigheid van de A. plooien van Kerckring B. villi C. microvilli D. darmlissen (-kronkels) 1284. Oppervlaktevergroting van het slijmvlies van de dunne darm wordt vooral gerealiseerd door de aanwezigheid van A. villi B. microvilli C. plicae en haustrae D. plooien van Kerckring 1285. A. B. C. D. Wat heeft NIETS met oppervlaktevergroting in het spijsverteringsstelsel te maken het kauwen van voedsel de inwerking van gal op vetdruppels de darmvlokken in de dunne darm de appendix van de blinde darm 1286. A. B. C. D. In de dunne darm vindt de afbraak plaats van koolhydraten eiwitten vetten A, B en C 1287. A. B. C. D. De papil van Vater bevindt zich in het ileum het jejunum het duodenum de maag 1288. A. B. C. D. Stimulatie tot afscheiding van gal en pancreassap wordt veroorzaakt door zoutzuur gastrine secretine prosecretine 1289. A. B. C. D. Welke stof bevindt zich NIET in het darmsap enterokinase saccharase maltase intrinsic factor 1290. A. B. C. D. De belangrijkste functie van gal is bruin kleuren van de ontlasting neutraliseren van het maagzuur bederfwering in de darm emulgeren van de vetten D C B D D C C D D Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 1291. A. B. C. D. De ductus choledochus is de verbinding tussen lever en ductus cysticus de verbinding tussen ductus hepaticus en galblaas de afvoergang van de galblaas naar het duodenum de afvoergang van de alvleesklier 1292. A. B. C. D. De volgende buis mondt NIET uit op de papil van Vater de ductus choledochus de ductus pancreaticus de ductus hepaticus de pancreasbuis 1293. A. B. C. D. De volgende buizen monden uit op de papil van Vater de ductus hepaticus en de ductus cysticus de ductus choledochus en de ductus pancreaticus de ductus hepaticus en de ductus choledochus de ductus cysticus en de ductus pancreaticus 1294. A. B. C. D. Gastrine is een hormoon uit het maagsap een hormoon uit de maagwand een stof die de maagsapproductie remt een enzym dat nodig is voor het sluiten van de pylorus 1295. A. B. C. D. De cellen van Kupffer zijn gelegen in de milt de thymus de lever het beenmerg 1296. A. B. C. D. De lever geeft zijn producten af aan de dunne darm de dikke darm het bloed A en C 1297. A. B. C. D. De lever ligt links boven in de buikholte tegen het middenrif rechts boven in de buikholte achter de maag rechts boven in de buikholte tegen de voorste buikwand links boven in de buikholte achter de alvleesklier 1298. A. B. C. D. De lever ontvangt bloed via de leverader en de poortader de leverbuis en de onderste holle ader de aorta en de leverbuis de poortader en de leverslagader 1299. A. B. C. D. De lever zal veel ureum produceren na het nuttigen van patat met mayonaise biefstuk met appelmoes brood met jam alcoholhoudende dranken 1300. A. B. C. D. De lever zorgt onder andere voor omzetting van aminozuren tot bloedeiwitten regulatie van de warmteproductie de vorming van vitamine K uit protrombine vorming van trombine blad 135 van 232 C C B B C D C D B A Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 136 van 232 1301. A. B. C. D. De opslag van glycogeen in de lever vindt plaats onder invloed van glucagon insuline NaHCO3 adrenaline 1302. A. B. C. D. Gal wordt geproduceerd door de lever galblaas pancreas wand van de dunne darm 1303. A. B. C. D. Gluconeogenese vindt plaats onder invloed van het hormoon adrenaline cortisol insuline glucagon 1304. A. B. C. D. Het bloed uit de lever wordt afgevoerd via de bovenste holle ader onderste holle ader poortader ductus hepaticus 1305. we A. B. C. D. Het synthetiseren van glucose zonder dat daarbij glycogeen omgezet wordt noemen 1306. A. B. C. D. In de cellen van Kupffer wordt o.a. opgeslagen geconjugeerde bilirubine zware metalen glycogeen onverteerbare vetten 1307. A. B. C. D. In de hilus van de lever bevindt zich o.a de poortader de aorta de darmslagader de ductus choledochus 1308. A. B. C. D. Naar en van de leverhilus lopen onder andere de volgende structuren ductus choledochus en arteria hepatica ductus hepaticus en vena portae arteria hepatica en ductus cysticus ductus hepaticus en vena hepatica 1309. A. B. C. D. Onder het begrip glucogenese verstaan we het omzetten van glucose in glycogeen het omzetten van glycogeen in glugose de productie van glucose zonder dat daarbij glycogeen wordt afgebroken het omzetten van glucose in fructose en galactose 1310. A. B. C. D. Onder het begrip gluconeogenese verstaan we het omzetten van glucose in glycogeen het omzetten van glycogeen in glugose de productie van glucose zonder dat daarbij glycogeen wordt afgebroken het omzetten van fructose en galactose in glucose B A B B A gluconeogenese glycogenolyse glucogenolyse glycogenese B A B B C Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 137 van 232 1311. A. B. C. D. Onder het begrip glycogenese verstaan we het omzetten van glucose in glycogeen het omzetten van glycogeen in glugose de productie van glucose zonder dat daarbij glycogeen wordt afgebroken het omzetten van fructose en galactose in glucose 1312. A. B. C. D. Onder het begrip glycogenolyse verstaan we het omzetten van glucose in glycogeen het omzetten van glycogeen in glucose de productie van glucose zonder dat daarbij glycogeen wordt afgebroken het omzetten van fructose en galactose in glucose 1313. A. B. C. D. Wanneer in de lever aminozuren omgezet worden in glucose is er sprake van glycogenolyse glycogenese conjugatie desaminatie 1314. Wanneer overtollige aminozuren in de lever omgezet worden tot glucose is er sprake van A. conjugatie B. glycogenolyse C. glycogenese D. desaminatie 1315. A. B. C. D. Wat bevindt zich NIET in de hilus van de lever de leverslagader de levergalbuis de poortader de onderste holle ader 1316. A. B. C. D. Wat bevindt zich NIET in de hilus van de lever de vena cava inferior de arteria hepatica de ductus hepaticus de vena portae 1317. A. B. C. D. Bij het zien van voedsel gebeurt het volgende reflectorisch wordt de maagsapsecretie op gang gebracht de galblaas contraheert de darmperistaltiek neemt af de pancreas wordt aangezet tot vorming van enzymen 1318. A. B. C. D. De buitenkant van de maag wordt bekleed door peritoneum viscerale omentum majus omentum minus mesenterium 1319. A. B. C. D. De functie van zoutzuur in het maagdarmkanaal is vooral het verteren van vetten het verteren van koolhydraten het doden van bacterin het stimuleren van de maagperistaltiek 1320. A. B. C. D. De ingang van de maag is de fundus de cardia het corpus de pylorus A B D D D A A A C B Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 1321. A. B. C. D. De maag is aan de binnenzijde bekleed met meerlagig cilindrisch epitheel meerlagig plaveiselepitheel éénlagig cilindrisch epitheel kubisch epitheel 1322. A. B. C. D. De nervus vagus heeft de volgende invloed op de maag hij remt de maagsapsecretie en stimuleert de maagperistaltiek hij stimuleert de maagsapsecretie en stimuleert de maagperistaltiek hij stimuleert de maagsapsecretie en remt de maagperistaltiek hij remt de maagsapsecretie en remt de maagperistaltiek 1323. A. B. C. D. De productie van maagsap wordt gestimuleerd door de nervus vagus en secretine de nervus vagus en gastrine de klieren van Brunner en de klieren van Lieberkhn gastrine en secretine 1324. A. B. C. D. De pylorus gaat open door de werking van gastrine de werking van secretine een tekort aan gastrine een tekort aan secretine 1325. A. B. C. D. De pylorus sluit door de werking van gastrine de werking van secretine een tekort aan gastrine een tekort aan secretine 1326. A. B. C. D. De als als als als pylorusspier wordt geopend er een zuur brokje voedsel in de dunne darm is er zuur voedsel in de pars pylorica van de maag aanwezig is er in de dunne darm een basisch milieu is er in de maag voldoende gastrine aanwezig is 1327. A. B. C. D. De als als als als pylorusspier wordt geopend er een zuur brokje voedsel in de dunne darm is er zuur voedsel in de pars pylorica van de maag aanwezig is er in de dunne darm een basisch milieu is de pylorusspier geprikkeld wordt door gastrine 1328. A. B. C. D. De uitgang van de maag is het antrum het corpus de pylorus de cardia 1329. A. B. C. D. Gastrine wordt geproduceerd door de maagwand de duodenumwand het pancreas de lever 1330. A. B. C. D. Het gedeelte van de maag bij de inmonding van de slokdarm heet pylorus antrum cardia fundus blad 138 van 232 C B B D B C C C A C Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 1331. A. B. C. D. Het horizontaal verlopend deel van de maag is het antrum het corpus de pylorus de cardia 1332. A. B. C. D. Het hormoon gastrine wordt vooral geproduceerd als de maagwand geprikkeld wordt door voedsel onder invloed van de prikkels van de nervus vagus als de duodenumwand geprikkeld wordt door HCL als de wand van de dunne darm geprikkeld wordt door NaHCO3 blad 139 van 232 1333. Hoewel de maagwand eiwit bevat, wordt dit niet aangetast door het maagsap. Dit komt doordat A. dit eiwit onverteerbaar is B. pepsine dit eiwit niet kan afbreken C. de maagwand door een slijmlaag wordt bedekt D. het maagsap geen eiwitsplitsende enzymen bevat 1334. A. B. C. D. In de maag vindt hoofdzakelijk de afbraak plaats van koolhydraten eiwitten vetten A, B en C 1335. A. B. C. D. Intrinsic factor zorgt ervoor dat de wand van de dunne darm vitamine-B12 kan opnemen vitamine-B12 door de maag opgenomen wordt de dikke darm vitamine-B12 kan produceren de lever vitamine-B12 kan opslaan 1336. A. B. C. D. Pepsinogeen wordt geactiveerd door trypsine enterokinase natriumbicarbonaat zoutzuur 1337. A. B. C. D. Pepsinogeen wordt geactiveerd tot pepsine door zoutzuur secretine enterokinase gastrine 1338. A. B. C. D. Waar ligt de maag links boven in de buikholte tegen het diafragma rechts boven in de buikholte tegen de voorste buikwand rechts boven in de buikholte achter de lever links boven in de buikholte achter de alvleesklier 1339. A. B. C. D. Welke stof bevindt zich NIET in het maagsap pepsinogeen zoutzuur intrinsic factor trypsinogeen 1340. A. B. C. D. Welke stof bevindt zich NIET in het maagsap lebferment zoutzuur amylase intrinsic factor A A C B A D A A D C Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 1341. A. B. C. D. Welke stof bevindt zich NIET in het maagsap gastrine zoutzuur pepsinogeen intrinsic factor 1342. A. B. C. D. Zoutzuur heeft GEEN functie bij de/het vetvertering remmen van de werking van maaglipase activeren van pepsinogeen afbreken van eiwitten 1343. A. B. C. D. Waar bevindt zich cement in de tand In de tandholte In de tandkroon In het wortelkanaal Rondom de tandwortel 1344. A. B. C. D. Amylase is een stof die polysacchariden splitst tot disacchariden vetten emulgeert eiwitten splitst tot aminozuren werkzaam is in een zuur milieu 1345. A. B. C. D. Bij het slikken gebeurt het volgende de huig gaat omhoog het strotklepje gaat omlaag de tong gaat omhoog alle bovengenoemde alternatieven 1346. A. B. C. D. De achterste begrenzing van de mondholte wordt gevormd door de voorste gehemeltebogen de achterste gehemeltebogen de huig het zachte gehemelte 1347. A. B. C. D. De gebitsformule van het blijvend gebit is per kaakhelft 2 snijtanden, 1 hoektand, 2 valse kiezen, 3 ware kiezen 2 snijtanden, 1 hoektand, 1 valse kies, 3 ware kiezen 4 snijtanden, 2 hoektanden, 2 valse kiezen, 2 ware kiezen 2 snijtanden, 2 hoektanden, 2 valse kiezen, 2 ware kiezen 1348. A. B. C. D. De glandula parotis is een klier die oorsmeer maakt klier die speeksel maakt voor het oor gelegen lymfklier achter het oor gelegen lymfklier 1349. A. B. C. D. De keelamandelen bevinden zich tussen de gehemeltebogen in de keel voor de gehemeltebogen achter de gehemeltebogen 1350. A. B. C. D. De keelwand is bekleed met trilhaarepitheel cilindrisch epitheel éénlagig plaveiselepitheel meerlagig plaveiselepitheel blad 140 van 232 A A D A D B A B A D Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 1351. A. B. C. D. De mond heeft als functie peristaltiek van voedsel klein maken van voedsel splitsen van eiwitten emulgeren van voedsel 1352. A. B. C. D. De mondholte is bekleed met trilhaarepitheel meerlagig plaveiselepitheel éénlagig plaveiselepitheel kubisch epitheel 1353. A. B. C. D. De oropharynx is de ..... en is bekleed met ..... neus-keelholte, meerlagig plaveisel epitheel strottenhoofd-keelholte, meerlagig plaveisel epitheel mond-keelholte, trilhaarepitheel mond-keelholte, meerlagig plaveisel epitheel 1354. A. B. C. D. De ring van Waldeyer bestaat voornamelijk uit de volgende soort weefsel bindweefsel spierweefsel kraakbeen lymfatisch weefsel 1355. A. B. C. D. De ring van Waldeyer bevindt zich in/bij de dunne darm dikke darm keelholte maag 1356. A. B. C. D. De ring van Waldeyer heeft een functie bij de afweer tegen ziektekiemen het slikken de darmperistaltiek het sluiten van de pylorus 1357. A. B. C. D. De smaak 'bitter' wordt het beste waargenomen op de ..... van de tong punt voor-zijrand achter-zijrand wortel 1358. A. B. C. D. De tong is bekleed met trilhaarepitheel cilindrisch epitheel éénlagig slijmvlies meerlagig plaveisel epitheel 1359. A. B. C. D. De uitmonding van de glandula sublingualis bevindt zich onder de tong in het wangslijmvlies ter hoogte van de bovenste, achterste kiezen in het wangslijmvlies ter hoogte van de onderste, achterste kiezen in de zijwand van de onderkaak 1360. A. B. C. D. De voorste wand van de mondholte wordt gevormd door de snijtanden en de hoektanden het harde gehemelte de lippen de gehemeltebogen blad 141 van 232 B B D D C A D D A C Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 1361. A. B. C. D. Dentes premolares zijn ware kiezen valse kiezen hoektanden snijtanden 1362. A. B. C. D. Het aantal gebitselementen van een melkgebit bedraagt 14 16 18 20 1363. A. B. C. D. Het aantal gebitselementen van een volwassen gebit bedraagt 28 30 32 34 1364. A. B. C. D. Het aantal gebitselementen van het melkgebit bedraagt 16 18 20 22 1365. A. B. C. D. Het aantal gebitselementen van het volwassen gebit bedraagt 26 28 30 32 1366. A. B. C. D. Het dak van de mondholte wordt gevormd door het zachte gehemelte en de huig het zachte en het harde gehemelte de gehemeltebogen en de huig de keelholte en de huig 1367. A. B. C. D. Het volgende onderdeel behoort tot de ring van Waldeijer de voorste gehemelteboog de achterste gehemelteboog de buis van Eustachius de neusamandel 1368. A. B. C. D. Het volgende weefsel behoort NIET tot een tand of kies kraakbeen pulpa cement dentine 1369. A. B. C. D. In het speeksel bevindt zich het enzym maltase lactase saccharase amylase 1370. A. B. C. D. Tijdens het slikken wordt de neusholte afgesloten door de huig het strotklepje het harde gehemelte het zachte gehemelte blad 142 van 232 B D C C D B D A D D Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 1371. A. B. C. D. De exocriene pancreas maakt o.a. de volgende stof amylase enterokinase glucagon erepsine 1372. A. B. C. D. De exocriene pancreas maakt o.a. de volgende stof enterokinase glucagon erepsine NaHCO3 (natriumbicarbonaat) 1373. A. B. C. D. De pancreas is een klier met ..... secretie alleen endocriene alleen exocriene endocriene en exocriene GEEN 1374. A. B. C. D. Het pancreas geeft zijn producten af aan het duodenum het jejunum het bloed A en C 1375. A. B. C. D. Het pancreassap heeft een ..... karakter alkalisch neutraal zuur **** 1376. A. B. C. D. Pancreassap bevat amylase, secretine, lipase amylase, trypsine, zoutzuur lipase, natriumbicarbonaat, glucagon lipase, trypsine, natriumbicarbonaat 1377. A. B. C. D. Trypsinogeen wordt door ..... geactiveerd tot trypsine. amylase HCL natriumbicarbonaat enterokinase 1378. A. B. C. D. Trypsinogeen wordt geactiveerd door trypsine enterokinase natriumbicarbonaat zoutzuur 1379. A. B. C. D. Voor glucagon uit de alvleesklier geldt het volgende het wordt gevormd door de kop van de alvleesklier het bevordert de omzetting van melkzuur in glycogeen het bevordert de omzetting van glycogeen in glucose heeft een verlagende invloed op het bloedsuikergehalte 1380. A. B. C. D. Voor insuline uit het pancreas geldt het volgende het wordt gevormd door de alfa-cellen van het pancreas het bevordert de omzetting van melkzuur in glycogeen het bevordert de omzetting van glycogeen in glucose het heeft een verlagende invloed op het bloedsuikergehalte blad 143 van 232 A D C D A D D B C D Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 144 van 232 1381. A. B. C. D. Welke stof bevindt zich NIET in het pancreassap lipase trypsinogeen amylase secretine 1382. A. B. C. D. Welke stof bevindt zich NIET in het pancreassap lipase trypsinogeen amylase zoutzuur 1383. A. B. C. D. Amylase is een stof die vetten emulgeert eiwitten splitst koolhydraten splitst glucose omzet tot glycogeen 1384. A. B. C. D. Amylase wordt gevormd door de maagwand de speekselklieren en het pancreas de lever en het pancreas de darmsapkliertjes en het pancreas 1385. A. B. C. D. De eindprodukten van de eiwitvertering in het maagdarmkanaal noemen we aminozuren glucose, fructose en galactose vetzuren en glycerol emulgeren 1386. De eindprodukten van de vertering van koolhydraten in het maagdarmkanaal noemen we A. aminozuren B. glucose, fructose en galactose C. vetzuren en glycerol D. emulgeren 1387. A. B. C. D. De eindprodukten van de vetvertering in het maagdarmkanaal noemen we aminozuren glucose, fructose en galactose vetzuren en glycerol emulgeren 1388. A. B. C. D. De functie van het darmsap is afbreken van voedingsstoffen doden van bacteriën indikken van voedselresten productie van vitamine-K 1389. A. B. C. D. De spijsverteringsorganen hebben GEEN functie bij het ontleden van het voedsel door enzymen de distributie van het verteerde voedsel door het bloed de opname van voedsel door het lichaam de opname van het verteerde voedsel in het bloed 1390. A. B. C. D. De volgende stof heeft een functie bij de splitsing van eiwitten amylase lipase trypsine maltase D D C B A B C A B C Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 145 van 232 1391. A. B. C. D. De volgende stof heeft een functie bij de splitsing van koolhydraten amylase lipase pepsine zoutzuur 1392. A. B. C. D. De volgende stof heeft een functie bij de vertering van eiwitten amylase lipase pepsine maltase 1393. A. B. C. D. De volgende stof heeft een functie bij de vetsplitsing amylase lipase peptidase zoutzuur 1394. A. B. C. D. Glucose wordt in ons lichaam opgeslagen in de vorm van vet eiwit mineralen glycogeen 1395. A. B. C. D. In speeksel bevindt zich het enzym amylase lipase proteinase trypsine 1396. A. B. C. D. In speeksel bevindt zich het enzym pepsine lipase amylase peptidase 1397. A. B. C. D. In welk deel van het spijsverteringskanaal begint de splitsing van eiwitten de mond de maag het duodenum de pancreas 1398. A. B. C. D. In welk deel van het spijsverteringskanaal begint de splitsing van koolhydraten de mond de maag het duodenum het pancreas 1399. A. B. C. D. In welk gedeelte van het spijsverteringskanaal begint de splitsing van vetten de pancreas de lever het duodenum het jejunum 1400. A. B. C. D. Koolhydraatsplitsende enzymen worden afgescheiden in de mondholte de mondholte, maag en dunne darm mondholte, dunne darm en pancreas maag, dunne darm en pancreas A C B D A C B A C C Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 1401. A. B. C. D. Na een koolhydraatrijke maaltijd gaat de alvleesklier veel insuline maken weinig insuline maken veel glucagon maken weinig glucagon maken 1402. A. B. C. D. Pepsine is een eiwitsplitsend enzym dat alleen in een zuur milieu werkt een vetsplitsend enzym dat alleen in een zuur milieu werkt een vetsplitsend enzym dat alleen in een basisch milieu werkt een koolhydraatsplitsend enzym dat alleen in een basisch milieu werkt 1403. A. B. C. D. Tijdens de resorptie komen de koolhydraten in de bloedvaten, de vetten in de lymfevaten de koolhydraten in de bloedvaten, de eiwitten in de lymfevaten de vetten in de bloedvaten, de eiwitten in de lymfevaten de eiwitten in de bloedvaten, de koolhydraten in de lymfevaten 1404. A. B. C. D. Welke stof bevindt zich NIET in het darmsap secretine enterokinase saccharase maltase 1405. A. B. C. D. Het hormoon secretine heeft de volgende werkingen opent pylorus, remt afscheiding NaHCO3, remt galsecretie opent pylorus, stimuleert afscheiding NaHCO3, stimuleert galsecretie sluit pylorus, remt afscheiding NaHCO3, stimuleert galsecretie sluit pylorus, stimuleert afscheiding NaHCO3, stimuleert galsecretie 1406. A. B. C. D. De bloedafvoer van de slokdarm vindt plaats naar de onderste holle ader de poortader de bovenste holle ader de leveraders 1407. A. B. C. D. De buitenste laag van de slokdarm heet muscularis sub-mucosa adventitia mucosa 1408. A. B. C. D. De oesophagus ligt ..... de trachea links van rechts van voor achter 1409. A. B. C. D. De slokdarm heeft als functie peristaltiek van voedsel transport van voedsel bevochtigen van voedsel emulgeren van voedsel 1410. A. B. C. D. De slokdarm ligt ..... de grote luchtpijp voor achter links van rechts van blad 146 van 232 A A A A D C C D B B Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 1411. A. B. C. D. De wand van de slokdarm bestaat van binnen naar buiten uit mucosa, submucosa, muscularis submucosa, mucosa, muscularis muscularis, submucosa, mucosa mucosa, muscularis, submucosa 1412. A. B. C. D. In het volgende orgaan wordt geen spijsverteringssap afgescheiden de mond de oesofagus de maag het duodenum 1413. A. B. C. D. De binnenbekleding van het maagdarmkanaal bestaat uit éénlagig cilindrisch epitheel éénlagig plaveisel epitheel meerlagig cilindrisch epitheel meerlagig plaveisel epitheel 1414. A. B. C. D. De wand van het maagdarmkanaal bestaat van binnen naar buiten uit mucosa, glad spierweefsel, serosa glad spierweefsel, mucosa, serosa serosa, mucosa, glad spierweefsel glad spierweefsel, serosa, mucosa 1415. A. B. C. D. Het maagdarmkanaal is vrijwel geheel bekleed met meerlagig plaveiselepitheel éénlagig plaveiselepitheel cilindrisch epitheel kubisch epitheel 1416. A. B. C. D. Aan het begin van een slikbewegingen gaat ... de huig omhoog en het strotteklepje omhoog de huig omlaag en het strotteklepje omhoog de huig omhoog en het strotteklepje omlaag de huig omlaag en het strotteklepje omlaag blad 147 van 232 1417. Als de chirurg in de buikwand een insnijding maakt, welke structuren passeert hij dan achtereenvolgens A. huid, onderhuidse bindweefsel, spieren en peritoneum B. huid, spieren, peritoneum en algemene fasie C. huid, botten, peritoneum en spieren D. huid, algemene fasie, peritoneum en spieren 1418. A. B. C. D. Bij het ruiken en/of zien van voedsel ... neemt de maagsapproductie toe neemt de galproductie af neemt de glucagonproductie toe neemt de darmsapproductie af 1419. A. B. C. D. Calcium is als bouwstof onontbeerlijk voor ... de celmembranen de enzymen het bot hemoglobine 1420. A. B. C. D. Cholecystokinine-pancreozymine ... remt de productie van pancreassap remt de peristaltiek van de slokdarm stimuleert de contractie van de galblaas stimuleert de contractie van de sphincter Oddi A B A A C C A A C C Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 148 van 232 1421. A. B. C. D. Darmvlokken (villi) zorgen speciaal voor ... bescherming van de darmwand oppervlakte vergroting van de darmwand productie van de spijsverteringsenzymen voedseltransport in de darm 1422. A. B. C. D. De .... ruimte behoort niet tot de extraperitoneale ruimte preperitoneale intraperitoneale subperitoneale retroperitoneale 1423. A. B. C. D. De alvleesklier geeft zijn producten af aan ... het bloed het duodenum het bloed en het duodenum geen van bovengenoemde structuren 1424. A. B. C. D. De bouw van het ileum van binnen naar buiten is ... mucosa, submucosa, circulaire spieren, longitudinale submucosa, mucosa, circulaire spieren, longitudinale mucosa, submucosa, longitudinale spieren, circulaire submucosa, mucosa, longitudinale spieren, circulaire 1425. A. B. C. D. De buitenkant van de maag wordt bekleed door ... de curvatura major het peritoneum viscerale het omentum minus het serosa 1426. A. B. C. D. De emulgerende werking van gal is noodzakelijk voor een optimale werking van ... natriumbicarbonaat pancreasamylasen pancreaslipasen pancreasproteïnasen 1427. A. B. C. D. De functie van enterokinase is activatie van ... trypsinogeen pepsinogeen fibrinogeen angiotensinogeen 1428. A. B. C. D. De gal komt in het duodenum vanuit ... de ductus hepaticus de ductus cysticus de ductus choledochus de ductus pancreaticus 1429. A. B. C. D. De galbuis (ductus choledochus) mondt uit in ... de leverbuis (ductus hepaticus) de galblaas in het duodenum via de papil van Vater de galblaasbuis (ductus cysticus) 1430. ... A. B. C. D. De gemiddelde hoeveelheid maagsap die per etmaal wordt geproduceerd, bedraagt 250 ml 500 ml 2500 ml 5000 ml B B C spieren spieren spieren spieren A D C A C C C Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 149 van 232 1431. A. B. C. D. De hoeveelheid darmsap, die per etmaal geproduceerd wordt, is gemiddeld ... 20 ml 200 ml 2000 ml 20000 ml 1432. A. B. C. D. De huig behoort tot ... het harde gehemelte het zachte gehemelte de mondbodem de ring van Waldeyer 1433. A. B. C. D. De klep van Bauhin ligt op de overgang van ... het ileum naar het jejunum de maag naar het duodenum het ileum naar het colon het colon sigmoideum naar het rectum 1434. A. B. C. D. De kroon van een tand is bekleed met ... glazuur tandbeen pulpa cement 1435. A. B. C. D. De lever is in staat tot uitscheiding van ... ureum geconjugeerd bilirubine eiwitten glucose 1436. A. B. C. D. De maag ligt ... intraperitoneaal extraperitoneaal retroperitoneaal preperitoneaal 1437. A. B. C. D. De maagsapsecretie komt als eerste op gang door ... gastrine secretine cholecystokinine-pancreozymine een prikkel vanuit het zenuwstelsel 1438. A. B. C. D. De mucosa van de dikke darm produceert ... spijsverteringsenzymen stollingseiwitten slijm vitamine K 1439. A. B. C. D. De oesofagus produceert .... ptyaline hormonen slijm niets 1440. A. B. C. D. De omzetting van glycogeen in glucose wordt gestimuleerd door ( glucagon gastrine insuline pepsine C B C A B A D C C A Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 1441. A. B. C. D. De omzetting van pepsinogeen tot pepsine vindt plaats ... in het duodenum onder invloed van enterokinase onder invloed van zoutzuur zodra er vet voedsel in de maag komt 1442. A. B. C. D. De papil van Vater bevindt zich aan het einde van ... de ductus hepaticus (leverbuis) de ductus cysticus (galblaasbuis) de ductus choledochus (galbuis) geen van de bovengenoemde buizen 1443. A. B. C. D. De peritoneale holte is de ruimte ... tussen binnen- en buitenblad van het buikvlies waarin de longen zich bevinden rondom het hart tussen de longen blad 150 van 232 1444. De plaats waar de ductus choledochus en de ductus pancreaticus uitmonden in het duodenum heet ... A. de valvula ileocaecalis (klep van Bauhin) B. het mesenterium C. de plaque van Peyer D. de papil van Vater 1445. A. B. C. D. De plaats waar de galbuis in het duodenum uitmondt heet ... plaques van Peyer klep van Bauhin papil van Vater sphincter pylorus 1446. A. B. C. D. De smaakkwaliteit zoet wordt geregistreerd ... op de zijranden van de tong op de punt van de tong op het gehele tongoppervlak op de tongbasis 1447. A. B. C. D. De sphincter pylorus is gelegen tussen ... de slokdarm en de maag de maag en het duodenum de dunne darm en de dikke darm op geen van bovengenoemde plaatsen 1448. A. B. C. D. De tong bestaat voornamelijk uit ... losmazig bindweefsel retculair bindweefsel glad spierweefsel dwarsgestreept spierweefsel 1449. A. B. C. D. De tong is verbonden aan ... bovenkaak en tongbeen kauwspieren en onderkaak onderkaak en tongbeen tongbeen en ringkraakbeen 1450. A. B. C. D. De veneuze afvoer van de dunne darm geschiedt via ... de poortader de lymfcapillairen de onderste holle ader de arteria mesenterica superior C C A D C B B D C A Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 1451. A. B. C. D. De veneuze afvoer van de maag gaat naar de ... buikaorta leverslagader onderste holle ader poortader 1452. A. B. C. D. De veneuze afvoer van de maag gaat naar de ... aorta abdominalis arteria hepatica vena cava inferior vena portae 1453. A. B. C. D. De wortels van de tanden zijn bekleed met ... glazuur tandbeen pulpa cement 1454. A. B. C. D. Door welke klieren worden amylasen afgegeven door de alvleesklier en de speekselklieren door de maagsapklieren en de speekselklieren door de lever en de speekselklieren door de lever en de maagsapklieren 1455. A. B. C. D. Door welke klieren worden proteïnasen afgegeven door de maagsapklieren en de speekselklieren door de lever en de speekselklieren door de maagsapklieren en de alvleesklier door de lever en de alvleesklier 1456. A. B. C. D. Een functie van gastrine is de indirecte stimulatie van ... de eiwitvertering de vetvertering de koolhydraatvertering gastrine heeft geen indirect effect op de vertering 1457. A. B. C. D. Een functie van het colon transversum is ... het voltooien van het verteringsproces de resorptie van voedingsstoffen de resorptie van water het opslaan van feces 1458. A. B. C. D. Een onderdeel van de dunne darm is ... het jejunum de ductus choledochus deappendix vermiformis de ventriculus 1459. A. B. C. D. Een subperitoneaal liggend orgaan is ... de urineblaas de nier de alvleesklier de ureter 1460. A. B. C. D. Een subperitoneaal liggend orgaan is ... de nier de lever de kronkeldarm de endeldarm blad 151 van 232 D D D A C A C A A D Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 1461. A. B. C. D. Een taenia coli is een ... darmbacil strook spierweefsel op de dikke darm strook spierweefsel op de dunne darm uitstulping van de dikke darm 1462. A. B. C. D. Enterokinase heeft als functie(s) ... het omzetten van trypsinogeen in trypsine het omzetten van pepsinogeen in pepsine het stimuleren van de productie van natriumbicarbonaat alle bovengenoemde functies 1463. A. B. C. D. Extraperitoneale ruimten zijn gelegen .... buiten het buikvlies voor het buikvlies binnen het buikvlies onder het buikvlies 1464. A. B. C. D. Gal is onmisbaar bij ... de resorptie van de in vet oplosbare vitaminen de stapeling van ijzer afbraak van hemoglobine uitscheiding van ureum 1465. A. B. C. D. Glycogeen wordt opgeslagen in de ... alvleesklier milt lever zwezerik 1466. A. B. C. D. Het caecum ligt ... rechts onder in de buikholte links onder in de buikholte links boven in de buikholte rechts boven in de buikholte 1467. A. B. C. D. Het duodenum ligt ... retroperitoneaal intraperitoneaal subperitoneaal preperitoneaal 1468. A. B. C. D. Het ileum ligt ... intraperitoneaal retroperitoneaal subperitoneaal preperitoneaal 1469. A. B. C. D. Het jejunum en ileum liggen ... retroperitoneaal intraperitoneaal extraperitoneaal preperitoneaal 1470. A. B. C. D. Het jejunum ligt ... retroperitoneaal intraperitoneaal subperitoneaal preperitoneaal blad 152 van 232 B A A A C A A A B B Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 153 van 232 1471. A. B. C. D. Het orgaanstandig gedeelte van de sereuze vliezen wordt genoemd het viscerale blad het perirenale blad het pariëtale blad het mesenterium 1472. A. B. C. D. Het slijmvlies van de maag en dunne darm bestaat uit ... eenlagig cilindrisch epitheel eenlagig kubisch epitheel eenlagig plaveiselepitheel meerlagig plaveiselepitheel 1473. A. B. C. D. Het slijmvlies van de slokdarm bestaat uit ... ‚‚nlagig plaveiselepitheel ‚‚nlagig cilindrisch epitheel meerlagig verhoornd epitheel meerlagig niet verhoornd epitheel 1474. A. B. C. D. Het slijmvlies van jejunum en ileum bestaat uit ... eenlagig cilindrisch epitheel eenlagig kubisch epitheel eenlagig plaveiselepitheel meerlagig plaveiselepitheel 1475. A. B. C. D. Het tongslijmvlies dat de tong bekleedt, bestaat uit ... eenlagig cilindrisch epitheel eenlagig plaveisel epitheel meerlagig cilindrisch epitheel meerlagig plaveisel epitheel 1476. A. B. C. D. Het veneuze bloed uit het laatste deel van de rectumwand wordt afgevoerd via ... de poortader de onderste holle ader de leverader de vena mesenterica superior 1477. A. B. C. D. Het wandstandig gedeelte van de sereuze vliezen noemt men ... het viscerale blad het perirenale blad het pariëtale blad het mesenterium 1478. A. B. C. D. Het water in de voeding fungeert als ... brandstof energiebron oplosmiddel geen van bovengenoemde functies 1479. A. B. C. D. Hoe heet de binnenbocht van de maag naar links curvatura minor ventriculus pylorus cardia 1480. A. B. C. D. Hoe heet de overgang van maag naar duodenum cardia corpus pylorus fundus A A D A D B C C A C Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 1481. A. B. C. D. blad 154 van 232 Hoe heet de plaats waar de oesophagus in de maag uitmondt cardia pylorus fundus corpus 1482. Hoe heet het deel van de dikke darm, dat gelegen is tussen het opstijgende en dalende deel van de dikke darm A. het colon transversum B. het colon sigmoïdeum C. het colon ascendens D. het colon descendens 1483. A. B. C. D. Hoe heet het deel van dikke darm dat direct gelegen is voor het colon rectalis het colon caecalis (caecum) het colon descendens het colon ascendens het colon sigmoïdeum 1484. Hoe heet het deel van dikke darm direct voorbij het S-vormige deel van de dikke darm A. het colon sigmoïdeum B. het colon rectalis C. het colon ascendens D. het colon descendens 1485. A. B. C. D. Hoe heet het deel van het buikvlies dat de darmen bekleedt het peritoneum parietale het peritoneum viscerale het mesenterium het omentum minus 1486. Hoe wordt het grootste deel van de maag, wat zich direct onder de fundus bevindt, genoemd A. cardia B. pyorus C. antrum D. corpus 1487. Hoe wordt het horizontale gedeelte van de maag, dat naar het duodenum voert, genoemd A. cardia B. pylorus C. antrum D. fundus 1488. A. B. C. D. In de hals ligt de slokdarm ... voor de luchtpijp voor de aorta achter de luchtpijp achter de aorta 1489. A. B. C. D. In welk orgaan begint de splitsing van eiwitten in de alvleesklier in de maag in de mond in de twaalfvingerige darm A A D B B D C C B Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 155 van 232 1490. A. B. C. D. Intraperitoneale organen zijn ... maag, lever en milt nieren, ureteren en alvleesklier prostaat, baarmoederhals en urineblaas twaalfvingerige darm, nuchtere darm en dikke darm 1491. A. B. C. D. Intraperitoneale ruimte ligt .... buiten het buikvlies voor het buikvlies binnen het buikvlies onder het buikvlies 1492. A. B. C. D. Jodium is als bouwstof onontbeerlijk voor ... levercellen schildklierhormoon hemoglobine celmembranen 1493. A. B. C. D. Koolhydraten worden verteerd tot glucose door de ... amylasen lipasen glucagon proteïnasen 1494. A. B. C. D. Lipasen worden voornamelijk gevormd in ... de lever en de dunne darm de alvleesklier en de lever de maag en de lever de alvleesklier en de dunne darm 1495. A. B. C. D. Met gluconeogenese wordt bedoeld ... het vrijmaken van glucose uit glycogeen het vrijmaken van glycogeen uit glucose de synthese van glucose uit aminozuren de synthese van glycogeen uit aminozuren 1496. A. B. C. D. Natriumbicarbonaat wordt door de alvleesklier afgegeven aan ... de maag het duodenum het jejunum het bloed 1497. A. B. C. D. Natriumcarbonaat (NaHCO3) komt voor in ... het maagsap het pancreassap het dikke darmsap het speeksel 1498. A. B. C. D. Onder het mesenterium verstaat men ... de binnenbekleding van de dunne darm een dubbelblad van het peritoneum, waartussen zich bindweefsel bevindt de ruimte achter de maag de ruimte tussen het peritoneum parietale en peritoneum viscerale 1499. A. B. C. D. Op de hoeken van de leverkwabjes ligt (liggen) ... een takje van de poortader een takje van de leverslagader een galgang alle bovengenoemde structuren A C B A D C B B B D Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 1500. A. B. C. D. Op de overgang van het ileum naar de dikke darm bevindt zich ... de klep van Bauhin de plaques van Peyer de papilla duodeni de cardia 1501. A. B. C. D. Preperitoneale ruimte ligt ... binnen het buikvlies achter het buikvlies voor het buikvlies onder het buikvlies 1502. A. B. C. D. Retroperitoneaal liggende organen zijn ... maag en nuchtere darm nieren en alvleesklier milt en lever endeldarm en prostaat 1503. A. B. C. D. Retroperitoneale ruimte ligt ... binnen het buikvlies achter het buikvlies voor het buikvlies onder het buikvlies 1504. A. B. C. D. Speekselamylase (ptyaline) is een enzym dat ... koolhydraten in de mondholte ontleedt eiwitten in de mondholte splitst het voedsel vloeibaar maakt vetten in de mondholte splitst 1505. A. B. C. D. Tot de functie van het pancreassap behoort de splitsing van ... eiwitten koolhydraten vetten alle bovengenoemde voedingsstoffen 1506. A. B. C. D. Transport van voedsel in de slokdarm vindt plaats door middel van ... de zwaartekracht een zuigwerking vanuit de maag contractie van de slokdarmwand de duwkracht van de tong 1507. A. B. C. D. Uit wat voor soort spierweefsel is de keelwand opgebouwd uit hartspierweefsel uit dwarsgestreept spierweefsel uit gladspierweefsel de keelwand bevat geen spierweefsel blad 156 van 232 1508. Uit welk deel van het spijsverteringskanaal vindt bloedafvoer direct via de bovenste holle ader plaats A. uit de mondholte B. uit het duodenum C. uit het colon ascendens D. uit het distale gedeelte van het rectum A C B B A D C B D Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 157 van 232 1509. Uit welk deel van het spijsverteringskanaal vindt bloedafvoer direct via de onderste holle ader plaats A. uit het ileum B. uit het jejunum C. uit het colon ascendens D. uit het distale gedeelte van het rectum 1510. A. B. C. D. Uit welke delen bestaat de dunne darm duodenum - ductus choledochus - pancreasbuis duodenum - ductus choledochus - jejunum duodenum - jejunum - colon duodenum - jejunum - ileum 1511. A. B. C. D. Vertering van eiwitten levert ... glucose glycerol aminozuren glycogeen 1512. A. B. C. D. Vet is een oplosmiddel voor ... vitamine C vitamine A, D, E en K glucose mineralen 1513. A. B. C. D. Vet is nodig voor de vorming van ... enzymen koolhydraten celmembranen bloedeiwitten 1514. A. B. C. D. Vet wordt verteerd tot ... glucose en glycerol glycerol en vetzuren vetzuren en aminozuren aminozuren en glucose 1515. A. B. C. D. Vetten worden ontleed door ... lipasen en daarna geëmulgeerd door gal lipasen na emulgering door gal proteïnasen tot glycerol en vetzuren proteïnasen tot verzadigde en onverzadigde vetzuren 1516. A. B. C. D. Waar bevindt zich cement in de tand in het wortelkanaal in de tandkroon rondom de tandwortel in de tandholte 1517. A. B. C. D. Waar worden verteringenzymen geproduceerd in klieren of kliercellen met interne secretie in klieren of kliercellen met externe secretie in slijmcellen van het maagdarmkanaal in bindweefselcellen van het maagdarmkanaal 1518. A. B. C. D. Waar wordt het hormoon gastrine gevormd in de wand van het duodenum in de eilandjes van Langerhans in exocrienklierweefsel van de pancreas in het antrum-deel van de maag D D C B C B B C B D Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 1519. A. B. C. D. Waaruit zijn eiwitten opgebouwd aminozuren vetzuren suikers collagene vezels 1520. A. B. C. D. Wat hoort bij stofwisseling afbraak van stoffen opbouw van stoffen opslag van stoffen A, B en C zijn juist 1521. A. B. C. D. Wat is de belangrijkste functie van darmvlokken resoptie van voedingsstoffen afbraak van voedingsstoffen excretie van voedingsstoffen stapeling van voedingsstoffen 1522. A. B. C. D. Wat is de functie van de intrinsieke factor bescherming tegen micro-organismen resorptie van vitamine B12 in de dunne darm resorptie van calcium in de maag bescherming van de maagwand tegen zoutzuur 1523. A. B. C. D. Wat is de functie van de lever met betrekking tot gal de lever produceert gal en slaat gal op de lever produceert gal, maar slaat gal niet op de lever produceert geen gal, maar slaat gal wel op de lever produceert geen gal en slaat gal ook niet op 1524. A. B. C. D. Wat is de functie van de plaques van Peyer productie van maagsap vergroten het darmoppervlak oprekken van weerstand tegen micro-organismen productie van spijsverteringsenzymen 1525. A. B. C. D. Wat is de functie van de slokdarm verdunnen van voedsel opslag van voedsel transport van voedsel kneden van voedsel 1526. A. B. C. D. Wat is de functie van gastrine het stimuleert de productie van maagsap het maakt giftige stoffen onschadelijk het stimuleert de vertering van vetten het stimuleert de vertering van koolhydraten 1527. A. B. C. D. Wat is de functie van het maagslijm het breekt eiwitten af tot aminozuren het stimuleert de vorming van enzymen het doodt verscheidene soorten bacteriën het beschermt het maagepitheel 1528. A. B. C. D. Wat is de functie van het zoutzuur in de maag het verteert koolhydraten het verteert eiwitten het verteert vetten het stimuleert de vitamine B12 resorptie blad 158 van 232 A D A B B C C A D B Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 1529. A. B. C. D. Wat is de werking van glucagon het bevordert glycogeenvorming het bevordert insulinevorming het bevordert glucosevorming het remt glucosevorming 1530. A. B. C. D. Wat is de werking van natrium bicarbonaat het verlaagt de zuurgraad van de dunnedarm-inhoud het splitst koolhydraten het emulgeert vetten het zet glucose om glycogeen 1531. A. B. C. D. Wat is een functie van het hormoon secretine het stimuleert de maagsapproductie het stimuleert de pancreassapsecretie het remt de galproductie het remt de darmsapproductie 1532. A. B. C. D. Wat is een functie van het mesenterium het vormen van antistoffen onschadelijk maken van lichaamsvreemde stoffen vorming van erytrocyten geleiding van zenuwen, bloed- en lymfevaten 1533. A. B. C. D. Wat is een functie van water in het menselijk lichaam het is een brandstof ten behoeve van de energieproductie het is een oplosmiddel voor vitamine A, D, E en K het is een oplosmiddel voor zouten en glucose het is een bouwstof voor enzymen blad 159 van 232 1534. Wat is het mesenterium A. een dubbelblad van het peritoneum, waartussen zich een vaatrijk bindweefsel bevindt B. de bindweefselruimte tussen de beide longen C. de ruimte tussen het parietale en viscerale blad van het peritoneum D. de bindweefselruimte in de hals 1535. A. B. C. D. Wat wordt door de dikke darmwand geresorbeerd glucose en aminozuren water en aminozuren vetzuren en glycerol water en zouten 1536. A. B. C. D. Wat zijn lipasen zetmeelsplitsende enzymen eiwitsplitsende enzymen suikersplitsende enzymen vetsplitsende enzymen 1537. A. B. C. D. Welk orgaan ligt retroperitoneaal de alvleesklier de milt de endeldarm de urineblaas 1538. A. B. C. D. Welk orgaan wordt omgeven door het peritoneum de lever de alvleesklier de nier het duodenum C A B D C A D D A A Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 1539. A. B. C. D. blad 160 van 232 Welk stof wordt in de lever opgeslagen adrenaline hemoglobine ijzer gal 1540. Welk van de onderstaande bloedvaten bevat na een eiwitrijke maaltijd veel aminozuren A. aorta B. onderste holle ader C. poortader D. leverader 1541. A. B. C. D. Welk van onderstaande processen vindt in de lever plaats de productie van insuline de afgifte van vitamine K de vorming van bilirubine de vorming van plasma-eiwitten 1542. A. B. C. D. Welke formule van een blijvend gebit in de boven- of onderkaak is juist 122/221 3122/2213 212/212 3212/2123 1543. A. B. C. D. Welke formule van het melkgebit in de boven- of onderkaak is juist 122/221 3122/2213 212/212 3212/2123 1544. A. B. C. D. Welke functie behoort niet tot die van de lever het vormen van trombocyten het afbreken van aminozuren tot ureum het vormen van protrombine omzetting van glycogeen in glucose 1545. A. B. C. D. Welke functie heeft de dikke darm wel en de dunne darm niet de productie van darmsap de productie van vitamine K de productie van slijm het maken van peristaltische bewegingen 1546. A. B. C. D. Welke functie heeft de galblaas vorming van gal opslaan van gal vorming van vetten opslaan van vetten 1547. A. B. C. D. Welke functie heeft de lever met betrekking tot gal de lever breekt gal af de lever dikt gal in de lever slaat gal op de lever produceert gal 1548. A. B. C. D. Welke klier(en) wordt (worden) geactiveerd door secretine de alvleesklier de darmklieren de maagklieren de speekselklieren C C D D C A B B D A Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 161 van 232 1549. A. B. C. D. Welke ruimte ligt niet extraperitoneaal de retroperitoneale ruimt de subperitoneale ruimte de preperitoneale ruimte de intraperitoneale ruimte 1550. A. B. C. D. Welke stof is een bestanddeel van gal cholesterol eiwit erytrocyten vitamine K 1551. A. B. C. D. Welke stof is een bestanddeel van het pancreassap cholesterol glucagon insuline natriumbicarbonaat 1552. A. B. C. D. Welke stof wordt door de maag rechtstreeks afgegeven aan het bloed vitamine B12 intrinsieke factor gastrine pepsinogeen 1553. A. B. C. D. Welke stof wordt geproduceerd door de alvleesklier adrenaline enterokinase glucagon pancreozymine 1554. A. B. C. D. Welke stof wordt niet door de alvleesklier geproduceerd insuline natriumbicarbonaat proteïnase enterokinase 1555. A. B. C. D. Welke stof wordt niet door het exocriene deel van de alvleesklier geproduceerd amylase lipase glucagon natriumbicarbonaat 1556. Welke stof(fen) moet(en) gebruik maken van lymfevaten om getransporteerd te worden A. glucose B. aminozuren C. vetten D. vitaminen 1557. A. B. C. D. Welke van de onderstaande functies is een leverfunctie de productie van vitamine K De productie van plasma-eiwitten De productie van adrenaline de productie van hydrocortison 1558. A. B. C. D. Welke van de volgende organen ligt intraperitoneaal de blaas de milt de nieren de alvleesklier D A D C C D C C B B Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 1559. A. B. C. D. Welke van de volgende stoffen vormen bestanddelen van maagsap slijm, intrinsieke factor, proteïnasen intrinsieke factor, enterokinase, slijm lipasen, extrinsieke factor, trypsinogeen gastrine, slijm, proteïnasen 1560. A. B. C. D. Welke vitaminen kunnen in het lichaam geproduceerd worden vitamine A en vitamine D vitamine A en vitamine E vitamine D en vitamine K vitamine E en vitamine K 1561. A. B. C. D. ADH oefent z'n invloed voornamelijk uit op proximale tubulus distale tubulus + lis van Henle lis van Henle verzamelbuis + distale tubulus 1562. A. B. C. D. ADH wordt afgegeven door de hypofyse het bijniermerg de bijnierschors de bijschildkliertjes 1563. A. B. C. D. ADH wordt geproduceerd in de hypofyse het bijniermerg de bijnierschors de hypothalamus 1564. A. B. C. D. Als er meer ADH aanwezig is dan normaal zal er meer urine en meer voorurine dan normaal gevormd worden evenveel voorurine en meer urine dan normaal gevormd worden evenveel voorurine en minder urine dan normaal gevormd worden minder voorurine en minder urine dan normaal gevormd worden 1565. A. B. C. D. Als er minder ADH aanwezig is als normaal zal er meer urine en meer voorurine als normaal gevormd worden minder urine en minder voorurine als normaal gevormd worden meer urine en evenveel voorurine als normaal gevormd worden minder urine en evenveel voorurine als normaal gevormd worden blad 162 van 232 1566. De terugresorptie in de nier staat - op indirecte wijze - onder invloed van het volgende hormoon A. aldosteron B. ADH C. parathormoon D. renine 1567. A. B. C. D. Het hormoon ADH bevordert vooral de terugresorptie van natrium kalium calcium water 1568. A. B. C. D. Het hormoon ADH heeft vooral invloed in de glomerulus de proximale tubulus en de lis van Henle de lis van Henle en de distale tubulus de distale tubulus en de verzamelbuis A C D A D C C A D D Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 163 van 232 1569. A. B. C. D. Aldosteron bevordert de terugresorptie van natrium glucose aminozuren kalium 1570. A. B. C. D. Aldosteron wordt geproduceerd in de hypofyse de bijnierschors het bijniermerg de bijschildkliertjes 1571. A. B. C. D. Het hormoon aldosteron bevordert vooral de terugresorptie van natrium kalium calcium water 1572. A. B. C. D. Welke stof wordt door de nier onder invloed van aldosteron uitgescheiden natrium glucose aminozuren kalium 1573. A. B. C. D. Welke van de volgende processen staat onder invloed van aldosteron regeling van de filtratiedruk terugresorptie van water terugresorptie van glucose en aminozuren regeling van de natrium- en kaliumconcentratie 1574. A. B. C. D. De gevulde blaas ligt ten opzichte van het peritoneum retroperitoneaal intraperitoneaal subperitoneaal zowel pre- als subperitoneaal 1575. A. B. C. D. De sluitspieren van de blaas worden gecontroleerd door het vegetatieve zenuwstelsel het animale zenuwstelsel beide geen van beide 1576. A. B. C. D. De blaasdriehoek bevindt zich tussen de voorste bovenste bekkenpunten en de symfyse de achterste bovenste bekkenpunten en de symfyse de uitmondingen van de ureteren en de top van de blaas de uitmondingen van de ureteren en de urethra 1577. A. B. C. D. De nieren ontvangen hun bloed via de nierslagader rechtstreeks uit de aorta arteria iliaca vena cava superior vena cava inferior 1578. A. B. C. D. Onder de netto filtratiedruk in de nieren verstaan we de druk die het gevolg is van de bloeddruk in de glomerulus de bloeddruk en de collod-osmotische druk de bloeddruk en de mineralo-osmotische druk de bloeddruk, de collod-osmotische druk en de kapseldruk A B A D D D C D A D Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 1579. A. B. C. D. Met het begrip "homeostase" wordt bedoeld biologisch evenwicht regeling van de vochthuishouding uitscheiding van afvalproducten regeling van de hormoonhuishouding 1580. A. B. C. D. In de hilus van de nier vinden we vas afferens, vas efferens, urethra glomerulus, lis van Henle, tubulus nierslagader, nierader, ureter nierslagader, nierader, urethra 1581. A. B. C. D. Per 24 uur wordt er ongeveer ... liter voorurine geproduceerd 100 120 150 180 1582. A. B. C. D. Per 24 uur wordt ongeveer ..... ultrafiltraat geproduceerd 20 liter 80 liter 120 liter 180 liter 1583. A. B. C. D. Per minuut wordt er ongeveer ... ml voorurine geproduceerd 50 75 125 250 1584. A. B. C. D. Wanneer men weinig drinkt zal de osmotische waarde van de urine licht dalen sterk dalen niet veranderen stijgen 1585. A. B. C. D. Als het bloedplasma hypertoon wordt, dan scheidt als gevolg hiervan de bijnierschors minder aldosteron uit de nier minder renine uit de hypofyse meer A.D.H uit de hypofyse minder A.D.H uit 1586. A. B. C. D. Als het bloedplasma hypotoon wordt, dan scheidt als gevolg hiervan de hypofyse meer A.D.H uit de hypofyse minder A.D.H uit de bijnierschors meer aldosteron uit de nier meer renine uit blad 164 van 232 1587. Beschouwt men achtereenvolgens aan- en afvoerend vat van de glomerulus van de nier dan hebben we respectievelijk te maken met A. een arterie en een vena B. een arterie en een arterie C. een vena en een arterie D. een vena en een vena 1588. A. B. C. D. Bij excretie in de nier gaan stoffen vanuit het bloed naar de tubulus vanuit de tubulus naar het bloed vanuit het kapsel van Bowman naar het bloed vanuit het bloed naar het kapsel van Bowman A C D D C D C B B A Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 165 van 232 1589. Bij het proces van filtratie in de nier is er sprake van een aantal soorten 'drukken'. Welke druk is onder normale omstandigheden het hoogste A. de filtratiedruk B. de bloeddruk C. de kapseldruk D. de tubulaire druk 1590. A. B. C. D. De definitieve selectie van de voorurine vindt plaats in het afdalend deel van de lis van Henle afdalend en stijgend deel van de lis van Henle stijgend deel van de lis van Henle tubulus contortus II en de verzamelbuis 1591. A. B. C. D. De grootste mate van terugresorptie vindt plaats in de proximale tubulus de lis van Henle. de distale tubulus de verzamelbuis 1592. A. B. C. D. De nefronen liggen in de nierschors het niermerg zowel de nierschors als het niermerg de fascia renalis 1593. A. B. C. D. De samenstelling van ultrafiltraat komt overeen met bloed zonder bloedcellen bloedcellen en plasma-eiwitten bloedcellen en serum eiwitten bloedcellen, plasma-eiwitten en glucose 1594. A. B. C. D. De terugresorptie van voorurine vindt voor het grootste deel plaats in de proximale tubulus de lis van Henle de distale tubulus de verzamelbuis 1595. A. B. C. D. De urineproductie stopt als de bloeddruk in de glomerulus lager wordt dan 70 mmHg 60 mmHg 50 mmHg 40 mmHg 1596. A. B. C. D. Een lichaampje van malpighi van de nier bestaat uit kapsel van Bowman en glomerulus kapsel van Bowman en proximale tubulus kapsel van Bowman met lis van Henle en proximale en distale tubulus kapsel van Bowman met lis van Henle, proximale en distale tubulus en verzamelbuisje 1597. A. B. C. D. Een nier bevat ongeveer het volgende aantal nefronen 100 500 1.000.000 2.000.000 B D A C B A D A C Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 1598. A. B. C. D. Het filtratieproces in de nier staat onder invloed van de bloeddruk hormonen actieve spierwerking uitwisseling van natrium en kalium 1599. A. B. C. D. Het proces van terugresorptie in de nier staat onder invloed van de bloeddruk hormonen actieve spierwerking uitwisseling van natrium en kalium 1600. A. B. C. D. Het toevoerende bloedvaatje van een nefron heet tubulus contortus II juxtaglomulair apparaat vas afferens glomerulus 1601. A. B. C. D. Het vocht dat in het kapsel van Bowman terecht komt noemen we bloed afvalstoffen bloedvloeistof voorurine 1602. In de nierbuisjes van een gezond mens wordt vanuit de voorurine teruggeresorbeerd naar het bloed A. alle glucose en een deel van het keukenzout B. een deel van het glucose en alle keukenzout C. een deel van het glucose en een deel van het keukenzout D. alle keukenzout en alle glucose 1603. A. B. C. D. In de tubulus contortus I vindt terugresorptie plaats van natrium glucose water A, B en C zijn juist 1604. A. B. C. D. In de verzamelbuis vindt voornamelijk terugresorptie plaats van natrium glucose water A, B en C 1605. A. B. C. D. Kenmerken van de terugresorptie in de nier zijn het is een passief proces het kost energie het is niet selectief het vertoont een transportminimum 1606. A. B. C. D. Onder het lichaampje van Malpighi verstaan we de glomerulus en de tubuli het nefron en de tubuli het kapsel van Bowman en de tubuli de glomerulus en het kapsel van Bowman 1607. A. B. C. D. Per minuut wordt ongeveer ....... ultrafiltraat in de nieren geproduceerd 125 milliliter 500 milliliter 20 liter 180 liter blad 166 van 232 A B C D A D C B D A Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 167 van 232 1608. A. B. C. D. Primaire urine is het vocht dat vanuit de glomerulus in het kapsel van Bowman terecht komt het vocht dat vanuit de tubuli in het bloed terecht komt de urine die zich in de blaas bevindt de eerste urine welke tijdens de mictie geloosd wordt 1609. A. B. C. D. Terugresorptie in de nier vertoont een transportmaximum kost energie is een actief proces alle bovengenoemde 1610. A. B. C. D. Wanneer men veel drinkt zal de osmotische waarde van de urine dalen niet veranderen licht stijgen sterk stijgen 1611. A. B. C. D. Welke van de volgende processen in het nefron geldt als een passief proces filtratie resorptie excretie terugresorptie 1612. De hoeveelheid bloed die per minuut door de beide nieren gaat bedraagt ongeveer ..... liter. A. 0,2 B. 0,5 C. 1 D. 2 1613. A. B. C. D. De nier bestaat van buiten naar binnen uit pyelum, cortex, medulla, calices cortex, medulla, calices, pyelum calices, medulla, pyelum, cortex medulla, calices, cortex, pyelum 1614. A. B. C. D. De nier bestaat van buiten naar binnen uit schors, bekken, merg, nierkelkjes schors, nierkelkjes, merg, bekken merg, nierkelkjes, schors, bekken schors, merg, nierkelkjes, bekken 1615. A. B. C. D. De nieren voeren hun bloed via de nierader rechtstreeks af naar de bovenste holle ader onderste holle ader aorta vena iliaca 1616. A. B. C. D. De nieren worden op hun plaats gehouden door een directe vergroeiing met het diafragma ligamenten een vetkapsel om de nier een spierkapsel om de nier 1617. A. B. C. D. De rechter nier ligt lager dan de linker nier door de erboven liggende maag lever alvleesklier bocht van de dikke darm A D A A C B D B C B Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 1618. A. B. C. D. De rechter nier ligt lager dan de linker nier omdat de rechter nier zwaarder is dan de linker nier de pancreas boven de rechter nier ligt de darmen de linker nier omhoog duwen de lever boven de rechter nier ligt 1619. A. B. C. D. De rechter nier ligt lager dan de linker nier, dit komt door de ribben de lever de milt de alvleesklier 1620. A. B. C. D. De structuren van de nier bestaan van buiten naar binnen uit schors, merg, pyelum pyelum, merg, schors merg, schors, nierbekken schors, pyelum, merg 1621. A. B. C. D. Een nierpapil sluit rechtstreeks aan op de calyx minor de calyx major de ureter het pyelum 1622. A. B. C. D. In de hilus van de nier bevindt zich NIET de arteria renalis de vena renalis de ureter de urethra 1623. A. B. C. D. De nier heeft GEEN functie bij de regulatie van de bloeddruk de vorming van vitamine D de productie van groeihormonen de regulatie van het bloedsuikergehalte 1624. A. B. C. D. Parathormoon bevordert de terugresorptie van calcium fosfaten kalium natrium 1625. A. B. C. D. Parathormoon heeft de volgende werking in de nier het verlaagt de bloeddruk en vermeerdert de productie van aldosteron het bevordert de terugresorptie van calcium het vermindert de terugresorptie van calcium het vermindert de terugresorptie van kalium 1626. A. B. C. D. Parathormoon wordt geproduceerd in de hypofyse het bijniermerg de bijnierschors de bijschildkliertjes 1627. A. B. C. D. De werking van renine is als volgt het verhoogt de bloeddruk en verlaagt de aldosteron-uitscheiding het verlaagt de bloeddruk en verlaagt de aldosteron-uitscheiding het verhoogt de bloeddruk en verhoogt de aldosteron-uitscheiding het verlaagt de bloeddruk en verhoogt de aldosteron-uitscheiding blad 168 van 232 D B A A D D A B D C Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 1628. A. B. C. D. Het hormoon renine heeft de volgende werkingen het verhoogt de bloeddruk en vermeerdert de productie van aldosteron het verlaagt de bloeddruk en vermeerdert de productie van aldosteron het verhoogt de bloeddruk en vermindert de productie van aldosteron het verlaagt de bloeddruk en vermindert de productie van aldosteron 1629. A. B. C. D. Het juxtaglomulair apparaat produceert aldosteron als de bloeddruk te hoog wordt renine als de bloeddruk te hoog wordt ADH als de bloeddruk te laag wordt renine als de bloeddruk te laag wordt 1630. A. B. C. D. Renine wordt geproduceerd in de maag de nier de bijnierschors het bijniermerg 1631. A. B. C. D. Welke van de volgende is GEEN kenmerk van terugresorptie het is een actief proces het kost energie het is een passief proces het vertoont een transportmaximum 1632. A. B. C. D. De ureter van de man loopt van de nier naar de onderzijde van de blaas nier naar de bovenzijde van de blaas bovenzijde van de blaas naar het uiteinde van de penis onderzijde van de blaas naar het uiteinde van de penis 1633. A. B. C. D. De ureteren monden uit ..... in de blaas voor boven midden onder 1634. A. B. C. D. De ureters liggen ten opzichte van het peritoneum intraperitoneaal subperitoneaal preperitoneaal retroperitoneaal 1635. A. B. C. D. Het transport van urine in de ureteren vindt plaats onder invloed van peristaltiek zwaartekracht stuwing vanuit de nieren aanzuiging vanuit de blaas 1636. A. B. C. D. Door de huid wordt ongeveer ..... liter vocht per dag uitgescheiden. 0,2 0,6 1 1,5 1637. A. B. C. D. Door de longen wordt ongeveer ..... liter vocht per dag uitgescheiden. 0,2 0,5 1 1,5 blad 169 van 232 A D B C A D D A B B Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 170 van 232 1638. A. B. C. D. Door de nieren wordt ongeveer ..... liter vocht per dag uitgescheiden 0,7 1 1,5 2 1639. A. B. C. D. Door het maagdarmkanaal wordt ongeveer ..... liter vocht per dag uitgescheiden. 0,1 0,3 0,7 1 1640. A. B. C. D. De blaas is van binnen bekleed met ... eenlagig kubisch epitheel eenlagig trilhaarepitheelepitheel meerlagig plaveiselepitheel meerlagig overgangsepitheel 1641. A. B. C. D. De gemiddelde glomerulaire filtratie bij de mens bedraagt ... 1,5 liter/etmaal 5 liter/etmaal 180 liter/etmaal 1440 liter/etmaal 1642. A. B. C. D. De gemiddelde glomerulaire filtratie bij de mens bedraagt ... 1 ml/minuut 125 ml/minuut 1000 ml/minuut 2500 ml/minuut 1643. A. B. C. D. De glomerulus wordt omsloten door ... het nierkapsel de nierkelkjes de mergpiramiden het kapsel van Bowman 1644. A. B. C. D. De huid is een uitscheidingsorgaan, omdat de huid ... dode cellen als hoornstof afgeeft warmte afgeeft aan de omgeving water en zouten afgeeft de huid is geen uitscheidingsorgaan 1645. A. B. C. D. De kracht waarmee de urinelozing geschiedt is onafhankelijk van ... de spanning in de blaaswand de prikkel vanuit de urethra de samenstelling van de urine de druk in de buikholte 1646. A. B. C. D. De lever is een uitscheidingsorgaan, omdat de lever ... glucose aan bloed afstaat giftige stoffen aan glucuronzuur bindt ammoniak kan omzetten in ureum geconjugeerd-bilirubine afgeeft aan het darmkanaal 1647. A. B. C. D. De lumenzijde van de blaaswand is bekleed met een ... epitheel endotheel mesotheel peritoneum C A D C B D C C D A Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 171 van 232 1648. A. B. C. D. De nieren liggen ... omgeven door het buikvlies (intraperitoneaal) achter het buikvlies (retroperitoneaal) voor het buikblies (preperitoneaal) onder het buikvlies (subperitoneaal) 1649. A. B. C. D. De nieren liggen in ... de borstholte de bekkenholte de buikholte de pleuraholte 1650. A. B. C. D. De nieren liggen ingebed in ... de fascia renalis het perirenale vet het nierkapsel elastisch bindweefsel 1651. A. B. C. D. De nieren worden op hun plaats gehouden door ... vetweefsel het nierkapsel de nierslagaders het buikvlies 1652. A. B. C. D. De samenstelling van het filtraat is vergelijkbaar met ... bloed zonder bloedcellen bloed zonder eiwitten plasma zonder eiwitten urine in de blaas 1653. A. B. C. D. De tubulus contortus II mondt uit in ... de lis van Henle een nierkelkje de verzamelbuis de ureter 1654. A. B. C. D. De uitscheiding van kalium wordt bevorderd door ... parathormoon aldosteron A.1.H adrenaline 1655. A. B. C. D. Een nierkelkje is een onderdeel van ... het nierkapsel de schorslaag het nierbekken de mergpiramiden 1656. A. B. C. D. Er kan bij een volle blaas geen urine terugstromen naar de ureteren, omdat ... er kleppen in de ureteren zitten de opening wordt dichtgedrukt door de druk in de blaas de blaaswand wordt opgerekt de productie en afvoer van de urine in balans is 1657. A. B. C. D. Het lichaampje van Malpighi in de nier bestaat uit ... kapsel van Bowman en de proximale tubulus proximale en distale tubulus en de lis van Henle vas afferens en vas efferens glomerulus en kapsel van Bowman B C B A C C B C B D Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 1658. A. B. C. D. Het merg van de nier ziet er gestreept uit door de aanwezigheid van ... lissen van Henle glomeruli gekronkelde buisjes kapsels van Bowman 1659. A. B. C. D. Het nierbekken gaat over in de ... urethra ureter verzamelbuis lis van Henle 1660. A. B. C. D. Het product van de filtratie in de nieren noemt men ... (ultra)filtraat urine plasma weefselvocht blad 172 van 232 1661. Hoe heet het proces waarbij stoffen uit het filtraat weer opgenomen worden in de bloedbaan A. diffusie B. terugabsorptie C. filtratie D. excretie 1662. A. B. C. D. Hoe is de ligging van de lege blaas omgeven door het buikvlies (intraperitoneaal) achter het buikvlies (retroperitoneaal) voor het buikblies (preperitoneaal) onder het buikvlies (subperitoneaal) 1663. A. B. C. D. Hoe noemt men de laag van de nier waarin de glomeruli liggen nierbekken nierkapsel merglaag schorslaag 1664. II A. B. C. D. Hoe noemt men de verbinding tussen de tubulus contortus I en de tubulus contortus 1665. A. B. C. D. Hoe verloopt de ureter bij de vrouw van de bovenzijde van de blaas naar de vulva van de onderzijde van de blaas naar de vulva van de nier naar de bovenzijde van de blaas van de nier naar de onderzijde van de blaas 1666. A. B. C. D. Hoeveel filtraat wordt er gemiddeld door de nieren geproduceerd 1,5 liter/etmaal 5 liter/etmaal 180 liter/etmaal 1440 liter/etmaal A B A B D D C glomerulus kapsel van Bowman lis van Henle verzamelbuis D C Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 173 van 232 1667. A. B. C. D. In de tubuli van de nier vindt volledige terugresorptie plaats van ... glucose keukenzout ureum geen van deze stoffen 1668. A. B. C. D. In het merg van de nier bevinden zich ... de lichaampjes van Malpighi de tubuli contorti I de lissen van Henle de tubuli contorti II 1669. A. B. C. D. In het merggedeelte van de nier liggen ... de nefronen de lissen van Henle de kapsels van Bowman alle bovengenoemde structuren 1670. A. B. C. D. In rust bedraagt de totale bloeddoorstroming door de beide nieren gemiddeld ... 100 ml per minuut 500 ml per minuut 1000 ml per minuut 5000 ml per minuut 1671. A. B. C. D. In welke structuur van een nier is de eiwitconcentratie het hoogst in het kapsel van Bowman in het vas afferens in het vas efferens in de lis van Henle 1672. A. B. C. D. In welke structuur van een nier is de eiwitconcentratie het hoogst in het kapsel van Bowman in het vas afferens in het vas efferens in alle bovengenoemde structuren even hoog 1673. A. B. C. D. Met wat voor soort epitheel is het nierbekken bekleed plaveiselepitheel trilhaarepitheel cilindrisch epitheel overgangsepitheel 1674. Microscopisch gezien is de nier opgebouwd uit functionele eenheden. Zon eenheid noemt men ... A. glomerulus B. tubulus C. mergpiramide D. nephron 1675. A. B. C. D. Op een te lage bloeddruk reageren de nieren door ... de vorming van renine de uitscheiding van zouten de vorming van de renale erytropoëtische factor de uitscheiding van water 1676. A. B. C. D. Terugabsorptie van natrium wordt bevorderd door ... parathormoon aldosteron A.1.H adrenaline A C B C C B D D A B Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 1677. A. B. C. D. Terugabsorptie van water in de tubuli geschiedt onder invloed van ... A.D.H renine adrenaline glucagon 1678. A. B. C. D. Urinetransport in de ureteren vindt plaats door ... de activiteit van het overgangsepitheel de zwaartekracht contractie van dwarsgestreept spierweefsel contractie van glad spierweefsel 1679. A. B. C. D. Waar komt de urine terecht na passage door de blaas in de urethra in de ureter in de prostaat in de vagina 1680. A. B. C. D. Wanneer neemt de filtratiedruk af bij verhoging van het zoutgehalte in bloed bij vermindering van de bloedeiwitten onder invloed van de renale erytropoëtische factor bij daling van de bloeddruk 1681. A. B. C. D. Wat is de functie van het lichaampje van Malpighi terugabsorptie ultrafiltratie excretie geen van bovengenoemde functies 1682. A. B. C. D. Wat is filtratiedruk colloïd osmotische druk + bloeddruk - kapseldruk bloeddruk + colloïd osmotische druk - kapseldruk colloïd osmotische druk - kapseldruk - bloeddruk bloeddruk - kapseldruk + colloïd osmotische druk 1683. A. B. C. D. Welk deel van een nephron heeft de functie van terugabsorptie kapsel van Bowman glomerulus tubulus contortus I en II lichaampje van Malpighi 1684. A. B. C. D. Welk deel van het nephron mondt uit in het nierbekken de lis van Henle de verzamelbuis de tubulus contortus I de tubulus contortus II 1685. A. B. C. D. Welk orgaan is een uitscheidingsorgaan milt mondholte longen dikke darm 1686. A. B. C. D. Welk orgaan is een uitscheidingsorgaan milt mondholte nieren dikke darm blad 174 van 232 A D A D B B C B C C Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 1687. A. B. C. D. Welk orgaan is een uitscheidingsorgaan milt maag lever dikke darm 1688. A. B. C. D. Welk orgaan is geen uitscheidingsorgaan nieren longen lever dikke darm 1689. A. B. C. D. Welke bewering omtrent de glomerulus is juist het is een arterieel haarvatennet het is een arterieel-veneus haarvatennet het is een veneus haarvatennet het is een veneus-arterieel haarvatennet 1690. A. B. C. D. Welke cellen kan men normaal in de urine aantreffen bacteriën erytrocyten epitheelcellen trombocyten 1691. A. B. C. D. Welke functie heeft de glomerulus en het kapsel van Bowman filtratie excretie osmose diffusie 1692. A. B. C. D. Welke stof is aanwezig in het filtraat maar niet in de (secundaire) urine glucose zouten ureum water 1693. A. B. C. D. Welke structuren zijn bekleed met overgangsepitheel de blaas de blaas en de ureteren de blaas, de ureteren en de nierbekkens de blaas, de ureteren, de nierbekkens en de urethra 1694. A. B. C. D. Welke structuur draagt bij aan het gestreepte karakter van het niermerg kapsel van Bowman de proximale tubulus de verzamelbuisjes de distale tubulus 1695. A. B. C. D. Welke structuur ligt in de schorslaag van de nier lis van Henle glomerulus nierpapil verzamlbuis 1696. A. B. C. D. Welke van onderstaande stoffen komen niet voor in de urine ureum rode bloedcellen zouten hormonen blad 175 van 232 C D A C A A D C B B Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 176 van 232 1697. Wat is een weefsel A. een groep cellen die alle dezelfde bouw bezitten en alle een verschillende functie hebben B. een groep cellen met dezelfde bouw en dezelfde functie C. een groep cellen met dezelfde bouw, maar zonder speciale functie D. een groep cellen met verschillende bouw, maar dezelfde functie 1698. A. B. C. D. Bloedcellen worden gevormd in het rode beenmerg het gele beenmerg het rode en gele beenmerg de kanalen van Havers 1699. A. B. C. D. De meest massieve soort beenweefsel noemen we compacta corticalis rood beenmerg spongiosa 1700. Het bot van een kind is elastischer en minder breekbaar dan het bot van een oudere doordat het relatief meer ...... bevat A. collagene vezels B. reticulair bindweefsel C. calcium D. elastische vezels 1701. Het bot van een oudere is breekbaarder en minder elastisch dan het bot van een kind omdat het relatief minder ..... bevat A. elastische vezels B. collagene vezels C. reticulair bindweefsel D. calcium 1702. A. B. C. D. Het rode beenmerg bevindt zich in de ..... van het bot spongiosa compacta corticalis gewrichtsvlakken 1703. A. B. C. D. In de volgende beenderen bevindt zich spongiosa platte beenderen pijpbeenderen onregelmatig gevormde beenderen alle bovengenoemde alternatieven 1704. A. B. C. D. Sponsachtig beenweefsel noemen we spongiosa compacta corticalis rood beenmerg 1705. A. B. C. D. Waar bevinden zich in het beenweefsel calciumzouten in de collagene vezels in de intracellulaire ruimten tussen de botcellen in de botcellen B A B A B A D A C Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 177 van 232 1706. A. B. C. D. Groei van pijpbeenderen wordt veroorzaakt door botvorming vanuit ... het periost en de epifysairschijf de epifysairschijf het periost het beenmerg 1707. A. B. C. D. Het uiteinde van een pijpbeen noemt men de ... epifyse schacht diafyse mergholte 1708. A. B. C. D. Het vlies, dat een botstuk omgeeft, heet ... het peritoneum het perineum het pericard het periost 1709. A. B. C. D. In het gele beenmerg wordt/worden ... bloedcellen gevormd nieuwe botcellen aangemaakt vet opgeslagen bloedcellen afgebroken 1710. A. B. C. D. Periost is een andere naam voor ... bot beenmerg beenvlies kraakbeenschijf 1711. A. B. C. D. Rood beenmerg vindt men in ... de neusbijholten de schachten van volwassen pijpbeenderen de bekkenbeenderen de symphysis 1712. A. B. C. D. Spongiosa bevindt zich in ... de epifysairschijven de platte beenderen de menisci de oorschelpen 1713. A. B. C. D. Waar wordt het meeste gele beenmerg aangetroffen in de lange pijpbeenderen in de korte pijpbeenderen in de platte beenderen in de onregelmatige beenderen 1714. A. B. C. D. Welk weefsel vormt de basis voor de embryonale ontwikkeling van pijpbeenderen vetweefsel bindweefsel kraakbeen bloed 1715. A. B. C. D. De mechanisch sterkste soort bindweefselvezel is de collagene elastische reticuline dwarsgestreepte A A D C C C B A C A Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 178 van 232 1716. A. B. C. D. Een aponeurose is een pees peesblad spierkapsel bindweefselband 1717. A. B. C. D. In een pees bevindt zich de volgende soort bindweefsel collageen elastisch reticulair hyaline 1718. A. B. C. D. In welk deel van het lichaam komt reticulair bindweefsel voor in en rondom de organen in de wand van de bloedvaten in het rode beenmerg en het lymfatisch weefsel in pezen en gewrichten 1719. A. B. C. D. Pezen zijn opgebouwd uit dwarsgestreept spierweefsel glad spierweefsel elastisch bindweefsel collageen bindweefsel 1720. A. B. C. D. Reticulumcellen vormen een netwerk kunnen fagocyteren zijn beweeglijk zowel A B als C zijn juist 1721. A. B. C. D. Tot het het het het 1722. A. B. C. D. Vetweefsel is een vorm van epitheel bindweefsel mesotheel endotheel 1723. A. B. C. D. Welke van de volgende weefselsoorten kan men in vrijwel ieder orgaan aantreffen spierweefsel epitheel kraakbeen bindweefsel 1724. A. B. C. D. De volgende soort cellen betrekken hun voeding uit naburige cellen kraakbeencellen botcellen spiercellen cellen van de hormoonklieren de steunweefsels worden onder andere gerekend zenuwweefsel en het bindweefsel zintuigweefsel en het bloed spierweefsel en de beenderen beenweefsel en het kraakbeen 1725. De volgende weefsels zijn niet doorbloed en halen hun voeding uit de naastliggende weefsels A. epitheel en kraakbeen B. kraakbeen en beenweefsel C. spierweefsel en zenuwweefsel D. bindweefsel en spierweefsel B A C D D D B D A A Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 179 van 232 1726. A. B. C. D. De cellen van trilhaarepitheel zijn plat kubisch cilindrisch meerlagig 1727. A. B. C. D. Een belangrijk kenmerk van epitheel is de cellen liggen aaneengesloten, zonder tussenstof het heeft een resorberende en secretoire functie het bevindt zich tussen alle organen de cellen liggen niet aaneengesloten, ze zijn via een tussenstof met elkaar verbonden 1728. A. B. C. D. éénlagig plaveiselepitheel treft men aan in de wand van de alveolen (longblaasjes) dunne darm nierbuisjes eileiders 1729. A. B. C. D. Endotheel is de/het slijmvlies buitenste laag van het maagdarmkanaal weivlies binnenbekleding bloedvaten 1730. A. B. C. D. Kubisch epitheel vindt men in klieren en nierbuisjes bindweefsel de longblaasjes in het peritoneum 1731. A. B. C. D. Meerlagig cilindrisch epitheel komt voor in de klieren en nierbuisjes longblaasjes binnenbekleding van de uterus vagina 1732. A. B. C. D. Trilhaarepitheel komt voor in de wand van het maagdarmkanaal de luchtwegen de baarmoeder de bloedvaten 1733. A. B. C. D. Trilhaarepitheel treft men onder andere aan in de wand van de alveolen = longblaasjes dunne darm nierbuisjes eileiders 1734. A. B. C. D. Uit welk epitheel bestaat het slijmvlies van de dikke darm cilindrisch epitheel éénlagig plaveiselepitheel met veel slijmcellen trilhaarepitheel overgangsepitheel 1735. A. B. C. D. Uit welk epitheel bestaat het slijmvlies van het maagdarmkanaal cilindrisch epitheel éénlagig plaveiselepitheel met veel slijmcellen trilhaarepitheel overgangsepitheel C A A D A C B D A A Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 1736. A. B. C. D. Wat is mesotheel weivlies slijmvlies hoornvlies netvlies 1737. A. B. C. D. Welke functie heeft epitheel NIET bescherming contractie resorptie secretie blad 180 van 232 1738. De alvleesklier is een voorbeeld van een klier met de volgende vorm(en) van secretie A. exocriene secretie B. endocriene secretie C. endocriene- en exocriene secretie D. geen van bovengenoemde vormen van secretie 1739. A. B. C. D. De volgende klieren behoren tot de buisvormige klieren alvleesklier speekselklieren maagsapklieren talgklieren 1740. Een speekselklier is een voorbeeld van een klier met de volgende vorm(en) van secretie A. endocriene secretie B. exocriene secretie C. endocriene- en exocriene secretie D. geen van bovengenoemde vormen van secretie 1741. A. B. C. D. Hormoonklieren zijn klieren met interne secretie zowel interne als externe secretie externe secretie geen van bovengenoemde 1742. A. B. C. D. Uit welke cellen is klierweefsel opgebouwd reticulumcellen slijmcellen epitheelcellen bindweefselcellen 1743. A. B. C. D. Welke van de onderstaande klieren behoort tot de buisvormige klieren talgklier alvleesklier speekselklier zweetklier 1744. A. B. C. D. Zweetklieren zijn klieren met externe secretie interne secretie zowel interne als externe secretie geen van bovengenoemde A B C C B A C D A Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 1745. A. B. C. D. De gewrichtsvlakken van een synoviaal gewricht zijn bekleed met hyaline kraakbeen corticalis elastisch kraakbeen synovia 1746. A. B. C. D. De mechanisch sterkste soort kraakbeen is hyalien kraakbeen elastisch kraakbeen vezelig kraakbeen spongieus kraakbeen 1747. A. B. C. D. De meest doorschijnende soort kraakbeen is hyalien kraakbeen elastisch kraakbeen vezelig kraakbeen compact kraakbeen 1748. A. B. C. D. Het vlies dat een kraakbeenstuk omgeeft heet peritoneum pericard periost perichondrium 1749. A. B. C. D. In de oorschelpen vinden we hyalien kraakbeen elastisch kraakbeen vezelig kraakbeen spongieus kraakbeen 1750. A. B. C. D. Welke consistentie heeft de matrix van het kraakbeen vast geleiachtig losmazig vloeibaar 1751. A. B. C. D. Bij de volgende activiteit is het gladde spierweefsel betrokken het maken van oogbewegingen de kniepeesreflex de oogknipperreflex het krijgen van 'kippenvel' 1752. A. B. C. D. De kleinste contractiele eenheid van een spier is een spiercel spierbundel syncytium myofibril 1753. A. B. C. D. Glad spierweefsel kan het volgende NIET veroorzaken contractie van de uterus vasoconstrictie (vernauwing van bloedvaten) oogbewegingen kippenvel 1754. A. B. C. D. Het skeletspierweefsel is onwillekeurig, dwarsgestreept spierweefsel willekeurig, glad spierweefsel onwillekeurig, glad spierweefsel willekeurig, dwarsgestreept spierweefsel blad 181 van 232 A C A D B B D D C D Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 1755. A. B. C. D. Welke activiteit kan door glad spierweefsel verricht worden het krijgen van 'kippenvel' oogbewegingen samentrekken van de bovenarmspieren slikken 1756. A. B. C. D. Welke activiteit kan NIET verricht worden door glad spierweefsel het krijgen van 'kippenvel' oogbewegingen uteruscontractie vasoconstrictie (vernauwing van bloedvaten) 1757. A. B. C. D. Een zenuwceluitloper die impulsen afvoert heet myelineschede dendriet neuriet perikaryon blad 182 van 232 1758. Een zenuwceluitloper die impulsen vervoert naar de celkern van de betreffende zenuwcel heet A. axon B. dendriet C. neuriet D. perikaryon 1759. Een zenuwceluitloper die impulsen vervoert naar de celkern van de betreffende zenuwcel heet A. dendriet B. neuriet C. perikaryon D. axon 1760. A. B. C. D. Onder een neuriet verstaan we een zenuwbaan een zenuwvezel die de zenuwprikkel naar het zenuwcellichaam toevoert een zenuwvezel die de zenuwprikkel van het zenuwcellichaam afvoert een zenuwcel 1761. A. B. C. D. Onder een neuron verstaat men een zenuwcel zenuwvezel zenuwcellichaam zenuw 1762. A. B. C. D. Wat verstaat men onder een neuron zenuw zenuwcel zenuwvezel zenuwcellichaam 1763. A. B. C. D. Cilindrisch epitheel bevindt zich in ... de blaaswand de darmwand de luchtpijpwand alle bovengenoemde wanden A B C B A C A B B Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 1764. A. B. C. D. Collagene vezels ... bevinden zich in pezen zijn trekvast zijn niet rekbaar bezitten alle bovengenoemde eigenschappen 1765. A. B. C. D. De eigenschappen van een steunweefsel worden bepaald door ... de vorm van de cellen de stoffen die zich in het cytoplasma bevinden de stoffen die zich tussen de cellen bevinden de rangschikking van de cellen 1766. A. B. C. D. De functie van neuronen is ... het voeden van zenuwcellen de afweer tegen schadelijke micro-organismen het steun geven aan zenuwcellen het geleiden van impulsen 1767. A. B. C. D. De meeste neuronen ... bezitten ‚‚n lange uitloper (neuriet) bezitten meerdere korte uitlopers (dendrieten) transporteren elektrische impulsen hebben alle bovengenoemde eigenschappen 1768. A. B. C. D. De tussencelstof van bindweefsel wordt gekenmerkt door ... een geleiachtige massa vervormbare vezels niet vervormbare vezels opslag van mineralen 1769. A. B. C. D. Een een een een een 1770. A. B. C. D. Een kenmerk van dekweefsel is dat de cellen ... vertakte uitlopers hebben ver uit elkaar liggen zich kunnen verkleinen aan elkaar grenzen 1771. A. B. C. D. Een klier met interne secretie geeft zijn producten af aan ... darmsap bloed zweet speeksel 1772. A. B. C. D. Een een een een een stamcel is ... rood bloedlichaampje half-gedifferentiëerde cel cel die zich niet meer kan delen cel die alleen voor de geboorte actief is 1773. A. B. C. D. Een een een een een stamcel is ... half-gedifferentiëerde cel cel die zich kan delen cel die zowel voor als na de geboorte actief kan zijn stamcel heeft alle bovengenoemde eigenschappen hormoon is een product van ... slijmvlies weivlies klier met externe secretie klier met interne secretie blad 183 van 232 D C D D B D D B B D Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 184 van 232 1774. A. B. C. D. Een vloeibare intercellulaire stof treft men aan .... in kraakbeen in bindweefsel in bloed in alle bovengenoemde weefsels 1775. A. B. C. D. Een voorbeeld van een endocriene klier is ... een zweetklier de schildklier een speekselklier een traanklier 1776. A. B. C. D. Een een een een een 1777. A. B. C. D. Elastisch kraakbeen bevindt zich ... op de gewrichtsvlakken in de oorschelpen in het rode beenmerg in de tussenwervelschijven 1778. A. B. C. D. Endotheel is ... de bovenste huidlaag de bekleding van de buikholte de binnenbekleding van bloedvaten een vorm van spierweefsel 1779. A. B. C. D. Epithelen kenmerken zich door ... de aanwezigheid van meerdere kernen per cel de aanwezigheid van veel interstitiële vloeistof de aanwezigheid van een basaalmembraan de aanwezigheid van myofibrillen 1780. A. B. C. D. Glad spierweefsel bevindt zich ... in de blaaswand in de keelwand in de hartwand in de biceps van de arm 1781. A. B. C. D. Glad spierweefsel bevindt zich in ... de maagwand in het hartwand in de skeletspieren in geen van de bovengenoemde structuren 1782. A. B. C. D. Gladde spiercellen bevinden zich in ... de hartwand de maagwand de keelwand het middenrif (diafragma) 1783. A. B. C. D. Hoe heet de uitloper van een zenuwcel die impulsen vanuit het cellichaam wegvoert een neuron een dendriet een neuriet het perikaryon voorbeeld van een onvervangbare, gespecialiseerdecel is ... stamcel rode bloedcel zenuwcel verhoornde epitheelcel C C C B C C A A B C Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 185 van 232 1784. A. B. C. D. Hoe heet de uitloper van een zenuwcel die impulsen vervoert naar het cellichaam een neuron een dendriet een neuriet het perikaryon 1785. A. B. C. D. Hoe noemen we een groep van gelijksoortige cellen die samenwerken cytoplasma een weefsel een orgaan een orgaanstelsel 1786. A. B. C. D. Hoe wordt het dekweefsel gevoed vanuit zijn eigen bloedvaten het heeft geen voeding nodig, omdat het uit dode cellen bestaat vanuit het onderliggend bindweefsel zowel A als C is mogelijk 1787. A. B. C. D. Intercellulaire stof treft men vooral aan in... plaveisel epitheel een klier met interne secretie spierweefsel botweefsel 1788. A. B. C. D. Klieren met interne secretie zijn ... klieren met een afvoerbuis klieren zonder afvoerbuis trosvormige klieren buisvormige klieren 1789. A. B. C. D. Meerlagig epitheel bevindt zich in ... de huid de wand van de vagina de wand van de slokdarm alle bovengenoemde plaatsen 1790. A. B. C. D. Meerlagig epitheel treft men aan ... in de opperhuid als slijmvlies van de mond als slijmvlies van de vagina zowel A, B en C zijn juist 1791. A. B. C. D. Overgangsepitheel bevindt zich in ... het buikvlies de wand van het maagdarmkanaal de wand van de longblaasjes de blaaswand 1792. A. B. C. D. Overgangsepitheel bevindt zich in de ... darmwand blaaswand ademhalingswegen bloedvaten 1793. A. B. C. D. Pezen bestaan uit ... dwarsgestreept spierweefsel bindweefsel glad spierweefsel dekweefsel B B C D B D D D B B Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 1794. A. B. C. D. Tot welke weefselsoort behoort een kliercel tot het dekweefsel tot het spierweefsel tot het steunweefsel tot het zenuwweefsel 1795. A. B. C. D. Tot welke weefselsoort behoort een trilhaarcel tot het dekweefsel tot het spierweefsel tot het steunweefsel tot het zenuwweefsel 1796. A. B. C. D. Trilhaarepitheel bevindt zich in ... de blaaswand de darmwand de luchtpijpwand alle bovengenoemde wanden 1797. A. B. C. D. Trilhaarepitheel vinden we onder andere in de ... opperhuid (epidermis) luchtpijp urineleiders galwegen 1798. A. B. C. D. Uit wat voor soort weefsel bestaan pezen straf bindweesfel elastisch bindweefsel reticulair bindweefsel losmazig bindweefsel 1799. A. B. C. D. Vanuit welke cellen zijn kliercellen ontstaan vanuit vetcellen vanuit spiercellencellen vanuit epitheelcellen vanuit bindweefselcellen 1800. A. B. C. D. Vezelig kraakbeen bevindt zich ... in pezen in de symfyse in de oorschelpen op de gewrichtsvlakken 1801. A. B. C. D. Voorbeelden van gespecialiseerde cellen zijn ... kliercellen dekweefselcellen bindweefselcellen alle bovengenoemde cellen 1802. A. B. C. D. Voorbeelden van onvervangbare, gespecialiseerde cellen zijn ... bindweefselcellen botcellen verhoornde epitheelcellen zintuigcellen 1803. A. B. C. D. Voorbeelden van onvervangbare, gespecialiseerde cellen zijn ... bindweefselcellen botcellen onverhoornde epitheelcellen spiercellen blad 186 van 232 A A C B A C B D D D Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 1804. A. B. C. D. Waar bevindt zich dwarsgestreept spierweefsel in het grootste deel van de slokdarmwand in het middenrif in de maagwand in de galblaaswand 1805. A. B. C. D. Waar treft men glad spierweefsel aan in het hart in de galblaas in het middenrif tussen de ribben 1806. A. B. C. D. Waar wordt cilindrisch epitheel aangetroffen in de longblaasjes in de mondholte in het darmkanaal in de urineleiders 1807. A. B. C. D. Waar wordt dwarsgestreept spierweefsel aangetroffen in het hart in het middenrif in de maag in de galblaas 1808. A. B. C. D. Waar wordt hyalien kraakbeen aangetroffen in de symfyse in de oorschelp in het ribkraakbeen in de neus 1809. A. B. C. D. Waardoor worden zenuwcellen gekenmerkt ze bestaan uit cellichamen met sterk vertakte uitlopers ze bestaan uit lange ketens die veel kernen bevatten het zijn langgerekte cellen met contractiele fibrillen het zijn cellen die een aangesloten laag vormen 1810. A. B. C. D. Waardoor wordt botweefsel gekenmerkt ontbreken van bloedvaten tussenstof is vast en nauwelijks vervormbaar aanwezigheid van chondrine cellen liggen aaneengesloten tegen elkaar 1811. A. B. C. D. Waardoor wordt een zenuwcel gekenmerkt de cel heeft een cellichaam met vele vertakte cytoplasmatische uitlopers de cel heeft een langgerekt cellichaam dat meerdere kernen bevat de cel heeft een langgerekt cellichaam dat myofibrillen bevat zenuwcellen zijn ronde losliggende cellen met veel tussencelstof 1812. A. B. C. D. Waardoor het wordt het wordt het wordt het wordt wordt glad spierweefsel gekenmerkt animaal (willekeurig) geïnnerveerd vegetatief (onwillekeurig) geïnnerveerd noch animaal noch vegetatief geïnnerveerd zowel animaal als vegetatief geïnnerveerd 1813. A. B. C. D. Waardoor het wordt het wordt het wordt het wordt wordt het dwarsgestreept spierweefsel gekenmerkt vegetatief (onwillekeurig) geïnnerveerd animaal (willekeurig) geïnnerveerd noch animaal noch vegetatief geïnnerveerd zowel animaal als vegetatief geïnnerveerd blad 187 van 232 B B C B C A B A B B Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 1814. A. B. C. D. Waardoor wordt het dwarsgestreept spierweefsel gekenmerkt het bestaat uit spoelvormige cellen het is onvermoeibaar het kan snel reageren het wordt vegetatief (onwillekeurig) geïnnerveerd 1815. A. B. C. D. Waardoor wordt kraakbeenweefsel gekenmerkt het is rijk aan bloedvaten het bezit geen tussencelstof de tussencelstof is vast maar vervormbaar de tussencelstof bevat geen vezels 1816. A. B. C. D. Wat is een algemeen kenmerk van het dekweefsel het bestaat uit cellen die aan elkaar grenzen zonder tussencelstof het is een weefsel met veel tussencelstof het is een weefsel met tussencelstof waarin veel vezels liggen een weefsel waarvan de cellen sterk vertakte uitlopers hebben 1817. A. B. C. D. Wat is een algemeen kenmerk van steunweefsel de cellen vormen een aaneengesloten laag steunweefsels bevatten veel tussencelstof het zijn weefsels waarin de bloedvaten ontbreken ze bestaan uit langgerekte cellen met myofibrillen 1818. A. B. C. D. Wat voor soort bindweefsel ligt als kapsel om gewrichten straf bindweefsel elastisch bindweefsel reticulair bindweefsel losmazig bindweefsel 1819. A. B. C. D. Welk epitheel heeft vooral slijmproductie als functie plaveiselepitheel kubisch epitheel overgangsepitheel cilindrisch epitheel 1820. A. B. C. D. Welk van de onderstaande weefsels is het rijkste doorbloed opperhuid botweefsel kraakbeenweefsel slijmvliezen 1821. A. B. C. D. Welk weefsel bevat geen tussencelstof botweefsel kraakbeenweefsel epitheel bindweefsel 1822. A. B. C. D. Welk weefsel heeft vooral een begrenzende functie plaveiselepitheel botweefsel spierweefsel klierweefsel blad 188 van 232 1823. Welk weefsel wordt gekenmerkt door een onvervormbare tussencelstofmet bloedvaten A. botweefsel B. epitheelweefsel C. bindweefsel D. kraakbeenweefsel C C A B A B B C A B Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 189 van 232 1824. A. B. C. D. Welke bewering over een stamcel is juist een stamcel is half-gedifferentiëerd een stamcel kan zich ontwikkelen tot een erytrocyt (rode bloedcel) de ontwikkeling van stamcel tot bloedcel is mogelijk gedurende het hele leven alle bovengenoemde beweringen zijn juist 1825. A. B. C. D. Welke bewering over hartspierweefsel is juist het bezit geen myofibrillen het wordt onwillekeurig geïnnerveerd het contraheert langzamer dan glad spierweefsel geen van bovengenoemde beweringen is juist 1826. A. B. C. D. Welke bewering over het endotheel is juist het komt voor als de binnenbekleding van de borstholte het komt voor als de binnenbekleding van de buikholte het komt voor als de binnenbekleding van de bloedvaten geen van bovengenoemde beweringen is juist 1827. A. B. C. D. Welke bewering over het mesotheel is juist het komt voor als de bekleding van de borstholte het komt voor als de bekleding van de buikholte het komt voor als de bekleding rondom het hart alle bovengenoemde alternatieven zijn juist 1828. A. B. C. D. Welke bewering over neuronen is juist Zij bezitten ‚‚n lange uitloper Zij bezitten meerdere korte uitlopers Zij kunnen zich niet meer delen Alle bovengenoemde beweringen zijn juist 1829. Welke cel kan, na verloren te zijn gegaan, niet meer vervangen worden door een gelijksoortige cel A. een cel van het slijmvlies van de darm B. een rode bloedcel C. een levercel D. een zintuigcel 1830. A. B. C. D. Welke eigenschap is typerend voor botweefsel de aanwezigheid van bloedvaten de aanwezigheid van kalkzouten de aanwezigheid van collagene vezels de aanwezigheid van elastische vezels 1831. A. B. C. D. Welke klier(en) heeft (hebben) een externe secretie schildklier speekselklier bijnieren hypofyse 1832. A. B. C. D. Welke uitspraak over hyalien kraakbeen is juist het heeft een bruine kleur het bevat elastische vezels het bevat reticulaire vezels het bevindt zich op gewrichtsvlakken 1833. A. B. C. D. Welke van de onderstaande bewering is juist vetweefsel dient o.a. als reservevoorraad brandstof vetweefsel dient o.a. als warmte-isolator vetweefsel dient o.a. als steunweefsel alle bovenstaande beweringen zijn juist D B D D D D B B D D Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 1834. A. B. C. D. Welke van onderstaande klieren is een endocriene klier de zweetklier de borstklier de speekselklier de schildklier 1835. A. B. C. D. Welke van onderstaande klieren is een exocriene klier de schildklier de speekselklier de bijnierschors het hersenaanhangsel blad 190 van 232 1836. Wanneer iemand wel kan zien maar bijv. een familielid niet meer als zodanig kan herkennen, is er een storing in A. de nervus opticus B. de retina C. het cerebellum D. het cerebrum 1837. A. B. C. D. De beide grensstrengen zijn een onderdeel van het sympathische zenuwstelsel het animale zenuwstelsel het parasympathische zenuwstelsel het willekeurige zenuwstelsel 1838. in A. B. C. D. De cellichamen van de zenuwcellen die de spieren van het rectum activeren liggen 1839. A. B. C. D. De invloed van het sympathische zenuwstelsel op het hart is het trekt samen het gaat langzamer en zwakker slaan het gaat sneller en krachtiger slaan het ontspant 1840. A. B. C. D. De invloed van het zenuwstelsel op het hart blijkt uit het volgende de contractie van boezems en kamers is gecordineerd de hartslagfrequentie is niet altijd gelijk hormonen in het bloed kunnen de hartslagfrequentie benvloeden de linker hartshelft verricht meer arbeid dan de rechter hartshelft 1841. A. B. C. D. Door het autonome zenuwstelsel wordt onder andere geregeld slaap, bloeddruk, waarneming van licht en geluid lichaamstemperatuur, spraak, bloeddruk lichaamstemperatuur, slaap, orgaanstofwisseling bloeddruk, lichaamstemperatuur, cordinatie van spierwerking 1842. A. B. C. D. Het ..... zenuwstelsel bepaalt hoe hard de organen werken motorisch perifere centraal autonome D B D A D de hersenen de hypothalamus de thalamus het sacrale deel van het ruggenmerg C B C D Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 191 van 232 1843. A. B. C. D. Het ..... zenuwstelsel is NIET rechtstreeks aan de wil onderhevig autonome perifere centrale motorische 1844. A. B. C. D. Het autonome zenuwstelsel bestaat uit twee delen namelijk motorische zenuwen en achterwortels van het ruggenmerg willekeurig en onwillekeurig bewegingszenuwen en gevoelszenuwen sympathisch en parasympathisch 1845. A. B. C. D. Het autonome zenuwstelsel heeft een rol bij het slapen de werking van de klieren met inwendige afscheiding het ledigen van de blaas en de darm A. B. en C. zijn alle drie juist 1846. A. B. C. D. Het sympathische zenuwstelsel is een onderdeel van de beide grensstrengen het animale zenuwstelsel het autonome zenuwstelsel het willekeurige zenuwstelsel 1847. A. B. C. D. In de zijhoorns van het ruggenmerg bevinden zich cellichamen van motorische zenuwcellen parasympathische zenuwcellen sensibele zenuwcellen sympathische zenuwcellen 1848. A. B. C. D. Waar hebben de zenuwen van het sympathische zenuwstelsel hun oorsprong in de beide grensstrengen in de ingewandsganglia in de spinale ganglia in de zijhoorns van het ruggenmerg 1849. A. B. C. D. Welke functie behoort tot die van het parasympathische systeem activering van de werking van het centrale zenuwstelsel bevordering van de spijsvertering verhoging van de ademfrequentie verhoging van de bloeddruk 1850. De beide hemisferen van de grote hersenen staan met elkaar in contact door middel van A. de brug van Varol B. de falx cerebri C. het corpus callosum D. het tentorium cerebelli 1851. A. B. C. D. De verbinding tussen de grote hersenhelften wordt gevormd door de pons piramidebaan balk thalamus 1852. A. B. C. D. Het corpus callosum is de verbinding tussen kleine hersenen en hersenstam linker en rechter helft van de grote hersenen grote en kleine hersenen grote hersenen en ruggenmerg A D D C D D B C C B Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 1853. A. B. C. D. De hersenen krijgen bloed toegevoerd via de halsslagaders de arteria vertebralis de halsslagaders en de arteria vertebralis de halsslagaders, de arteria vertebralis, en de arteria spinalis 1854. A. B. C. D. Het centrale zenuwstelsel bestaat uit grote hersenen, kleine hersenen, hersenzenuwen, ruggenmerg grote hersenen, kleine hersenen, hersenstam, ruggenmerg grote hersenen, kleine hersenen, hersenzenuwen, ruggenmergzenuwen grote hersenen, kleine hersenen, hersenzenuwen, witte en grijze stof 1855. A. B. C. D. Het centrale zenuwstelsel bestaat uit animale en vegetatieve zenuwstelsel grote hersenen, kleine hersenen en hersenstam hersenen en hersenzenuwen hersenen en ruggenmerg 1856. A. B. C. D. Tot het volledige centrale zenuwstelsel behoren grote hersenen, kleine hersenen, hersenstam grote hersenen, kleine hersenen, hersenstam, ruggenmerg grote hersenen, kleine hersenen, ruggenmerg grote hersenen, hersenstam, ruggenmerg blad 192 van 232 1857. Wanneer je een dagverslag schrijft hebben de volgende delen van je centrale zenuwstelsel hierbij een functie A. grote hersenen B. grote hersenen en kleine hersenen C. grote hersenen, kleine hersenen en ruggenmerg D. grote hersenen en ruggenmerg 1858. A. B. C. D. Welke van de volgende structuren behoort tot het centrale zenuwstelsel de hersenzenuwen de ruggenmergzenuwen de perifere zenuwen de hersenstam 1859. A. B. C. D. Beschadiging van de kleine hersenen leidt tot de volgende neurologische stoornis afname van het gehoor beperking van het gezichtsvermogen geheugenverlies waggelende gang 1860. A. B. C. D. De kleine hersenen zorgen voor een automatische reactie op een prikkel afvoeren van zenuwprikkels de voeding naar de grote hersenen cordinatie van de bewegingen en de lichaamshouding 1861. A. B. C. D. De sulcus centralis is de groeve, die de scheiding vormt tussen de frontaalkwab en pariëtaalkwab de beide hemisferen de grote hersenen en de kleine hersenen de temporaalkwabben en de pariëtaalkwabben C B D B C D D D A Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 193 van 232 1862. Iemand trapt in een kapot glas; dit leidt achtereen volgens tot: 1.Het optillen van de voet. 2.Het voelen van pijn. 3.Het met beide handen naar de voet grijpen. Bij welke activiteit(en) is (zijn) de grote hersenen betrokken A. alleen bij 2 B. bij 1 en 2 C. bij 2 en 3 D. bij 1, 2 en 3 1863. A. B. C. D. Een verzameling zenuwcellen buiten het centrale zenuwstelsel noemt men een perikaryon ganglion nucleus plexus 1864. A. B. C. D. De cauda equina (paardenstaart) bestaat uit achterhoorns en voorhoorns van lumbale en sacrale ruggenmergzenuwen achterwortels en voorwortels van de laatste ruggenmergzenuwen uitlopers van het onderste deel van de grensstreng uitlopers van hersenzenuwen 1865. A. B. C. D. De hersenstam bestaat uit tussenhersenen, middenhersenen en verlengde merg tussenhersenen, pons en verlengde merg tussenhersenen, middenhersenen, pons en verlengde merg middenhersenen, pons en verlengde merg 1866. A. B. C. D. Bij een lumbale punctie gaat de punctienaald achtereen volgens door arachnoidea en pia mater dura mater en arachnoidea dura mater en pia mater pia mater en arachnoidea 1867. A. B. C. D. De durale sinussen bevinden zich tussen de pia mater en het hersenoppervlak een dubbelblad van de dura mater de dura mater en de arachnoidea de arachnoidea en de pia mater 1868. A. B. C. D. De falx cerebri loopt van voor naar achter tussen de hemisferen van de hersenen loopt van links naar rechts tussen het cerebellum en het cerebrum is een deel van het pia mater geen van de bovengenoemde is juist 1869. A. B. C. D. Het tentorium cerebelli bevindt zich tussen de grote en de kleine hersenen de hersenstam en de kleine hersenen de beide hemisferen van de kleine hersenen de beide hemisferen van de grote hersenen 1870. A. B. C. D. Hoe heet de duraplooi tussen cerebrum en cerebellum cisterna cerebellomedullaris epidurale plooi tentorium cerebelli falx cerebri C B B D B B A A C Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 1871. A. B. C. D. De piamater is het … harde hersenvlies dat parallel loopt met de schedel periost dat over de schedelbasis loopt spinnenwebvlies dat tussen de beide andere hersenvliezen loopt zachte hersenvlies dat over hersenoppervlak loopt 1872. A. B. C. D. Beschadiging van de 2e hersenzenuw geeft reukstoornissen visuele stoornissen sensibele stoornissen van het gelaat motorische stoornissen van het gelaat 1873. A. B. C. D. De nervus olfactorius dient voor het gehoor het evenwicht de smaak de reuk 1874. A. B. C. D. Tot welke groep behoort de oogzenuw gemengde zenuwen motorische zenuwen sensibele zenuwen **** 1875. A. B. C. D. Wat is de functie van de nervus oculomotorius het zien motorische innervatie van de oogspieren motorische innervatie van het gelaat sensibele innervatie van het gelaat 1876. A. B. C. D. Welke hersenzenuw staat bekend als de zevende hersenzenuw aangezichtszenuw oogzenuw reukzenuw zwervende zenuw blad 194 van 232 1877. In welk deel van het centrale zenuwstelsel liggen de centra voor honger- en dorstgevoel A. grote hersenen B. kleine hersenen C. middenhersenen D. tussenhersenen 1878. A. B. C. D. In welk deel van het centrale zenuwstelsel ligt het warmteregulatiecentrum cerebellum cerebrum hypothalamus thalamus 1879. A. B. C. D. Met welk deel van het zenuwstelsel staat de hypofyse direct in contact de brug van Varol de hypothalamus de kleine hersenen het verlengde merg 1880. A. B. C. D. De aquaductus Sylvii bevindt zich tussen 1e en 2e ventrikel 2e en 3e ventrikel 3e en 4e ventrikel 4e ventrikel en subarachnoidale ruimte D B D C B A D C B C Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 1881. A. B. C. D. De cisterna magna ligt tussen grote hersenen en kleine hersenen grote hersenen en verlengde merg verlengde merg en kleine hersenen verlengde merg en ruggenmerg 1882. A. B. C. D. De derde hersenventrikel bevindt zich in de grote hersenen kleine hersenen tussenhersenen hersenstam 1883. A. B. C. D. De vierde hersenventrikel bevindt zich ten dele in het cerebrum het cerebellum het diencephalon de medulla oblongata 1884. A. B. C. D. Liquor cerebrospinalis bevindt zich NIET in de subarachnoidale ruimte de aquaductus Sylvii de cisterna magna de epidurale ruimte 1885. A. B. C. D. Vanuit de vierde ventrikel stroomt de liquor direct naar de epidurale ruimte de veneuze sinussen de overige ventrikels het centrale kanaal van het ruggenmerg 1886. A. B. C. D. Waar bevinden zich de zijventrikels in de hypothalamus in de thalamus in het cerebellum in het cerebrum 1887. A. B. C. D. Waar bevindt zich de derde ventrikel in de grote hersenen in de middenhersenen in de tussenhersenen in het verlengde merg 1888. A. B. C. D. Waar bevindt zich een deel van de vierde ventrikel in de hypothalamus in de middenhersenen in de thalamus in het verlengde merg 1889. A. B. C. D. Wat zit er in de lumbale zak pepernoten spinnenwebben liquor geelgerande watertorren 1890. A. B. C. D. In welk deel van de hersenen bevinden zich de piramidecellen voor de centrale groeve achter de centrale groeve in de hersenbalk in het verlengde merg blad 195 van 232 C C D D D D C D C A Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 196 van 232 1891. A. B. C. D. In welk deel van de hersenen bevindt zich het motorische centrum lobus temporalis lobus occipitalis lobus frontalis lobus parietalis 1892. A. B. C. D. Wanneer men een arm wil buigen moeten eerst impulsen in de .... worden opgewekt grijze stof van de grote hersenen spinale ganglia witte stof van de kleine hersenen witte stof van het ruggenmerg 1893. A. B. C. D. Myeline wordt gevormd door de grijze stof de witte stof het gliaweefsel de neurieten 1894. A. B. C. D. De functie van de dendrieten is doorgeven van prikkels aan de klieren doorgeven van prikkels aan de spieren toevoeren van prikkels naar het zenuwcellichaam afvoeren van prikkels van het zenuwcellichaam 1895. A. B. C. D. De functie van de neurieten is doorgeven van prikkels aan de klieren doorgeven van prikkels aan de spieren toevoeren van prikkels naar het zenuwcellichaam afvoeren van prikkels van het zenuwcellichaam 1896. De zenuwceluitlopers die impulsen vervoeren naar het cellichaam van de zenuwcel waartoe ze behoren, worden ..... genoemd A. axonen B. dendrieten C. neurieten D. neuronen 1897. A. B. C. D. Een motorische zenuwcel heeft over het algemeen korte dendrieten en een korte neuriet korte dendrieten en een lange neuriet lange dendrieten en een korte neuriet lange dendrieten en een lange neuriet 1898. A. B. C. D. Een neuron dat twee andere neuronen verbindt noemt men een synaps sensibel neuron motorisch neuron schakelneuron 1899. A. B. C. D. Motorische zenuwcellen bevatten onder andere de volgende onderdelen een celkern en mitochondrin een lange dendriet en een celkern korte dendrieten en geen mitochondrin mitochondrin en korte neurieten 1900. A. B. C. D. Een verzameling zenuwcellen binnen het centrale zenuwstelsel noemt men perikaryon ganglion nucleus plexus C A C C D B B D A C Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 197 van 232 1901. A. B. C. D. Het perifere zenuwstelsel bestaat uit hersenen - hersenstam - ruggenmergzenuwen hersenzenuwen - ruggenmergzenuwen - perifere zenuwen grote hersenen - kleine hersenen - ruggenmerg verlengde merg - gevoelszenuwen - bewegingszenuwen 1902. A. B. C. D. Welke structuren behoren tot het perifere zenuwstelsel de achterhoorn van het ruggenmerg de hersenvliezen de ruggenmergvliezen de sympathische grensstreng 1903. A. B. C. D. Welke van de volgende structuren behoort niet tot het perifere zenuwstelsel de hersenzenuwen de ruggenmergzenuwen de perifere zenuwen het verlengde merg 1904. A. B. C. D. De piramidebaan verloopt (gedeeltelijk) op de volgende wijze motorisch centrum - hersenstam - ruggenmerg motorische zenuwbaan - ruggenmerg - spier ruggenmerg - sensibele zenuwbaan - spier motorisch centrum - thalamus - ruggenmerg 1905. A. B. C. D. De verbinding tussen de grote en de kleine hersenen schakelt over in de middenhersenen de pons de tussenhersenen het corpus callosum 1906. via A. B. C. D. Een impuls die van een pijnzintuig in de hand afkomstig is, bereikt het ruggenmerg 1907. A. B. C. D. Een reflexbaan bestaat achtereenvolgens uit sensibele zenuw, achterhoorn, voorhoorn, motorische zenuw, spier sensibele zenuw, voorhoorn, achterhoorn, motorische zenuw, spier motorische zenuw, achterhoorn, voorhoorn, sensibele zenuw, spier motorische zenuw, spier, sensibele zenuw, voorhoorn, achterhoorn 1908. A. B. C. D. Een spinaal ganglion bevat cellichamen van motorische zenuwcellen schakelzenuwcellen sensibele zenuwcellen zenuwcellen die behoren tot het vegetatieve zenuwstelsel 1909. A. B. C. D. Hoeveel neuronen zijn tenminste betrokken bij een reflexboog 2 3 4 5 1910. A. B. C. D. Het ademhalingscentrum is gelegen in de hypothalamus de pons het verlengde merg de thalamus B D D A B A de achterhoorn de voorhoorn een schakelneuron het spinale ganglion A C A C Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 198 van 232 1911. A. B. C. D. Het braakcentrum is gelegen in de thalamus de hypothalamus het verlengde merg de pons 1912. A. B. C. D. Het centrum voor de cordinatie van houding en beweging ligt in de grote hersenen de hersenstam de kleine hersenen het verlengde merg 1913. A. B. C. D. Het warmteregulatiecentrum is gelegen in de hypothalamus de pons de thalamus het verlengde merg 1914. A. B. C. D. De formatio reticularis ligt in de hersenstam het cerebellum het verlengde merg de pons 1915. A. B. C. D. De formatio reticularis of reticulaire substantie heeft een functie bij de regulatie van het alertheidsniveau het waak/slaapritme de concentratie van de aandacht het agressieniveau 1916. A. B. C. D. In welk deel van een ruggenmergsegment bevinden zich de motorische cellichamen achterhoorn achterwortel voorhoorn voorwortel 1917. A. B. C. D. Tot welke soort zenuwcellen behoren de cellichamen van een spinaal ganglion gemengde zenuwcellen motorische zenuwcellen schakel zenuwcellen sensibele zenuwcellen 1918. A. B. C. D. Vrijwel alle ruggenmergzenuwen bevatten de volgende structuren afferente banen, efferente banen en schakelneuronen afferente- en efferente banen motorische- en efferente banen sensibele- en afferente banen 1919. A. B. C. D. De achterhoorn van het ruggenmerg bestaat hoofdzakelijk uit schakelneuronen sensibele neuronen motorische neuronen motorische neurieten 1920. A. B. C. D. De achterwortel van het ruggenmerg bestaat hoofdzakelijk uit sensibele cellichamen sensibele vezels motorische cellichamen motorische vezels C C A A A C D B A B Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 199 van 232 1921. A. B. C. D. De cauda equina wordt gevormd door voor- en achterhoorns van de laatste ruggenmergsegmenten voor- en achterwortels van lumbale en sacrale ruggenmergsegmenten een bundel uitlopers van de hersenzenuwen de laagste uitloper van de grensstreng 1922. A. B. C. D. De mens bezit het volgende aantal ruggenmergzenuwen 8 paar 12 paar 16 paar 32 paar 1923. A. B. C. D. De voorhoorn van het ruggenmerg bestaat hoofdzakelijk uit sensibele cellen sensibele neurieten motorische cellen motorische neurieten 1924. A. B. C. D. De voorwortel van het ruggenmerg bestaat hoofdzakelijk uit sensibele cellen sensibele neurieten motorische cellen motorische neurieten 1925. A. B. C. D. Een ruggenmergzenuw wordt gevormd door het samenkomen van sensibele voorhoorn en motorische achterhoorn sensibele voorwortel en motorische achterwortel motorische voorhoorn en sensibele achterhoorn motorische voorwortel en sensibele achterwortel 1926. A. B. C. D. Het ruggenmerg eindigt ongeveer bij het heiligbeen bij het staartbeen ter hoogte van de laatste lendenwervel ter hoogte van de tweede lendenwervel 1927. A. B. C. D. Het ruggenmerg eindigt ter hoogte van de 2e lumbale wervel 3e lumbale wervel 4e lumbale wervel 5e lumbale wervel 1928. A. B. C. D. Ieder mens bezit ongeveer het volgende aantal paren ruggenmergzenuwen 8 12 16 32 1929. A. B. C. D. In welk deel van de grote hersenen ligt het motorische spraakcentrum frontaalkwab occipitaalkwab pariëtaalkwab temporaalkwab 1930. A. B. C. D. In welk deel van de grote hersenen ligt het sensorische spraakcentrum frontaalkwab occipitaalkwab paritaalkwab temporaalkwab B D C D D D A D A D Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 1931. A. B. C. D. De synaps bevindt zich tussen twee neuronen een neuriet en een axon twee zenuwen twee spiervezels 1932. A. B. C. D. De verbinding tussen twee neuronen is een ganglion nucleus receptor synaps 1933. A. B. C. D. Een synaps is een neurotransmitter schakelplaats tussen twee neuronen onderbreking van de myelineschede zenuwknoop 1934. A. B. C. D. Een synaps is een motorisch neuron sensibel neuron schakelplaats tussen twee neuronen zenuwknoop blad 200 van 232 1935. A. B. C. Welk van de volgende uitspraken is juist alle afvoerende vezels van de grote hersenen gaan naar de thalamus de piramidebaan bevat sensibele vezels, die naar de grote hersenen gaan alle sensibele vezels, die voor de grote hersenen zijn bestemd schakelen eerst in de thalamus D. de piramidebaan uit de rechter hemisfeer van de grote hersenen komt aan de rechterzijde in het ruggenmerg terecht 1936. De hersenen en het ruggenmerg worden van buiten naar binnen door de volgende vliezen omgeven A. dura mater, arachnoidea, pia mater B. dura mater, pia mater, arachnoidea C. pia mater, arachnoidea, dura mater D. arachnoidea, pia mater, dura mater 1937. A. B. C. D. Het ademcentrum ligt in ... het cerebellum (kleine hersenen) de medulla oblongata (verlengde merg) de pons Varoli (brug van Varol) het mesencephalon (middenhersenen) 1938. A. B. C. D. Het ademcentrum ontvangt informatie over ... de hoeveelheid zuurstof in het bloed de hoeveelheid stikstof in het bloed de zuurgraad van het bloed alle bovenstaande factoren bereiken het ademcentrum 1939. A. B. C. D. Het arachnoïdea is opgebouwd uit ... witte stof bindweefsel kraakbeen liqour cerebrospinalis A D B C C A B C B Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 201 van 232 1940. A. B. C. D. Het braakcentrum ligt in ... het cerebellum de medulla oblongata de pons Varoli het mesencephalon 1941. A. B. C. D. Het centrale kanaal bevindt zich ... tussen de zijventrikels en het derde ventrikel tussen de zijventrikels onderling tussen het derde en het vierde ventrikel in het ruggenmerg 1942. A. B. C. D. Het centrale zenuwstelsel bestaat onder andere uit ... de hersenzenuwen, de kleine hersenen en de grote hersenen de hersenzenuwen, het ruggenmerg, de tussenhersenen en de spinale ganglia de hersenstam, de kleine hersenen, de tussenhersenen en de grote hersenen de hersenzenuwen, de ruggenmergszenuwen en structuren van het vegetatieve zenuwstelsel 1943. A. B. C. D. Het cerebellum ontvangt impulsen uit ... de grote hersenen het evenwichtsorgaan het ruggenmerg alle bovengenoemde plaatsen 1944. A. B. C. D. Het gehoororgaan wordt geïnerveerd door ... de nervus octavus de nervus facialis de nervus trigeminus de nervus trochlearis 1945. A. B. C. D. Het hoestcentrum ligt in ... de pons Varoli het mesencephalon het cerebellum de medulla oblongata 1946. A. B. C. D. Het limbische systeem heeft invloed op ... het denkvermogen en de mate van intelligentie de emotionaliteit van de mens het slaap-en waakritme het korte termijngeheugen 1947. A. B. C. D. Het meest inwendige vlies, direct gelegen tegen het zenuwweefsel, noemt men ... arachnoïdea dura mater pia mater subarachnoïdea 1948. A. B. C. D. Het niescentrum ligt in ... het cerebellum de medulla oblongata de pons Varoli het mesencephalon 1949. A. B. C. D. Het onwillekeurig zenuwstelsel noemt men ook wel ... vegetatief zenuwstelsel animaal zenuwstelsel perifeer zenuwstelsel centraal zenuwstelsel B D C D A D B C B A Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 202 van 232 1950. A. B. C. D. Het parasympathisch deel van het vegetatieve zenuwstelsel stimuleert ... de darmperistaltiek de vasoconstrictie in het maagdarmkanaal de afgifte van adrenaline de ademhalingsbewegingen 1951. A. B. C. D. Het perifere zenuwstelsel bestaat uit ... de hersenzenuwen, de kleine hersenen en de spinale zenuwen de hersenzenuwen, het ruggenmerg, de spinale zenuwen en de spinale ganglia de hersenzenuwen, het ruggenmerg en de spinale ganglia de hersenzenuwen, de ruggenmergszenuwen en structuren van het vegetatieve zenuwstelsel 1952. A. B. C. D. Het proces van de ademhaling is een ... animale functie vegetatieve functie psychische functie parasympathische functie 1953. A. B. C. D. Het proces van de lichaamsbeweging is een ... animale functie vegetatieve functie psychische functie sympathische functie 1954. A. B. C. D. Het sympathische deel van het vegetatieve zenuwstelsel remt ... de darmperistaltiek de vasoconstrictie in het maagdarmkanaal de afgifte van adrenaline de ademhalingsbewegingen 1955. A. B. C. D. Het sympathische deel van het vegetatieve zenuwstelsel stimuleert ... de darmperistaltiek de vasodilataie in het maagdarmkanaal de opbouw van energievoorraden de ademhalingsbewegingen 1956. A. B. C. D. Het temperatuurregulatiecentrum ligt in ... het cerebellum het cerebrum de hypothalamus de thalamus 1957. A. B. C. D. Het vasomotorisch centrum ligt in ... de pons Varoli het mesencephalon het cerebellum de medulla oblongata 1958. A. B. C. D. Het vasomotorisch centrum ontvangt informatie over ... de hoeveelheid zouten in het bloed de hoeveelheid koolstofdioxide in het bloed de druk van bloed in de vaten alle bovenstaande factoren beïnvloeden het ademcentrum A D B A A D C D C Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 203 van 232 1959. ‚‚n A. B. C. D. Hoe heet een verzameling zenuwcellen in het centrale zenuwstelsel, die gezamenlijk functie reguleren een synaps een ganglion een nucleus een plexus 1960. ‚‚n A. B. C. D. Hoe heet een verzameling zenuwcellen in het perifere zenuwstelsel, die gezamenlijk functie reguleren een synaps een ganglion een nucleus een plexus 1961. In de achterhoorns van het ruggenmerg ter hoogte van de thoracale wervels bevinden zich cellichamen van ... A. motorische neuronen B. schakelneuronen C. parasympatische neuronen D. sympatische neuronen 1962. A. B. C. D. In de pia mater bevindt zich ... liquor cerebrospinalis witte stof een netwerk van bloedvaten de paardenstaart 1963. In de voorhoorns van het ruggenmerg ter hoogte van de thoracale wervels bevinden zich cellichamen van ... A. motorische neuronen B. sensorische neuronen C. parasympatische neuronen D. sympatische neuronen 1964. In de zijhoorns van het ruggenmerg ter hoogte van de thoracale wervels bevinden zich cellichamen van ... A. motorische neuronen B. sensorische neoronen C. parasympatische neuronen D. sympatische neuronen 1965. A. B. C. D. In welk deel van de grote hersenen wordt de animale motoriek verzorgd in de lobus frontalis in de lobus pariëtalis in de lobus occipitalis in de lobus temporalis 1966. A. B. C. D. Liquor cerebrospinalis wordt gevormd in ... de subarachnoïdale ruimte de ventrikels de dura mater het arachnoidea 1967. A. B. C. D. Men noemt de aanvoerende banen in het zenuwstelsel ... efferente banen motorische banen dalende banen sensorische banen C B B C A D A B D Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 1968. A. B. C. D. Men noemt de afvoerende banen in het zenuwstelsel ... afferente banen motorische banen stijgende banen sensorische banen 1969. A. B. C. D. Met reageren op prikkels wordt bedoeld ... het aanpassen aan omstandigheden het aanpassen aan veranderde omstandigheden het registreren van omstandigheden het registreren van veranderde omstandigheden 1970. A. B. C. D. Onder coördinatie door het zenuwstelsel verstaat men ... het waarnemen van de functies van organen het regelen van de samenwerking tussen de organen het regelen van de spierwerking het regelen van de stofwisseling 1971. A. B. C. D. Onder psychische functies van het zenuwstelsel verstaat men ... het registreren van prikkels het verwerken van prikkels het bewust worden van prikkels het coördineren van prikkels 1972. A. B. C. D. Op welke plaats eindigen de piramidebanen in de voorhoorns van het ruggenmerg in het verlengde merg in de spinale ganglia in de hypothalamus blad 204 van 232 1973. Op welke plaats liggen de cellichamen van de neuronen die de piramidebanen vormen A. in de voorhoorns van het ruggenmerg B. in het verlengde merg C. in de grote hersenen D. in de hypothalamus 1974. Tot welke soort zenuwcellen behoren de cellichamen die gelegen zijn in een spinaal ganglion A. tot motorische zenuwcellen B. tot schakelzenuwcellen C. tot sensorische zenuwcellen D. tot geen van de bovenstaande zenuwcellen 1975. A. B. C. D. Voelen is een functie van ... de hersenstam de kleine hersenen de schors van de grote hersenen de thalamus 1976. A. B. C. D. Volgens de anatomie deelt men het zenuwstelsel in ... in een sympathische en parasympatische zenuwstelsel in een centraal en perifeer zenuwstelsel in hersenen en ruggenmerg in een autonoom en vegetatief zenuwstelsel B B B C A C C C B Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 205 van 232 1977. A. B. C. D. Wat is de functie van de mergschede die gelegen is om de neurieten het voeden van de neuriet het voorkomen van signaal-overdrachten in de synaps versnellen van het signaaltransport in de neuriet alle bovengenoemde functies behoren bij de mergschede 1978. A. B. C. D. Wat is de functie van gliacellen die een myelineschede vormen om de neurieten het voeden van de neuriet het opruimen van dode zenuwcellen versnellen van het signaaltransport in de neuriet alle bovengenoemde functies behoren bij deze gliacellen 1979. Welk deel van het centrale zenuwstelsel vormt geen onderdeel van het limbische systeem A. de grote hersenen B. de thalamus C. de hypothalamus D. de kleine hersenen 1980. A. B. C. D. Welke plaats vormt het begin van de piramidebanen de spinale ganglia de achterhoorns van het ruggenmerg de voorhoorns van het ruggenmerg de motorische schors van de grote hersenen 1981. A. B. C. D. Welke plaats vormt het begin van de piramidebanen de voorhoorns van het ruggenmerg de gyrus postcentralis (sensibele schors) de gyrus praecentralis (motorische schors) de thalamus 1982. A. B. C. D. Welke zenuwvezels eindigen in de sinusknoop parasympathische zenuwvezels sympathische zenuwvezels parasympatische en sympathische zenuwvezels motorische zenuwvezels van het animale systeem 1983. A. B. C. D. Willen is een functie van ... de hersenstam de kleine hersenen de schors van de grote hersenen de thalamus 1984. ... A. B. C. D. Zenuwvezels die prikkels van de huid naar het centrale zenuwstelsel toevoeren zijn 1985. A. B. C. D. Afgifte van liquor cerebrospinalis aan de bloedvaten vindt plaats in ... de subarachnoïdale ruimte het vierde ventrikel de granulas gelegen in de durasinus de pia mater C C D D C C C C efferente vezels motorische vezels afferente vezels vegetatieve vezels C Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 206 van 232 1986. A. B. C. D. Bewustzijn is een ... vegetatieve functie animale functie fysische functie psychische functie 1987. A. B. C. D. Bloedvaten die de cirkel van Willis verlaten worden gerekend tot .... eindarteriën collateralen anastomosen tot geen van de bovenvermelde circulatie systemen 1988. A. B. C. D. De a. cerebri anterior is een synoniem voor ... de voorste hersenslagader de middelste hersenslagader de achterste hersenslagader de a. cerebri anterior is geen hersenslagader 1989. A. B. C. D. De a. cerebri posterior is een synoniem voor ... de voorste hersenslagader de middelste hersenslagader de achterste hersenslagader de a. cerebri anterior is geen hersenslagader 1990. A. B. C. D. De aquaductus cerebri vormt een verbinding tussen ... het eerste en het tweede ventrikel het tweede en het derde ventrikel het derde en het vierde ventrikel de zijventrikels onderling 1991. A. B. C. D. De bloedvoorziening van de hersenen geschiedt door de beide ... aa. carotis communes aa. vertebrales aa. subclaviae aa. carotis internae en a. basilaris 1992. A. B. C. D. De bovenste schuine oogspier wordt geïnnerveerd door ... de nervus octavus de nervus facialis de nervus trigeminus de nervus trochlearis 1993. A. B. C. D. De capsula interna (binnenste kapsel) is gelegen tussen .... hersenstam en hersenschors in de grote hersenen de lensvormige kern en de staartkern alle bovenstaande plaatsen zijn juist 1994. A. B. C. D. De cellichamen van de neuronen die behoren tot de nervus femoralis liggen in ... de grote hersenen de tussenhersenen de thalamus het ruggenmerg 1995. De cellichamen van neuronen die de skeletspieren van de bovenarm innerveren liggen in ... A. de thalamus B. het ruggenmerg C. de grote hersenen D. de tussenhersenen D A A C C D D D D B Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 207 van 232 1996. De cellichamen van neuronen die de skeletspieren van het dijbeen activeren liggen in ... A. de thalamus B. het ruggenmerg C. de grote hersenen D. de tussenhersenen 1997. De cellichamen van neuronen die de skeletspieren van het onderbeen innerveren liggen in ... A. de thalamus B. het ruggenmerg C. de hersenstam D. de tussenhersenen 1998. De cellichamen van neuronen die de uitwendige sluitspieren van de blaas activeren liggen in ... A. de grote hersenen B. de tussenhersenen C. de thalamus D. het ruggenmerg 1999. De cellichamen van neuronen, waarvan de neurieten contact maken met spiercellen van de biceps in de arm, liggen in ... A. de thalamus B. het ruggenmerg C. de grote hersenen D. de tussenhersenen 2000. A. B. C. D. De cirkel van Willis ontvangt bloed vanuit ... 2 arteriën 3 arteriën 4 arteriën 5 arteriën 2001. De cytoplasmatische celuitlopers van zenuwcellen die impulsen uit de zenuwcel wegvoeren, noemt men de ... A. neurieten B. myelineschede C. dendrieten D. neuronen 2002. A. B. C. D. De foramen van Monro vormen de verbindingen tussen ... de zijventrikels en het derde ventrikel het eerste en het tweede ventrikel het derde en het vierde ventrikel de zijventrikels onderling 2003. A. B. C. D. De formatio reticularis is betrokken bij de regulatie van ... het bewustzijnsniveau van het centrale zenuwstelsel het emotionele gedrag aangeleerde motoriek (bijv. pianospelen) aangeleerde reflexen 2004. A. B. C. D. De formatio reticularis regelt ... het dorstgevoel het hongergevoel het slaap-waak ritme het emotionele gedrag B B D B B A A A C Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 2005. A. B. C. D. De grote hersenen hebben in totaal ... 4 kwabben 6 kwabben 8 kwabben 10 kwabben 2006. A. B. C. D. De grote hersenen hebben in totaal ... 1 hemisfeer 2 hemisferen 4 hemisferen 8 hemisferen 2007. A. B. C. D. De hersenstam is opgebouwd uit ... medulla oblongata, pons Varoli en mesencephalon medulla oblongata, mesencephalon en diencephalon diencephalon, thalamus en hypothalamus pons Varoli, mesencephalon en formatio reticularis 2008. A. B. C. D. De hersenstam omvat naast de brug van Varol ook nog ... het verlengde merg en de hypothalamus de hersenbalk en de tussenhersenen het verlengde merg en de middenhersenen de tussenhersenen en het verlengde merg 2009. A. B. C. D. De hersenzenuwen ontspringen uit ... het ruggenmerg de grote hersenen de kleine hersenen de hersenstam 2010. A. B. C. D. De hersenzenuwen ontspringen uit ... het ruggenmerg de hersenstam de thalamus de hypothalamus 2011. A. B. C. D. De hersenzenuwen ontspringen uit ... het verlengde merg de brug van varol (pons) de middenhersenen alle bovengenoemde structuren 2012. A. B. C. D. De kauwspieren worden geïnnerveerd door ... de nervus octavus de nervus facialis de nervus trigeminus de nervus trochlearis 2013. A. B. C. D. De kniepees-reflex is een voorbeeld van ... een spierspoelreflex een voetzoolreflex een flexiereflex een fixatiereflex 2014. A. B. C. D. De mimische spieren (aangezichtsspieren) worden geïnnerveerd door ... de nervus olfactorius de nervus facialis de nervus trigeminus de nervus hypoglossus blad 208 van 232 C B A C D B D C A B Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 2015. A. B. C. D. blad 209 van 232 De nervus vagus innerveert ... het hart de longen de maag en darmen alle bovengenoemde organen 2016. De openingen, waardoor liquor cerebrospinalis in de subarachnoïdale ruimte komt, liggen in de wand van... A. het derde ventrikel B. de aquaeductus cerebri C. het vierde ventrikel D. de durazak 2017. A. B. C. D. De primaire visuele schors is gelegen in ... de lobus frontalis de lobus pariëtalis de lobus occipitalis de lobus temporalis 2018. A. B. C. D. De sensibele schors van de grote hersenen is gelegen in ... de lobus frontalis de lobus pariëtalis de lobus occipitalis de lobus temporalis 2019. A. B. C. D. De terugtrek-reflex is een voorbeeld van ... een spierspoelreflex een voetzoolreflex een flexiereflex een fixatiereflex 2020. A. B. C. D. De thalamus reguleert onder andere ... de mate van geconcentreerdheid op een bepaalde bezigheid het dorstgevoel en de aandrang om te drinken de niesreflex de hormoonproductie in de hypofyse 2021. A. B. C. D. De uitwendige spieren van het oog worden geïnnerveerd door ... de nervus oculomotorius de nervus trochlearis de nervus abducens alle bovenstaande hersenzenuwen 2022. A. B. C. D. De verbinding tussen de hemisferen van de grote hersenen wordt gevormd door ... associatiebanen commissuren de piramidale banen de extrapiramidale banen 2023. ... A. B. C. D. De verbinding tussen de hemisferen van de grote hersenen wordt gevormd door de brug van Varol piramidebaan thalamus hersenbalk D C C B C A D B D Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 210 van 232 2024. A. B. C. D. Denken is een functie van ... de hersenstam de kleine hersenen de schors van de grote hersenen de thalamus 2025. A. B. C. D. Door middel van de kniepeesreflex kan men de werking controleren van ... de grote hersenen de kleine hersenen de hersenstam het ruggenmerg 2026. A. B. C. D. Door middel van de pupilreflex kan men de werking controleren van ... het ruggenmerg de grote hersenen de kleine hersenen de hersenstam 2027. A. B. C. D. Een bloedvat dat vanuit de cirkel van Willis ontspringt is een ... a. vertebralis a. basilaris a. cerebri a. carotis 2028. Een men ... A. een B. een C. een D. een deel van de huid dat geïnnerveerd wordt door ‚‚n ruggenmergssegment noemt C D D C B myotoom dermatoom cauda equina plexus 2029. A. B. C. D. Een gemengde zenuw bevat ... afferente zenuwvezels efferente zenuwvezels zowel afferente als efferente zenuwvezels noch afferente noch efferente zenuwvezels 2030. A. B. C. D. Een hemisfeer van de grote hersenen heeft ... 2 kwabben 4 kwabben 6 kwabben 8 kwabben 2031. A. B. C. D. Een motorisch eindplaatje vormt een contactplaats tussen ... een sensorisch neuron en spiervezel een motorisch neuron en een spiervezel een schakelneuron en een spiervezel geen van de bovengenoemde plaatsen 2032. A. B. C. D. Een een een een een 2033. A. B. C. D. Een ruggenmergzenuw bevat ... afferente zenuwvezels efferente zenuwvezels zowel afferente als efferente zenuwvezels noch afferente noch efferente zenuwvezels motorisch neuron bestaat uit ... cellichaam, ‚‚n neuriet en ‚‚n dendriet cellichaam, meerdere neurieten en ‚‚n dendriet cellichaam, ‚‚n neuriet en meerdere dendrieten cellichaam, meerdere neurieten en meerdere dendrieten C B B C C Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 2034. A. B. C. D. Een een een een een 2035. A. B. C. D. Een spinale zenuw ontspringt uit ... het ruggenmerg het ruggenmerg en de hersenstam de hersenstam geen van bovenstaande plaatsen 2036. A. B. C. D. Een synaps treft men aan als schakelplaats tussen ... een sensorisch neuron en een motorisch neuron een sensorisch neuron en een schakelneuron een schakelneuron en een motorisch neuron op alle bovengenoemde plaatsen treft men een synaps aan 2037. A. B. C. D. Herinneren is een functie van ... de hersenstam de kleine hersenen de schors van de grote hersenen het ruggemerg 2038. A. B. C. D. Onder een adequate prikkel verstaat men een prikkel die boven de drempelwaarde ligt een prikkel die bij een bepaald zintuig behoort een prikkel die slechts één zintuig prikkelt een prikkel die boven de onderscheidingsdrempel ligt blad 211 van 232 spier die geïnnerveerd wordt door ‚‚n ruggenmergssegment noemt men ... myotoom dermatoom cauda equina plexus 2039. A. B. C. Onder de drempelwaarde van een zintuig verstaat men de hoogste prikkelfrequentie waarbij een gewaarwording in de hersenen optreedt de mate van onderscheid (verandering) waarvoor een zintuig gevoelig is de maximale toelaatbare intensiteit waarmee men een zintuig kan prikkelen zonder pijngewaarwording D. de minimaal benodigde prikkelsterkte om een gewaarwording tot stand te brengen 2040. A. B. C. D. De evenwichtssteentjes (otolieten) liggen onder andere in de halfcirkelvormige kanalen het ovale - en het ronde zakje het middenoor het orgaan van Corti 2041. A. B. C. D. De halfcirkelvormige kanalen registreren de volgende bewegingen op en neergaande bewegingen zijwaartse bewegingen draaiende bewegingen alle bovenstaande 2042. A. B. C. D. De sacculus en de utriculus zijn gelegen in het labyrint het cavum tympani de cochlea de ampulla 2043. A. B. C. D. De stand van het hoofd wordt geregistreerd door de drie halfcirkelvormige kanalen het ovale zakje en het ronde zakje de drie halfcirkelvormige kanalen en het ovale en ronde zakje het labyrint A A D C B D B C A B Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 2044. A. B. C. D. Draaibewegingen worden in het evenwichtsorgaan geregistreerd door het ovale zakje het ronde zakje de drie halfcirkelvormige kanalen het labyrint 2045. A. B. C. D. Draaiing van het hoofd wordt geregistreerd door de/het drie halfcirkelvormige kanalen ovale zakje ronde zakje slakkenhuis 2046. A. B. C. D. Het evenwichtszintuig werkt nauw samen met het hormonale stelsel de proprioceptoren het gehoororgaan de tastzin 2047. A. B. C. D. Welk deel behoort tot het evenwichtsorgaan buis van Eustachius orgaan van Corti ovale venster ovale zakje 2048. A. B. C. D. Welk orgaan bevat rotatiezintuigen buis van Eustachius halfcirkelvormige kanalen ronde venster slakkenhuisgang 2049. A. B. C. D. De evenwichtsteentjes liggen in de halfcirkelvormige kanalen de utriculus en sacculus het slakkenhuis het vestibulum 2050. A. B. C. D. De halfcirkelvormige kanalen geven informatie over ... de stand van het hoofd bij het schilderen van een plafond de snelheidsverandering van het lichaam tijdens hardlopen de draaibewegingen van het lichaam tijdens dansen geen van bovengenoemde situaties 2051. A. B. C. D. De halfcirkelvormige kanalen registreren ... hoge tonen hoek- en/of draaiversnellingen de positie van het hoofd de positie van de ogen in de oogkassen 2052. A. B. C. D. De halfcirkelvormige kanalen zijn gevuld met ... lucht endo- en perilymfe een taaie slijmerige substantie zoutkristallen 2053. A. B. C. D. Het evenwichtsgevoel wordt bepaald door de waarnemingen ... van sensoren in het evenwichtsorgaan van de druk in de huid (bijv. druksensoren in de voetzolen) in spierspoelen en peessensoren van alle bovengenoemde sensoren samen blad 212 van 232 C A B D B B C B B D Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 213 van 232 2054. A. B. C. D. Het evenwichtsorgaan bestaat uit ... drie halfcirkelvormige kanalen sacculus utriculus alle drie bovengenoemde structuren 2055. A. B. C. D. Het evenwichtsorgaan ligt ... in het wandbeen (os parietale) in het slaapbeen (os temporale) in het mastoïd (tepelbeen) in het rotsbeen (os petrosum) 2056. A. B. C. D. Het evenwichtsorgaan wordt geinnerveerd door .... de nervus vagus de nervus cochlearis de nervus vestibularis de nervus trigeminus 2057. A. B. C. D. Het vliezige labyrint is gevuld met ... lucht perilymfe endolymfe botweefsel 2058. A. B. C. D. Welke sensoren van het evenwichtsorgaan worden geprikkeld door draaibewegingen sensoren in de ampulla van halfcirkelvormige kanalen sensoren in de sacculus sensoren in de utriculus sensoren in alle drie bovengenoemde plaatsen 2059. A. B. C. D. In de volgende structuur bevinden zich GEEN pijnreceptoren hersenen hersenvliezen peritoneum periost 2060. A. B. C. D. Pijnzintuigen treft men NIET aan in de huid de hersenen het periost de pleurabladen 2061. A. B. C. D. De elektromagnetische receptoren staan in verbinding met de nervus facialis oculomotorius opticus trigeminus 2062. A. B. C. D. De zintuigcellen van het evenwichtsorgaan zijn mechanoreceptoren chemoreceptoren elektromagnetische receptoren thermoreceptoren 2063. A. B. C. D. Het volgende zintuig bevat mechanoreceptoren gezichtszintuig pijnzintuig reukzintuig smaakzintuig D D C C D A B C A B Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 2064. A. B. C. D. Waarin bevinden zich chemoreceptoren de huid de neus het oog het oor 2065. A. B. C. D. Welk van onderstaande zintuigen behoort tot de mechanoreceptoren het oog de reuk de smaak het gehoor 2066. A. B. C. D. Welke soort receptoren bevinden zich in de retina chemoreceptoren elektromagnetische receptoren mechanoreceptoren thermoreceptoren 2067. A. B. C. D. De receptoren van het reukzintuig bevinden zich in de bovenste neusgang de middelste neusgang de onderste neusgang het zeefbeen 2068. A. B. C. D. De uitlopers van de reukzenuw gaan door het zeefbeen het voorhoofdsbeen het wiggenbeen alle drie de bovenstaande botstukken 2069. A. B. C. D. De mens proeft bittere stoffen het beste met de punt van de tong de zijkant van de tong het achterste deel van de tong het middelste deel van de tong 2070. A. B. C. D. De mens proeft zoete stoffen het beste met de tongpunt de zijkant van de tong het achterste deel van de tong het middelste deel van de tong 2071. A. B. C. D. Als we iets optillen met de hand, dan reageren hier (. op alleen de tastsensoren de tast- en druksensoren de tast-, druk- en thermosensoren de tast-, druk-, thermo- en spierspoelsensoren blad 214 van 232 2072. Bepaalde emoties kunnen leiden tot overmatige traanproductie omdat de traanklier geïnnerveerd wordt ... A. door het vegetatieve zenuwstelsel B. door het animale zenuwstelsel C. door de nervus opticus D. door verschillende hormonen 2073. A. B. C. D. Contractie van de uitwendige oogspieren resulteert in ... het afgeven van traanvocht het vergroten of verkleinen van de pupil het bewegen van de oogbollen het boller worden van de ooglens B D B A A C A D A C Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 2074. A. B. C. D. De achterste oogkamer ligt tussen ... de iris en de lens de lens en het glasachtige lichaam de het glasachtige lichaam en het netvlies de cornea en de iris 2075. A. B. C. D. De buis van Eustachius ligt ... in het middenoor tussen het buitenoor en de keelholte tussen de trommelholte en de keelholte tussen het binnenoor en de keelholte 2076. A. B. C. D. De buitenste laag van de oogbol bestaat uit ... de sclera de cornea de sclera en cornea geen van bovengenoemde lagen 2077. A. B. C. D. De cornea is een andere naam voor ... harde oogrok het doorzichtige hoornvlies het vaatvlies de ooglens 2078. A. B. C. D. De elektromagnetische sensoren zijn ... de zintuigcellen van het gehoor de lichtgevoelige zintuigcellen van het oog de reuk- en smaakzintuigcellen de tast- en drukzintuigcellen in de huid 2079. A. B. C. D. De functie van het middenoor is ... het verzwakken van geluid bij te harde geluiden het geleiden van geluid naar het binnenoor het versterken van geluid zowel A, B als C zijn functies van het middenoor 2080. A. B. C. D. De functie van het pigmentblad is ... het oog een kleur te geven het absorberen van licht het reflecteren van licht het filtreren van licht 2081. A. B. C. D. De functie van het ronde venster is het opvangen van trillingen ... in de lucht van het buitenoor in de lucht van het middenoor in de endolymfe van het binnenoor in de perilymfe van het binnenoor 2082. A. B. C. D. De functie van traanvocht is ... voeding van bindvlies en hoornvlies wegspoelen van vuil en stofdeeltjes voorkomen dat de cornea uitdroogt traanvocht heeft alle bovengenoemde functies 2083. A. B. C. D. De functie van zowel de staafjes als de kegeltjes is ... beeldvorming beeldwaarneming stereoscopisch zien zowel A, B als C zijn juist blad 215 van 232 A C C B B D B D D B Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 216 van 232 2084. A. B. C. D. De gehoorzintuigcellen bevinden zich in ... de scala vestibuli de scala media de scala tympani geen van de bovengenoemde gangen 2085. A. B. C. D. De huid van de oogleden zet zich aan de voorzijde van het oog voort als ... een willekeurige spier bindvlies iris sclera 2086. A. B. C. D. De lichaampjes van Krause ... kunnen alleen een temperatuursdaling waarnemen kunnen alleen een temperatuursstijging waarnemen kunnen zowel een daling als stijging van de temperatuur waarnemen kunnen geen verandering van temperatuur waarnemen 2087. A. B. C. D. De lichaampjes van Meissner bevatten ....-sensoren druk tast koude warmte 2088. A. B. C. D. De lichaampjes van Ruffini ... kunnen alleen een temperatuursdaling waarnemen kunnen alleen een temperatuursstijging waarnemen kunnen zowel een daling als stijging van de temperatuur waarnemen kunnen geen verandering van temperatuur waarnemen 2089. A. B. C. D. De lichtgevoelige sensoren van het oog worden geïnnerveerd door ... de nervus olfactorius de nervus opticus de nervus oculomotorius de nervus trochlearis 2090. A. B. C. D. De lidslagreflex ontstaat als .... geprikkeld worden de lens of glasachtig lichaam de traankliertjes het bindvlies of het hoornvlies de oogspieren 2091. A. B. C. D. De meeste mechanosensoren, per oppervlakte eenheid, worden gevonden ... rondom de navel op de rug van de hand en de onderarm op het voorhoofd en de wangen op de vingertoppen en de lippen 2092. A. B. C. D. De meeste zintuigorganen van de huid bevinden zich ... in de lederhuid in de opperhuid het onderhuidse bindweefsel gelijkmatig verspreid in alle bovengenoemde lagen 2093. A. B. C. D. De ogen liggen in de oogkassen omgeven door ... traanvocht kraakbeenweefsel glad spierweefsel vetweefsel B B C B C B C D A D Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 2094. A. B. C. D. De oogleden beschermen het oog tegen ... mechanisch geweld licht met een te hoge intensiteit stofdeeltjes de oogleden hebben alle bovengenoemde functies 2095. A. B. C. D. De oorschelp is opgebouwd uit ...., bedekt met huid hyalien kraakbeen vezelig kraakbeen elastisch kraakbeen straf bindweefsel 2096. A. B. C. D. De papil is de plaats op de retina ... waar de meeste zintuigcellen liggen waar de meeste staafjes liggen waar de meeste kegeltjes liggen waar helemaal geen lichtgevoelige sensoren liggen 2097. A. B. C. D. De perilymfe in het labyrint heeft een functie bij ... de voortgeleiding van de geluidstrillingen de gevoeligheid voor zwaartekracht de registratie van draaiingen van het hoofd speelt in alle drie de processen een belangrijke rol 2098. A. B. C. D. De punt van de tong is gevoelig voor ... zoete etenswaren zure etenswaren bittere etenswaren zowel zoete, zure als bittere etenswaren 2099. A. B. C. D. De reuk wordt geïnnerveerd door ... de nervus facialis (de zevende hersenzenuw) de nervus vagus (de tiende hersenzenuw) de nervus olfactorius (de eerste hersenzenuw) de nervus trochlearis (de vierde hersenzenuw) 2100. A. B. C. D. De sclera is opgebouwd uit ... spierweefsel bindweefsel kraakbeen botweefsel 2101. A. B. C. D. De smaakpapillen liggen in het slijmvlies van ... de tong de mondholte de keelholte alle bovengenoemde structuren 2102. A. B. C. D. De stand van de extremiteiten wordt waargenomen door ... chemosensoren electromagnetische sensoren interosensoren propriosensoren 2103. A. B. C. D. De traanbuis mondt uit in ... de bovenste neusgang de middelste neusgang de onderste neusgang de keelholte blad 217 van 232 D C D A A C B D D C Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 218 van 232 2104. A. B. C. D. De uitwendige oogspieren worden geïnnerveerd door ... de derde hersenzenuw de vierde hersenzenuw de zesde hersenzenuw zowel A, B en C zijn juist 2105. A. B. C. D. De voorste oogkamer ligt tussen ... de iris en de lens de lens en het glasachtige lichaam de het glasachtige lichaam en het netvlies de cornea en de iris 2106. A. B. C. D. De zenuwimpulsen van het geluid worden geleid door ... de nervus vagus (de tiende zenuw) de nervus facialis (de zevende hersenzenuw) de nervus octavus (de achtste hersenzenuw) de nervus trigeminus (de vijfde hersenzenuw) 2107. A. B. C. D. De zintuigcellen die de stand van het hoofd waarnemen zijn gelegen ... in de drie halfcirkelvormige kanalen in de utriculus en sacculus in de ampulla gelegen nabij het vestibulum in het orgaan van Corti 2108. A. B. C. D. Duwen met een potlood op de huid wordt waargenomen door ... de lichaampjes van Vater Pancini de lichaampjes van Krause de lichaampjes van Ruffini de lichaampjes van Meissner 2109. A. B. C. D. Een functie van de iris is .... invallend licht de doorsnede van de pupil te vergroten bij te veel de doorsnede van de pupil te vergroten bij te weinig lichtabsorptie bij te veel lichtabsorptie bij te weinig 2110. A. B. C. D. Een koude omgevingstemperatuur wordt waargenomen door ... chemosensoren exterosensoren interosensoren mechanosensoren 2111. A. B. C. D. Endolymfe bevindt zich ... rondom de vliezige wand van het labyrinth in de scala madia in de scala tympani in alle bovengenoemde ruimten 2112. A. B. C. D. Exterosensoren nemen veranderingen .... waar in het lichaam in de spieren in de darmen van de omgeving 2113. A. B. C. D. Het buitenoor is opgebouwd uit ... de oorschelp de oorschelp en de gehoorgang de oorschelp, de gehoorgang en het laterale deel van het trommelvlies de oorschelp , de gehoorgang, het laterale deel van het trommelvlies en de buis van Eustachius D D C B A B B B D C Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 2114. A. B. C. D. Het choroïdea ... bevat staafjes bevat kegeltjes bevat staafjes en kegeltjes bevat geen staafjes en geen kegeltjes 2115. A. B. C. D. Het gehoororgaan ligt in ... het rotsbeen (os petrosum) het wiggebeen (os spehnoidale) het achterhoofdsbeen (os occipitale) het wandbeen (os parietale) 2116. A. B. C. D. Het glasachtige lichaam is ... gevuld met helder water gevuld met een heldere gelei-achtige substantie gevuld met gitzwart water gevuld met een gitzwarte gelei-achtige substantie 2117. A. B. C. D. Het hoornvlies is een voortzetting van .... de retina de choroïdea de iris de sclera 2118. A. B. C. D. Het kanaal van Schlemm zorgt voor ... aanvoer van kamervocht afvoer van kamervocht aanvoer van traanvocht afvoer van traanvocht 2119. A. B. C. D. Het lichtgevoelige deel van het oog is ... de sclera de retina het choroïdea de cornea 2120. A. B. C. D. Het oogkamervocht komt in samenstelling overeen met ... speeksel slijm plasma weefselvocht 2121. A. B. C. D. Het ovale venster is een afscheiding tussen ... het binnenoor en het middenoor het binnenoor en het buitenoor de trommelholte en het middenoor het buitenoor en het middenoor 2122. A. B. C. D. Het reukslijmvlies ligt in het slijmvlies ... op het onderste gedeelte van het neustussenschot van de onderste neusschelpen van de middelste neusschelpen van de bovenste neusschelpen 2123. A. B. C. D. Het reukzintuig bevat ... mechanosensoren chemosensoren thermosensoren electromagnetische sensoren blad 219 van 232 D A B D B B D A D B Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 220 van 232 2124. A. B. C. D. Het reukzintuig bevindt zich ... in de onderste neusgang in de middelste neusgang in de bovenste neusgang boven op het zeefbeen 2125. A. B. C. D. Het ronde venster is een afscheiding tussen ... het binnenoor en het middenoor het binnenoor en het buitenoor de trommelholte en het middenoor het buitenoor en het middenoor 2126. A. B. C. D. Het slakkenhuis is een onderdeel van het ... buitenoor middennoor binnenoor evenwichtsorgaan 2127. A. B. C. D. In het slakkenhuis wordt .... waargenomen geluid de snelheid van het lichaam de stand van het hoofd draaiingen van het hoofd 2128. A. B. C. D. In welke laag van de huid bevinden zich de meeste zintuigcellen in de hoornlaag in de kiemlaag in de lederhuid in het onderhuidse bindweefsel 2129. A. B. C. D. Interosensoren nemen veranderingen .... waar in het lichaam in de spieren in de gewrichten van de omgeving 2130. A. B. C. D. Onder accomodatie van het oog verstaat men ... het aanpassen van de vorm van de ooglens het aanpassen van de vorm van het glasachtig lichaam het aanpassen van de worm van het hoornvlies het aanpassen van de vorm van het regenboogvlies 2131. A. B. C. D. Op welk moment worden de luchttrillingen uiteindelijk omgezet in zenuwimpulsen wanneer het ovale venster in beweging wordt gebracht wanneer de gehoorbeentjes in beweging worden gebracht wanneer de zintuigcellen in beweging worden gebracht wanneer de basale membraan in beweging wordt gebracht 2132. A. B. C. D. Ouderdomsverziendheid (presbyopie) ontstaat ... door verminderde kwaliteit van de m. ciliaris door verminderde elasticiteit van de ooglens door verminderde productie van kamervocht door verminderde kwaliteit van de staafjes 2133. A. B. C. D. Prikkels uit de buitenwereld worden geregistreerd door ... interosensoren exterosensoren peessensoren propriosensoren C A C A C A A C B B Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 2134. A. B. C. D. Propriosensoren nemen veranderingen .... waar in het lichaam in de spieren in de darmen van de omgeving 2135. A. B. C. D. Stereoscopisch zien ontstaat doordat de beide ogen een voorwerp ... vanuit eenzelfde hoek waarnemen vanuit verschillende hoek waarnemen vergroot waarnemen verkleind waarnemen 2136. A. B. C. D. Tot de mechanosensoren behoren ... de gehoorzintuigcellen de gezichtszintuigcellen de reukzintuigcellen de smaakzintuigcellen 2137. A. B. C. D. Waar bevinden zich de traankliertjes aan de boven-binnenzijde van het ooglid aan de boven-buitenzijde achter het ooglid aan de onder-binnenzijde van het ooglid aan de onder-buitenzijde achter het ooglid 2138. A. B. C. D. Waar in het oog is de ooglens gelegen tussen cornea en iris tussen iris en glasachtig lichaam tussen achterste oogkamer en glasachtig lichaam tussen voorste oogkamer en pupil 2139. A. B. C. D. Waar liggen de oogkamers tussen het bindvlies en het hoornvlies tussen de lens en het glasachtig lichaam tussen het glasachtige lichaam en het netvlies tussen de lens en het hoornvlies 2140. A. B. C. D. Waar liggen de staafjes en kegeltjes in het buitenste blad van de retina in het binnenste blad van de retina in het buitenste blad van de sclera in het binnenste blad van de choroïdea blad 221 van 232 2141. Wanneer een geluidstrilling/geluidsgolf het oor binnenkomt, worden een aantal structuren in trilling gebracht. De volgorde, waarin deze structuren in trilling worden gebracht is ... A. trommelvlies, aambeeld, hamer, stijgbeugel B. trommelvlies, aambeeld, ronde venster, ovale venster C. hamer, aambeeld, stijgbeugel, ovale venster D. stijgbeugel, ronde venster, orgaan van Corti, ovale venster 2142. Wanneer iemand wel een verkeersbord kan waarnemen maar niet in staat is om de betekenis te achterhalen, dan heeft deze persoon een stoornis in ... A. de retina B. de nervus opticus C. de thalamus D. de grote hersenen B B A B C D B C D Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 222 van 232 2143. Wanneer licht op het netvlies valt, passeert dit achtereenvolgens de volgende structuren ... A. lens - achterste oogkamer - pupil - vaatvlies B. achterste oogkamer - iris - glasachtig lichaam - lens C. netvlies - pupil - lens - glasachtig lichaam D. voorste oogkamer - pupil - lens - glasachtig lichaam 2144. A. B. C. D. Wat hoort bij elkaar staafjes, donker-adaptatie, liggen aan de rand van de retina kegeltjes, donker-adaptatie, liggen aan de rand van de retina staafjes, liggen in het centrum van de retina en nemen kleuren waar kegeltjes, liggen in de blinde vlek van de retina en nemen kleuren waar 2145. A. B. C. D. Wat is de functie van de buis van Eustachius voortgeleiding van het geluid aanpassing van luchtdruk in het middenoor afvoer van een overmaat aan oorsmeer verzwakking van te sterke geluiden 2146. A. B. C. D. Wat is de functie van de ooglens de invallende lichtstraal versterken bij te weinig licht de invallende lichtstraal meer of minder afbuigen de invallende lichtstraal absorberen bij te veel licht De invallende lichtstraal controleren op oneffenheden 2147. A. B. C. D. Wat is de functie van sensoren opvangen van prikkels vertalen van prikkels in elektrische impulsen doorgeven van impulsen aan zenuwstelsel alle bovengenoemde functies 2148. A. B. C. D. Wat is een functie van het oorsmeer (cerumen) houdt het trommelvlies soepel geeft stevigheid aan de uitwendige gehoorgang versnelt de geleiding van geluid naar het trommelvlies versterkt het geluid in de gehoorgang 2149. A. B. C. D. Wat is geen functie van sensoren opvangen van prikkels bewustwording van prikkels vertalen van prikkels in elektrische impulsen doorgeven van impulsen aan zenuwstelsel 2150. A. B. C. D. Wat wordt niet door de thermosensoren waargenomen warmte koude temperatuur temperatuursveranderingen 2151. A. B. C. D. Welke bewering met betrekking tot sensoren is waar de smaakzin is een chemosensor de reukzin is een mechanosensor de staafjes in het oog zijn thermosensoren de pijnzin is een electromagnetische sensor 2152. A. B. C. D. Welke chemische stoffen leiden nooit tot prikkeling van de chemosensoren droge vaste chemische stoffen opgeloste chemische stoffen gasvormige chemische stoffen onoplosbare chemische stoffen D A B B D A B C A D Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 2153. A. B. C. D. Welke sensor wordt altijd tot de exterosensoren gerekend een thermosensor een mechanosensor een chemosensor een electromagnetische sensor 2154. A. B. C. D. Welke sensor wordt nooit tot de interosensoren gerekend een thermosensor een mechanosensor een chemosensor een electromagnetische sensor 2155. A. B. C. D. Welke sensoren treft men aan in de huid elektromagnetische sensoren thermosensoren chemosensoren interosensoren 2156. A. B. C. D. Welke smaakkwaliteit wordt op de tongbasis geregistreerd zout zoet zuur bitter 2157. A. B. C. D. Welke spier moet samentrekken om de lens boller te maken de m. dilatator pupillae de m. constrictor pupullae de m. ciliaris geen enkele spier 2158. A. B. C. D. Welke spier moet samentrekken om de lens platter te maken de m. dilatator pupillae de m. constrictor pupullae de m. ciliaris geen enkele spier blad 223 van 232 2159. Welke spier moet samentrekken om het oog scherp te stellen op voorwerpen die op 1 meter van het oog gelegen zijn A. de m. dilatator pupillae B. de m. constrictor pupullae C. de m. ciliaris D. geen enkele spier 2160. Welke spier moet samentrekken om het oog scherp te stellen op voorwerpen die op 100 meter van het oog verwijderd liggen A. de m. dilatator pupillae B. de m. constrictor pupullae C. de m. ciliaris D. geen enkele spier 2161. A. B. C. D. Welke structuren in het oog zorgen voor lichtbreking de cornea, de ooglens, het kamervocht, het glasachtig lichaam de cornea, de choroidea, het glasachtig lichaam, de gele vlek de choroidea, het kamervocht, de ooglens, het glasachtig lichaam de cornea, het kamervocht, de iris, de ooglens D D B D C D C D A Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 2162. A. B. C. D. De gehoorcellen worden geprikkeld door het trillen van het basaalmembraan waarop de zintuigcellen liggen het trillen van het membraan van Reissner het trillen van de zintuighaartjes tegen het dekmembraan het trillen van de lymfe in het slakkenhuis 2163. A. B. C. D. De gehoorzintuigcellen bevinden zich in de neerdalende trap de vliezige slakkenhuisgang de opstijgende trap het middenoor 2164. A. B. C. D. Het labyrint is gevuld met lucht lymfe plasma water blad 224 van 232 2165. In de lymfachtige vloeistof in het binnenoor vindt de geleiding van de luchttrillingen plaats in de volgorde A. ovale venster; neerdalende trap; opstijgende trap; ronde venster B. ovale venster; opstijgende trap; neerdalende trap; ronde venster C. ronde venster; neerdalende trap; opstijgende trap; ovale venster D. ronde venster; opstijgende trap; neerdalende trap; ovale venster 2166. A. B. C. D. Luchttrillingen zetten zich voort in de lymfachtige vloeistof in het binnenoor via ovale venster, opstijgende trap, neerdalende trap, ronde venster ovale venster, neerdalende trap, opstijgende trap, ronde venster ronde venster, opstijgende trap, neerdalende trap, ovale venster ronde venster, neerdalende trap, opstijgende trap, ovale venster 2167. A. B. C. D. Op welk moment wordt geluid uiteindelijk omgezet in zenuwimpulsen wanneer de haartjes van de zintuigcellen tegen het dakmembraan worden gedrukt wanneer het ovale venster gaat trillen wanneer het ronde venster gaat trillen wanneer de vloeistof in de ductus cochlearis gaat trillen 2168. A. B. C. D. De zintuigcellen waarmee men geluid waarneemt liggen in de drie halfcirkelvormige kanalen het ovale en ronde zakje het orgaan van Corti in het middenoor 2169. A. B. C. D. Het orgaan van Corti bevindt zich op het membraan van Reissner op het basale membraan in de opstijgende trap in de neerdalende trap 2170. A. B. C. D. Het orgaan van Corti is gelegen in de drie halfcirkelvormige kanalen de trommelholte het middenoor het slakkenhuis C B B B A A C B D Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 225 van 232 2171. Een bepaald geluid is door persoon X nog te horen, terwijl persoon Y het geluid niet waarneemt. Hieruit kunnen we concluderen dat persoon X voor deze zintuiglijke prikkel een A. hogere drempelwaarde bezit B. hogere onderscheidingsdrempel bezit C. lagere drempelwaarde bezit D. lagere onderscheidingsdrempel bezit 2172. A. B. C. D. De buis van Eustachius vormt een verbinding tussen middenoor en mastoidholten sinus ethmoidalis sinus frontalis pharynx 2173. A. B. C. D. De tuba auditiva (buis van Eustachius) vormt een verbinding tussen het binnenoor en de keelholte het middenoor en de keelholte het middenoor en de mondholte het middenoor en het binnenoor 2174. A. B. C. D. De gehoorbeentjes zijn met elkaar verbonden d.m.v. synoviale gewrichtjes ligamenten vergroeiing spiertjes 2175. A. B. C. D. De hamer van de gehoorbeentjes is verbonden met de stijgbeugel het ronde venster het trommelvlies het ovale venster 2176. A. B. C. D. De gehoorimpulsen worden via de ..... hersenzenuw naar de hersenen gevoerd 7e 8e 9e 5e 2177. A. B. C. D. Door welk bot loopt de gehoor- en evenwichtszenuw het achterhoofdsbeen het rotsbeen het wiggenbeen het zeefbeen 2178. Door welke hersenzenuw worden de impulsen van het gehoororgaan naar het gehoorcentrum in de hersenen geleid A. hersenzenuw V B. hersenzenuw VII C. hersenzenuw VIII D. hersenzenuw X 2179. A. B. C. D. Het gehoororgaan ligt in het rotsbeen mastoid wiggenbeen zeefbeen C D B A C B B C A Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 2180. A. B. C. D. In welk bot bevindt zich het gehoorzintuig os ethmoidale os sphenoidale os temporale os occipitale 2181. A. B. C. D. De trommelholte is gevuld met water endolymfe perilymfe lucht 2182. A. B. C. D. Geluid wordt vanaf het trommelvlies voortgeleid via ovale venster, hamer, aambeeld, stijgbeugel hamer, aambeeld, stijgbeugel, ronde venster hamer, aambeeld, stijgbeugel, ovale venster ronde venster, hamer, aambeeld, stijgbeugel blad 226 van 232 2183. In welke volgorde worden de luchttrillingen (het geluid) vanaf het trommelvlies voortgeleid A. hamer; aambeeld; stijgbeugel; ovale venster B. hamer; aambeeld; stijgbeugel; ronde venster C. stijgbeugel; aambeeld; hamer; ovale venster D. stijgbeugel; aambeeld; hamer; ronde venster 2184. A. B. C. D. Welke structuren bevinden zich in het middenoor het slakkenhuis de drie halfcirkelvormige kanalen het ovale en ronde zakje de drie gehoorbeentjes 2185. A. B. C. D. Het ovale venster is de afscheiding tussen inwendig oor en trommelholte inwendig oor en uitwendig oor trommelholte en buis van Eustachius trommelholte en uitwendig oor 2186. A. B. C. D. Waar worden in het gehoororgaan de luchttrillingen overgebracht op een vloeistof bij de buis van Eustachius bij het ovale venster bij het ronde venster bij het trommelvlies 2187. Het trommelvlies moet, willen wij goed kunnen horen, zo vrij mogelijk kunnen trillen. Daartoe dient er een open verbinding te zijn tussen A. buitenwereld en middenoor B. binnenoor en buis van Eustachius C. binnenoor en middenoor D. binnenoor en buitenwereld 2188. A. B. C. D. Wat is de functie van het trommelvlies aanhechtingsplaats voor het aambeeld handhaving van de druk in het middenoor luchttrillingen overbrengen op de gehoorbeentjes productie van cerumen C D C A D A B A C Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 227 van 232 2189. Accommoderen om voorwerpen van dichtbij te kunnen waarnemen komt tot stand door A. contractie van de kringspier in de iris B. contractie van de kringspier in het corpus ciliare C. ontspanning van de kringspier in de iris D. ontspanning van de kringspier in het corpus ciliare 2190. Bij een geaccommodeerd oog is (zijn) in vergelijking met een ongeaccommodeerd oog de A. accommodatiespier meer ontspannen B. afstand tussen lens en accommodatiespier groter C. lens zodanig van vorm dat hij een sterkere werking heeft D. ophangbandjes van de lens strakker gespannen. 2191. Het accommodatievermogen van het oog heeft betrekking op vormveranderingen of bewegingen van de A. iris B. lens C. oogbol D. pupil 2192. A. B. C. D. Samentrekking van de accommodatiespier dient voor van het oog aan de lichtsterkte maken van oogbewegingen beter in de verte zien beter dichtbij zien 2193. Wanneer bij een patint een ooglens is vervangen door een kunstlens, is het oog NIET meer in staat tot A. accommodatie B. pupilverandering C. waarneming van verschillen in lichtsterkte D. kleuren zien 2194. A. B. C. D. Wanneer de ooglens erg plat is, is het oog ingesteld op waarneming van voorwerpen die schitteren in de zon in de schaduw op grote afstand van dichtbij 2195. dat A. B. C. D. Wanneer de spieren in het straalvormig lichaam zijn verlamd, heeft dit tot gevolg 2196. A. B. C. D. Wanneer je een boek zit te lezen in een enigszins donkere hoek is de lens plat en de pupil klein de lens bol en de pupil klein de lens bol en de pupil groot de lens plat en de pupil groot B C B D A C A de lens niet meer accommodeert de oogbol niet meer bewogen kan worden de oogleden niet meer bewogen kunnen worden het netvlies geen impulsen meer doorgeeft aan de hersenen 2197. Op het netvlies wordt een omgekeerd beeld gevormd van de voorwerpen die wij waarnemen. Toch zien wij de voorwerpen niet op de kop. Waar vindt de terug-omkering van het beeld plaats A. in de oogzenuw tijdens de voortgeleiding van de impulsen B. in de staafjes en de kegeltjes C. in het gezichtscentrum in de hersenen D. op de plaats waar de oogzenuwen elkaar kruisen C C Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 228 van 232 2198. Wat voor beelden ontstaan op beide netvliezen als men naar een voorwerp kijkt dat zich op een halve meter afstand bevindt A. twee gelijke, omgekeerde, verkleinde beelden B. twee gelijke, rechtopstaande, verkleinde beelden C. twee ongelijke, omgekeerde, verkleinde beelden D. twee ongelijke, rechtopstaande, verkleinde beelden 2199. A. B. C. D. De lichtstralen die het menselijke oog binnenvallen worden gebroken door de lens het hoornvlies hoornvlies en lens lens en pupil 2200. A. B. C. D. Welk deel van het oog veroorzaakt de sterkste lichtbreking glasachtig lichaam hoornvlies lens netvlies 2201. A. B. C. D. Bij een myoop oog valt het beeld vóór het netvlies achter het netvlies te laag op het netvlies te hoog op het netvlies 2202. A. B. C. D. Bij het gebruik van een "leesbril" is er sprake van een .......lens. bolle holle negatieve platte 2203. A. B. C. D. Een normaal functionerend oog noemt men emmetroop presbyoop myoop hypermetroop 2204. A. B. C. D. Men spreekt van astigmatisme als het beeld vóór het netvlies valt het beeld achter het netvlies valt de breking van de lichtstralen in het horizontale- en verticale vlak niet gelijk is de iris onregelmatig gekromd is 2205. Een albino is een persoon bij wie pigment ontbreekt; hierdoor lijkt een albino rode ogen te hebben. De rode kleur blijkt afkomstig te zijn van het bloed in de bloedvaten van de A. choroidea B. lens C. retina D. sclera 2206. A. B. C. D. Met de choroidea bedoelen wij de harde oogrok het hoornvlies het vaatvlies het regenboogvlies C C C A A A C A C Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 229 van 232 2207. A. B. C. D. Met de conjunctiva wordt bedoeld het bindvlies dat de voorzijde van de oogbol bedekt de binnenbekleding van de oogleden het bindvlies dat de gehele oogbol bedekt de binnenbekleding van de oogleden dat zich voortzet over de voorzijde van de oogbol 2208. A. B. C. D. De gele vlek is de plek waar de oogzenuw de oogbol verlaat het scherpst kan worden waargenomen hoofdzakelijk staafjes zijn gelokaliseerd veel bloedvaten de oogbol binnenkomen 2209. A. B. C. D. De ligging van de gele vlek ten opzichte van de blinde vlek is craniaal caudaal lateraal mediaal 2210. A. B. C. D. De zenuw die de impulsen van het oog afvoert is de nervus facialis oculomotorius opticus trochlearis 2211. A. B. C. D. In de linker achterhoofdskwab komen vezels binnen vanuit de linker retinahelft van beide ogen de rechter retinahelft van beide ogen het totale netvlies van het linker oog het totale netvlies van het rechter oog 2212. A. B. C. D. Vanaf het netvlies van het rechter oog gaan zenuwvezels naar beide hersenhelften de linker hersenhelft de rechter hersenhelft de kleine hersenen 2213. A. B. C. D. Wat verstaat men onder het chiasma opticum de kruising van de oogspieren de kruising van de oogzenuwen de ruimte tussen iris en cornea de ruimte tussen iris en lens 2214. A. B. C. D. Het hoornvlies is een voortzetting van het harde oogvlies netvlies regenboogvlies vaatvlies 2215. A. B. C. D. De iris van het oog is een voortzetting van de choroidea cornea retina sclera 2216. A. B. C. D. Het regenboogvlies van het oog kan wat functie betreft worden vergeleken met een diafragma fotocel kleurenfilter lens D B C C A A B A A A Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 230 van 232 2217. In het oog bevinden zich spieren die de hoeveelheid binnenvallend licht regelen, Deze spieren bevinden zich in A. de iris B. de lens C. de pupil D. het netvlies 2218. A. B. C. D. Als er licht in het oog valt passeert dit achtereenvolgens de volgende structuren vaatvlies, hoornvlies, lens, glasachtig lichaam, netvlies hoornvlies, lens, glasachtig lichaam, netvlies netvlies, glasachtig lichaam, vaatvlies hoornvlies, glasachtig lichaam, lens, netvlies 2219. A. B. C. D. Een lichtstraal van buiten bereikt het netvlies. Hierbij passeert zij achtereenvolgens pupil; glasachtig lichaam; vaatvlies; netvlies vaatvlies; achterste oogkamer; lens; straalvormig lichaam voorste oogkamer; iris; glasachtig lichaam; lens voorste oogkamer; pupil; lens; glasachtig lichaam 2220. A. B. C. D. In welke volgorde passeert een lichtstraal deze onderdelen van het oog. lens; pupil; glasachtig lichaam pupil; lens; glasachtig lichaam glasachtig lichaam; lens; pupil glasachtig lichaam; pupil; lens 2221. A. B. C. D. De lagen van de retina van glasvocht naar oogkas zijn als volgt; pigmentlaag, staafjes, kegeltjes kegeltjes, staafjes, pigmentlaag pigmentlaag, zintuigcellen, zenuwvezels zenuwvezels, zintuigcellen, pigmentlaag 2222. A. B. C. D. Op welke plaats worden de lichtprikkels omgezet in impulsen in het netvlies in het hoornvlies in de oogzenuw in het vaatvlies 2223. A. B. C. D. Welke laag van het oog is te vergelijken met een fotografisch negatief choroidea conjunctiva retina sclera 2224. A. B. C. D. De achterste oogkamer bevindt zich tussen cornea en iris cornea en lens lens en iris pupil en lens 2225. A. B. C. D. De voorste begrenzing van de voorste oogkamer wordt gevormd door de de voorzijde van de iris de achterzijde van de lens de voorzijde van de cornea de achterzijde van de cornea 2226. A. B. C. D. De voorzijde van de achterste oogkamer wordt gevormd door de cornea de achterzijde van de lens de choroidea de iris A B D B D A C C D D Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 231 van 232 2227. A. B. C. D. Het kamervocht wordt naar het bloed afgevoerd via het kanaal van Schlemm de bloedvaten in de iris de achterkant van de cornea de achterkant van de iris 2228. A. B. C. D. Kamervocht wordt geproduceerd in ....... door ....... de achterste oogkamer door het corpus ciliare en de iris de achterste oogkamer door het corpus vitreum voorste oogkamer door het corpus ciliare en de pupil voorste oogkamer door het corpus vitreum en de cornea 2229. A. B. C. D. De bodem van de oogkas wordt onder andere gevormd door het os frontale het os maxillare het os mandibulare het os lacrimale 2230. A. B. C. D. Welk been is GEEN onderdeel van de wand van de oogkas de bovenkaak het jukbeen het slaapbeen het voorhoofdsbeen 2231. A. B. C. D. De functie van het pigment van het oog is; het geven van kleur aan de iris het opvangen van lichtstralen absorberen van licht regelen van de hoeveelheid licht 2232. A. B. C. D. De volgorde van de oogrokken van buiten naar binnen is sclera, choroidea, retina retina, choroidea, sclera bindweefselblad, pigmentblad, vaatblad pigmentblad, vaatblad, zintuigblad 2233. A. B. C. D. Door hoeveel hersenzenuwen worden de oogspieren voorzien van prikkels 1 2 3 4 2234. Welke van de onderstaande hersenzenuwen zijn belast met de innervatie van de oogspieren A. de 2e, 5e, en 7e B. de 3e, 4e, en 6e C. de 3e, 6e, en 9e D. de 1e, 2e, en 3e 2235. A. B. C. D. De volgende stof speelt een rol bij de omzetting van licht in een zenuwprikkel vitamine A rhodopsine vitamine E caroteen A A B C C A C B B Meerkeuzevragen Anatomie & Fysiologie niveau 4 blad 232 van 232 2236. Als men 's nachts een lichtzwakke ster goed wil waarnemen, moet men het oog fixeren op een punt ernaast. Dat de ster dan beter wordt gezien komt doordat het beeld ervan ontstaat op de A. blinde vlek B. gele vlek C. plaats waar veel kegeltjes zijn D. plaats waar veel staafjes zijn 2237. A. B. C. D. De kegeltjes in het netvlies zijn zintuigcellen die gevoelig zijn voor het waarnemen van kleuren het waarnemen van zwart-wit velden waarnemingen bij een geringe lichtsterkte waarnemingen bij nacht 2238. A. B. C. D. De staafjes in het netvlies hebben de volgende eigenschappen ze zijn in staat om kleuren waar te nemen ze zijn in staat om scherp waar te nemen ze komen in hoofdzaak voor op de gele vlek ze zijn bijzonder gevoelig voor licht 2239. A. B. C. D. Hoe heet de verdikte rand op de plaats waar de iris het vaatvlies verlaat het glasachtig lichaam het straalvormig lichaam de accommodatiespier de limbus 2240. A. B. C. D. De traanbuis mondt uit in de onderste neusgang de middelste neusgang de bovenste neusgang het dak van de neusholte 2241. A. B. C. D. Het traankanaal eindigt in de bovenste neusgang middelste neusgang onderste neusgang neuskeelholte 2242. A. B. C. D. Welke vitamine is van belang voor waarneming in de schemer vitamine-A vitamine-B vitamine-C vitamine-D D A D B A C A