VLAAMS VERBOND VAN HET KATHOLIEK BUITENGEWOON ONDERWIJS Guimardstraat 1 1040 BRUSSEL M00BO046 is bestemd voor BuBaO en BuSO KLASSEMENT: ADM/GD/Alg.zaken Brussel, 15/06/2000 OPDRACHTEN EN WERKING VAN DE COMITÉS VOOR PREVENTIE EN BESCHERMING OP HET WERK Mevrouw Mijnheer Vorig schooljaar hebben wij u met betrekking tot de Wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk1 reeds gewezen op een aantal belangrijke aspecten. Wij vroegen vooral uw aandacht voor het oprichten van een Interne Dienst voor preventie en bescherming op het werk 2 en voor de mogelijkheden die de scholengemeenschappen hebben om gezamenlijk een Interne Dienst vorm te geven. Ook de specifieke plaats van de preventieadviseur – met in het bijzonder de preventieadviseur die de leiding van de Interne Dienst of van een afdeling van de Interne Dienst waarneemt – kreeg onze bijzondere aandacht. Tegelijkertijd met de mededeling over de Interne Dienst werden u ook de nodige richtlijnen gegeven om de sociale verkiezingen – die dit jaar tussen 8 mei en 20 mei plaatsvinden – te kunnen voorbereiden3. Deze mededeling gaat uitgebreid in op de opdrachten en de werking van de Comités voor preventie en bescherming op het werk en is gebaseerd op het terzake geldend Koninklijk besluit van 3 mei 1999 (BS 10 juli 1999, zie bijlage 1). Vooral het gezamenlijk opstellen van een huishoudelijk reglement (door inrichtende macht en vertegenwoordigers van de werknemers) als belangrijk agendapunt van de installatievergadering verdient uw aandacht. In bijlage 2 vindt u een Model Huishoudelijk Reglement voor het Comité voor Preventie en Bescherming op het Werk dat in gezamenlijk overleg met de Christelijke Onderwijscentrale (COC), het Christelijk Onderwijzersverbond (COV) en het Vlaams Secretariaat van het Katholiek Onderwijs (VSKO) tot stand kwam en werd goedgekeurd. Wij danken het VVKSO voor het verstrekken van de basismededeling. Gelieve deze mededeling te klasseren onder ADM/GD/Alg. zaken. Meer inlichtingen kan u bekomen bij: L. De Geyter, adviseur wetg. BuO te Gent, Tel. 09/269 14 82 Fax 09/269 14 85. Met vriendelijke groeten K. Casaer secretaris-generaal 1 (BS 18 september 1996) de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk werd reeds viermaal gewijzigd. Een gecoördineerde versie van deze wet werd u overgemaakt. Zie mededeling van het VVKBuO geklasseerd onder ADM/GD/Alg. zaken van 15/02/2000. 2 Zie Mededeling van het VVKBuO, geklasseerd ADM/GD/Alg. zaken van 15/12/1999. 3 Zie mededeling van het VSKO van 27 september 1999, VSKO/DIM/99.3 Med. VVKBuO 1. 15 juni 2000 2 Situering 1.1. De oprichting van de Comités Veiligheid, Gezondheid en Verfraaiing werden reglementair bepaald in de Regentbesluiten van 11 februari 1946 en van 3 maart 1946. De belangrijkste bevoegdheden werden vastgelegd in Titel V van het ARAB. Ook is de wet betreffende de organisatie van het bedrijfsleven van 20 september 1948 belangrijk omdat hier de basis werd gelegd voor de sociale verkiezingen. 1.2. Algemeen werd het ontstaan van de Comités beschouwd als een mijlpaal in de geschiedenis van de veiligheidsreglementering. De werknemers kregen hierdoor de mogelijkheid om op een gestructureerde manier bij de veiligheids- en de gezondheidsproblematiek binnen de ondernemingen en instellingen betrokken te worden. 1.3. Daarna werd het toepassingsgebied van de veiligheids- gezondheidsreglementering uitgebreid met de (kader)wet van 10 juni 1952 betreffende de veiligheid en de gezondheid van de werkplaatsen en de salubriteit van het werk en de werkplaatsen. Deze wet, die meermaals werd gewijzigd, brengt echter geen fundamentele wijzigingen inzake de oprichting, de samenstelling, de opdrachten, de bevoegdheden en de werking van het Comité VGV 4 . Vooral de bevoegdheden van het Comité VGV werden grotendeels beperkt tot het informatierecht, het adviesrecht en het recht van toezicht. 1.4. Op 4 augustus 1996 werd de wet betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk uitgevaardigd. Deze wet vervangt enerzijds de hierboven reeds vermelde wet van 10 juni 1952; anderzijds de bepalingen van de wetten op de mijnen, groeven en graverijen – gecoördineerd op 15 september 1919 – die betrekking hebben op wat nu de diensten en Comités voor preventie en bescherming op het werk worden genoemd. Deze wet kreet een aantal belangrijke uitvoeringsbesluiten waarvan er vier op dezelfde dag werden gepubliceerd en zeer belangrijk zijn in het kader van deze mededeling. - Koninklijk Besluit van 27 maart 1998 betreffende het beleid inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk (Belgisch staatsblad van 31 maart 1998.) verder in deze tekst spreken wij van het Besluit Beleid inzake het welzijn. - Koninklijk Besluit van 27 maart 1998 betreffende de Interne Dienst voor preventie en bescherming op het werk (Belgisch staatsblad van 31 maart 1998). In deze mededeling spreken we van het Besluit Interne Dienst. - Koninklijk Besluit van 27 maart 1998 betreffende de Externe Dienst voor preventie en bescherming op het werk (Belgisch staatsblad van 31 maart 1998). Dit besluit benoemen we verder het Besluit Externe Dienst. - Koninklijk Besluit van 27 maart 1998 tot wijziging en opheffing van diverse bepalingen van het Algemeen Reglement op de Arbeidsbescherming (Belgisch Staatsblad van 31 maart 1998). 4 De opdracht van het Comité VGV, de verplichtingen van de werkgever t.a.v. het Comité VGV en de werking van het Comité werden bepaald in de artikels 837 tot en met 839septies (Afdeling III van Hoofdstuk II, Titel V van het ARAB). Het toepassingsgebied van deze bepalingen en de verplichting tot oprichting van een Comité VGV werden opgenomen in de Afdeling I van hetzelfde Hoofdstuk (art. 830 tot 832.) Med. VVKBuO 15 juni 2000 3 1.5. Het Koninklijk Besluit van 3 mei 1999 (BS 10 juli 1999) betreffende de opdrachten en de werking van het Comité voor preventie en bescherming op het werk sluit aan op de besluiten van 27 maart 1998 (BS 31 maart 1998) betreffende de interne en de Externe Diensten voor preventie en bescherming op het werk. Het neemt de bepalingen van afdeling III van hoofdstuk II van titel V van het ARAB (artikelen 837 tot 839decies) over , past de terminologie aan zoals gebruikt in de wet betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, en voert hiervan artikel 68 uit betreffende de minimale inhoud van het huishoudelijk reglement van het Comité voor preventie en bescherming op het werk. 2. Wijzigingen t.o.v. de vroegere regelgeving 2.1. Wet van 4 augustus 1996 Het Comité voor Preventie en Bescherming op het werk vervangt het huidig Comité voor Veiligheid, Gezondheid en Verfraaiing van de werkplaatsen. De hierop betrekking hebbende bepalingen in de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk werden letterlijk overgenomen uit de wet van 10 juni 1952. Daarbij kunnen de volgende vier verschillen worden vastgelegd. Voor onderwijs zijn slechts de eerste drie belangrijk. 2.1.1. Artikel 52 bepaalt: “Wanneer in de onderneming geen Comité is opgericht, is de vakbondsafvaardiging ermee belast de opdrachten van de Comités uit te oefenen”. In tegenstelling tot de wet van 10 juni 1952 duidt de wetgever zelf rechtstreeks de vakbondsafvaardiging aan om in dat geval de opdrachten uit te oefenen. Vroeger diende dit te gebeuren bij koninklijk besluit. Een tweede verschil betreft het feit dat de vakbondsafvaardiging optreedt van zodra geen Comité is opgericht. Daarmee bedoelt men enerzijds de ondernemingen die gewoonlijk minder dan 50 werknemers tewerkstellen en geen Comité moeten oprichten, en anderzijds de ondernemingen waarin sociale verkiezingen worden gehouden maar waarbij uit het verloop van de verkiezingen volgt dat de facto geen Comité kan worden opgericht. 2.1.2. Artikel 53 bepaalt: “In de ondernemingen waar noch een Comité, noch een vakbondsafvaardiging bestaat, nemen de werknemers zelf rechtstreeks deel aan de behandeling van vraagstukken die betrekking hebben op het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk. De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, op welke wijze deze deelneming gebeurt”. Deze bepaling wil tegemoet komen aan de vereisten van de kaderrichtlijn veiligheid en gezondheid waarin wordt bepaald dat de werknemers en/of hun vertegenwoordigers participeren aan het beleid met betrekking tot veiligheid en gezondheid, maar breidt dit uit tot het volledig beleid inzake welzijn, zoals dit in de wet is gedefinieerd. In België ontstaat er een getrapt systeem: - indien er een Comité is, oefent dat Comité die opdrachten uit; - indien er geen Comité is, maar wel een vakbondsafvaardiging, oefent deze die opdrachten uit; - indien er geen Comité is en ook geen vakbondsafvaardiging, kunnen de werknemers zelf participeren. 2.1.3. Artikel 68 bepaalt: “Elk Comité bepaalt in een huishoudelijk reglement zijn nadere werkingsmodaliteiten. De Koning bepaalt welke punten de huishoudelijke reglementen minstens moeten bevatten. De paritaire Comités kunnen modelhuishoudelijke reglementen opstellen die Med. VVKBuO 15 juni 2000 4 door de Koning algemeen bindend kunnen worden verklaard”. Deze bepaling werd ingevoerd om te komen tot een grotere eenvormigheid met de regels die van toepassing zijn in de Comités. 2.1.4. Omdat volgens de bepalingen van de mijnwet van 15 september 1919 de oprichting van een Comité werd verplicht van zodra een onderneming gewoonlijk 20 werknemers tewerkstelt, werden deze bepalingen geïntegreerd in de nieuwe wet. Hierdoor werd het behoud van het statusquo gewaarborgd. Bovendien worden in Artikel 82 de geldelijke straffen bepaald wanneer de werkgever – zijn lasthebbers of aangestelden – geen Comité heeft opgericht, de werking ervan verhindert, de uitoefening van hun opdrachten belemmert of de uitoefening van het mandaat van de personeelsafgevaardigden belemmert. De geldboete bedraagt 100 BEF (te vermenigvuldigen met 200), vermenigvuldigd met het aantal in de onderneming tewerkgestelde werknemers zonder dat die boete 100 000 BEF (te vermenigvuldigen met 200) mag te boven gaan. De administratieve geldboete bedraagt 10 000 BEF tot 100 000 BEF. 2.2. Koninklijk Besluit van 3 mei 1999 Zoals in het ARAB worden in het Koninklijk Besluit van 3 mei 1999 (BS 10 juli 1999) betreffende de opdrachten en de werking van het Comité voor preventie en bescherming op het werk de volgende onderwerpen behandeld: - de opdrachten van het Comité; - de verplichtingen van de werkgever; - de werking van het Comité Het Koninklijk Besluit voegt daar een vierde onderwerp aan toe over het huishoudelijk reglement. Dit huishoudelijk reglement wordt verplicht in die instellingen waar een Comité werd opgericht. Inhoudelijk verschillen de opdrachten van het Comité en de verplichtingen van de werkgever weinig van de vroegere reglementaire bepalingen. Wat de nieuwe voorschriften betreffende de minimuminhoud van het huishoudelijk reglement betreft, is vooral punt 8 belangrijk. Hier wordt namelijk het vereiste aanwezigheidsquorum vastgelegd en de wijze waarop in het comité een akkoord wordt bereikt. 3. Oprichting 3.1. Algemeen Elke inrichtende macht dient een Comité op te richten in elke technische bedrijfseenheid die gewoonlijk minstens 50 werknemers 5 tewerkstelt. Naast bovenvermelde verplichting moet elke inrichtende macht ook een Comité oprichten wanneer ze als juridische entiteit ten minste 50 werknemers tewerkstelt. 5 De wijze waarop het aantal werknemers moet worden berekend vindt u terug in onze mededeling van 15 december 1999 ‘De Interne Dienst voor preventie en bescherming op het werk’, waar een aantal voorbeelden werd uitgewerkt. Med. VVKBuO 15 juni 2000 5 In essentie verhindert de tweede voorwaarde dat een inrichtende macht zich zodanig structureert dat ze geen Comité moet oprichten. De invulling van het begrip technische bedrijfseenheid 6 is dus zeer belangrijk voor het aantal en de werking van de Comités. Een technische bedrijfseenheid wordt omschreven aan de hand van economische en sociale criteria. De sociale criteria zijn bij eventuele twijfel steeds beslissend omdat zij worden vastgesteld in het licht van het fundamentele belang dat de personeelsleden hebben bij een goede werking van de Comités. Indien de inrichtende macht als juridische entiteit verscheidene scholen heeft die niet als één technische bedrijfseenheid kunnen worden beschouwd, en één van deze scholen niet aan de norm voldoet van vijftig werknemers dan moet zij: - ofwel deze school bij een andere school van dezelfde inrichtende macht voegen die evenmin de norm van vijftig personeelsleden bereikt; - ofwel deze school bij een andere school van dezelfde macht voegen die wel de norm van vijftig personeelsleden bereikt. Het is met andere woorden belangrijk dat de Inrichtende machten in gezamenlijk overleg met de vertegenwoordigers van de personeelsleden onderzoeken hoeveel Comités voor preventie en bescherming het best zouden worden opgericht in het licht van een zo goed mogelijke werking van de Comités. Wel dient te worden opgemerkt – zoals trouwens reeds werd vermeld in onze mededeling van 15 december 1999 betreffende de Interne Dienst voor preventie en bescherming op het werk – dat het aantal afdelingen van de Interne dienset recht evenredig is met het aantal Comités en met het aantal preventieadviseurs 7 die in deze afdelingen dienen te worden aangesteld. In bijlage 3 wordt de mogelijke organisatie en overlegstructuur met betrekking tot de Wet betreffende het Welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk met behulp van een aantal schema’s voorgesteld. Zowel de situatie waar de Interne Dienst verbonden is met één enkele inrichtende macht als de situatie waar de Interne Dienst wordt opgericht door verschillende inrichtende machten (al of niet in scholengemeenschappen) krijgen hierbij aandacht. 6 Meerdere juridische entiteiten worden vermoed, tot het tegendeel wordt bewezen, een technische bedrijfseenheid te vormen, indien het bewijs kan worden geleverd: (1) dat ofwel deze juridische entiteiten deel uitmaken van eenzelfde economische groep of beheerd worden door eenzelfde persoon of door personen die onderling een economische band hebben, ofwel dat deze juridische entiteiten éénzelfde activiteit hebben of activiteiten die op elkaar zijn afgestemd; (2) en dat er elementen bestaan die wijzen op een sociale samenhang tussen deze juridische entiteiten, zoals met name een gemeenschap van mensen verzameld in dezelfde gebouwen of in nabije gebouwen, een gemeenschappelijk personeelsbeheer, een gemeenschappelijk personeelsbeleid, een arbeidsreglement of collectieve arbeidsovereenkomsten die gemeenschappelijk zijn of die gelijkaardige bepalingen bevatten. Wanneer het bewijs wordt geleverd van één van de voorwaarden bedoeld in (1) en het bewijs van bepaalde elementen bedoeld in (2), zullen de betrokken juridische entiteiten niet beschouwd worden als vormend een enkele technische bedrijfseenheid zo de inrichtende macht(en) als werkgever(s) het bewijs levert(en) dat het personeelsbeheer en –beleid geen sociale criteria aan het licht brengen, kenmerkend voor het bestaan van een technische bedrijfseenheid. 7 Wel te verstaan minstens één preventieadviseur die aangesteld wordt in de centrale Interne dienst en minstens één preventieadviseur in elke afdeling van de Interne dienst. Med. VVKBuO 3.2. 15 juni 2000 6 Mogelijkheid tot het oprichten van een overkoepelend Comité Indien een inrichtende macht verschillende Comités opricht dan heeft zij de mogelijkheid om ook een overkoepelend Comité op te richten. Dit overkoepelend Comité zorgt dan voor de coördinatie tussen de Comités die verbonden zijn met de respectievelijke afdelingen van de Interne Dienst. 3.3. Samenstelling De Comités zijn samengesteld uit: - een afgevaardigde beheerder van de inrichtende macht en één of meerdere gewone en plaatsvervangende afgevaardigden, die bevoegd zijn om haar te vertegenwoordigen en te verbinden op grond van de leidinggevende functies die zij in de instelling vervullen. Deze afgevaardigden mogen niet talrijker zijn dan de personeelsafgevaardigden; - een zeker aantal gewone en plaatsvervangende afgevaardigden van het personeel. Hun aantal wordt als volgt bepaald: Aantal afgevaardigden van het personeel in functie van het aantal werknemers Aantal gewone leden van de personeelsafvaardiging Aantal werknemers Aantal gewone leden van de personeelsafvaardiging Aantal werknemers 4 Minder dan 101 14 Van 3001 tot 4000 6 Van 101 tot 500 16 Van 4001 tot 5000 8 Van 501 tot 1000 18 Van 5001 tot 6000 10 Van 1001 tot 2000 20 Van 6001 tot 8000 12 Van 2001 tot 3000 22 Meer dan 8000 4. Wie mag kiezen en zich kandidaat stellen voor het Comité Behalve de leeftijdsvoorwaarden moeten de kiezers aan twee voorwaarden voldoen. Ten eerste moeten ze verbonden zijn aan de instelling waar de sociale verkiezingen wordt gehouden. Daarvoor geldt een arbeids- of een leerovereenkomst voor arbeiders, bedienen, kaderpersoneel, leidinggevend personeel, thuisarbeiders… De tweede voorwaarde is drie maanden ononderbroken anciënniteit hebben op de dag van de verkiezingen. Er is geen nationaliteitsvoorwaarde. De kiezers worden ingedeeld in drie categorieën: de werklieden, de bedienden en de jeugdige werknemers. Deze derde categorie geldt alleen voor zover ten minste 25 werknemers in dienst heeft die jonger zijn dan 25 jaar op de dag van de verkiezingen. Voor de verkiesbaarheid gelden dezelfde categorieën. Enkel interprofessionele vakbondsorganisaties die als representatief erkend zijn, mogen lijsten van werklieden, bedienden en jeugdige werknemers voordragen. De kandidaten moeten zes maanden ononderbroken anciënniteit Med. VVKBuO 15 juni 2000 7 kunnen voorleggen op de dag van de verkiezingen (ofwel negen maanden onderbroken anciënniteit in 1999). De andere voorwaarden zijn dezelfde als die voor de kiesgerechtigden. 5 Opdracht van het Comité 5.1. Wettelijke bepalingen De opdrachten en bevoegdheden van het Comité worden zijn strikt bepaald en duidelijk omschreven in Afdeling II – Opdrachten van het Comité van het KB betreffende de opdrachten en de werking van de Comités voor preventie en bescherming op het werk van 3 mei 1999 (BS 10 juli 1999) en kaderen in de globale opdracht van het Comité volgens art. 65 van de Wet betreffende het Welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk. “Het Comité heeft hoofdzakelijk als opdracht alle middelen op te sporen en voor te stellen en actief bij te dragen tot alles wat wordt ondernomen om het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk te bevorderen”. Art. 2 van het KB preciseert deze opdracht als volgt: “Het Comité heeft als opdracht adviezen uit te brengen en voorstellen te formuleren omtrent het beleid inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, omtrent het globaal preventieplan en het jaarlijks actieplan opgesteld door de werkgever, de wijzigingen, de uitvoering en de resultaten ervan”. De opdracht van het Comité is dus veelomvattend en heeft bijgevolg een fundamentele taak bij het opstellen, het uitwerken en het evalueren van een voorkomingsbeleid. Dit veronderstelt ook dat de leden over een uitgebreid informatiepakket moeten beschikken om weldoordachte en volledige adviezen te kunnen formuleren. In bijlage 4 wordt dan ook een overzicht gegeven van de reglementaire bepalingen die betrekking hebben op het Comité. 5.2. Opdracht van het Comité gekaderd in het algemeen preventiebeleid van de inrichtende macht De opdracht van het Comité kadert men dus het best in het algemene preventiebeleid van de inrichtende macht. Zij moet immers de nodige maatregelen treffen om het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk te bevorderen. Hiervoor past zij de volgende algemene preventieprincipes toe: - risico’s voorkomen; - risico’s evalueren die niet kunnen worden voorkomen; - risico’s bestrijden aan de bron; - vervangen wat gevaarlijk is door datgene wat niet gevaarlijk of minder gevaarlijk is; - bij voorrang maatregelen treffen die een collectieve bescherming bieden en pas daarna maatregelen treffen inzake individuele bescherming; Med. VVKBuO - 15 juni 2000 8 het werk aanpassen aan de mens, inzonderheid wat de inrichting van de werkposten, de keuze van de werkuitrusting en de werk- en productiemethoden betreft. Ter vereenvoudiging van het dynamisch risicoproces doen wij dit nu min of meer volgens het volgende schema: Dynamisch risicobeheersingsysteem Risico’s voorkomen Risico’s opsporen Blootgestelden identificeren Wijziging Nieuwe situatie of Nieuwe initiatieven (Rest) risico’s beoordelen Preventiemaatregelen nemen ? Maatregelen bepalen Evalueren Prioriteiten bepalen Maatregelen uitvoeren 5.3. Risco’s voorkomen Risico’s voorkomen houdt in dat zoveel mogelijk wordt vermeden dat er gevaren in een onderwijsinstelling worden binnengebracht8 8 In de eengemaakte Europese markt van vandaag mag een leverancier of producent enkel arbeidsmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM’s) met een CE-markering in de handel brengen. Dit betekent niet dat de verantwoordelijkheden zoals bedoeld in het voorkomingsbeleid wegvallen. Het betekent wel dat de procedure voor de aankoop van producten met een CE-markering werd vereenvoudigd. Zo wordt de CE-markering geacht het bewijs te leveren voor het feit dat een product voldoet aan fundamentele veiligheidseisen. Hiervoor moet op de bestelbon worden gevraagd dat het materieel aan de wetgeving terzake voldoet. Er kunnen nog wel bijkomende eisen worden geformuleerd, bv. strenge geluidsemissienormen indien de machine vlakbij een klaslokaal wordt geïnstalleerd. Bij de levering moet er dan enkel voor deze bijkomende eisen nog een conformiteitsattest worden afgeleverd. Het indienststellingsverslag is ook enkel nodig voor de bijkomende eisen. Toch is het vanuit veiligheidsoogpunt nuttig een verificatie bij dienststelling te behouden waarbij o.m. gekeken wordt naar de opvallende gebreken en risico’s. Med. VVKBuO 15 juni 2000 9 Dit zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn bij: - het oprichten van een nieuwbouw, het uitvoeren van renovatiewerkzaamheden, het installeren van nieuwe machines, het gebruik van giftige of gevaarlijke producten…; - het treffen van bepaalde maatregelen of het nemen van nieuwe initiatieven waardoor gevaren zouden kunnen ontstaan, bv. het wijzigen van procedures, het reorganiseren van een studiegebied… Om te verhinderen dat risico’s in een onderwijsinstelling worden binnengebracht, is er in het voorkomingsbeleid een procedure voorzien. Deze bestaat uit drie stappen waarbij telkens de tussenkomst van de preventieadviseur wordt gevraagd. - Eerste stap: de bestelling. Deelnemen aan voorbereidende werkzaamheden, eventueel formuleren van aanvullende veiligheidseisen, viseren. - Tweede stap: de levering. Attest van conformiteit. - Derde stap: de indienststelling. Indienststellingsverslag opstellen. Het is dus belangrijk dat het personeel tijdig zijn problemen, ervaringen en voorstellen kan inbrengen. Daarvoor hoeft niet te worden gewacht tot de aankoop is beslist. In een eerder stadium kan reeds nuttig gebruik worden gemaakt van de voorstellen van het Comité. Het Comité heeft terzake immers een algemene bevoegdheid aangezien zij een voorafgaand advies dient te geven omtrent o.a.: - alle voorstellen, maatregelen en toe te passen middelen die rechtstreeks of onrechtstreeks, meteen of na verloop van tijd, gevolgen kunnen hebben voor het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk; - de keuze, de aankoop, het onderhoud en het gebruik van de persoonlijke of collectieve beschermingsmiddelen; - elke overwogen maatregel om de technieken en de arbeidsvoorwaarden aan de mens aan te passen en om de beroepsvermoeidheid te voorkomen (Codex, titel II, hoofdstuk 4, art. 3). Over de juiste draagwijdte en praktische toepassing van deze bepalingen bestaan heel wat meningsverschillen. Daarom is het goed dat men binnen het Comité tot een pragmatische aanpak komt en afspraken maakt over een werkbare toepassing van de wettelijke bepalingen. Afspraken die op regelmatige tijdstippen worden geëvalueerd en indien nodig bijgestuurd. Zo lijkt het vanzelfsprekend dat het Comité niet elke bestelbon of elk indienstnemingsverslag apart bespreekt. Beter is het dat men een grondige bespreking wijdt aan elk “type” arbeidsmiddel, persoonlijk of collectief beschermingsmiddel, en op basis daarvan algemene aanbevelingen formuleert t.a.v. de bestelbon en het indienstnemingsverslag voor elk type. Indien aan het type wijzigingen worden aangebracht of men overweegt om nieuwe types aan te schaffen dan kan een nieuw en grondig onderzoek plaatsvinden. 5.4. Risico’s opsporen 5.4.1. Het stellen van een juiste diagnose: een noodzakelijke voorwaarde Med. VVKBuO 15 juni 2000 10 Om risico’s op te sporen is het belangrijk dat een juiste diagnose wordt gesteld op basis van de beschikbare gegevens. Indien het Comité hierbij een positieve rol speelt, zal de diagnose ook nauwer aansluiten bij de realiteit en zal achteraf ook makkelijker een akkoord worden bereikt over de te nemen maatregelen. Personeelsleden kunnen immers gemakkelijker informatie aanbrengen over de dagdagelijkse zaken, over de werkorganisatie en de omstandigheden waarin moet worden gewerkt. Het is niet de bedoeling dat het Comité zelf actief naar mogelijke risico’s 9 op zoek gaat. Dat is een taak die weggelegd is voor de personeelsleden 10, de hiërarchische lijn, de preventiedeskundigen. Het Comité heeft eerder een opvolgende functie, een toekijken op en structureren van het preventieproces. Daartoe moet de inrichtende macht haar voldoende informeren (zie punt 6) en heel wat hulpmiddelen verstrekken onder meer in verband met: - klachten van personeelsleden (aard, in welk studiegebied, welke groep van personeelsleden,…); - de evolutie in de cijfers van de arbeidsgevallen en beroepsziekten (significante wijzigingen t.o.v. vorige (school)jaren, verbanden met wijziging in procedurele en taakgerichte afspraken, implementatie van nieuwe leerplannen…); - specifieke risicogroepen (leerlingen lichamelijke opvoeding, vak-, studiegebied- en studierichtingsgebonden aspecten, zwangere personeelsleden en leerlingen); - specifieke probleemgebieden (ongevallen van en naar school, uitvoeren van werkzaamheden door derden…); - de evolutie van de cijfers inzake afwezigheden wegens ziekte, personeelsverloop…; - de bemerkingen en voorstellen van interne of externe deskundigen of instanties; - de gebruiksaanwijzigingen, instructiekaarten en veiligheids- en gezondheidskaarten van leveranciers van gevaarlijke producten, machines, persoonlijke beschermingsmiddelen,…; - de samenvatting van de door de Comitéleden gesignaleerde gevaren in het notitieboekje; - de resultaten van de ‘rondgang’ in alle afdelingen; - de resultaten van metingen en analyses; - de dringende tussenkomsten bij ernstige problemen. Om de discussie tijdens de vergaderingen van het Comité te ondersteunen kan de preventieadviseur relevante gegevens aanreiken en mogelijke verbanden onderzoeken die kunnen bijdragen om een beter inzicht te verkrijgen in de aard en de omvang van de risico’s. Hierbij kunnen voorlopige besluiten en discussiepunten naar voren worden geschoven zodat een meer geordend en vruchtbaar gesprek mogelijk wordt. Beperkte werkgroepen kunnen ook bepaalde deelaspecten uitwerken. Zo kan er bv. een werkgroep “stofafzuiging” worden opgericht die dan op haar beurt verslag uitbrengt aan het Comité. 5.4.1.1. Het notitieboekje: een remedie tegen “onwetendheid” Volgens het ARAB moet de inrichtende macht aan alle Comitéleden een notitieboekje ter beschikking stellen. Dit notitieboekje biedt de mogelijkheid om aan de directe verantwoordelijke de gevaren en mogelijke risico’s te signaleren. Dergelijk boekje bevat doorschrijfblaadjes: één 9 In de Codex, II, 4, art.7 staat vermeld dat het Comité tot taak heeft de klachten inzake welzijn op het werk van de werknemers te onderzoeken. Wanneer deze wettelijke bepaling van het Comité een klachtenbank maakt, dan is er iets mis. In dat geval moet er werk worden gemaakt van een goede klachtenbehandeling. Het grootste deel van de klachten moet immers opgelost kunnen worden door de hiërarchische lijn of bv. door de personeelsverantwoordelijke. 10 Zie Wet van 4 augustus 1996 betreffende het Welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, Art.6. Med. VVKBuO 15 juni 2000 11 blaadje blijft in het boekje zitten, één blaadje gaat naar de Interne Dienst of de preventieadviseurarbeidsgeneesheer en één blaadje is voor de rechtstreeks verantwoordelijke. Of de Comitéleden het ook effectief gebruiken hangt in belangrijke mate af van de wijze waarop het in de instelling wordt ingevoerd. Een boekje zonder meer ter beschikking stellen zonder het verstrekken van informatie omtrent het doel en het nut ervan heeft geen zin. Iedereen moet het immers ervaren als een handig middel om de betrekkingen tussen de Comitéleden en de hiërarchische lijn op een correcte wijze te laten verlopen. Uiteraard zijn ook andere afspraken mogelijk waarbij men bv. van meer hedendaagse communicatiemiddelen gebruik maakt. 5.4.1.2. De rondgang Omdat er ten minste éénmaal per jaar een onderzoek moet worden ingesteld in alle afdelingen, labo’s, werkplaatsen…dient het Comité een aantal vertegenwoordigers van het personeel en van de inrichtende macht hiervoor af te vaardigen. Deze afgevaardigde vertegenwoordigers maken dan samen met de preventieadviseur die belast is met de leiding van de Interne Dienst, met de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer, met de verantwoordelijke van de afdeling (studiegebied, vakgebied,…) een zogenaamde “rondgang”. De wijze waarop het onderzoek op zo’n moment gebeurt is sterk afhankelijk van de wijze waarop dit wordt voorbereid. De Interne Dienst kan hier zeer nuttig voorbereidend werk leveren door bv. het opstellen van een nota waarin gekende gegevens en bestaande en mogelijke knelpunten worden weergegeven en waarbij voorstellen worden gedaan voor een aangepaste onderzoeksmethode. 5.4.1.3. Meten en analyseren In bepaalde gevallen is het nuttig om metingen te verrichten. Zo kan bv. op een bepaald ogenblik de inrichtende macht – op vraag van de personeelsafgevaardigden in het Comité of van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer – beslissen om de gevaarlijke stoffen en preparaten die gebruikt worden te analyseren, de concentratie van bepaalde stoffen in de omgevingslucht, de hinderlijke agentia (bv. lawaai…) te meten,… De resultaten van de meetgegevens, de analyse en de interpretatie van de resultaten en de verslagen hierover van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer en/of de deskundigen worden voorgelegd aan het Comité. Om betwistingen te vermijden zal men er uiteraard voor zorgen dat er een consensus wordt bereikt over de modaliteiten van de metingen en analyses (door wie, waar, wanneer, welke methode,…) Vele metingen en analyses kosten evenwel veel tijd en geld. Het is bijgevolg zinvol te overwegen of ze effectief bijdragen tot het wegnemen van ongegronde vrees bij de personeelsleden, tot het oplossen van problemen of tot het evalueren van bepaalde te nemen of reeds genomen preventiemaatregelen. In de meeste gevallen kunnen de tijd en het geld beter worden besteed aan het verbeteren van het preventiepeil dan aan het kennen van “de waarheid” zonder te werken aan het oplossen van de problemen. 5.4.1.4. Dringende tussenkomsten bij ernstige problemen Als er zich ernstige problemen voordoen, dan kan het Comité tussenkomen: “De door het Comité aan te wijzen afvaardiging begeeft zich onmiddellijk ter plaatse wanneer er ernstige risico’s zijn waarbij de schade dreigend is en telkens er een ernstig ongeval of incident gebeurd is” (Codex, II, 4, art.11). Het is belangrijk dat men het er over eens is wat dringend en ernstig is. In een eerste stap stelt men de concrete gevallen vast waarover men het eens is. De tweede stap kan erin bestaan de knelpunten en de meningsverschillen te omschrijven waarover men het niet eens is. Aan de hand Med. VVKBuO 15 juni 2000 12 van de analyse van concrete situaties die zich hebben voorgedaan, kunnen dan de afspraken terzake worden verfijnd. Het is wenselijk dat men minstens een consensus bereikt over: - de werkwijze waarop het onderzoek zal plaatsvinden; - de aanwezigheid van deskundigen; - de aard en de wijze van verslaggeving en de vertrouwelijkheid ervan; - de wijze waarop informatie wordt ingewonnen bij de hiërarchische lijn en de betrokken personeelsleden. Bij een ongeval of een vergiftiging dient het onderzoek voornamelijk gericht te zijn op het vinden van de oorzaken. De opdracht van de afvaardiging is dus in ieder geval niet het aanwijzen of het noemen van de schuldigen. Dergelijke houding zou elke ernstige medewerking aan het onderzoek en het vaststellen van de juiste toedracht bemoeilijken. Het is belangrijk dat alle betrokkenen vrij hun mening kunnen uiten door in de gesprekken de gezagsverhoudingen niet te laten meespelen. In een sterk hiërarchische structuur kan dit bv. door ervoor te zorgen dat het personeelslid niet wordt ondervraagd in aanwezigheid van zijn directe “chef”, door in het verslag de bron niet te vermelden, door ervoor te zorgen dat het verslag achteraf niet kan worden gebruikt om de personeelsleden op hun verantwoordelijkheid te wijzen…. Verder is het belangrijk om alle betrokkenen in te lichten over de juiste toedracht van het onderzoek en hen de mogelijkheid te bieden om hun commentaar op de resultaten te geven. 5.4.2. Risico’s beoordelen Om te bepalen of een opgespoord gevaar een risico is en of het om een groot of een klein risico gaat is deskundigheid vereist. Zowel de Interne Dienst als de Externe Diensten PBW spelen in deze fase een belangrijke rol. Dat neemt niet weg dat het belangrijk is om in het Comité te bespreken welke werkwijze bij de risicobeoordeling zal worden gevolgd. Moet er gebruik worden gemaakt van gespecialiseerde risico-evaluatietechnieken ? Welke toetsingscriteria moeten er worden gehanteerd ? Moet er een beroep worden gedaan op externe deskundigen ? Moeten er werkgroepen worden opgericht om de risico’s te beoordelen ? Welke gevolgen moeten er worden gegeven aan de resultaten ? Hoe moeten de resultaten worden meegedeeld aan de personeelsleden. 5.5. Maatregelen en prioriteiten bepalen 5.5.1. Termijn Op basis van de risicobeoordeling moeten maatregelen worden genomen. Deze maatregelen kunnen op verschillende niveaus betrekking hebben bv. - de organisatie in haar geheel; - studiegebied- en/of studierichtingsgebonden labo’s, werkplaatsen, individuele werkposten; - het persoonsgebonden functioneren. Med. VVKBuO 15 juni 2000 13 Het is niet alleen belangrijk om te bepalen welke maatregelen vereist zijn, het is ook nodig prioriteiten vast te leggen en een timing af te spreken zodat er maatregelen op korte, middellange en lange termijn kunnen worden genomen. De te nemen maatregelen op korte termijn zijn vaak maatregelen die zich opdringen omdat uit de risicobeoordeling blijkt dat er een ernstig risico bestaat dat onmiddellijk of zo snel mogelijk moet worden weggenomen. Het kan natuurlijk ook gaat om te nemen maatregelen naar aanleiding van een dringende tussenkomst bij een ernstig probleem. Voor de te nemen maatregelen op middellange en lange termijn dient men duidelijke prioriteiten vast te leggen en een timing op te stellen. Deze maatregelen kunnen in het globaal preventieplan en het jaarlijks actieplan worden ingeschreven. In sommige gevallen is het nodig om én dringende (voorlopige) maatregelen te nemen op korte termijn en meteen ook maatregelen te bepalen op lange termijn. Zo kan het bv. nodig zijn om onmiddellijk persoonlijke beschermingsmiddelen in te voeren en het jaar daarop collectieve beschermingsmaatregelen te treffen of de werkwijze aan te passen. Voor heel wat maatregelen is het echter niet mogelijk om zomaar een termijn te bepalen. Vele maatregelen vragen voortdurende aandacht en moeten continu worden uitgevoerd. Zo zal men steeds aandacht moeten besteden aan opleiding, informatie en onthaal van nieuwe personeelsleden. 5.5.2. Taken Aangezien het Comité in het kader van zijn algemene bevoegdheid advies moet uitbrengen over de te nemen maatregelen is het belangrijk dat het Comité deze taak naar behoren kan uitvoeren. Indien maatregelen in consensus worden genomen hebben deze immers ook een breder draagvlak. Naast deze algemene bevoegdheid heeft het Comité nog specifieke taken te vervullen en dit in het kader van het globaal preventieplan, het jaarlijks actieplan en het informatiebeleid inzake veiligheid en gezondheid op het werk. 5.5.2.1. In het kader van het Globaal Preventieplan Het globaal preventieplan is een belangrijk instrument in het preventiebeleid. Het bevat namelijk een programma van toe te passen en te ontwikkelen preventieactiviteiten voor de komende vijf jaar. In die zin vormt het de basis waarop het jaarlijks welzijns- en preventiebeleid wordt afgestemd. Concreet omvat het globaal preventieplan de volgende aspecten: - identificatie van de gevaren en vastgestelde, nader bepaalde en geëvalueerde risico’s; - vast te stellen preventiemaatregelen; - te bereiken prioritaire doelstellingen; - te verrichten activiteiten en uit te voeren opdrachten om de doelstellingen te bereiken; - aan te wenden organisatorische, materiële en financiële middelen; - opdrachten, verplichtingen en middelen van alle betrokkenen; - wijze waarop het globaal preventieplan wordt aangepast aan de gewijzigde omstandigheden; - criteria voor evaluatie van het beleid inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk. Med. VVKBuO 15 juni 2000 14 Voor elke wijziging of aanpassing van het globaal preventieplan raadpleegt de inrichtende macht het Comité. 5.5.2.2. In het kader van het Jaarlijks Actieplan Het jaarlijks actieplan is een verfijning van het globaal preventieplan en beschrijft concreet de maatregelen en de acties die men tijdens het volgende jaar plant. Zo’n jaarlijks actieplan is maar zinvol als het steunt op een juiste diagnose en een goed uitgevoerde risicobeoordeling. Als middel kan het worden gebruikt om het globaal preventieplan te concretiseren en bij te sturen. Het jaarlijks actieplan omvat: - de prioritaire doelstellingen voor het volgende dienstjaar; - de middelen en methodes die zullen worden aangewend; - de opdrachten, verplichtingen en middelen van de betrokkenen; - aanpassingen aan het globaal preventieplan naar aanleiding van gewijzigde omstandigheden, ongevallen en incidenten, de opgemaakte jaarverslagen van de Interne Dienst en de adviezen van het Comité. Het jaarlijks actieplan dient regelmatig in het Comité te worden geëvalueerd. Daarom lijkt het aangewezen om bij elke vergadering een bondige stand van zaken te geven en alleen een bespreking te houden wanneer er zich ernstige problemen zouden stellen bij de realisatie. Een goed evaluatieschema kan ook hier de bespreking op het Comité in goede banen leiden. Ter afronding nog enkele tips voor het opstellen en het implementeren van het globaal preventieplan en het jaarlijks actieplan. - Het is belangrijk dat de bekommernissen van de verschillende studiegebieden, vakgroepen…herkenbaar zijn in de preventiemaatregelen die men wenst te nemen. - Om het vertrouwen en de medewerking van de personeelsleden te stimuleren zorgt men ervoor dat naast de “objectief” belangrijke problemen ook de schijnbaar minder ernstige problemen van de personeelsleden voldoende aandacht krijgen. - In een scholengemeenschap kan men ook overwegen om een jaarlijks actieplan per studiegebied, per vakgebied,… te maken. Het centraal actieplan bevat dan hoofdzakelijk de coördinatie van de verschillende plannen. - Comitéleden kunnen worden gestimuleerd om waardevolle voorstellen te formuleren, waardoor hun betrokkenheid wordt bevorderd. - Zorg voor een realistisch tijdschema voor noodzakelijk maar moeilijk haalbare initiatieven of maatregelen. - Schenk ook aandacht aan eenvoudig te realiseren doelstellingen. Zij verhogen de geloofwaardigheid en scheppen een grotere bereidheid tot implementatie bij de betrokkenen. - Stimuleer de stafleden en de leden van de hiërarchische lijn door hen bij de bespreking van de planningfase en de uitvoeringsfase te betrekken. - Gebruik geschikte communicatiemiddelen op een creatieve wijze. - Zorg voor vlot leesbare teksten gezuiverd van juridische taal of vakjargon en schenk aandacht aan verzorgde lay-out. Med. VVKBuO 5.5.2.3 15 juni 2000 15 In het kader van het informatiebeleid Ook op het vlak van vorming, opleiding, informatie en onthaal heeft de wetgever een aantal bevoegdheden toegewezen aan het Comité (Codex, II, 4 art. 5). Het is evenwel niet duidelijk wie welke rol moet vervullen. Een praktische benadering is daarom aangewezen. Eerst worden de behoeften en problemen van de werknemers rond vorming, opleiding, informatie en onthaal gepeild. Op basis daarvan werkt de Interne Dienst een samenhangend beleid uit, formuleert terzake voorstellen en legt dit ter advies aan het Comité voor. De inrichtende macht draagt de uiteindelijke verantwoordelijkheid en bepaalt wie met de uitvoering wordt belast (interne of externe opleidingen). Het Comité evalueert op regelmatige tijdstippen de uitvoering, stelt eventueel bijsturing voor en/of geeft advies omtrent de gedane voorstellen van de Interne Dienst. De bovenvermelde werkwijze steunt op de ervaring dat het Comité een geschikt orgaan kan zijn om de behoeften en problemen te formuleren en de genomen initiatieven te evalueren. Het Comité is echter geen geschikt middel om in detail een vormings-, opleidings- of informatiebeleid op papier te zetten en concrete initiatieven uit te werken. Deze taak wordt beter aan deskundigen overgelaten. 5.6. Maatregelen uitvoeren Nadat de gevaren werden opgespoord, de risico’s beoordeeld, de maatregelen bepaald en de prioriteiten vastgelegd, moeten de te nemen maatregelen ook worden uitgevoerd. Dit is de taak van de inrichtende macht in het kader van haar globaal preventiebeleid. Het Comité heeft in deze belangrijke fase enkel een adviserende bevoegdheid. 5.7. Evalueren van de uit te voeren maatregelen Het Comité heeft ook een belangrijke taak bij het evalueren van de uitgevoerde en het bijsturen van de uit te voeren maatregelen. Daarom zal zij: – het jaarlijks actieplan evalueren; – het jaar- en maandverslag van de Interne Dienst bespreken; – aanpassingen aan het globaal preventieplan adviseren; – de agendapunten van de Comitévergaderingen opvolgen; – specifieke items zoals onthaal, klachtenbehandeling, …evalueren. Deze evaluatie mag er niet toe leiden dat bepaalde personen worden beschuldigd. Wel is het zo dat structurele en organisatorische problemen en fouten in het beleid, in de organisatie en in de communicatie bespreekbaar moeten zijn; anders kunnen geen oplossingen worden uitgewerkt. Dit kan enkel indien het Comité zich onthoudt van het bepalen van de verantwoordelijkheid voor fouten en problemen en enkel indien kritiek op een zorgvuldige wijze wordt geformuleerd. Een evenwichtige evaluatie maakt naast de tekorten en de problemen ook melding van de positieve resultaten en ontwikkelingen. Men noteert ook zo objectief mogelijk de doelstellingen die niet werden gehaald. Med. VVKBuO 6. 15 juni 2000 16 Informatie Een Comité kan slechts werken indien het over voldoende informatie beschikt. Het niet of het laattijdig meedelen van informatie levert niets op en is niet bevorderlijk voor het vertrouwen tussen de verschillende partners. Een Comité dat zich betrokken voelt en goed is geïnformeerd zal ertoe bijdragen dat de juiste informatie naar alle personeelsleden doorstroomt. Daartoe moeten de leden van het Comité worden ingelicht omtrent en kennis kunnen nemen van alle (al dan niet door de arbeids- of milieureglementering opgelegde) verslagen, adviezen en documenten die te maken hebben met veiligheid en hygiëne, intern en extern milieu met uitzondering van de documenten die vallen onder het beroepsgeheim van de geneesheer (ARAB, art. 146quinquies § 2 en Codex, II, 4, art. 16). De informatie gaat met name over de risico-evaluatie, de preventie- en beschermingsmaatregelen en –activiteiten, de eerste hulp, de brandbestrijding en de evacuatieplannen. Naast deze algemene verplichting om het Comité te informeren zijn er in het ARAB nog enkele specifieke bepalingen opgenomen. De volgende tabel geeft een overzicht van de informatie waarover de Comitéleden moeten kunnen beschikken. De informatie gaat met name over de risico-evaluatie, de preventie- en beschermingsmaatregelen en –activiteiten, de eerste hulp, de brandbestrijding en de evacuatieplannen. Naast deze algemene verplichting om het Comité te informeren zijn er in het ARAB nog enkele specifieke bepalingen opgenomen. De volgende tabel geeft een overzicht van de informatie waarover de Comitéleden moeten kunnen beschikken. Overzicht van de te verstrekken informatie aan het Comité 1. Verslagen, adviezen, documenten De verslagen, adviezen en documenten worden schriftelijk en individueel bezorgd aan de werkende en de plaatsvervangende leden van het Comité. – Jaarverslag van de Interne Dienst Minstens 15 dagen vóór de vergadering van februari – Verslag preventieadviseur medisch toezicht Minstens één maand vóór de vergadering waar het op de dagorde staat. – Notulen van de Comitévergaderingen Minstens 8 dagen vóór de volgende vergadering – Afschrift maand- en jaarverslagen Binnen 30 dagen vanaf het tijdstip opgelegd voor het opstellen ervan. – Globaal preventieplan Bij elke wijziging – Ontwerp jaarlijks actieplan Uiterlijk de eerste dag van de tweede maand voorafgaand aan het begin van het dienstjaar 11 waarop het betrekking heeft. – Lijst van risicoposten Met het bijbehorend verslag van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer. 11 Dit dienstjaar kan het burgerlijk jaar zijn of het schooljaar Med. VVKBuO 15 juni 2000 17 – Adviezen van de dienst belast met het medisch toezicht Aan werkgever en werknemers – Toelichting omtrent het gevoerde milieubeleid Jaarlijks – Verslagen van de afvaardiging van het Comité Met betrekking tot een ernstig ongeval of incident 2 Hoe raadplegen Om het inkijken van deze documenten te vergemakkelijken kan men een kopie ter beschikking houden van het Comité op een plaats die gemakkelijk toegankelijk is. De inrichtende macht informeert het Comité telkens wanneer er nieuwe documenten ter beschikking zijn. 3 Wat raadplegen - De wetten, besluiten en overeenkomsten betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk die van toepassing zijn in de instelling (Arab, Codex,…). - De akten en documenten die bij dezelfde wetten, besluiten en overeenkomsten werden opgelegd. - Elk ander document dat in de instelling is opgesteld om het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk en de interne en externe milieuzorg te verzekeren. - De inventaris van de toestellen en machines die door de erkende organismen moeten worden gecontroleerd en dit volgens de reglementaire bepalingen. - De lijst en gegevens van de aanwezige emissiepunten m.b.t. lucht- en waterverontreiniging. - De verslagen omtrent de uitgevoerde controles door de erkende organismen. - De lijst en de lokalisatie van de gebruikte gevaarlijke stoffen en preparaten. - De lijst van plaatsen waar gevaarlijke stoffen of preparaten worden aangewend. - De ongevallensteekkaarten en de verslagen van de beroepsziekten. - De exploitatievoorwaarden die in het kader van de vergunningsplicht worden opgelegd. - De bestelbon en het indienstnemingsverslag van elk nieuw in dienst genomen arbeidsmiddel, collectief en persoonlijk beschermingsmiddel. - De instructies, de veiligheids- en gezondheidskaarten, de veiligheid- en gezondheidsbrochures,… - De resultaten van biologische en milieumetingen, behalve de individuele gegevens die onder het beroepsgeheim van de geneesheer vallen. - Het verslag betreffende het onderzoek door een afvaardiging van het Comité ter beoordeling van de gevaren (de”rondgang”). - De adviezen van het Comité. - De adviezen van de brandweer of andere externe preventiedeskundigen of –diensten. - de verslagen van overleggroepen die op het niveau van de werkplek veiligheids- en gezondheidsproblemen behandelen. Med. VVKBuO 15 juni 2000 18 De wijze waarop de informatie of documentatie het best kan worden ter beschikking gesteld of kan worden geraadpleegd is niet zo vanzelfsprekend. Het is niet altijd zo dat het verstrekken van schriftelijke en individuele informatie de meest aangewezen werkwijze is. Het is immers niet zinvol de Comitéleden een berg papier te bezorgen. Het is zinvoller aan de leden de mogelijkheid te bieden om documenten op één plaats te raadplegen en in bepaalde gevallen kopieën te nemen van de informatie die voor de betrokkenen relevant is. 7. Samenwerking 7.1. Inleiding Het Comité kan zijn rol maar goed vervullen indien deze nauw samenwerkt met de andere partijen die het preventiebeleid behartigen, nl. de preventieadviseur(s), het medisch departement, de interne en Externe Diensten voor preventie en bescherming op het werk. 7.2. De interne Dienst voor preventie en bescherming op het werk 7.2.1. Deskundigheid en werking Van de Interne Dienst mag men veronderstellen dat deze door de inrichtende macht met deskundigen is samengesteld en dat hij zijn opdrachten in totale onafhankelijkheid t.o.v. de personeelsleden en de inrichtende macht vervult. Aangezien de preventieadviseur(s) enkel adviserende bevoegdheden heeft, kan en mag hij ook geen scheidsrechterlijke rol vervullen. Zo moet hij niet oordelen of bepaalde maatregelen sociaal, economisch of financieel haalbaar zijn. Daartoe dient het overleg tussen de inrichtende macht en de personeelsleden. Hij kan wel vanuit zijn ervaring en deskundigheid oordelen in welke mate maatregelen, voorstellen en adviezen tot de preventie bijdragen. Ook moeten zowel de inrichtende macht als de personeelsleden de “objectieve” informatie van de Interne Dienst eerbiedigen, zelfs als deze niet met hun belangen overeenkomst of in hun strategie past. De grote waarde van de Interne Dienst bestaat immers hierin dat hij aan iedereen de kans geeft om met kennis van zaken te laten oordelen. 7.2.2. Aanstelling, vervanging, verwijdering Bij de uitoefening van zijn bevoegdheid t.o.v. de keuze van de preventieadviseur die belast is met de leiding van de Interne Dienst mag het Comité zich enkel laten leiden door het principe van “the right man on the right place”. Het Comité zal hierbij niet de technische kennis beoordelen (dat is de verantwoordelijkheid van de inrichtende macht en gebeurlijk van de arbeidsinspectie), maar gaat na of: - de genoten vorming en ervaring een voldoende basis vormen voor de uitoefening van de taken binnen de instelling. Zo kan men o.m. vaststellen of hij/zij over de vereiste aanvullende vorming beschikt die wettelijk is vereist; - de betrokkenen goed zijn gemotiveerd en hun houding en optreden vertrouwen wekken, zowel bij de werknemers als bij de inrichtende macht. Het is daarom aan te bevelen dat er een grondig gesprek plaatsvindt tussen de kandidaten en het Comité of een afvaardiging van het Comité; - er geen indicaties zijn die wijzen op het niet geschikt zijn voor de toevertrouwde opdracht. Med. VVKBuO 15 juni 2000 19 Ook moet men zoveel mogelijk voorkomen dat een preventieadviseur die de leiding van de Interne Dienst of een afdeling waarneemt, ten gevolge van een disciplinaire maatregel moet worden vervangen of verwijderd. Daarom worden frustraties, misverstanden en spanningen het best uitgepraat en problemen zo objectief mogelijk geformuleerd. Dit kan het best gebeuren op een informele wijze samen met een beperkte afvaardiging van het Comité. In sommige gevallen kan ook een beroep worden gedaan op de arbeidsinspecteur die dan als bemiddelaar optreedt tussen het personeel en de inrichtende macht. Het Comité kan enkel vaststellen dat de vertrouwensrelatie tussen de adviseur(s) onherstelbaar is verbroken waarbij de schuld dan niet noodzakelijk ligt bij de preventieadviseur die belast is met de leiding van de Interne Dienst of bij één van zijn medewerkers. 7.2.3. Evaluatie Het Comité heeft ook de bevoegdheid om erop te zien dat de Interne Dienst over voldoende tijd en middelen beschikt om zijn opdrachten met de nodige zorg voor kwaliteit uit te voeren. De in het Comité in overleg vastgelegde minimum prestatieduur moet daarbij regelmatig worden geëvalueerd en indien nodig herzien. Indien men ook werk maakt van een jaarlijkse grondige evaluatie van de werking van de Interne Dienst waarbij inzet en resultaten ernstig worden beoordeeld en ook gewaardeerd, dan kan de Interne Dienst een echte partner zijn van het Comité. 7.2.4. Samenvatting van de bevoegdheden van het Comité t.o.v. de Interne Dienst - Het Comité heeft als taak toezicht uit te oefenen op de Interne Dienst en zijn activiteiten te bevorderen. - Het Comité geeft een voorafgaand akkoord betreffende de aanwijzing, de vervanging of de verwijdering uit zijn functie van de preventieadviseur die belast is met de leiding van de Interne Dienst 12 of van een afdeling van de Interne Dienst. Wanneer het Comité er niet in slaagt om tot een eenjarig advies te komen, dan moet het advies van de arbeidsinspectie worden ingewonnen (Codex, II, 1, art. 20 § 2). - Het vastleggen van de minimumduur van de prestaties van de preventieadviseur(s) gebeurt op voorstel van de inrichtende macht en met akkoord van het Comité. De voorstellen tot wijziging van de duur van de minimumprestaties voorgesteld door elke belanghebbende partij (leden van het Comité, preventieadviseur die belast is met de leiding van de Interne Dienst of een afdeling) worden volgens dezelfde procedure onderzocht (Codex, II, 1, art. 17, § 2). - Op vraag van de personeelsafvaardiging gaat de Interne Dienst over tot een onderzoek van de werkplaatsen en dit zo snel mogelijk (Codex, II, 1, art. 7, § 1, 1°, a). - De inrichtende macht en het Comité kunnen voorstellen om opdrachten van de Interne Dienst toe te vertrouwen aan een Externe Dienst of omgekeerd. In dergelijk geval en wanneer de inrichtende macht beslist om van Externe Dienst te veranderen, wordt het advies van het Comité ingewonnen. Wanneer het Comité er niet in slaagt tot een eenparig advies te komen, moet het advies van de arbeidsinspectie worden ingewonnen (Codex, II, 2, art. 3) 12 Indien de Interne Dienst uit verschillende afdelingen bestaat, dan is het voorafgaand akkoord vereist van alle Comités en dan geldt deze bepaling ook voor de preventieadviseurs die hem bijstaan. Med. VVKBuO 7.3. 15 juni 2000 20 Externe Dienst voor preventie en bescherming op het werk 7.3.1. Deskundigheid en werking Na voorafgaand advies van het Comité bepaalt de inrichtende macht welke vaardigheden aanwezig moeten zijn in de instelling en voor welke hij een beroep moet doen op een Externe Dienst. Dergelijke Externe Diensten bestaan uit preventiedeskundigen met verschillende disciplines: arbeidsveiligheid, arbeidsgeneeskunde, ergonomie, bedrijfshygiëne, psychosociale aspecten van het werk. Binnen deze Externe Diensten zijn afdelingen opgericht die belast zijn met het medisch toezicht van de personeelsleden. De opdrachten die door de Inrichtende Macht aan de Externe Dienst worden toevertrouwd, worden in een schriftelijke overeenkomst van onbepaalde duur vastgelegd. De afspraken die tussen de inrichtende macht en de Externe Dienst worden gemaakt hebben voornamelijk betrekking op: - de uit te voeren opdrachten; - aard, omvang en minimumduur van de prestaties; - de middelen die de inrichtende macht van de Externe Dienst ter beschikking stelt (bv. lokalen en materiaal); - de relaties met de Interne Dienst en met het Comité; - de prijs van de prestaties. De preventieadviseurs van de Externe Dienst vervullen hun opdracht in volledige technische en morele onafhankelijk van de inrichtende macht, van de personeelsleden13 en van de raad van bestuur van de Externe Dienst 14. Bij dezelfde inrichtende macht levert de Externe Dienst steeds dezelfde (ploeg van) preventieadviseur(s). De inrichtende macht deelt de naam van de preventieadviseur(s) mee aan het Comité. Voor elke interventie stelt de preventieadviseur van de Externe Dienst een schriftelijk verslag op dat bestemd is voor de inrichtende macht dat bijgehouden wordt door de Interne Dienst en dat ter informatie wordt voorgelegd aan het Comité. Ook dient de Externe Dienst een afzonderlijk activiteitenverslag op te stellen voor elke inrichtende macht. Dit activiteitenverslag wordt door de inrichtende macht voorgelegd aan het Comité. 7.3.2. Aanstelling, vervanging, verwijdering Een Externe Dienst kan maar worden aangesteld na voorafgaand advies van het Comité. Ook wanneer de inrichtende macht van Externe Dienst wil veranderen is het advies van het Comité vereist. Net zoals bij de Interne Dienst kan een regelmatige, grondige en open evaluatie van de werkzaamheden van de Externe Dienst vermijden dat misverstanden, meningsverschillen en spanningen onopgelost blijven. Een goede vertrouwensrelatie tussen de Externe Dienst en het Comité is daartoe een noodzakelijke voorwaarde. Is de vertrouwensrelatie verbroken dan moet het inleiden van een procedure ter vervanging van de Externe Dienst met de nodige zorgvuldigheid en omzichtigheid gebeuren. De volgende elementen verdienen daarbij onze aandacht: 13 Meningsverschillen worden op verzoek van één der betrokken partijen voorgelegd aan de overlegcommissie van de Externe Dienst. Med. VVKBuO 15 juni 2000 21 - die Externe Dienst voert de toevertrouwde taken niet uit; - de kwaliteit van het geleverde werk beantwoordt niet aan de gemaakte afspraken; - houding en optreden van de deskundigen van de Externe Dienst missen objectiviteit en respect ten aanzien van de inrichtende macht en de personeelsleden. In het geval dat een preventieadviseur van een Externe Dienst niet langer meer het vertrouwen van de personeelsleden geniet, of in het geval dat zijn onafhankelijkheid of bekwaamheid in het gedrang komen of indien alle leden van het Comité – die de personeelsleden vertegenwoordigen – hierom verzoeken, dan geeft de inrichtende macht de opdracht deze preventieadviseur te vervangen. De Externe Dienst is verplicht deze vervanging uit te voeren. Indien de inrichtende macht, op eigen initiatief of op vraag van het Comité, beslist van dienst te veranderen (in de zin van overgang van Interne Dienst naar Externe Dienst of omgekeerd of overgang van Externe Dienst naar een andere Externe Dienst) moet het Comité vooraf advies geven. Indien in het Comité geen overeenstemming wordt bereikt met betrekking tot de aanstelling of de verandering van Externe Dienst, dan dient de inrichtende macht het advies te vragen van de met het toezicht belaste ambtenaar. Waarbij een specifieke procedure dient te worden gevolgd 15. 7.3.3. Bevoegdheden van het Comité m.b.t. arbeidsgeneeskunde en arbeidshygiëne De bevoegdheden van het Comité met betrekking tot arbeidsgeneeskunde zijn voor deels vermeld in het KB van 3 mei 1999 betreffende de opdrachten en de werking van het Comité voor preventie en bescherming en deels in de talrijke andere en recente besluiten betreffende veiligheid, gezondheid en welzijn. Sommige bepalingen hebben betrekking op de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer die behoort tot de Interne Dienst (de vroegere ‘bedrijfsgeneeskundige dienst’), andere op de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer van de Externe Dienst. In deze mededeling beperken we ons tot de bepalingen die betrekking hebben op de Externe Dienst omdat – tot op heden – geen enkele inrichtende macht of scholengemeenschap een Interne Dienst heeft opgericht met een medische afdeling. De benaming ‘arbeidsgeneesheer’ wordt in de recente besluiten vervangen door twee andere benamingen: ofwel de benaming ‘preventieadviseur-arbeidsgeneesheer’, ofwel de benaming ‘preventieadviseur die over de vereiste vaardigheid beschikt’ al naargelang hij activiteiten van medisch toezicht of risicobeheersing uitvoert. In dit laatste geval kunnen ook de andere preventieadviseurs worden bedoeld. De volgende bevoegdheden met betrekking tot arbeidsgeneeskunde en arbeidshygiëne verdienen onze aandacht: 7.3.3.1. Secretariaat Het secretariaat van het Comité is belast met het meedelen van de datum en de agenda van de vergadering van het Comité aan de preventieadviseur van de Externe Dienst (KB van 3 mei 1999, art. 24, 4°). 15 (KB van 27 maart 1999, art. 3 betreffende de Externe Diensten voor preventie en bescherming op het werk) Med. VVKBuO 7.3.3.2. 15 juni 2000 22 Deelname aan de vergaderingen van het Comité van de preventieadviseurarbeidsgeneesheer De preventieadviseurs van de Externe Dienst nemen deel aan de vergaderingen van het Comité met raadgevende stem, telkens wanneer er op de agenda een punt staat dat behoort tot hun bevoegdheid, in het bijzonder bij de bespreking van het globaal preventieplan, het jaarlijks actieplan en het medisch jaarverslag (KB van 3 mei 1999, art. 25, 3°). Deze bepaling vervangt de bepaling van het ARAB die stipuleerde dat de preventieadviseur belast met het medisch toezicht van een interbedrijfsgeneeskundige dienst zoveel mogelijk de vergaderingen bijwoont. Actueel wordt gesteld dat de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer ten minste aan twee vergaderingen van het Comité moet deelnemen. In principe een eerste keer in het voorjaar om het jaarverslag met betrekking tot het medisch toezicht toe te lichten en een tweede keer in het najaar om mee te discussiëren over het globaal preventieplan en het jaarlijks actieplan. 7.3.3.3. Jaarlijkse rondgang medewerking van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer In art. 837. C. 1 van het ARAB wordt vermeld dat het Comité sommige van zijn leden werkgevers en werknemers afvaardigt om samen met het diensthoofd VGV, de verantwoordelijke chef van elke afdeling en de preventieadviseur belast met het medisch toezicht, periodiek en ten minste eenmaal per jaar, een grondig onderzoek in te stellen in al de afdelingen van de onderneming. De nieuwe bepalingen van het KB van 3 mei 1999, art. 10 herneemt deze verplichting van de jaarlijkse rondgang maar schrapt de verplichting de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer erbij te betrekken. 7.3.3.4. Eerste hulp en evacuatie van de werknemers Volgens het KB van 3 mei 1999, art. 15 is de inrichtende macht verplicht aan het Comité alle nodige informatie te verstrekken betreffende de risico’s voor de veiligheid en de gezondheid, alsmede de beschermings- en preventiemaatregelen, zowel voor de organisatie in haar geheel als op het niveau van elke groep van werkposten of functies. En verder… wordt specifiek de aandacht gevestigd op de maatregelen die moeten worden genomen m.b.t. de eerste hulp, de brandbestrijding en de evacuatie van de werknemers 16. 7.3.3.5. Medisch verslag Het secretariaat van het Comité is ook belast met het toesturen van het medisch verslag aan elk gewoon lid van het Comité en dit ten minste één maand voordat de vergadering plaatsheeft. Ze dient eveneens de opgestelde notulen van de vergadering ten minste acht dagen vóór de volgende vergadering te bezorgen aan de preventieadviseurs van de Interne Dienst en de preventieadviseurs van de Externe Dienst. 7.3.3.6. Medisch toezicht Met het oog op het medisch toezicht wordt de lijst van de risicoposten, opgesteld door de inrichtende macht en aangevuld met het verslag van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer, voor advies aan het Comité voorgelegd. Ook houdt de inrichtende macht een ‘permanente inventaris’ bij van de personeelsleden die onderworpen zijn aan het medisch toezicht, en houdt deze ter beschikking van de personeelsvertegenwoordigers in het Comité. (ARAB art. 124 en 147quater). 7.3.3.7. Onderzoek naar blootstellingsrisico van de personeelsleden De preventieadviseur-arbeidsgeneesheer is ertoe gehouden een gericht onderzoek uit te voeren, specifiek voor het blootstellingsrisico van de personeelsleden. Hij kiest een techniek waarbij de gevoeligheid en de aard ervan beantwoorden aan de eisen van de situatie van het personeelslid. 16 Hiermee worden uiteraard de personeelsleden én de leerlingen bedoeld. Med. VVKBuO 15 juni 2000 23 Bij ontstentenis van een specifiek biologisch onderzoek, voert de preventieadviseurarbeidsgeneesheer een klinisch onderzoek uit gericht op de doelorganen. Wanneer een voorgeschreven biologisch onderzoek op een algemene wijze wordt vervangen door een ander dat dezelfde waarborgen inzake gevoeligheid biedt, dient het Comité op de hoogte te worden gebracht. (ARAB art. 124, § 1: Medisch onderzoek wegens blootstelling aan chemische agentia) 7.3.3.8. Frequentie van het medisch onderzoek van de personeelsleden Indien zij het nuttig achten mogen arbeidsgeneesheren de frequentie van het periodiek medisch onderzoek verhogen. Het Comité wordt van deze beslissingen op de hoogte gebracht. (ARAB art. 129). 7.3.3.9. Verklaring van ongeschikt of voorwaardelijk-geschikt zijn van een personeelslid Indien een personeelslid ongeschikt of voorwaardelijk-geschikt wordt verklaard door een preventieadviseur-arbeidsgeneesheer en daardoor verwijderd wordt dan dienen er voorafgaandelijk maatregelen te worden getroffen. Deze maatregelen worden door de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer meegedeeld aan de inrichtende macht die op haar beurt het Comité hiervan op de hoogte brengt (ARAB art. 146bis, § 2 en art. 146ter, § 4). 7.3.3.10 Uitbreiding van het medisch toezicht Op initiatief van de inrichtende macht, of van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer, of van de vertegenwoordigers van het personeel, of op voorstel van het Comité mag het medisch toezicht worden uitgebreid tot al het personeel, tot sommige categorieën van werknemers, of tot het personeel van sommige werkplaatsen. In dit geval mag het medisch toezicht niet beperkt worden tot een indienstnemingsonderzoek… (ARAB art. 148bis). 7.3.3.11. Strijd tegen de hinder - ARAB art. 148decies, 1 bevat een aantal paragrafen met specifieke bepalingen betreffende de strijd tegen de hinder. - In § 1. wordt gesteld dat de Comités worden ingezet tegen de arbeidshinder. - In § 2. wordt de inrichtende macht verplicht alle inlichtingen aan de preventieadviseurarbeidsgeneesheer te verschaffen aangaande het arbeidsproces en de fabricagetechnieken, alsmede aangaande te gevaarlijke stoffen en preparaten die in de instelling worden gebruikt. Ook dient zij inlichtingen te verstrekken omtrent ieder probleem m.b.t. de toestand van het arbeidsklimaat. Zij nodigt ook de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer uit om werkposten te onderzoeken telkens wanneer de titularissen blootgesteld zijn aan een verhoging van de bestaande gevaren of aan nieuwe gevaren van de hinder. Zij zal de preventieadviseurarbeidsgeneesheer ook raadplegen betreffende ieder ontwerp, maatregel of middel waarvan zij de toepassing overweegt. - In § 5 wordt vermeld dat een afschrift van het in een verslag genoteerd advies van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer, dat aan de inrichtende macht wordt afgegeven, aan het Comité wordt bezorgd. - In § 6 wordt gesteld dat – op aanvraag van de preventieadviseur- arbeidsgeneesheer of van de personeelsafgevaardigden – de inrichtende macht verplicht is monsternemingen en analyses te verrichten van de gevaarlijke stoffen en preparaten, van de atmosfeer van de werkplaatsen en van elke andere stof waarvan wordt vermoed dat ze schadelijk is. Zij laat ook controles uitvoeren op de schadelijke fysische agentia, zoals ioniserende stralingen, ultraviolette stralingen, intens lawaai, verluchting, hoge en lage temperaturen… De resultaten van deze analyses en controles worden zowel aan de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer als aan het Comité meegedeeld. Med. VVKBuO - 15 juni 2000 24 Art. 148decies 2.1.3.1. en 4 van het ARAB sluit hierop aan. Daarin wordt gesteld dat de inrichtende macht een risicobeoordeling moet uitvoeren m.b.t. lawaai op het werk. De resultaten hiervan worden voor advies voorgelegd aan het Comité. 7.3.3.12 Chemische agentia Voor wat de chemische agenda betreft dient de inrichtende macht de personeelsleden onmiddellijk op de hoogte te brengen van de gevaarlijkheidsgraad van de stoffen en de preparaten waarmee de betrokkenen in aanraking komen. Zij houdt het Comité op de hoogte van de plaatsen waar deze stoffen en preparaten worden gebruikt of opgeslagen. De inrichtende macht verzekert terzake ook de informatie en de opleiding van het Comité (ARAB art. 148decies1; art. 103sexies, 9, a) en b) en 103septies 2, 4 en 5 en 103octies, 1). 7.3.3.13. Carcinogenen, lood, biologische agentia De inrichtende macht voert een risicobeoordeling uit m.b.t. - carcinogenen op het werk (Codex Titel V, Hfst. II afd. I, art. 4 en 14); - blootstelling aan lood op het werk (ARAB art. 148decies 2. 6. 1, 2 en 6; - blootstelling aan biologische agentia op het werk (Codex Titel V, Hfst. III, art. 5 en 31); - het manueel hanteren van lasten (Codex Titel VIII, Hfst. V, art 5 en 7). Zij legt de resultaten voor advies aan het Comité voor. Inzake voorkoming van hinder te wijten aan tabaksrook moet de inrichtende macht een beleid voeren (ARAB Art. 148decies, 2. 2bis en art. 148decies 1, § 1). 7.3.3.14. Overmatige warmte, koude of vochtigheid Indien er hinder aanwezig is te wijten aan overmatige warmte, koude of vochtigheid stelt de inrichtende macht de personeelsleden onmiddellijk op de hoogte en licht het Comité hierover in (ARAB art. 148decies 2.4; art. 148decies 1. § 3 en art. 148decies 1. § 1). 7.3.3.15. Asbest De inrichtende macht stelt een asbestinventaris op, legt die voor advies voor aan de preventieadviseur en preventieadviseur-arbeidsgeneesheer en vervolgens aan het Comité. In het geval er asbest aanwezig is zorgt zij voor een beheersprogramma (ARAB art. 148decies 2.5.2). 7.3.3.16. Ioniserende straling Jaarlijks maakt de afdeling van de Externe Dienst die belast is met het medisch toezicht – in samenwerking met de dienst voor fysische controle – ten behoeve van het Comité het zogenaamde verslag ‘analyse van de gemeten doses die het gevolg zijn van ioniserende straling (Codex Titel IV, Hfst. VII, art. 9, 2°). 7.3.3.17. Periodiek geneeskundig onderzoek Het periodiek geneeskundig onderzoek vindt jaarlijks plaats indien het gaat om een risico voor een hardnekkige, een latente, een recidiverende infectie en een infectie met nasleep; in de andere gevallen wordt de frequentie door de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer na advies van het Comité bepaald (Codex Titel V, Hfst. III, art. 37). Med. VVKBuO 7.3.3.18. 15 juni 2000 25 Beeldschermwerkposten De resultaten van de analyse van de beeldschermwerkposten, evenals de voorgestelde maatregelen, worden voor advies aan het Comité voorgelegd. (Codex Titel VI, Hfst. II, art. 4). 7.3.3.19. Jongeren op het werk De resultaten van de risicoanalyse en te nemen maatregelen betreffende jongeren op het werk worden in het globaal preventieplan opgenomen. Het globaal preventieplan, inbegrepen de wijzigingen, de uitvoering en de resultaten ervan, worden aan het Comité voorgelegd om advies uit te brengen en voorstellen te formuleren. (Codex, Titel VIII, hfst. II, art. 3, 4 en 6; art. 2 van het KB van 3 mei 1999 betreffende de bescherming van jongeren op het werk en art. 12 van het KB van 27 maart 1998 betreffende het beleid inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk). 7.3.3.20. Moederschapsbescherming Aangaande moederschapsbescherming voert de inrichtende macht een risico-evaluatie uit en legt deze voor advies aan het Comité voor. (Arbeidswet art. 41 en Codex, Titel VIII, hfst. I, art. 4 en 5). 7.3.3.21. Bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig en niet-landbouwkundig gebruik De inrichtende macht deelt vooraf aan het Comité de maatregelen mee die de personeelsleden moeten beschermen betreffende: - het bewaren, het op de markt brengen en het gebruiken van bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik (KB van 28 februari 1994 art. 78); - het bewaren, het verkopen en het gebruiken van bestrijdingsmiddelen voor nietlandbouwkundig gebruik (KB van 5 juni 1995 art. 50). 7.3.3.22. Nachtarbeid Alvorens een werkrooster in te voeren waarbij nachtarbeid is vereist, dient de inrichtende macht de vertegenwoordigers van de betrokken werknemers te raadplegen omtrent de details van dit rooster, de wijze waarop deze nachtarbeid qua organisatie het best aan de instelling en haar personeel kan worden aangepast, alsmede omtrent de vereiste bedrijfsgeneeskundige maatregelen en sociale verkiezingen. Bij instellingen die nachtarbeiders in dienst hebben dient dit soort overleg regelmatige plaats te vinden (Wet van 3 april 1997, BS 12 december 1997) 17. 7.3.3.23. Verlichting Wanneer het niet mogelijk is met preciesheid de werkplek of het werkvlak te omschrijven moet de nodige verlichting, op advies van het Comité, worden bepaald en gemeten overeenkomstig de norm NBN 255 (leidraad voor de verlichting in de industrie). Het advies van het Comité moet eveneens worden ingewonnen om te beslissen over de lichtsterkten die moeten worden voorzien in de gevallen die niet zijn gegeven in dit artikel. (ARAB art. 62). 17 Wet van 3 april 1997 houdende instemming met het Verdrag nr. 171 betreffende nachtarbeid, aangenomen te Genève op 26 juni 1990 door de Internationale Arbeidsconferentie tijdens haar zevenenzeventigste zitting (Dit verdrag is van toepassing op alle werknemers, met uitzondering van hen die werkzaam zijn in de landbouw, de veeteelt, de visserij, het vervoer over zee en de binnenvaart). Med. VVKBuO 7.3.3.24. 15 juni 2000 26 Minimum- en maximumtemperatuur Na advies van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer en na akkoord van de werknemersvertegenwoordigers in het Comité mag worden afgeweken van de minimum- en maximumtemperaturen voor de werklokalen die slechts af en toe door personeel zijn bezet indien men de mogelijkheid heeft om regelmatig in verwarmde of gekoelde lokalen te vertoeven en indien aangepaste beschermingsmiddelen beschikbaar zijn. (ARAB art. 64, § 2 en art. 65). 7.3.3.25. Kleedkamer, wasplaats, refter, verpozingslokaal en toiletten - In akkoord met het Comité worden de lokalisatie en de toegangsuren van kleedkamer, wasplaats, refter, verpozingslokaal en toiletten door de inrichtende macht vastgelegd. - Mits met akkoord van het Comité en de medische arbeidsinspectie mogen kleedkamer en wasplaats afzonderlijk in van elkaar gescheiden lokalen worden ingericht. Onder dezelfde voorwaarde mogen de wastafels worden ingericht in de toiletkamers gelegen binnen de gebouwen. (ARAB art. 100, § 1). 7.3.3.26. Kleerhangers, kapstokken, kleerkasten De keuze tussen hetzij kleerhangers bevestigd aan een horizontale staaf, hetzij gewone kapstokken met kleerhaken, hetzij individuele kleerkasten wordt voor advies aan het Comité voorgelegd (ARAB art. 78) 18. 7.3.3.27. Kranen Er is één kraan per 3 werknemers die gelijktijdig ophouden met werken. Een kraan per 5 werknemers is toegelaten indien het Comité én de medische arbeidsinspectie hun akkoord geven. De handdoeken mogen op gunstig advies van het Comité en van de preventieadviseurarbeidsgeneesheer worden vervangen door elk ander systeem dat dezelfde waarborgen biedt inzake salubriteit en opslorping. (ARAB art. 80 en 87). 7.3.3.28. Refter Er moet geen refter zijn indien het Comité oordeelt dat er geen nodig is.(ARAB art. 100, § 2). 7.3.3.29. Werkkledij De keuze van de werkkledij, met name de keuze van het model en de kwaliteiten, wordt onderworpen aan het voorafgaand advies van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer (ARAB art. 103bis. 2). 7.4. De arbeidsinspectie Veel inspecteurs bezitten heel wat kennis, ervaring en deskundigheid en sommigen zijn ook goede bemiddelaars. Regelmatig contact is daarom aan te raden. Inrichtende machten kunnen op hen een beroep doen als bv. de werking van het Comité in het gedrang komt en als er in het Comité zelf geen oplossing meer kan worden gevonden. Dikwijls kan de inspectie praktische oplossingen aanreiken die in gelijkaardige instellingen of in waarnemingen reeds op hun degelijkheid werden getest. Ook kunnen zij bij het ontwarren van juridische aspecten en mogelijke geschillen een inbreng hebben. In de Codex wordt de relatie van het Comité met de arbeidsinspectie als volgt omschreven: 18 Ook al lijkt deze bepaling misschien niet zo belangrijk. Dit is het wel als men het kadert in het veilig opbergen van kleren van leerlingen en personeelsleden in functie van de verschillende onderwijsactiviteiten en in functie van de veiligheid van vluchtwegen bij brand… Med. VVKBuO 15 juni 2000 27 - Het Comité wijst één werknemers- en werkgeversafgevaardigde aan om de arbeidsinspecteur te woord te staan wanneer deze een controlebezoek brengt aan de onderneming (Codex, II, 4, art. 12). - Het Comité verleent zijn medewerking aan de bevoegde ambtenaren (Codex, II, 4, art. 9). - De werknemersafgevaardigden mogen steeds een beroep doen op de bevoegde arbeidsinspecteur (Codex, II, 4, art. 26). - De bevoegde arbeidsinspecteur mag ambtshalve het Comité samenroepen en het voorzien (Codex, II, 4, art. 28). 7.5 Andere deskundigen, organismen of instellingen Aangezien de preventieproblematiek steeds complexer wordt en men niet voor alles de nodige deskundigheid bezit, zal de hulp van externe deskundigheden steeds belangrijker worden. Het Comité moet een voorafgaand advies uitbrengen omtrent de keuze of vervanging van de in toepassing van het ARAB erkende organismen, laboratoria en instellingen. Daarbij zal het Comité voornamelijk onderzoeken of er voldoende waarborgen zijn inzake kwaliteit, objectiviteit en betrouwbaarheid. Ook financiële overwegingen kunnen daarbij een belangrijke rol spelen. Ten slotte willen we ook nog vermelden dat de brandweer een zeer waardevolle en deskundige raadgever kan zijn en inzake preventie aspecten opmerkt die men dikwijls niet ziet. 8. Werking 8.1. Het huishoudelijk reglement Om tot een efficiënte werking te komen zijn een aantal afspraken nodig. Het huishoudelijk reglement is daartoe een handig hulpmiddel. Volgens artikel 31 van het KB van 3 mei 1999 betreffende de opdrachten en de werking van de Comités voor preventie en bescherming op het werk dienen de volgende punten – in onderling overleg opgesteld – in het Huishoudelijk reglement te worden vermeld: 1° de nadere regels betreffende de plaats en het tijdstip van de vergaderingen; 2° de naam en voornaam van de gewone en plaatsvervangende leden die de werkgever vertegenwoordigen en de naam en voornaam van de gewone en plaatsvervangende leden die de werknemers vertegenwoordigen; 3° de naam en voornaam van de voorzitter en, in voorkomend geval van zijn plaatsvervanger; 4° de nadere regels betreffende de taak van de voorzitter en de wijze waarop hij zich kan laten vervangen; 5° de wijze waarop een punt kan worden ingeschreven op de agenda; 6° de wijze waarop de leden worden opgeroepen voor de vergadering; Med. VVKBuO 15 juni 2000 28 7° de nadere regels betreffende het verloop van de vergaderingen; 8° de nadere regels betreffende het vereiste aanwezigheidquorum om rechtsgeldig te kunnen vergaderen en de wijze waarop wordt vastgesteld dat er een akkoord is; 9° de wijze waarop inzage wordt verleend in de verslagen, adviezen en alle andere documenten die door de inrichtende macht als werkgever moeten worden ter beschikking gehouden van het Comité; 10° de wijze van bewaring en de termijn van bewaring van het archief van het Comité en de nadere regels betreffende de inzage ervan door de leden van het Comité; 11° de nadere regels betreffende de aanduiding van de afvaardigingen bedoeld in de artikelen 10 en 12 en de samenstelling van die afvaardigingen; 12° de aard van de middelen, inzonderheid onder de vorm van een notitieboekje of een gelijkwaardige rapporteringsmiddel, die in toepassing van artikel 20 ter beschikking worden gesteld van de leden van het Comité; 13° de nadere regels betreffende de contacten bedoeld in artikel 17; 14° de nadere regels betreffende de voorbereidende vergaderingen en betreffende bijkomende vergaderingen; 15° de wijze waarop, in voorkomend geval, deskundigen worden uitgenodigd; 16° de wijze waarop het personeel wordt geïnformeerd over de agendapunten en de beslissingen van het Comité; 17° de procedure tot wijziging van het reglement. Er kunnen ook nog andere afspraken over de werking van het Comité in het huishoudelijk reglement worden vastgelegd. In ieder geval is het aan te bevelen dit reglement grondig te bespreken zodat bij eventuele discussies hiernaar kan worden verwezen. 8.2. Vergaderingen 8.2.1. Tijdstip De inrichtende macht is verplicht om het Comité tenminste eenmaal per maand samen te roepen. Meer vergaderingen per maand kunnen vanzelfsprekend ook. Bovendien vindt er een vergadering plaats wanneer eenderde van de personeelsafgevaardigden erom verzoekt. Rekening houdend met de vakantiemaanden komt dit meestal neer op een 10-tal vergaderingen per jaar. Indien dat laatste het geval is wordt het uiteraard in het huishoudelijk reglement opgenomen. Om ervoor te zorgen dat zoveel mogelijk leden van het Comité de vergadering kunnen bijwonen kan hiervoor een vast tijdstip worden voorzien en opgenomen in de schoolorganisatie. Een goede Comitévergadering moet worden voorbereid. Soms is ook een voorbereidende vergadering noodzakelijk. Bij het vastleggen van het tijdstip van de vergaderingen kan men hiermee rekening houden. Belangrijk is dat Comitévergaderingen zo efficiënt mogelijk verlopen en zo weinig mogelijk de schoolorganisatie hinderen. 8.2.2. Plaatsvervangers of verdaging Wanneer een lid van het personeel of de inrichtende macht niet op de vergadering kan aanwezig zijn, moet de aangeduide plaatsvervanger de vergadering bijwonen. De afwezige moet zelf zijn plaatsvervanger verwittigen. Med. VVKBuO 15 juni 2000 29 Soms is het echter aangewezen om de vergadering te verdagen. Dit kan b.v. het geval zijn wanneer er geen plaatsvervangers meer voorhanden zijn of wanneer de aangeduide plaatsvervangers onvoldoende geïnformeerd zijn. Als een Comitévergadering wordt verdaagd, stelt zich onmiddellijk de vraag wanneer men op korte termijn alle leden samen krijgt. Het huishoudelijk reglement kan hiervoor een oplossing bieden. Zo kan men b.v. - naast de gewone vergaderdatum een reservedatum vastleggen, b.v. op hetzelfde tijdstip in de daaropvolgende week; - de periode van uitstel te beperken tot bijvoorbeeld één week en de preventieadviseur die belast is met de leiding van de dienst (afdeling) te belasten met het zoeken naar een geschikt ogenblik in deze week. Komt men in de situatie dat de plaats van een doorgeschoven plaatsvervanger niet meer wordt ingevuld omdat er geen niet-verkozen kandidaten met vier jaar bescherming meer zijn, of dat er een effectieve verkozene wegvalt, er geen plaatsvervangers en geen niet-verkozen kandidaten met 4 jaar bescherming meer zijn, dan wordt de niet-verkozen kandidaat met 2 jaar bescherming het effectieve lid van de personeelsafvaardiging in het Comité. Deze persoon krijgt meteen 4 jaar bescherming. Indien het mandaat van een personeelsafgevaardigde eindigt en alle voorgaande oplossingen uitgeput zijn (d.w.z. als er geen plaatsvervangers of niet-verkozen kandidaten meer voorhanden zijn), dan wordt er verder gewerkt met een werknemersafvaardiging die kleiner in aantal is. Indien het aantal afgevaardigden kleiner wordt dan twee, dan moet er op initiatief van de inrichtende macht of de representatieve vereniging van werknemers overgegaan worden tot nieuwe sociale verkiezingen met beperkte procedure. 8.2.3. Modelagenda Een modelagenda kan een goed hulpmiddel zijn om de vergaderingen van het Comité gestructureerd te laten verlopen. De vergaderingen verlopen dan volgens hetzelfde stramien en er is duidelijkheid over de punten die worden besproken. De besproken punten kunnen dan op systematische wijze maandelijks 19 worden opgevolgd en de evoluties inzake veiligheid, gezondheid en welzijn zijn beter waarneembaar. Een modelagenda, aan te passen aan de concrete realiteit van de onderwijsinstelling, kan er b.v. als volgt uitzien: 1. Goedkeuring en opvolging van het verslag Hier beperkt men zich het best tot het “goedkeuren” en kijkt men na of de punten die moesten worden opgevolgd werkelijk werden opgevolgd. Het opnieuw bespreken van punten die vorige keer op de agenda stonden hoort hier niet bij. 2. Lopende zaken Hoe ver staat men met de punten waar momenteel wordt aan gewerkt ? Het betreft hier bv. de risicoanalyse bij het gebruik van PBM’s of het werken met beeldschermen, de aankoop van nieuwe machines, het arbeidsongevallenonderzoek… Een en ander kan men in tabelvorm bijhouden en die bv. maandelijks vóór de Comitévergaderingen bijwerken. 19 Alle punten bespreken kan evenwel leiden tot tijdverspilling indien vele punten niet worden opgelost. Alsdan kan het beter zijn zich te beperken tot deze punten die onderworpen zijn aan een bepaalde deadline. Med. VVKBuO 15 juni 2000 Opvolging agendapunten Comité Besprekingsdatum op het Comité Onderwerp en commentaar Verantwoordelijke 30 Datum bijwerking: …..…/…..…/…..… Datum afgehandeld Risicoanalyse bij het gebruik van PBM’s Aankoop van nieuwe machines Het is belangrijk dat alle punten worden besproken. Indien er zich de voorbije maand geen evolutie heeft voorgedaan, is het toch nuttig dit te melden. Enkel wanneer de vergadering van het Comité dit beslist wordt een agendapunt definitief afgevoerd. 3. Interne actualiteit Hier kan worden onderzocht welke problemen zich de voorbije maand in de instelling hebben voorgedaan. Wat heeft men opgevangen ? Zijn er nieuwe aandachtspunten ? Welke realisaties werden uitgevoerd (b.v. start van een antitabakscampagne, het in orde brengen van de nodige pictogrammen)? Uitvoering en opvolging van het jaarlijks actieplan Aangezien dit plan het centrale gegeven is moet men zich afvragen of het plan loopt zoals voorzien. Welke elementen werden reeds opgevolgd, hoe moet men bijsturen, welke prioriteiten moet men de eerstvolgende weken leggen ? 4. Verslag van de arbeidsgeneeskundige dienst, de Interne en de Externe Dienst Bespreking van de maandverslagen, aandachtspunten,… 5. Wetgeving Dit zij de punten die wettelijk op de agenda moeten voorkomen. Jaarlijks actieplan, jaarlijkse rondgang,… 6. Externe actualiteit De vergaderingen van het Comité zijn ook uitstekende gelegenheden om toelichting en informatie te geven over wat er buiten de onderwijsinstelling op het gebied van veiligheid, gezondheid, welzijn, psycho-sociale belasting, ergonomie, hygiëne en milieu gebeurt: aanpassing aan de wetgeving en de gevolgen naar werking van de Interne en Externe Diensten en het Comité, interessante publicaties die verschenen zijn,… 8.3. Het secretariaat De Codex bepaalt dat de Interne Dienst (in casu de preventieadviseur) het secretariaatswerk van het Comité moet verrichten (Codex, II, 1. Art. 7). De preventieadviseur is bijgevolg de administratieve spilfiguur van het Comité. Hij zorgt ervoor dat de leden tijdig worden uitgenodigd om de vergaderingen bij te wonen, hij maakt het verslag, en zorgt voor de verspreiding van de informatie aan het personeel. De inrichtende macht moet de nodige mensen en middelen ter beschikking stellen opdat hij zijn opdracht naar behoren kan vervullen. Zo kan er bv. iemand worden aangeduid om notities te nemen tijdens de vergadering waardoor de preventieadviseur zich meer met de inhoudelijke aspecten van de agendapunten kan bezig houden. De verslagen moeten echter steeds onder zijn supervisie tot stand komen. In het kader van het secretariaat van het Comité heeft de preventieadviseur (die belast is met de leiding van de dienst of de afdeling) tot opdracht (Codex, II, 4, art. 24): Med. VVKBuO 15 juni 2000 31 - elk gewoon lid van het Comité ten minste acht dagen voor de vergadering schriftelijk uitnodigen. De uitnodiging vermeldt de datum, het uur en de agenda van de vergadering. Zij is vergezeld van het maandverslag van de Interne Dienst en van de nodige inlichten m.b.t. de agenda; - elk gewoon lid ten minste vijftien dagen voor de vergadering van de maand februari het jaarlijks activiteitenverslag van de Interne Dienst te laten geworden; - elk werkend lid minstens een maand voor de vergadering over het medisch toezicht het verslag van de preventieadviseur belast met het medisch toezicht toe te sturen; - de preventieadviseur van de Externe Dienst de datum en de agenda van de vergadering mee te delen; - op verschillende in het oog vallende en toegankelijke plaatsen, acht dagen voor de vergadering van het Comité een bericht aan te plakken met datum en agenda van de vergadering of, dit bericht kenbaar te maken aan alle werknemers via andere gelijkwaardige communicatiekanalen; - de notulen van de vergadering op te stellen en ze ten minste acht dagen voor de volgende vergadering te bezorgen aan de gewone en de plaatsvervangende leden en aan de preventieadviseurs van de Interne en de Externe Dienst; - binnen de acht dagen na de vergadering de conclusies en de genomen beslissingen uit te hangen of ze kenbaar te maken via andere gelijkwaardige communicatiekanalen; - de inhoud van het jaarlijks actieplan, het jaarverslag van de Interne Dienst, de aan de adviezen van het Comité gegeven gevolgen en elke informatie waaraan het Comité bijzondere ruchtbaarheid wenst te geven te afficheren of kenbaar te maken via andere gelijkwaardige communicatiekanalen; - binnen 30 dagen vanaf het tijdstip voor het opstellen ervan, een afschrift van de maand- en jaarverslagen te bezorgen aan de gewone en plaatsvervangende leden van het Comité en van de ondernemingsraad (of aan het LOC) en de syndicale afvaardiging (indien deze bestaan). Med. VVKBuO 8.4. 15 juni 2000 32 Planning Om de vele taken van het Comité te plannen en te spreiden over een werkjaar is een goede planning onontbeerlijk. Bijgaand voorbeeld biedt enkel een leidraad. Het spreekt voor zich dat elk comité zelf moet uitmaken hoe de verschillende specifieke taken gepland moeten worden. Voorbeeld van een jaaragenda 20 van het Comité Januari - Evaluatie van toepassing van het voorkomingsbeleid Februari - Jaarverslag van de Interne en de Externe Dienst Bespreking van lijst met ‘risicoposten’ en de blootgestelde werknemers. Maart - Evaluatie van de werking van de Interne en de Externe Dienst April - Organisatie van de ‘rondgang’ van het Comité. Mei - ‘Rondgang’ van het Comité Evaluatie van de opleiding van de nieuwe personeelsleden Grondige evaluatie van de uitvoering van het jaarlijks actieplan Juni Juli-augustus - Resultaten van de ‘rondgang en van de voorgestelde maatregelen Activiteitenverslag van het medisch departement Indien vergadering, gewone agenda September - Bespreking van de nota ‘diagnose’ opgesteld door de Interne Dienst Oktober - Bespreking van de diagnose en de elementen voor het jaarlijks actieplan November - Advies voor jaarlijks actieplan - Evaluatie van de klachtenbehandeling - Bekendmaking en uitvoering van het jaarlijks actieplan - Activiteitenverslag van het medisch departement December 20 Indien men voor een Jaarlijks Actieplan per schooljaar opteert (hetgeen te verkiezen is) dan dient uiteraard deze agenda te worden aangepast en wordt jaarverslag vervangen door ‘het verslag van het vorig schooljaar’. Med. VVKBuO 9. 15 juni 2000 33 Bibliografie Het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk Toelichting bij de wet van 4 augustus 1996 Federaal Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, Belliardstraat 51 – 1040 Brussel, december 1997 Brochure gratis te verkrijgen bij de Dienst publicaties, zowel schriftelijk als telefonisch (02)233 42 11. Wetgeving in de praktijk Comité PBW: rol in het preventiebeleid Prevent, Instituut voor preventie, bescherming en welzijn op het werk – Ir. H. De Lange en Ir. M. Van der Steen ISBN 90 – 70902 – 59 –1 Boeknummer: D 1999 / 0588 / 18 Veiligheid en Gezondheid bij de Arbeid Provinciaal Veiligheidsinstituut, Antwerpen, 1991 Boeknummer: 1990/0180/1 Wie mag deelnemen aan de sociale verkiezingen ? Artikel in Prevent Actua, 13 januari 2000 Van Oude naar nieuwe bevoegdheden Provinciaal comité van Antwerpen ter bevordering van de arbeid Referaat gehouden door de heer J. Verbeeck, Inspecteur Technische Inspectie, Antwerpen Zuid op de voorlichtingsnamiddagen 29 september 1999 te Antwerpen, 4 oktober 1999 te Beerse, 6 oktober 1999 te Boom en 11 oktober 1999 te Antwerpen. Med. VVKBuO 15 juni 2000 34 INHOUDSOPGAVE 1 SITUERING ................................................................................................................2 2 WIJZIGINGEN T.O.V. DE VROEGERE REGELGEVING .....................................3 2.1. 2.2. Wet van 4 augustus 1996............................................................................................3 Koninklijk Besluit van 3 mei 1999 ..............................................................................4 3 OPRICHTING .............................................................................................................4 3.1. 3.2. 3.3. Algemeen.....................................................................................................................4 Mogelijkheid tot het oprichten van een overkoepelend Comité ..............................6 Samenstelling..............................................................................................................6 4 WIE MAG KIEZEN EN ZICH KANDIDAAT STELLEN VOOR HET COMITE .....6 5 OPDRACHT VAN HET COMITE ..............................................................................7 5.1. 5.2. 5.3. 5.4. Wettelijke bepalingen .................................................................................................7 Opdracht van het Comité gekaderd in het algemeen preventiebeleid van de inrichtende macht ......................................................................................................7 Risico’s voorkomen ....................................................................................................8 Risico’s opsporen .......................................................................................................9 5.4.1. 5.4.1.1. 5.4.1.2. 5.4.1.3. 5.4.1.4. Het stellen van een juiste diagnose: een noodzakelijke voorwaarde .............................9 Het notitieboekje: een remedie tegen “onwetendheid”...................................................10 De rondgang .................................................................................................................11 Meten en analyseren.....................................................................................................11 Dringende tussenkomsten bij ernstige problemen .........................................................11 5.4.2. Risico’s beoordelen .......................................................................................................12 5.5. Maatregelen en prioriteiten bepalen ..........................................................................12 5.5.1. Termijn ..........................................................................................................................12 5.5.2. Taken............................................................................................................................13 5.5.2.1. 5.5.2.2. 5.5.2.3 In het kader van het Globaal Preventieplan...................................................................13 In het kader van het Jaarlijks Actieplan .........................................................................14 In het kader van het informatiebeleid ............................................................................14 5.6. Maatregelen uitvoeren ................................................................................................15 5.7. Evalueren van de uit te voeren maatregelen .............................................................15 Med. VVKBuO 15 juni 2000 35 6 INFORMATIE..............................................................................................................16 7 SAMENWERKING .....................................................................................................18 7.1. 7.2. Inleiding .......................................................................................................................18 De Interne Dienst voor preventie en bescherming op het werk...............................18 7.2.1. 7.2.2. 7.2.3. 7.2.4. Deskundigheid en werking ............................................................................................18 Aanstelling, vervanging, verwijdering ............................................................................18 Evaluatie .......................................................................................................................19 Samenvatting van de bevoegdheden van het Comité t.o.v. de Interne Dienst ...............19 7.3. Externe Dienst voor preventie en bescherming op het werk ...................................20 7.3.1. 7.3.2. 7.3.3. Deskundigheid en werking ............................................................................................20 Aanstelling, vervanging, verwijdering ............................................................................20 Bevoegdheden van het Comité m.b.t. arbeidsgeneeskunde en arbeidshygiëne ............21 7.3.3.1 7.3.3.2. 7.3.3.3. 7.3.3.4. 7.3.3.5. 7.3.3.6. 7.3.3.7. 7.3.3.8. 7.3.3.9. 7.3.3.10. 7.3.3.11. 7.3.3.12. 7.3.3.13. 7.3.3.14. 7.3.3.15. 7.3.3.16. 7.3.3.17. 7.3.3.18. 7.3.3.19. 7.3.3.20. 7.3.3.21. 7.3.3.22. 7.3.3.23. 7.3.3.24. 7.3.3.25. 7.3.3.26. 7.3.3.27. 7.3.3.28. 7.3.3.29. Secretariaat ..................................................................................................................21 Deelname aan de vergaderingen van het Comité van de preventieadviseurarbeidsgeneesheer .......................................................................................................22 Jaarlijkse rondgang medewerking van de preventieadviseur arbeidsgeneesheer .........22 Eerste hulp en evacuatie van de werknemers ...............................................................22 Medisch verslag ............................................................................................................22 Medisch toezicht ...........................................................................................................22 Onderzoek naar blootstellingsrisico van de personeelsleden ........................................22 Frequentie van het medische onderzoek van de personeelsleden ................................23 Verklaring van ongeschikt of voorwaardelijk-geschikt zijn van een personeelslid ..........23 Uitbreiding van het medisch toezicht .............................................................................23 Strijd tegen de hinder ...................................................................................................23 Chemische agentia .......................................................................................................24 Carcinogenen, lood, biologische agentia .......................................................................24 Overmatige warmte, koude of vochtigheid ....................................................................24 Asbest ...........................................................................................................................24 Ioniserende straling ......................................................................................................24 Periodiek geneeskundig onderzoek ..............................................................................24 Beeldschermwerkposten ...............................................................................................25 Jongeren op het werk....................................................................................................24 Moederschapsbescherming ..........................................................................................24 Bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig en niet-landbouwkundig gebruik ................25 Nachtarbeid ..................................................................................................................25 Verlichting .....................................................................................................................25 Minimum- en maximumtemperatuur ..............................................................................26 Kleedkamer, wasplaats, refter, verpozingslokaal en toiletten ........................................26 Kleerhangers, kapstokken, kleerkasten .........................................................................26 Kranen ..........................................................................................................................26 Refter ............................................................................................................................26 Werkkledij .....................................................................................................................26 7.4. De arbeidsinspectie ....................................................................................................26 7.5. Andere deskundigen, organismen of instellingen ....................................................27 Med. VVKBuO 15 juni 2000 36 8 WERKING ...................................................................................................................27 8.1. Het huishoudelijk reglement ......................................................................................27 8.2. Vergaderingen .............................................................................................................28 8.2.1. 8.2.2. 8.2.3. Tijdstip ..........................................................................................................................28 Plaatsvervangers of verdaging ......................................................................................28 Modelagenda ................................................................................................................29 8.3. Het secretariaat ...........................................................................................................30 8.4. Planning.......................................................................................................................32 9 BIBLIOGRAFIE ..............................................................................................................33 BIJLAGEN INHOUDSOPGAVE