13 Genetics - One Cue Systems

advertisement
Fysiologie
Ecologie
Arthur Rep
Laboratoriumtechniek 1
Wat gaat het om?
• Wat is de rol van de ecologie in de maatschappij?
• Hoe passen organismen zich aan aan veranderende omstandigheden en wat zijn hiervan de gevolgen op lange termijn (=evolutie)?
• Waarom zijn verspreidingspatronen in de natuur zelden random?
• Welke modellen beschrijven de groei van populaties en hoe
worden de aantallen gereguleerd?
• Hoe interacteren verschillende populaties met elkaar (o.a.
predatie, competitie, symbiose)?
• Hoe beschrijf je de structuur van levensgemeenschappen?
• Hoe ontwikkelen levensgemeenschappen zich?
• Wat zijn ecosystemen (voedselpiramiden of -webben,
trofieniveaus, energiehuishouding)?
• Stofkringlopen (koolstof, stikstof, fosfor)
• Effecten van menselijk handelen
Laboratoriumtechniek 2
Bodemkunde
Bodemkunde waarom?
• keten van grond tot mond
• hoe nemen organismen stoffen
op uit de bodem?
• hoe reageren organismen op
aanwezige stoffen?
• worden stoffen afgebroken?
minerale delen
water
lucht
org.stof
Bodem = grond op bepaalde plek
Grond = materiaal waaruit bodem
bestaat
Drie fasen:
Gasvormige fase
Vloeibare fase
Vaste fase
Laboratoriumtechniek 3
Gasvormige fase
•
wortelademhaling en respiratie
van micro-organismen
 hoog CO2 –gehalte
•
microhabitat zeer variabel
•
waterverzadigde bodem
 laag O2 -gehalte
Laboratoriumtechniek 4
7
Vloeibare fase
• Bodemvocht met opgeloste
stoffen
• Door adhesie capillaire
werking  zuigspanning
• Vochtkarakteristiek
- veldcapaciteit pF=2,2
- verwelkingspunt pF=4,2
- vochtleverend vermogen=
Δvocht% (pF2,2-pF4,2)
1 cm waterkolom = -102 Pa = pF0
10 cm waterkolom = -103 Pa = pF1
1m waterkolom = -104 Pa = pF2
10 m waterkolom = -105 Pa = pF3
100 m waterkolom = -1 MPa = pF4
pF
6
5
verwelkingspunt
4,2 4
3
veldcapaciteit
2,2 2
1
0
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
vol% water
pF = -log (cm waterkolom)
Laboratoriumtechniek 5
Vaste fase
H+
• Minerale bestanddelen
- zand
50-2000 µm
geen adsorptie
houdt weinig water vast
Ca2+
Mg2+
K+
Na+
NH4+
- stof of silt
2-50 µm
geen adsorptie
houdt meer water vast
- klei of lutum
<2 µm
wel adsorptie
houdt veel water vast
35
25
• Bodemclassificatie met
textuurdriehoek
40
Laboratoriumtechniek 6
Vaste fase
• Organische stof
- planten- en dierenresten
- humus ontstaat na
degradatie en polymerisatie
- houdt veel water vast
- groot adsorptievermogen
Laboratoriumtechniek 7
Het adsorptiecomplex l
• Kleideeltjes en humus binden kationen
• Adsorptiecomplex =
klei-humuscomplex
• Uitwisselend vermogen = CEC (cation exchange capacity)
Tabel 2 CEC van enkele bodembestanddelen
bodembestanddeel grootte in µm
kaoliniet
0,1-5,0
illiet
0,1-2,0
montmorilloniet
0,01-1,0
organische stof
oppervlak m2/g CEC in meq/100 g
5- 20
3- 15
100-200
15- 40
700-800
80-150
200-400 _
• Afhankelijk van pH
• Belangrijk instrument milieuwetgeving
Laboratoriumtechniek 8
Het adsorptiecomplex ll
•
(Water)bodemkwaliteit
Norm geldt voor sediment met
10% org.stof en 25% lutum
Laboratoriumtechniek 9
pH en redoxpotentiaal
pH
• pH-H20 meet reële zuurgraad
• pH-KCl meet potentiële zuurgraad
= maat voor verzadiging van het
adsorptiecomplex
• pH-H20 varieert meer dan pH-KCl
redoxpotentiaal
• Geoxideerde bodem Eh=+800 mV
• Heterotrofe activiteit doet Eh
dalen tot +500 mV
• In anaëroob (methanogeen)
sediment Eh=-450 mV
Laboratoriumtechniek 10
Waterhuishouding
• Waterpotentiaal
= -R.T.i.M.10–3 Mpa
•
totaal= pressure + solutes
• Watertransport door
membranen wordt gefaciliteerd
door aquaporinen
Laboratoriumtechniek 11
0
Wateractiviteit
 = RT ln aw /V
waterpotentiaal
In levensmiddelenmicrobiologie
gebruikt men begrip
wateractiviteit aw
-1 0.5
0.6
0.7
0.8
0.9
1
-2
-3
-4
-5
-6
-7
-8
wateractiviteit
Laboratoriumtechniek 12
Planten - watertransport
Transpiratie
• Buitenlucht =-10...-100 MPa
• Ademholte =-7,0 MPa
• Celwanden =-1,0 Mpa
Cohesie en adhesie =
capillaire kracht
• Xyleem =-0,8 Mpa
Worteldruk door ionenopname
• Centrale cylinder =-0,6 Mpa
Bodemvocht
•
=-0,3 MPa
Laboratoriumtechniek 13
Transpiratie
Laboratoriumtechniek 14
Watertransport
Hoe verklaar je
de dikteveranderingen?
Laboratoriumtechniek 15
Huidmondjes
Sluitcellen:
-
nemen K+-ionen op
-
opname water door afname
waterpotentiaal
-
door toename turgor wordt
opening groter
Laboratoriumtechniek 16
2.1 Essentiële nutriënten
Laboratoriumtechniek 17
Essentiële nutriënten
Essentiële voedingsstoffen:
• Nodig voor groei en
reproductie bij verschillende
plantensoorten
• Kunnen niet worden
vervangen door andere
elementen
• Hebben een directe functie
Minimumwet van Blackman:
Eindresultaat van groei wordt
bepaald door factor die
minimaal aanwezig is
Laboratoriumtechniek 18
Opname nutriënten
Selectieve opname door:
-
concentratieverschil
-
membraaneigenschappen
-
ladingsverschil
-
carriers
Laboratoriumtechniek 19
Transport door de wortel
Wortelstelsel
-
groot oppervlak door
wortelharen
-
extra opname met hulp van
mycorrhizae
Transport
-
in schors via apoplast en
symplast
-
endodermis sluit apoplast af
door Bandjes van Caspari
Laboratoriumtechniek 20
Het adsorptiecomplex lll
• Zure regen
• pH is ook van belang voor
beschikbaarheid
Laboratoriumtechniek 21
Suikertransport
Verschil plant-dier:
Laboratoriumtechniek 22
Pressure flow
Pressure flow = Drukstroom
is gevolg van hydrostatische
drukverschillen die door
osmose zijn ontstaan
Laboratoriumtechniek 23
Waterhuishouding bij dieren
Terug naar de nieren
Laboratoriumtechniek 24
Waterhuishouding bij dieren
Deze vis leeft in zoet/zout water
Laboratoriumtechniek 25
Waterhuishouding bij dieren
Deze vis leeft in zoet/zout water
Laboratoriumtechniek 26
Einde deel 1
Laboratoriumtechniek 27
Inleiding ecologie
Ecologie = wetenschappelijke studie
van de interacties tussen
organismen en hun omgeving
• Observationeel en experimenteel
onderzoek
- lab- en veldexperimenten moeilijk
- wiskundige modellen en simulaties
• Wederzijdse beïnvloeding organisme
en omgeving
- korte termijn: fysiologische
adaptatie, verschuiving
genfrequenties
- lange termijn: evolutie
• Omgeving: biotische en abiotische
factoren
Laboratoriumtechniek 28
Ecologie - integratieniveaus
• Autoecologie onderzoekt invloed
van omgevingsfactoren
• Populatie-ecologie onderzoekt
samenstelling populatie
• Gemeenschapsecologie
onderzoekt interacties tussen
soorten binnen gemeenschap
• Systeemecologie kijkt naar
verband tussen gemeenschap
en milieu
Ecologie is onmisbaar in onderzoek
naar milieuproblemen
Biosfeer = som alle ecosystemen
Laboratoriumtechniek 29
Biosfeer – abiotische factoren
Bioom = globaal ecosysteem
in klimaatzone
• Temperatuur
- snelheid bioprocessen
- lichaamstemperatuur
• Water
- osmoregulatie, uitdroging
• Licht
- fotosynthese, daglengte
• Wind
- transpiratie, uitdroging
• Bodem
- mineralen, pH
• (Periodieke) verstoring
Laboratoriumtechniek 30
Zoetwatersystemen
• Verticale stratificatie bij diepe meren (wielen, zandputten,
grindgaten)
Beneden spronglaag of thermocline in eutrofe meren anaëroob
Laboratoriumtechniek 31
Autoecologie
Organismen overleven en reproduceren
binnen bepaalde grenzen
• Regulators besteden energie aan
homeostase, conformers variëren
met de omgeving
• Habitat = woonplaats
• Allocatieprincipe = organisme moet
zijn energie verdelen over activiteiten
Laboratoriumtechniek 32
Natuurlijke selectie en adaptatie
Feit 1
Potentieel
exponentiële
groei
Feit 2
Waargenomen
steady state
Feit 3
Hulpbronnen
zijn beperkt
Conclusie 1
Strijd om het
bestaan tussen
individuen
Feit 4
Elk individu is
uniek
Feit 5
Variatie is
erfelijk
Conclusie 2
Survival of the
fittest
Conclusie 3
Graduele
verandering
over langere
tijd: evolutie
Laboratoriumtechniek 33
Natuurlijke selectie en adaptatie
Summarizing Darwin’s ideas:
• Natural selection is this differential success in reproduction, and
its product is adaptation of organisms to their environment
• Natural selection occurs from the interaction between the
environment and the inherent variability in a population
• Variations in a population arise by chance, but natural selection is
not a chance phenomenon, since environmental factors set
definite criteria for reproductive success
Laboratoriumtechniek 34
Adaptatie
• Adaptatie heeft
evolutionaire basis
- variatie milieu mag niet te
groot zijn
- fysiologische aanpassing
- morfologische aanpassing
- gedragsverandering
- genetische verandering,
evolutie
Laboratoriumtechniek 35
Populatie-ecologie
• Populatie = individuen van een
soort in één gebied
• Dichtheid = aantal per ruimteeenheid
- diverse bemonsteringstechnieken
- merk-terugvangmethode
Laboratoriumtechniek 36
Dispersie
Dispersie = verspreidingspatroon
- random:
Poisson-verdeeld s=m
- groepsgewijs: s>m
- regelmatig: s< m
Laboratoriumtechniek 37
Statistische toetsing l
Statistische toetsing van een verspreidingspatroon
aantal dieren x per monster
A Regelmatig aantal monsters
(uniform) totaal aantal dieren
B Toevallig aantal monsters
(random) totaal aantal dieren
C Groepsgewijs aantal monsters
(clusters) totaal aantal dieren
totaal
0
1
2
3
4
5
6
7
0
2
4
8
4
2
0
0
20
0
2
8
24 16 10
0
0
60 _
2
3
3
3
5
2
0
20
0
3
6
9
20 10 12
0
60 _
5
3
1
1
2
4
0
20
0
3
2
3
8
20 24
0
60 _
2
4
_
D Volgens Poisson aantal monsters 1.0 3.0 4.5 4.5 3.4 2.0 1.0 0.6 20
totaal aantal dieren
0.0 3.0 9.0 13.5 13.6 10.0 6.0 4.9 60 _
Poisson: P(x=0, 1, 2, 3, 4, enz.) = e–m·(1, m, m2/2!, m3/3!, m4/4!, enz.)
Laboratoriumtechniek 38
Statistische toetsing ll
Is A random verdeeld? We berekenen:
- de standaardafwijking sn-1 uit de reeks 1,1,2,2,2,2,3,3,3,3,3,3,3,3,4,4,4,4, enz. en
vinden sn-1 = 1.12 (variantie sn-12 = 1.26).
- de standaardafwijking sp volgens Poisson uit m en vinden sp = 1.73
(variantie sp2 = 3.00).
- sn-12 / sp2 is de dispersiecoëfficiënt
Hypotheses:
• H0 : dispersiecoëfficiënt = 1, de dieren zijn volgens het toeval verdeeld,
• Ha1: dispersiecoëfficiënt < 1, de dieren zijn regelmatig verdeeld,
• Ha2: dispersiecoëfficiënt > 1, de dieren zijn groepsgewijs verdeeld.
(n–1)·sn-12
———— is 2-verdeeld
sp2
19 ·1.26
———— = 7.98, dus Ha1
3.00
Laboratoriumtechniek 39
Demografie
• Demografie = studie naar
geboorte- en sterftecijfers
- Leeftijdsopbouw, generatieduur en sexratio
- Life table = tabel met leeftijd,
overleving en nakomelingen van
een cohort
• Overlevingscurve
overleving
- type I
hoog
- type II gemiddeld
- type III laag
nakomelingen
weinig
gemiddeld
veel
Laboratoriumtechniek 40
Life table koolmees
Laboratoriumtechniek 41
Life-history
• Life history
Schema van reproductie en sterfte
• Allocatie: nakomelingen of overleving?
- aantal reproductieve episodes
- aantal nakomelingen per episode
- leeftijd aanvang reproductie
Laboratoriumtechniek 42
Groeimodellen
• Exponentieel model, geen
beperkingen aan groei
dN/dt = R.N
Nt=N0eRt
• Logistisch model, groei
beperkt tot plafond (K)
dN/dt = R.N(K–N)/K
Nt=
K
1+[(K–N0)/ N0].e–Rt
R = intrinsieke groeisnelheid
K = carying capacity
• Simplistisch –
in werkelijkheid interacties
Laboratoriumtechniek 43
K- en r-strategieën
Laboratoriumtechniek 44
Populatiebeperkende factoren
• Dichtheidsafhankelijke factoren
- concurrentie om voedsel,
broedplaatsen
- prooidichtheid
- uitscheiding van toxicanten
- stress
• Dichtheidsonafhankelijke
factoren
- weer, klimaat, natuurrampen
• In natuur mix van beide
• Vaak cycli van hoge en lage
dichtheid
Laboratoriumtechniek 45
Einde deel 2
Laboratoriumtechniek 46
Gemeenschapsecologie
Structuur van een gemeenschap
• diversiteit: aantal en relatieve
abundantie van soorten
• individuele hypothese:
soorten reageren onafhankelijk
van elkaar op gradiënten
• interactieve hypothese:
structuur is samenspel tussen
interacterende, van elkaar
afhankelijke soorten
Laboratoriumtechniek 47
Interacties
Laboratoriumtechniek 48
Predatie
Predator eet prooi
(herbivoor eet planten)
Aanpassingen:
- cryptische kleuring
- aposematische kleuring
- mimicry (nabootsing)
- doorns, stekels, kristallen
- toxinen, smaakstoffen
aposematische kleuring
Tussen predator en prooi
bewapeningswedloop
mimicry
Laboratoriumtechniek 49
Competitie l
Interspecifieke competitie
• Soorten met dezelfde
ecologische niche sluiten
elkaar uit
Laboratoriumtechniek 50
Competitie ll
A.distichus
Interspecifieke competitie
• Soorten gaan zich
specialiseren: resource
partitioning
A.insolitus
Laboratoriumtechniek 51
Competitie lll
Interspecifieke competitie
• Sympatrische soorten
divergeren: character
displacement –
is resultaat van evolutie
Laboratoriumtechniek 52
Mutualisme
Mutualisme = symbiose
• Korstmossen
• Rhizobium
• Mycorrhizae
• Endosymbionten
Laboratoriumtechniek 53
Commensalisme
Commensalisme
één soort profiteert, de andere
heeft er geen last van
Laboratoriumtechniek 54
Voedselketens en -webben
• Levensgemeenschap heeft
verschillende trofieniveaus
• Lengte voedselketen wordt
beperkt door beschikbare
energie  voedselpyramide
Laboratoriumtechniek 55
Structuur l
• Sleutelsoorten
onmisbaar voor
structuur
- meestal predatoren
houden abundantie
dominante soorten
laag
• bottum-up model:
NVHP
• top-down model:
PHVN
Laboratoriumtechniek 56
Structuur ll
• Verstoring vaak belangrijk voor
structuur – geen evenwicht
• Successie
- op nieuwe bodem: primair
- na verstoring: secundair
Laboratoriumtechniek 57
Biodiversiteit
• Biodiversiteit kenmerken:
- soortenrijkdom
- relatieve abundantie
• Hangt af van:
- geografische ligging
- grootte van gemeenschap
- uitsterving en import
Laboratoriumtechniek 58
Ecosystemen
• Energiestromen
• Nutriëntencycli
• Decompositie vanuit alle
trofieniveaus
• Beschikbare energie wordt
bepaald door primaire
productie
- in water beperkt door licht
en nutiënten
- in bodem beperkt door
temperatuur, vocht en
nutriënten
Laboratoriumtechniek 59
Secundaire productie
• Energie-overdracht 5-20%
tussen trofieniveaus
• Fytoplankton heeft snelle
turn-over
turn-overtijd =
aanwezige biomassa (g/m2)

productie (g/m2.dag)
• Herbivoren consumeren
slechts klein deel planten
Laboratoriumtechniek 60
Vleeseter of vegetariër?
Laboratoriumtechniek 61
Stofkringlopen
C-kringloop
- aëroob CO2
- anaëroob CH4
Laboratoriumtechniek 62
Voedselweb
Laboratoriumtechniek 63
N-kringloop
N-kringloop
-
N-fixatie door
wortelknollen
vrijlevende m.o.
-
ontleding org.N:
ammonificatie
-
aëroob:
nitrificatie
-
anaëroob:
denitrificatie
Laboratoriumtechniek 64
Nitrificatie-denitrificatie
Nitrificatie: NH3 is
elektronendonor
2NH3+4O2
2HNO3+2H2O
G’=-839KJ/mol
Denitrificatie:
org.stof (NADH)
is
elektronendonor
Laboratoriumtechniek 65
Menselijke impact
• Ontregeling stofkringlopen
• Zure regen
• Biomagnificatie = accumulatie
in de voedselketen
- klopt dit plaatje?
• Verandering vegetatie en
klimaat door CO2-toename
• Aantasting ozonlaag
Laboratoriumtechniek 66
Amoebe
AMOEBE staat voor Algemene Methode voor
OEcosysteembeschrijving en BEoordeling.
Laboratoriumtechniek 67
Ecologische voeding
Ecologische voeding
Ons voedingspatroon heeft niet alleen invloed op onze eigen
gezondheid maar bepaalt ook mee de kansen voor mens en milieu
over de hele planeet.
Ecologische voeding is geen vreemd eetpatroon dat we hier willen
importeren. Het is de keuken van onze moeders en grootmoeders,
maar dan geschoeid op de aandacht voor onze gezondheid en die
van het milieu.
In een notedop : ecologische voeding gebruikt biologisch geteelde
producten van de eigen bodem. Het voedsel is seizoengebonden en
we vertrekken in de keuken van zo weinig mogelijk bewerkte
producten, liefst met een minimum aan verpakking. Ons menu
bestaat overwegend uit plantaardige elementen.
(Het ‘Yggdrasil’ project)
Laboratoriumtechniek 68
Modules met ecologie
• P1 en 2: Triade-project
• P2: Ecotoxicologie (P2)
• P5: Analyse van Ecologische
gegevens en Vegetatiekunde
(Schiermonnikoog)
Laboratoriumtechniek 69
Download