Een Europees leger?

advertisement
Een Europees leger?
Partijpolitieke beschouwingen over een Europees Veiligheids- en Defensiebeleid
Voordat de Europese regeringsleiders op 10 en 11 december 1999 in Helsinki
bijeenkwamen, hield Nederland zich opvallend op de vlakte in de discussie rond de vorming
van een Europees Veiligheids- en Defensiebeleid (EVDB) binnen het verband van de
Europese Unie. Deze discussie - aangezwengeld door de Frans-Britse verklaring van St.
Malo (december 1998) - kwam met de Europese Top in Keulen (juni 1999) goed op gang
nadat was gebleken dat het Europese aandeel in de NAVO-acties boven Kosovo jammerlijk
tekort schoot.
De Nederlandse regering wilde zich niet binden aan al te expliciete uitspraken over een
zelfstandig Europees leger buiten NAVO-verband om. De ministers van Buitenlandse Zaken
en Defensie hielden het bij vage, vrijblijvende bewoordingen over het sturen van een x aantal
eenheden, binnen y aantal dagen voor een z aantal maanden naar een crisisgebied. Tijdens
een debat, dat in november 1999 volgde op het verschijnen van een regeringsnotitie over
Europees veiligheids- en defensiebeleid, drong de Tweede Kamer bij de regering aan op
meer duidelijkheid. Nederland zou zich, zo luidde de kritiek, actiever moeten opstellen in de
discussie, wilde het niet veroordeeld worden tot een rol aan de zijlijn waar het kon toekijken
hoe de grote EU-lidstaten het onderling regelden. Pas een kleine week voor de Top in
Helsinki sloot Nederland zich aan bij een Fins voorstel om nog vóór 2003 de mogelijkheid
voor de Europese Unie te creëren een troepensterkte van 60.000 man binnen 60 dagen op
de been te brengen.
In Helsinki werd aldus het gevoelige onderwerp van een Europese defensie voor het eerst
sinds 45 jaar weer officieel bespreekbaar. Vanaf het debacle van de Europese Defensie
Gemeenschap in 1954 gold in West-Europa alleen de veiligheidsnorm van de NAVO. Er
werden weliswaar enkele pogingen gedaan tot iets wat zou moeten lijken op een
zelfstandiger Europese defensiecapaciteit, zoals de revitalisering van de West-Europese
Unie in de eerste helft van jaren tachtig. Maar telkens was een al te ambitieus programma bij
voorbaat kansloos, omdat de meeste landen de vertrouwde NAVO-veiligheidsgaranties en
de banden met de Verenigde Staten niet op het spel wilden zetten. Met de Frans-Britse
verklaring van St. Malo kwam daar verandering in. Voor het eerst was het idee van een
Europese defensie-identiteit losgekoppeld van de NAVO bespreekbaar voor - en zelfs
mede-gepropageerd door - de EU-lidstaat die traditiegetrouw ieder Europees voorstel op
defensiegebied in beginsel onverenigbaar achtte met de transatlantische belangen:
Groot-Brittannië.
Hoewel het nu zo goed als vaststaat dat er een Europese snelle interventiemacht van 60.000
man komt, blijven oude (nog steeds geldige) vragen met betrekking tot dit onderwerp een
niet onbelangrijke rol spelen en dienen zich bovendien nieuwe aan, met name over de
verdere uitwerking van het concept. Zo blijft het de vraag hoe de relatie tussen de Europese
Unie en de NAVO concreet moet worden ingevuld, zowel op institutioneel niveau als met
betrekking tot de taakverdeling. Dit komt neer op de bekende discussie over het
ambitieniveau: hoe autonoom mag (en kan) de EU militair optreden en waar in het
geweldsspectrum zou de NAVO moeten (en willen) ingrijpen? Welke verdragswijzigingen zijn
nodig voor een EU met een defensie-arm? Wat dient er op het gebied van
materieelsamenwerking te gebeuren? En wat zal de Nederlandse bijdrage, financieel,
personeel en materieel, zijn? Kortom, genoeg kwesties die de publieke discussie op gang
houden. Hieronder verwoorden een vijftal woordvoerders defensie en/of buitenlandse zaken
van de Tweede Kamer de standpunten van hun fracties over dit onderwerp.
1
PvdA: Europese defensiecapaciteit is een logisch gevolg van een verbeterd
GBVB
Bert Koenders
Tijdens de Europese Top in Helsinki van 10 en 11 december jongstleden hebben de
EU-regeringsleiders een belangrijke stap gezet in de ontwikkeling van een EVDB. Ruim 40
jaar na het mislukken van de Europese Defensie Gemeenschap, neemt Europa alsnog zijn
verantwoordelijkheid. Een verantwoordelijkheid die steeds groter is geworden: een nieuwe
Milosevic mag Europa zich niet meer veroorloven. In 2003 zullen de EU-lidstaten binnen 60
dagen een legermacht op de been moeten kunnen brengen voor een door de EU geleide
militaire operatie. Deze strijdmacht moet in staat zijn alle Petersbergtaken [humanitaire,
vredebewarende en crisisbeheersingsoperaties, alsmede vrede-afdwingende taken, red] uit
te voeren. Dat houdt in dat de Europese Unie zelfstandig een niet noodzakelijkerwijs
kleinschalige operatie moet kunnen uitvoeren. Het huidige KFOR is daarvan een goed
voorbeeld. Gezien de afhankelijkheid van de Amerikanen tijdens de Kosovo-operatie en de
geconstateerde tekorten bij de Europese bondgenoten, hebben de EU-leiders zich een
ambitieus doel gesteld.
De PvdA steunt het ambitieniveau van één legerkorps en vindt dat Nederland hieraan een
proportionele bijdrage moet leveren, wat zou neerkomen op ongeveer 2.500 militairen (met
aflossing op ongeveer 9 bataljons). Bovendien is de PvdA tevreden over het feit dat de
Nederlandse regering nu wel de mogelijkheid open laat dat een EU-geleide operatie zonder
gebruikmaking van NAVO-middelen verder gaat dan een kleinschalige operatie, zoals in de
regeringsnotitie over een EVDB nog werd gesteld. Uiteraard blijft ook bij de PvdA de
voorkeur bestaan voor NAVO-operaties en voor EU-geleide operaties met gebruikmaking
van NAVO-middelen. Vrede-afdwingende operaties buiten NAVO-verband en zonder
gebruikmaking van NAVO-middelen zijn gezien de huidige Europese militaire capaciteiten
toekomstmuziek. Dat neemt niet weg dat het belangrijk is dat doel handen en voeten te
geven en instituties en ambities aan elkaar te koppelen.
Het centrale thema bij de vormgeving van een EVDB is de versterking van de Europese
militaire capaciteit. Het Kosovo-conflict heeft de tekortkomingen van de Europese
strijdkrachten nog eens duidelijk gemaakt en ook een recent verschenen WEU-audit laat
weinig aan duidelijkheid te wensen over. Versterking van de Europese militaire capaciteit
dient een tweeledig doel. Enerzijds wordt een bijdrage geleverd aan een Europees
veiligheids- en defensiebeleid. Anderzijds leidt het tot een evenwichtigere verdeling van de
lasten binnen de NAVO. Op die manier wordt ook aan een belangrijke Amerikaanse wens
voldaan en kan de ontwikkeling van een Europese defensie-identiteit leiden tot een
versterking van de transatlantische band. Besluitvorming van de Europese Unie zal gepaard
moeten gaan met een acceptatie door de Verenigde Staten van een relatieve Europese
autonomie.
De PvdA-fractie in de Tweede Kamer heeft de afgelopen maanden gepleit voor een
actievere opstelling van Nederland in de discussies over een EVDB. De Nederlandse
regering heeft zich lange tijd te terughoudend opgesteld in het debat. Pas toen duidelijk werd
dat de ontwikkelingen ook zonder Nederland door zouden gaan, heeft de regering haar
houding gewijzigd. De PvdA verwelkomt die veranderde opvatting en hoopt dat die inhoudt
dat Nederland een actieve rol zal vervullen bij de verdere vormgeving van de plannen zoals
die zijn geformuleerd in Helsinki. Voor de PvdA is het in het Nederlandse belang dat net als
bij andere Europese onderwerpen (bijvoorbeeld de EMU) Nederland een belangrijke rol
speelt.
Een EVDB is volgens de PvdA-fractie een logisch gevolg van de versterking van het
gemeenschappelijk buitenlands beleid van de EU. Een geloofwaardig beleid vereist dat in
uitzonderlijke gevallen een vorm van militair optreden mogelijk is. Het militaire middel moet
een ultiem middel blijven en altijd ingebed zijn in een democratisch gecontroleerde
2
politiek-economische strategie. De gebeurtenissen in het voormalige Joegoslavië hebben de
noodzaak van militair optreden op een pijnlijke manier duidelijk gemaakt.
De vormgeving van een EVDB hangt nauw samen met de herstructurering van de Europese
krijgsmachten. Nederland loopt in die ontwikkeling gelukkig redelijk voorop. De recentelijk
verschenen Defensienota 2000 legt sterk de nadruk op vergroting van het aantal parate
eenheden. Parate eenheden kunnen gemakkelijk worden ingezet in crisisbeheersings- en
vredesoperaties, zowel in NAVO- als in EU-verband. De versterking van de Europese
militaire capaciteit zal de nodige investeringen met zich mee brengen. De PvdA heeft
daarom in haar eigen nota Een plan voor de krijgsmacht gepleit voor een fundamentele
reorganisatie van de strijdkrachten. Aldus bereikte besparingen wil de PvdA graag voor een
deel inzetten voor de versterking van de Europese defensie-identiteit. Deze koppeling tussen
een daadwerkelijke herstructurering van de krijgsmacht en investeren van vrijgekomen
gelden is voor de PvdA essentieel. Voor de PvdA is het van belang dat, naast een vergroting
van het aantal parate eenheden, de topstructuur van de krijgsmacht wordt gereorganiseerd,
de ondersteunende eenheden worden gebundeld en wordt overgegaan tot een
herstructurering van de marine. De Defensienota van de regering gaat daarin niet ver
genoeg.
De discussie over een EVDB is in Nederland zeer moeizaam verlopen. Onenigheid over
vertalingen en definities (Wat betekent ‘autonoom’? Wat is een ‘Euroleger’?) hebben
regelmatig een fundamentele discussie bemoeilijkt. Inmiddels is de discussie ingehaald door
de ontwikkelingen in Europa. Ontwikkelingen die de steun hebben van de fractie van de
PvdA. Het jaar 2000 zal van groot belang zijn voor de verdere vormgeving van een EVDB.
Daarom is een actieve opstelling van de Nederlandse regering vereist, zodat niet opnieuw in
december een grote draai hoeft te worden gemaakt om de eigen opvatting in
overeenstemming te brengen met de Europese werkelijkheid.
Drs. A.G. Koenders, is woordvoerder buitenlands beleid van de PvdA-fractie in de Tweede
Kamer.
3
VVD: Europese veiligheid primair vormgeven via de NAVO
Theo van den Doel
Het conflict op de Balkan heeft de Europese landen ervan doordrongen dat men niet altijd
een beroep op de Verenigde Staten kan doen. Europa moet zelf ook verantwoordelijkheid
voor de Europese veiligheid kunnen dragen. Bij de NAVO-top in Berlijn (1996) werd nog
eens bevestigd dat bij een militaire operatie waar de NAVO als bondgenootschap niet als
geheel optreedt, de Europese NAVO-landen wel gebruik kunnen maken van
NAVO-middelen. Deelname aan dergelijke operaties staat ook open voor landen die geen lid
zijn van de NAVO. Dat geldt dus ook voor neutrale EU-lidstaten, zoals Oostenrijk, Finland en
Zweden. In het slotcommuniqué van de NAVO-top die april jongstleden in Washington werd
gehouden, wordt zelfs expliciet de mogelijkheid gegeven dat militaire operaties binnen
NAVO-kader door de Europese Unie kunnen worden geleid. De Extraction Force, die begin
dit jaar werd geformeerd om in voorkomend geval waarnemers van de OVSE uit Kosovo te
evacueren, was het eerste praktische voorbeeld waarbij Europese landen een operatie
voorbereidden met gebruik van NAVO-middelen maar zonder deelname van troepen van de
Verenigde Staten.
De oorlog in Kosovo heeft aangetoond dat de betrokken Europese landen, ondanks het
bestaan van omvangrijke krijgsmachten slechts op bescheiden schaal hebben bijgedragen
met militaire middelen. Zo was de luchtoorlog alleen uitvoerbaar omdat de Verenigde Staten
80% van de benodigde gevechtsvliegtuigen beschikbaar stelden. Indien Europa een grotere
verantwoordelijkheid voor dergelijke operaties wil dragen, zal de beschikbaarheid van
militaire middelen moeten toenemen. In de eerste plaats dienen sommige Europese landen,
zoals Duitsland, hun dienstplichtigenlegers om te vormen tot beroepslegers. Alleen op die
wijze kan men op verantwoorde wijze personeel inzetten bij vredesoperaties. In de tweede
plaats dient de parate sterkte van de krijgsmachten te worden verhoogd. Dit is nodig omdat
vredesoperaties nu eenmaal personeelsintensief zijn en deelname aan missies, zo wijst de
praktijk uit, een jarenlange inzet vraagt. Een toereikende voortzettingscapaciteit is dan een
eerste vereiste. In de derde plaats dienen de defensiemiddelen doelmatiger te worden
aangewend. Van taakspecialisatie is nog niet veel terechtgekomen. In de vierde plaats moet
nauwer worden samengewerkt op materieelgebied. Dat betreft zowel samenwerking binnen
Europa als tussen Europa en de Verenigde Staten. Het ontwikkelen van een Europees
militair complex, los van de Verenigde Staten is om verschillende redenen niet verstandig.
Zo gaapt er op militair-technologisch gebied een kloof tussen de Verenigde Staten en
Europa. Die achterstand inhalen is niet gemakkelijk. Daarnaast is de defensiemarkt voor de
Verenigde Staten groter dan die voor Europa. Door de productie van grotere aantallen is de
prijs lager en daarmee de concurrentiepositie beter. Hierdoor worden Europese
wapensystemen onbetaalbaar.
De NAVO is meer dan de optelsom van de bijdragen van de verschillende lidstaten. De
organisatie kent een gemeenschappelijk defensiebeleid, heeft een eigen infrastructuur en
eigen middelen, zoals AWACS-vliegtuigen. De strijdkrachten maken deel uit van een
geïntegreerde militaire structuur, zij hebben dezelfde procedures en spreken dezelfde taal.
Alleen door jarenlange samenwerking en een duidelijke koersbepaling is een effectieve inzet
van NAVO-eenheden mogelijk geworden. Een grotere bijdrage van Europa dient dan ook in
de eerste plaats vorm te krijgen door in de NAVO te investeren. Het ontwikkelen van een
autonome EU-capaciteit is niet effectief en leidt tot uitholling van de NAVO. Gelukkig hebben
de regeringsleiders dat ook op de Top van Helsinki ingezien. De oprichting van nieuwe
legerkorpsen buiten de NAVO om is verspilling van energie en belastinggeld. Zo wordt het
huidige Eurokorps [hieraan nemen Duitsland, Frankrijk, Spanje, Luxemburg en België deel,
red.] gekenschetst als ‘die gemeinschaftliche Sprachschule’. Als militair instrument is het
onbruikbaar.
In december is op de Europese Top in Helsinki nog eens bevestigd dat de NAVO de primaire
veiligheidsorganisatie blijft. Tevens is besloten om de militaire capaciteit van de Europese
4
landen te versterken. Die versterking komt zowel de NAVO als de EU ten goede. Het
ontbeert de Europese Unie immers aan een geloofwaardig buitenlands- en veiligheidsbeleid
omdat de militaire optie ontbreekt. In Helsinki is niet besloten tot een autonome militaire
capaciteit exclusief in handen van de EU, maar afgesproken dat lidstaten op vrijwillige basis
troepen kunnen aanmelden die in geval de NAVO als geheel niet optreedt deel kunnen
nemen aan EU-geleide operaties. Wat dat betreft kan de VVD tevreden zijn over de
uitkomsten. Deze stemmen in grote mate overeen met de regeringsnotitie over een EVDB,
een notitie die de VVD kan onderschrijven. Dat betekent ook een compliment voor de
Nederlandse regering. Het bevestigt tegelijk dat de ketelmuziek in de afgelopen maanden
van met name het CDA en D66 vooral door partijpolitieke redenen was ingegeven en weinig
te maken had met de inhoud. Noch de VVD, noch de regering, maar het CDA en de andere
twee coalitiepartijen moesten een draai maken nu bleek dat de besluiten van Helsinki minder
vergaand waren dan de ferme taal van de Top van Keulen. Nederland heeft in dit proces een
belangrijke rol gespeeld om te voorkomen dat de verhoudingen tussen de Verenigde Staten
en de Europese Unie te zwaar op de proef werden gesteld. De Europese interventiemacht
betekent niet meer dan een databank van landen die troepen ter beschikking stellen voor
Europese operaties. De troepen zijn niet exclusief voor EU-operaties maar ‘double hatted’.
Diegenen die denken dat nu een zelfstandig Europees militair optreden zonder gebruik van
NAVO-middelen voor de hand ligt, maken zich schuldig aan ‘luchtfietserij’. De eerste tien tot
twintig jaar zullen de Europese lidstaten niet in staat zijn om voldoende capaciteit op het
gebied van land-, lucht- en zeestrijdkrachten op de been te brengen en deze middelen op
een geïntegreerde wijze in te zetten. De strategische capaciteit op het gebied van
inlichtingen, communicatie en commandovoering ontbreekt daarvoor. Een dergelijke
capaciteit vereist wel dat de defensiebudgetten omhoog gaan. Dat is niet waarschijnlijk.
Mocht er dan toch over een jaar of vijftien voldoende militaire capaciteit zijn, dan resteert de
hamvraag of een Unie van 25 leden op basis van consensus in staat is om tot een militaire
operatie te besluiten. Ik denk het niet. Redenen voor iedereen om zich bij dit onderwerp niet
al te zeer te laten leiden door emotie, maar vooral het hoofd koel te houden.
M. van den Doel is woordvoerder defensie van de VVD-fractie in de Tweede Kamer.
5
D66: Modulaire opbouw Europees korps is noodzakelijk
Nicky van ’t Riet
Het denken over een EVDB is recent in een stroomversnelling geraakt. De ontwikkelingen
rond Kosovo zijn hiervan de directe aanleiding. Duidelijk is geworden dat Europa machteloos
zou hebben moeten toezien hoe de crisis op de Balkan verder escaleerde als de Amerikanen
niet bereid zouden zijn geweest om op te treden. De verhoudingen binnen het Amerikaanse
Congres maken dat Europa er niet langer gerust op kan zijn dat de Amerikanen te allen tijde
middelen en mensen willen leveren voor een militair optreden op het Europese continent.
Zelfstandig Europees militair optreden is op dit moment echter uitgesloten, omdat Europa op
zoveel terreinen tekortkomingen kent.
In Helsinki is de eerste stap gezet om deze tekortkomingen te onderkennen en op termijn
(2003) stappen te zetten om deze weg te werken. D66 vindt het wenselijk en onontkoombaar
dat Europa een eigen veiligheidsbeleid met bijpassende defensiecapaciteit gaat ontwikkelen.
De vraag doet zich voor wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn om op dit terrein, op
de korte termijn, voortgang te boeken. En hoe gaat de Nederlandse regering zich in deze
opstellen?
De afgelopen maanden was het vrijwel iedereen een raadsel wat de inzet van Nederland in
dit debat zou worden. Terughoudendheid en scepsis beschreven de houding van de
Nederlandse regering het meest adequaat. Net op tijd lijken de ministers van Buitenlandse
Zaken en Defensie een ommezwaai te maken en zich in het debat te gaan mengen.
Op voorspraak van Engeland en Frankrijk wordt er gebouwd aan een Europees korps dat in
2003 in staat moet zijn om de Petersbergtaken uit te kunnen voeren. Humanitair ingrijpen,
vredeshandhaving, crisisbeheersing en vrede-afdwinging zijn daarbij aan de orde. D66 ziet
het niet als een reële optie dat de tekortkomingen op het gebied van bijvoorbeeld strategisch
transport en communicatie in een zo rap tempo worden weggewerkt dat Europa zonder de
NAVO (in casu de Amerikanen) zelfstandig vrede kan afdwingen. Hiervoor ontbreken de
financiële middelen. Wellicht dat door middel van taakconcentratie een deel van de
tekortkomingen kan worden weggewerkt; planning en aanschaf van militair materieel zijn dan
strikt noodzakelijk.
Kosovo wordt op dit moment wel heel erg als de maat der dingen gezien. Het valt niet uit te
sluiten dat er nieuwe crises in Europa ontstaan die van een geheel andere orde blijken te zijn
dan de Balkancrisis. Daarom ondersteunt D66 de gedachte zoals verwoordt door minister De
Grave dat Nederland het voortouw moet nemen in de opbouw van een Europese vloot. Dit
past in de maritieme traditie van Nederland en komt tegemoet aan de belangen van
Nederland als handelsnatie. Meer en meer zal de verdediging van Europa vragen om
modules of bouwstenen van de verschillende lidstaten, die gezamenlijk moeten optreden.
D66 is van mening dat Nederland niet al die bouwstenen moet willen leveren. Specialisatie
op een aantal vlakken ligt in de rede, mede gezien de omvang van het huidige
defensiebudget. Mocht de noodzaak daartoe blijken dan zal er na 2003 een beslissing
genomen moeten worden of de politieke bereidheid bestaat om meer middelen ter
beschikking te stellen voor de opbouw van een Europese defensiecapaciteit. Dit is mede
afhankelijk van de ontwikkeling van de economische groei en de ontwikkeling van de
internationale veiligheidssituatie. D66 kent andere prioriteiten die eerst vervuld moeten zijn:
onderwijs, zorg en milieu.
Samengevat vindt D66 de opbouw van een EVDB wenselijk en onontkoombaar en zijn de
randvoorwaarden waaraan moet worden voldaan de volgende: 1) een samenhangende en
doeltreffende gemeenschappelijke buitenlandse politiek moet worden ontwikkeld; 2) de
defensiecapaciteit moet via taakconcentratie naar een hoger niveau worden getild, waarbij
andere aanwending van middelen en gecoördineerde planning van aanschaf van materieel
op Europees niveau noodzakelijk is; en 3) een meer modulaire opbouw van een Europees
korps is noodzakelijk. Vooralsnog moet dit geschieden zonder verhoging van de nationale
defensiebudgetten. Na 2003 volgt een nadere afweging of er voor de uitbouw van een EVDB
6
extra middelen noodzakelijk zijn. Mocht dit het geval zijn dan moet Nederland haar eerlijke
bijdrage leveren aan dit proces.
N.G. van ’t Riet is woordvoerder defensie van de D66-fractie in de Tweede Kamer.
7
CDA: Militaire afhankelijkheid van de Amerikanen moet worden voorkomen
Cees van der Knaap
In de laatste week voor het Kerstreces heeft de Tweede Kamer uitvoerig met de ministers
van Buitenlandse Zaken en Defensie gediscussieerd over de noodzaak van een
eigenstandige Europese defensiecapaciteit. Reden hiervoor waren de afspraken die tijdens
de Europese Top in Helsinki over dit onderwerp zijn gemaakt. Helsinki sloot een discussie af
die vorig jaar begon met St. Malo waar de Engelse en Franse regering afspraken maakten
over samenwerking op het terrein van defensie. Het akkoord van St. Malo is opmerkelijk
omdat met name de Engelsen in het verleden niets van een Europese Alleingang op het vlak
van veiligheid en defensie wilden weten. Of St. Malo de geschiedenisboeken zal halen is
afhankelijk van de wijze waarop de Europese Unie de afspraken zal invullen. In ieder geval
gaan de EU-ministers van defensie de komende maanden aan de slag met de inventarisatie
van de benodigde capaciteit. Na deze inventarisatie zal duidelijk moeten worden op welke
wijze de Europese landen zich zullen voorzien van het benodigde materieel. Dan wordt ook
zichtbaar wat de kosten zullen zijn.
Dat Europa zelfstandige defensiecapaciteit ontbeert is sinds het Kosovo-conflict wel
duidelijk. Dit conflict maakte de afhankelijkheid van Europa van de Verenigde Staten voor
een ieder zichtbaar. De etnische zuiveringen van de Serviërs in dit deel van
Klein-Joegoslavië konden alleen door massieve inzet van het Amerikaanse leger worden
stopgezet; 80% van de slagkracht kwam van de Amerikanen. De bijdrage van de Verenigde
Staten in het oplossen van dit conflict ging echter niet vanzelf. Niet geheel ten onrechte zijn
de Amerikanen van mening dat Kosovo in eerste instantie een Europees probleem is en dat
zeker een welvarend werelddeel als Europa in staat moet zijn dit conflict zelfstandig op te
lossen. Het is dan ook de vraag of de Verenigde Staten in de toekomst bereid zullen zijn om
in Europa bij conflicten als Kosovo een soortgelijke bijdrage te blijven leveren.
Het CDA is van mening dat het conflict in het voormalige Joegoslavië de afgelopen acht jaar
duidelijk heeft gemaakt hoe beperkt de Europese militaire capaciteit is. Daarnaast is er
sprake van een steeds groter wordende technologische kloof met de Verenigde Staten. Een
verbetering van de Europese militaire capaciteit, zowel kwantitatief als kwalitatief, is dringend
gewenst. Dit zal overigens niet ten koste gaan van de transatlantische samenwerking.
Sterker nog: het kan deze band versterken, omdat de Europeanen zo een geloofwaardig
antwoord geven op de sinds jaren op de agenda staande burden-sharing-kwestie. Het zal
makkelijker zijn om de Verenigde Staten bij het Atlantisch bondgenootschap betrokken te
houden als Europa een gelijkwaardige partner is die zijn eigen verantwoordelijkheid kan
nemen.
De opstelling van de Nederlandse regering ten aanzien van de opbouw van een EVDB is tot
dusverre veel te afhoudend geweest. Tot een paar dagen voor de Top van Helsinki was de
aandacht vooral gericht op het minimaliseren van de noodzaak van de opbouw van een
Europees militair potentieel. Deze houding was het CDA een doorn in het oog. Het deed
geen recht aan afspraken die de Europese Raad in Keulen had gemaakt op het terrein van
veiligheid en defensie. Deze afspraken betroffen de oprichting van een militair comité en een
militaire staf en overheveling van de WEU naar de EU. Daarnaast hebben de lidstaten zich
verplicht tot de opbouw van een doeltreffender Europese militaire capaciteit.
Sinds de Europese Top van Helsinki lijkt het Nederlands beleid bijgesteld. Zowel Van
Aartsen als De Grave maakten de Kamer duidelijk dat Nederland een actieve rol wil spelen
bij de ontwikkeling van een EVDB. Deze ommezwaai juichen we toe. Voorkomen moet
worden dat Europa voor beslissingen over crisisbeheersings- en vredesoperaties volledig
afhankelijk is van de wil van de Amerikanen. Als Europa een eigen militaire capaciteit kan en
wil inzetten, ontstaat een meer gelijkwaardige relatie tussen de Atlantische partners. Er is
bijvoorbeeld behoefte aan snel inzetbare legerhoofdkwartieren voor vredesoperaties. Daarbij
zou er vanuit moeten worden gegaan dat de gedetailleerde planning voor een dergelijk type
organisatie in principe in NAVO verband zal geschieden. De mate waarin voorts een beroep
8
zal worden gedaan op NAVO middelen zal afhangen van factoren als de complexiteit van de
operatie, de aard van de dreiging en last but not least de omvang en kwaliteit van de
opgebouwde Europese capaciteit.
Meer operationele samenwerking in het veld vraagt uiteraard afstemming van het
materieelbeleid, zowel als het gaat om aanschaf als om ontwikkeling. Het is daarom gewenst
dat de Europese defensie-industrieën meer naar elkaar toegroeien. De huidige Europese
defensie-industrie wordt nog teveel gekenmerkt door het oneigenlijk optellen van nationale
eisen en verlangens, hetgeen veelal tot onnodige kostenstijgingen leidt.
Kortom, de komende jaren staat Europa in het kader van de ontwikkeling van een eigen
defensiecapaciteit voor een enorme uitdaging. Nederland dient hierbij naar de mening van
het CDA een actieve rol te vervullen.
C. Van der Knaap is woordvoerder defensie van de CDA-fractie in de Tweede Kamer.
9
GroenLinks: Het gaat puur om vredesmissies
Ab Harrewijn
GroenLinks staat positief tegenover de ontwikkeling van meer eigen Europees vermogen om
vredesmissies te kunnen uitvoeren. Het gaat dan om diverse mogelijkheden: van ‘lichte’
vrede-bewarende operaties tot aan ‘zware’ vrede-afdwingende missies. Dit is niet ingegeven
door een soort Europese trots die voorschrijft dat Europa militair ook mee moet tellen.
Integendeel, het gaat om de overtuiging dat de vrede in de wereld eerder gediend is met
onderlinge afhankelijkheid dan met al te trotse onafhankelijke blokken.
De positieve houding tegenover de ontwikkeling van een eigen Europees vermogen voor
vredesmissies is aldus ingegeven door een gevoel van verantwoordelijkheid. Wanneer er
sprake is van (dreigende) genocide en/of grootschalige schendingen van mensenrechten
moet Europa haar verantwoordelijkheid kunnen nemen, zeker als het in of nabij Europa is.
Dit zou uiteraard voor zover mogelijk onder gezag van de Verenigde Naties moeten
geschieden, en als het even kan in samenwerking met de Amerikanen. Maar de
werkelijkheid leert dat de Amerikaanse binnenlandse politiek soms de handen van de
Amerikaanse regering bindt. Op dit moment betekent een dwarsliggend Congres of
parlement dat de internationale gemeenschap niet optreedt, terwijl de noodzaak soms
overduidelijk aanwezig is. Maar een optreden zonder de Verenigde Staten in conflicten van
enige omvang is nu nog moeilijk denkbaar. Dat daarin verandering komt is goed.
Voor GroenLinks gaat het puur om vredesmissies. Andere bijbedoelingen moeten benoemd
en bestreden worden. En die zijn er. Bijvoorbeeld de lang gekoesterde Franse wens een
eigen Europese militaire macht te vormen om de Europese belangen veilig te stellen. Dat
gaat verder dan vredesmissies. Dit idee gaat er van uit dat een politieke unie een eigen
militaire component hoort te hebben. Dit terwijl GroenLinks het nu juist zo aardig vond dat
met de Europese Unie een politiek geheel tot stand is gekomen zonder dat er militaire macht
aan te pas kwam. GroenLinks zit absoluut niet te wachten op een nieuwe militaire
supermacht in de toekomst. Een staand Europees leger wijst GroenLinks dan ook af.
GroenLinks blijft grote waarde hechten aan de bevoegdheden van nationale parlementen
inzake de levering van troepen, hoe lastig dat soms ook is. Waar bevoegdheden op
Europees niveau komen te liggen, daar zal sprake moeten zijn van een verdragsbasis en
democratische controle van het Europees Parlement.
Het afwijzen van het ontstaan van een apart Europees militair blok betekent ook dat bij de
vorming van een Europees vermogen voor vredesmissies zorgvuldig omgegaan moet
worden met de transatlantische banden met de Verenigde Staten en Canada en met de
banden met Midden- en Oost-Europese landen, inclusief Rusland. Zij zullen van het begin af
aan nauw betrokken moeten zijn bij de ontwikkeling van dat Europese militaire vermogen.
Het mag niet zo zijn dat zij het gevoel hebben dat dit iets is wat zich tegen hen richt. Veeleer
zal de regel moeten zijn dat wanneer optreden samen met hetzij de Verenigde Staten, hetzij
Rusland mogelijk is, dit altijd de voorkeur verdient. Met de Verenigde Staten zou
samenwerking moeten plaatsvinden in NAVO-verband, met Rusland en Europese landen in
een uitgebouwd Partnership for Peace-programma (PfP). GroenLinks zou het een goede
zaak vinden als met name de Europese landen zich binnen PfP-verband inspannen om te
komen tot gemeenschappelijke militaire staven die een gezamenlijk optreden in vooralsnog
lichtere vredesmissies onder gezamenlijk of afwisselend commando mogelijk maken.
De randvoorwaarden die GroenLinks stelt aan de vorming van een eigen Europees militair
vermogen houden aldus in dat er de voorkeur aan wordt gegeven de opbouw van dat
vermogen zoveel mogelijk binnen NAVO-structuren en PfP-verband te plaatsen. De politieke
leiding ligt dan bij de Europese Unie, de militaire uitvoering zoveel mogelijk bij de Europees
bemande NAVO-structuren. Het concept van Combined Joint Task Forces (CJTF) leent zich
hier prima voor, omdat het de mogelijkheid opent voor specifieke doelen troepen samen te
stellen, in dit geval Europese troepen voor een vredesmissie. Of dat altijd via de
NAVO-hoofdkwartieren moet lopen of via een eigen hoofdkwartier, valt nog te
10
bediscussiëren. Als er al een apart hoofdkwartier komt dan moet dat ook inzetbaar zijn bij
NAVO-vredesoperaties en ingericht zijn voor samenwerking met Rusland en andere landen.
Een eigen Europees korps, totaal los van de NAVO en NAVO-structuren, lijkt niet alleen
politiek, maar ook financieel onwenselijk. Voor GroenLinks geldt dan ook als voorwaarde dat
de ontwikkeling van een eigen Europees vermogen voor vredesmissies binnen de huidige
budgettaire kaders moet plaatsvinden. Er is nog veel dor hout uit de Koude Oorlog te kappen
bij diverse krijgsmachten in Europa. Zo moeten de middelen gevonden worden om de nodige
investeringen te doen die een onafhankelijker optreden van Europa bij vredesmissies
mogelijk moet maken.
A. Harrewijn is woordvoerder defensie voor de GroenLinks-fractie in de Tweede Kamer.
Inleiding: Santino Lo Bianco
11
Download