het dilemma van internering

advertisement
Advies van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor
racismebestrijding voor de Belgische Senaat
over het
wetsvoorstel nr. 5-2001/1 betreffende
de internering van personen
ingediend door
de heer Bert Anciaux c.s.
op 21 februari 2013
25 juni 2013
1
Inhoudsopgave
INLEIDING
Het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding als onafhankelijk
mechanisme voor het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap
(VRPH)
I. KADEREN VAN DE PROBLEMATIEK
I.1.
Algemene context
I.1.1. Ontoerekeningsvatbaarheid als basis voor de interneringsmaatregel
I.1.2. De wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met
een geestesstoornis: voorbereiding van een herstelwet, indiening van
nieuwe wetsvoorstellen
I.1.3. Veroordeling van België door het Europees Hof voor de rechten van de
mens en kritieken eigen aan de maatregel zelf
I.2.
Internering: ‘What is this about?’
I.2.1. Zorg vs. straf: het dilemma van internering
I.2.2. In het licht van de mensenrechten
II. ANALYSE VAN HET WETSVOORSTEL
II.1.
Juridische procedure
II.1.1. Deskundigenonderzoek
II.1.2. Inobservatiestelling
II.2.
Beoordeling: de rechten van de verdediging
II.3.
Uitvoering
II.3.1. Uitvoeringsmodaliteiten
De terminologie
De overdracht van bevoegdheden van de commissie ter bescherming
van de maatschappij naar de strafuitvoeringsrechtbank
De samenstelling van de strafuitvoeringskamer
Toegewezen
bevoegdheden:
toekenning
van
de
uitvoeringsmodaliteiten van de internering
II.3.2. Plaatsing: opgevorderd en onderhandeld
II.3.3. Geïnterneerde veroordeelden
III. CONCLUSIE
III.1.
Belang van de basiswet voor de huidige situatie van geïnterneerden
III.2.
Naar de inachtneming van de mensenrechten voor geïnterneerden
p. 3
p. 3
p. 3
p. 4
p. 4
p. 5
p. 5
p. 5
p. 7
p. 7
p. 8
p. 9
p. 10
p. 10
p. 10
p. 10
p. 11
p. 11
p. 12
p. 13
p. 14
p. 15
Uitleg bij de lay-out:
In deze aanbeveling gebruikt het Centrum:
- vet: voor de elementen van het wetsvoorstel die het begroet en/of in de verf wil zetten;
- vet en cursief: voor de aanbevelingen die het wil formuleren.
2
INLEIDING
Het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding als
onafhankelijk mechanisme voor het Verdrag inzake de rechten van
personen met een handicap (VRPH)
Tijdens de Interministeriële Conferentie van 12 juli 2011 hebben de federale overheid, de
gemeenschappen en de gewesten beslist om de rol van onafhankelijke instantie1 aan het Centrum
voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding2 toe te vertrouwen. Als onafhankelijke
instantie heeft het Centrum de opdracht om de rechten te bevorderen die het Verdrag waarborgt en
om de bescherming van personen met een handicap en hun naasten te verzekeren3. Het moet tevens
toezicht uitoefenen op het beleid en de wetgeving inzake handicap van de overheid en nagaan of
deze overeenstemmen met de bepalingen van het Verdrag.
De krachtlijnen van het Verdrag zijn het bevorderen van de gelijkheid van kansen voor personen met
een handicap, de autonomie van personen met een handicap en hun volledige en daadwerkelijke
participatie aan het sociale en politieke leven. De achterliggende logica is die van inclusie en daarom
pleiten de Verenigde Naties voor een systemische en evolutieve4 definitie van het begrip 'handicap':
handicap als het resultaat van de wisselwerking tussen de eventuele functiebeperking(en) van een
persoon en de drempels in de samenleving die sociale en maatschappelijke participatie van deze
persoon beletten.
In die zin zijn personen met psychische problemen en/of een verstandelijke handicap ook personen
met een handicap die genieten van de rechten die het Verdrag waarborgt, zowel wat betreft
burgerrechten en politieke rechten als economische, sociale en culturele rechten.
I. KADEREN VAN DE PROBLEMATIEK
I.1. Algemene context
I.1.1. Ontoerekeningsvatbaarheid als basis voor de interneringsmaatregel
Internering wordt in België geregeld door de wet van 1 juli 19645. Deze maatregel betreft personen
die ontoerekeningsvatbaar worden geacht. Hoewel de maatregel onder het strafrecht valt, gaat het
niet om een straf als dusdanig, maar om een veiligheidsmaatregel bedoeld om de maatschappij te
beschermen en om therapeutische begeleiding te verzekeren voor personen die omwille van hun
mentale toestand niet verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor de feiten die ze hebben
gepleegd6.
De notie ontoerekeningsvatbaarheid verschilt van wet tot wet7 en zelfs van land tot land (zie
bijvoorbeeld het Nederlandse model)8. Dit semantische onderscheid laat toe om meteen al de
1 Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap, art. 33, 2. Deze tekst wordt hierna
aangeduid met het acroniem 'VRPH'.
2 Hierna: 'het Centrum'
3 Het Centrum moet aan iedereen die van oordeel is dat de rechten van personen met een handicap werden geschonden,
advies uitbrengen of juridische bijstand verlenen.
4 'Erkennend dat het begrip handicap aan verandering onderhevig is en voortvloeit uit de wisselwerking tussen personen
met functiebeperkingen en sociale en fysieke drempels die hen belet ten volle, daadwerkelijk en op voet van gelijkheid met
anderen te participeren in de samenleving […]' (VRPH, Preambule, e).
5 Wet van 1 juli 1964 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en daders van
bepaalde seksuele misdrijven
6 Franchimont M., Jacobs A., Masset A., Manuel de procédure pénale, 4e editie, Brussel, Larcier, 2012, p. 1403.
7 De geldende wet van 1 juli 1964 geeft de volgende definitie van ontoerekeningsvatbaarheid: worden beschouwd als
ontoerekeningsvatbaar 'de verdachten in staat van krankzinnigheid, zwakzinnigheid of geestesstoornis'. De wet van 21 april
2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis heeft het over iedereen die 'een als misdaad of
wanbedrijf omschreven feit heeft gepleegd waarop een gevangenisstraf is gesteld en die op het ogenblik van de
3
aandacht te vestigen op het probleem om de interneringskwestie vanuit een enkel referentiekader –
of het nu gaat om expertise, betrokken actoren, noties of methodologie – te benaderen.
Dit laatste aspect van de kwestie is des te belangrijker omdat in België alleen de minister van Justitie9
over internering gaat, hoewel de definitie van de maatregel zelf duidelijk naar het aspect
volksgezondheid verwijst. Bij de uitvoering van de maatregelen zijn bovendien instanties en partijen
van verschillende beleidsniveaus betrokken (federale overheid en gewesten).
I.1.2. De wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een
geestesstoornis: voorbereiding van een herstelwet, indiening van nieuwe
wetsvoorstellen
In 2007 keurt de federale regering meteen na de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe
rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf, de wet van 21 april 2007 goed om de
wetgeving in overeenstemming te brengen met de geldende normen op het vlak van strafrecht.
Deze wet komt tegemoet aan de wens om een onderscheid te maken tussen het juridische en
therapeutische luik door de bevoegdheden van de commissies ter bescherming van de maatschappij
wat betreft de uitvoeringsmodaliteiten van de internering over te dragen aan de
strafuitvoeringsrechtbank. Dit om te reageren op de belangrijkste kritieken op de wet van 1 juli 1964
over het hybride karakter van de commissies tot bescherming van de maatschappij en het ontbreken
van een rechtlijnige besluitvorming tussen de verschillende commissies10. Deze tekst is vandaag nog
steeds niet van kracht11 om tal van redenen, maar vooral omwille van het ontbreken van de
noodzakelijke uitvoeringsbesluiten en de vele vragen en kritieken van betrokkenen die zonder gevolg
bleven bij de uitwerking van de wet12.
I.1.3. Veroordeling van België door het Europees Hof voor de rechten van de mens
en kritieken eigen aan de maatregel zelf
Om aan deze kritieken tegemoet te komen en vooral om een oplossing te vinden voor het probleem
van de aanwezigheid van geïnterneerden in de psychiatrische afdelingen van penitentiaire
inrichtingen en de schending van de grondrechten van de geïnterneerden13 waarvoor België de
afgelopen jaren hoofdzakelijk op basis van artikelen 3 en 5 van het Europees Verdrag voor de rechten
van de mens14 door het Hof in Straatsburg werd veroordeeld15, namen de politici een aantal
beoordeling aan een geestesstoornis lijdt die zijn oordeelsvermogen of de controle over zijn daden tenietdoet of ernstig
aantast ten aanzien van wie het gevaar bestaat dat hij tengevolge van zijn geestesstoornis opnieuw misdrijven zal plegen'
(art. 8). Het wetsvoorstel ingediend door senator Bert Anciaux gebruikt dezelfde definitie (art. 9).
8 Meynen G., 'Een juridische standaard voor ontoerekeningsvatbaarheid', in Nederlands Juristenblad, nr. 21, pp. 1384-1390.
9 In feite vindt er overleg plaats tussen het ministerie van Justitie en het ministerie van Volksgezondheid. De organisatie
van dit overleg wordt volledig overgelaten aan de minister van Justitie. Dit betekent dat de gerechtelijke logica in deze
context waarschijnlijk vaak het laatste woord heeft.
10 Van Vlaenderen S., Beyens K., 'De definitieve invrijheidstelling van geïnterneerden… a never ending story?', in Fatik, nr.
128, 2010, p. 920.
11 Zie artikel 157 van de wet van 21 april 2007 dat werd vervangen door artikel 31 van de wet van 27 december 2012
houdende diverse bepalingen betreffende justitie.
12 Zie over dit onderwerp: Nationale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen, Advies betreffende opmerkingen op de wet van
21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis, NRZV/D/PSY/424-2, 14 maart 2013.
13 Europees Comité inzake de voorkoming van folteringen en onmenselijke of vernederende behandelingen of
bestraffingen, Rapport au Gouvernement de la Belgique relatif à la visite effectuée en Belgique du 28 septembre au 7
octobre 2009, 23 juli 2010, pp. 56-67; Europees Comité inzake de voorkoming van folteringen en onmenselijke of
vernederende behandelingen of bestraffingen, Rapport au Gouvernement de la Belgique relatif à la visite effectuée en
Belgique du 23 au 27 avril 2012, 13 december 2012, passim.
14 Het Hof vermeldt voortdurend dat er een verband moet zijn tussen de reden die wordt geacht de vrijheidsbeneming te
rechtvaardigen en de plaats en omstandigheden van detentie; het hof wijst er in dit verband op dat de detentie van een
persoon met een geestesstoornis in principe alleen volgens het boekje is wanneer dit in een ziekenhuis, een kliniek of een
andere geschikte instelling gebeurt. De jarenlange detentie van een geïnterneerde in een penitentiaire inrichting waar die
niet kan genieten van een omkadering die aan zijn pathologie is aangepast, heft de band op tussen het doel van de detentie
en de omstandigheden waarin die plaatsvindt. Zie EHRM, De Donder en De Clippel vs. België, 6 december 2011, 8595/06;
4
initiatieven. Zo bereidt de regering momenteel een herstelwet voor de wet van 2007 voor en werden
op initiatief van parlementsleden twee wetsvoorstellen bij de Kamer16 en de Senaat17 ingediend.
In het kader van het wetsvoorstel dat senator Bert Anciaux heeft ingediend, werd het Centrum
gevraagd om een advies te formuleren over de voorgestelde tekst.
Als nationaal instituut voor de rechten van de mens en als monitoringorgaan voor het Verdrag van de
Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap, verwijst het Centrum hierna
zowel naar internationale teksten en beschikbare literatuur over mensenrechten als naar
vaststellingen, vragen en onderzoeken van mensen op het terrein en van internationale
deskundigen.
I.2. Internering: ‘What is this about?’
I.2.1. Zorg vs. straf: het dilemma van internering
Het probleem dat eigen is aan de aard zelf van internering, is gekend en is het voorwerp van tal van
studies en onderzoeken, zowel op klinisch en psychiatrisch vlak, als op juridisch en zelfs sociologisch
en antropologisch vlak18.
Zowel in België als daarbuiten woedt de discussie over hoe de noodzaak om de maatschappij te
beschermen kan gerijmd worden met het verstrekken van zorg aan iedereen die dit nodig heeft. Het
debat draait rond de vraag hoe justitie en geneeskunde kunnen of moeten samenwerken: hoe
kunnen beide disciplines samenwerken op het vlak van interventies, werkwijzen, werkterreinen en
deontologie van de betrokken actoren? Daarnaast moet er ook een antwoord komen op vragen over
het concept van internering zelf: risico-inschatting, de notie 'gevaarlijkheid', de kwestie van
toerekeningsvatbaarheid enz.
I.2.2. In het licht van de mensenrechten
Om aan deze eindeloze dialectiek en aan de mogelijke impasses die hieruit kunnen voortvloeien te
ontsnappen, stelt het Centrum voor om het door de heer B. Anciaux ingediende wetsvoorstel te
benaderen in het licht van de grondrechten en het respect voor de rechten van geïnterneerden.
Bij discussies over de situatie van geïnterneerden wordt de toegang tot zorg (artikel 25 VRPH) het
vaakst aangehaald als argument om te wijzen op de schending van de rechten van geïnterneerden,
vooral omwille van de aard van de maatregel zelf die hen wordt opgelegd. Als we wat gerichter
kijken19, zien we dat omwille van het tweeledige karakter van de internering deze bestaat uit fasen
en problemen die voor een deel van medische aard en voor een deel van juridische aard zijn, en dit
zowel op wetgevend niveau als in de praktijk.
EHRM, L.B. vs. België, 2 oktober 2012, 22831/08; EHRM, Claes vs. België, 10 januari 2013, 43418/09; EHRM, Dufoort vs.
België, 10 januari 2013, 43653/09; EHRM, Swennen vs. België, 10 januari 2013, 53448/10.
15 De wet van 1 juli 1964 zegt dat de inobservatiestelling in de psychiatrische afdeling van een penitentiaire inrichting moet
gebeuren; als de internering wordt bevolen, moet die worden uitgevoerd in een speciaal daarvoor aangewezen instelling.
Omdat echter binnen de instellingen tot bescherming van de maatschappij onvoldoende bedden beschikbaar zijn om de
personen op te vangen die het voorwerp van een interneringsmaatregel uitmaken, blijven geïnterneerden aanwezig in
gewone detentiecentra, wat indruist tegen de bepalingen van de wet. In recente rechtspraak van het Europees Hof voor de
rechten van de mens is sprake van een wachttijd van dertien jaar (EHRM, Swennen vs. België, 10 januari 2013, 53448/10;
EHRM, Dufoort vs. België, 10 januari 2013, 43653/09).
16 Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers, Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 21 april 2007 wat de
internering van personen met een geestesstoornis betreft ingediend door de heer Stefaan De Clerck en mevrouw Sonja Becq,
53 2746/001, 16 april 2013.
17 Belgische Senaat, Wetsvoorstel betreffende de internering van personen ingediend door de heer Bert Anciaux c.s., 52001/1, 21 februari 2013.
18 Zie onder meer: symposium 'Schuld onder de schedel: een exploratie van brein en recht', Gent, 31 mei 2013; seminar
'Oude uitdagingen, nieuwe kansen', Gent, 28 februari 2013; Cartuyvels Y., Champetier B., Wyvekens A., 'La défense sociale
en Belgique, entre soin et sécurité. Une approche empirique' in Déviance et société, 2010, vol. 34, nr. 10, pp. 615-645;
Brandon I., Cartuyvels Y., 'Judiciaire et thérapeutique : quelles articulations ?' verslag van het colloquium van 5 december
2003, Brussel, La Charte, 2004.
19 Zie infra II.1. Juridische procedure, II.2. Vonnis, II.3. Uitvoering.
5
Hierbij zijn ook twee verschillende categorieën rechten aan de orde: enerzijds burgerlijke en politieke
(voor het juridische luik)20 en anderzijds economische, sociale en culturele rechten (voor het
therapeutische luik)21. Die beide categorieën moeten we in het historische licht plaatsen van het voor
grondrechten typische onderscheid tussen individuele rechten en sociale rechten. De eerste
categorie kan onmiddellijk worden uitgeoefend. Voor de tweede categorie is een tussenkomst van de
overheid noodzakelijk; die rechten vertonen daarom een progressief karakter22.
Meteen is duidelijk waarom het zo moeilijk is om alle problemen in verband met internering in één
keer op te lossen.
Wanneer we ons buigen over de concrete situatie van een groot deel van de geïnterneerden (in 2012
verbleven in totaal 1132 geïnterneerden in Belgische gevangenissen, ongeveer 10% van de totale
gevangenispopulatie23), stellen we vast dat we rekening moeten houden met de wetten en regels die
van kracht zijn in hun daadwerkelijke verblijfplaats. In deze context moet dus worden nagegaan of de
grondrechten van gedetineerden worden gerespecteerd en moet eventueel worden overwogen om
de wet van 12 januari 200524 aan de specifieke behoeften van geïnterneerden aan te passen25.
Naast de principiële analyse en de noodzakelijke herhaling van de normen, benadrukt het Centrum
dat het een analyse maakt waarbij het hogere belang van de geïnterneerde primeert26 en dat het
met deze analyse concreet wil aantonen of de tekst strookt met de in de grondrechten vastgelegde
normen.
II. ANALYSE VAN HET WETSVOORSTEL
Algemeen benadrukt het Centrum de vooruitgang op het vlak van de rechten van personen met
een handicap die met het wetsvoorstel wordt geboekt, vooral door de nadruk op het
therapeutische aspect te leggen en te wijzen op het belang van een duidelijkere afbakening van de
grenzen tussen zorg en bescherming van de maatschappij.
Sommige elementen van het voorstel vormen echter nog steeds een ernstig probleem wat betreft de
grondrechten van personen.
Het Centrum focust met zijn analyse op deze elementen van het voorstel die een uitdaging vormen
wat grondrechten betreft. Dit advies grijpt enkel terug naar technische elementen wanneer die
daadwerkelijk een bijdrage leveren om een fundamentele kwestie op te helderen. Voor meer
duidelijkheid volgen we bij de hierna behandelde elementen de chronologie van de internering
(procedure, beoordeling en uitvoering).
20 Artikelen 13, 14 en 15 VRPH; Europees Verdrag voor de rechten van de mens (hierna: 'EVRM'), artikelen 5 en 6.
21 Artikel 25 VRPH
22 Dit onderscheid lijkt echter langzaam te verdwijnen: de moderne doctrine over grondrechten wil veeleer het onderling
afhankelijke en ondeelbare karakter van de beide categorieën rechten aantonen
23 Het gaat hier om de gemiddelde dagpopulatie in Belgische penitentiaire inrichtingen. Let wel: hierin zijn de
geïnterneerden meegerekend die verblijven in de Inrichting tot bescherming van de maatschappij in Paifve (196 in 2012),
omdat die inrichting onder de wet betreffende de penitentiaire inrichtingen valt. Zie Directoraat-generaal Penitentiaire
inrichtingen, Jaarverslag 2012, pp. 101-117.
24 Wet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden (zie hierna: IV.1.
Belang van de wet van 12 januari 2005 wat betreft de huidige situatie van de geïnterneerden).
25 Algemeen wil het Centrum ook de aandacht van de wetgever vestigen op de noodzaak om rekening te houden met
gedetineerden met een lichamelijke, zintuiglijke, verstandelijke of psychische handicap en om in dit verband de notie
redelijke aanpassingen voor deze personen op te nemen.
26 In zijn hoedanigheid als persoon met een handicap
6
II.1. Juridische procedure
II.1.1. Deskundigenonderzoek
Het belang en de impact van het psychiatrisch deskundigenonderzoek voor het traject van de
geïnterneerde mag niet worden onderschat omdat de interneringsmaatregel zelf gepaard gaat met
een bijzonder ingewikkelde procedure en uitvoering. Het is immers op basis van de diagnose die
tijdens dit deskundigenonderzoek wordt gesteld, dat het medisch-juridische traject van de
geïnterneerde wordt uitgestippeld. De kwaliteit van het deskundigenonderzoek en van het
deskundigenverslag heeft met andere woorden een directe impact op het zorgtraject van de
geïnterneerde en op zijn latere re-integratiekansen27.
Daarom moet de wetgever een aantal garanties bieden wat betreft de kwaliteit en het
tegensprekelijke karakter van het deskundigenonderzoek. Het is dan ook wenselijk om hiervoor de
nodige wettelijke voorzieningen treffen.
Actoren uit de sector en deskundigen wijzen op de huidige desorganisatie van de onderzoeksfase: als
redenen hiervoor halen ze het ontbreken van uniforme accrediteringsnormen en van een officiële
eenvormige procedure aan die rechters kunnen inroepen om het advies van een deskundige in te
winnen28. Ze wijzen ook op de negatieve invloed van het gebrek aan erkenning en de geringe
honorering van deskundigen op de kwaliteit van de verslagen die ze afleveren en op het tekort aan
goed opgeleide deskundigen29.
Het Centrum erkent dat het wetsvoorstel met al deze moeilijkheden rekening houdt door een
uitvoeringsbesluit te voorzien waarin de accrediteringsvoorwaarden, rechten en plichten,
eventuele sancties en het gebruik van een standaardmodel voor het deskundigenverslag worden
vastgelegd.
In dit uitvoeringsbesluit zou echter ook de organisatie van de deskundigenopleidingen, de
opstelling van kwaliteitsnormen, het verloop van een deskundigenonderzoek en het vastleggen
van een gepast honorarium moeten worden geregeld.
Het huidige wetsvoorstel voorziet eveneens in het tegensprekelijke karakter van het
deskundigenonderzoek door te garanderen dat de raadsman van de geïnterneerde inzage kan krijgen
in het voorlopige deskundigenverslag. Die kan dan eventuele opmerkingen en commentaren
formuleren met het oog op de opstelling van het eindverslag.
Om het echte tegensprekelijke karakter te garanderen, moet echter voorzien worden dat de
raadsman van de geïnterneerde van bij de aanvang aan de besprekingen kan deelnemen. Dit om te
vermijden dat zijn rol herleid wordt tot die van loutere verslaggever30.
Om de volledige eerbiediging van de rechten van de verdediging (artikel 13 VRPH en artikel 6
EVRM) te garanderen, dringt het Centrum er bovendien op aan om van bij de aanvang van de
27 De Clercq M. en Vander Laenen F., 'Gebruik van testinstrumenten in psychiatrische deskundigenverslagen bij
internering; een exploratief dossieronderzoek in het gerechtelijk arrondissement Gent' in Tijdschrift voor psychiatrie, nr. 5,
2013, pp. 337-347 en Vander Laenen F. en De Cauwer B., 'Just-care, justitie en zorg in dialoog over internering' in
Panopticon, nr. 3, 2011, pp. 55-59.
28 Nationaal College van gerechtelijke deskundigen van België, Het statuut van de gerechtelijke deskundige in België.
Aanbevelingen van de consensusconferentie 2010-2011, 2011.
29 Vandevelde, S., De Smet, S., Vanderplasschen, W., en To, W.T. (red.), Oude uitdagingen, nieuwe kansen! Over de
behandeling van geïnterneerden, Gent, Academia Press, 2013; ANAHM, Similes, Centrum voor gelijkheid van kansen,
Witboek. Het vergeetputbeleid: internering van personen met een verstandelijke handicap of een psychische aandoening,
Brussel, 2011.
30 De Clerck A. en Van Steenbrugge W., 'Het wetsontwerp internering: het lijden eindelijk verlicht?' in Fatik, nr. 114, 2007,
pp. 16-20.
7
procedure de geïnterneerde en/of zijn raadsman de mogelijkheid te bieden om beroep te doen op
een tegenonderzoek31.
Bij gebrek hieraan zou het wetsvoorstel de mogelijkheid moeten opnemen voor de verdachte om
aan de onderzoeksrechter een aanvullend deskundigenonderzoek te vragen, volgens de bepalingen
van art. 61 quinquies van het Wetboek van Strafvordering.32
II.1.2. Inobservatiestelling
In het wetsvoorstel is opgenomen dat de fase van de inobservatiestelling33 kan plaatsvinden in de
psychiatrische afdeling van een penitentiaire inrichting of in een forensisch psychiatrisch centrum,
maar er wordt verder niet expliciet vermeld wat met deze maatregel precies wordt beoogd.
De dualiteit tussen zorg en justitie waarvan hiervoor meermaals sprake was, laat zich ook in dit
aspect van de procedure gevoelen.
Vanuit een juridisch standpunt wordt de inobservatiestelling veeleer beschouwd als een mogelijke
vorm van het deskundigenonderzoek waarop de rechter zich voor zijn eindoordeel baseert.
In dat geval wordt de kwestie van de kwaliteit van de diagnose een van de elementen waarmee bij
de procedure rekening moet worden gehouden. Een inobservatiestelling in een penitentiaire context
heeft onvermijdelijk een impact op het algemene functioneren van de verdachte en op zijn
psychische toestand34. De detentie-omstandigheden en het feit dat men in een gevangenisafdeling
verblijft in plaats van verzorgd te worden in een aangepaste instelling worden in deze context niet
zozeer beschouwd als een inbreuk op artikel 25 VRPH, maar als een tussenstap die moet garanderen
dat de procedure (al dan niet) in overeenstemming is met artikel 13 VRPH en artikel 6 EVRM.
Een degelijk deskundigenonderzoek en een juiste diagnose kunnen echter ook worden beschouwd
als een eerste stap in de behandeling. Dit is het geval in het wetsvoorstel dat in de memorie van
toelichting vermeldt: 'Hoe adequater de oorspronkelijke diagnose, hoe beter het perspectief voor
het volgende zorgtraject en voor de uiteindelijke re-integratie35.'
Vanuit deze optiek maken de inobservatiestelling en het deskundigenonderzoek integraal deel uit
van de zorg en zijn ze van doorslaggevend belang voor het zorgtraject en voor de kansen op reintegratie van de geïnterneerde. Door die laatste tijdens de fase van de inobservatiestelling in de
gevangenis te laten verblijven, is er sprake van een schending van artikel 25 VRPH aangezien een
penitentiaire inrichting niet over de nodige klinische infrastructuur of de nodige omkadering beschikt
(opgeleid personeel) om een adequate psychiatrische observatie uit te voeren. De inbreng van de
deskundige kan in deze context dan ook eerder als 'uitwendig' worden beschouwd in plaats van als
31 Wanneer het noodzakelijke systeem voor de aanduiding van speciaal hiervoor opgeleide en geaccrediteerde
deskundigen volgens een standaardprocedure een feit is, kan de deskundige uit deze pool worden aangeduid. Wanneer
hierover echter niets in de eindtekst is vastgelegd, moet worden vermeld dat de deskundige die voor het tegenonderzoek
wordt aangeduid, door de verdediging mag worden gekozen.
32
Het Centrum stelt deze mogelijkheid enkel voor als subsidiair aangezien de onderzoeksrechter de vraag van de verdachte
kan verwerpen overeenkomstig art. 61 quinquies § 3 van het Wetboek van Strafvordering en aangezien deze vraag enkel
kan gesteld worden in het kader van een expertise bevolen door een onderzoeksgerecht.
33 Voor de wet van 1 juli 1964 is de inobservatiestelling van een beklaagde een vooronderzoeksmaatregel die vergelijkbaar
is met de voorlopige hechtenis en die in elk stadium van de procedure kan bevolen worden voor de definitieve
veroordeling. Tot de maatregel mag enkel worden besloten wanneer aan de volgende drie voorwaarden is voldaan:
« - Er zijn ernstige aanwijzingen die doen vermoeden dat het individu de dader is van een misdaad of een misdrijf;
- Er zijn redenen om aan te nemen dat het individu in staat van krankzinnigheid, van ernstige geestesstoornis of van
zwakzinnigheid verkeert die hem ongeschikt maken om zijn daden te controleren;
- De inbreuk waarvan het individu wordt verdacht de dader te zijn, is een inbreuk waarvoor de wetgever de voorlopige
hechtenis toelaat.' (Franchimont M., Jacobs A., Masset A., Op. cit., p. 1403)
34 De Clercq M. en Vander Laenen F., Op. cit. en Vander Laenen F. en De Cauwer B., Op. cit.
35 Belgische Senaat, Wetsvoorstel betreffende de internering van personen ingediend door de heer Bert Anciaux c.s., 52001/1, 21 februari 2013.
8
een echte ingreep36. De diagnose die kan worden gesteld en het zorgtraject dat daarop wordt
uitgestippeld, zullen wellicht ook getekend zijn door de opsluiting.
Het is duidelijk: de inobservatiestelling mag – ongeacht of ze als juridisch of therapeutisch
instrument wordt beschouwd – in geen geval in een penitentiaire context plaatsvinden wanneer
men een kwaliteitsvolle diagnose en deskundigenverslag wil garanderen.
De optie om de inobservatiestelling te laten plaatsvinden in een forensisch psychiatrisch centrum kan
als een vooruitgang worden aanzien in het licht van de bepalingen van artikel 25 VRPH, maar los van
het feit dat deze centra niet in eerste instantie bedoeld zijn om deskundigenonderzoeken uit te
voeren37, moeten we er ook op wijzen dat deze centra binnen de kortste keren volzet zullen zijn (in
de FPC38 van Gent en Antwerpen zijn 472 bedden beschikbaar) als we rekening houden met het
aantal beklaagden voor wie een deskundigenonderzoek wordt gevraagd. Dit kan niet de bedoeling
zijn, gelet op het grote aantal geïnterneerden dat momenteel opgesloten zit.
Het Centrum is daarom voorstander van de oprichting van speciale observatiecentra zoals vermeld
in het koninklijk besluit van 19 april 1999 tot de instelling van een Penitentiair onderzoek- en
klinisch observatiecentrum (POKO). Dit besluit voorziet in personeel, middelen en een
methodologie die aangepast zijn aan de doelstellingen van het deskundigenonderzoek en
garandeert zo de kwaliteit van de uitgevoerde beoordeling en van de gestelde diagnose. Door een
dergelijk centrum te openen, beschikt men bovendien over een opleidingscentrum en een centrum
voor wetenschappelijke expertise op het vlak van klinische observatie.
II.2. Beoordeling: de rechten van de verdediging
Het wetsvoorstel en de wet van 21 april 2007 handhaven de mogelijkheid voor de
onderzoeksgerechten om op het einde van het onderzoek de internering te vorderen, behalve
wanneer het gaat om een misdaad of om een politiek misdrijf of een persmisdrijf. Het
onderzoeksgerecht beslist dan als vonnisgerecht.
Wat de rechten van de verdediging betreft, wijst het commentaar bij artikel 13 van het wetsvoorstel
op de noodzaak om artikel 11 van de wet van 2007 aan te passen wat betreft de mogelijkheid van de
raadkamer om de persoonlijke verschijning van de partijen te bevelen en om een uitspraak te doen
die geldt als op tegenspraak te zijn gewezen wanneer een partij niet verschijnt. Dit om deze
mogelijkheid in overeenstemming te brengen met de verplichting voor de gerechten om slechts een
uitspraak te doen over een verzoek tot internering als de persoon wordt bijgestaan of
vertegenwoordigd door een raadsman.
De formulering van artikel 13, 3 van het wetsvoorstel is gelet op het voorgaande in zekere mate
tegenstrijdig39. Om een doeltreffende uitoefening van de rechten van de verdediging te garanderen
zoals die zijn vastgelegd in het EVRM en om de toegang tot justitie40 te garanderen zoals
vastgelegd in VRPH, moet de formulering van de tekst van artikel 13 voldoende duidelijk en precies
36 Heimans H., 'Is er opnieuw hoop voor de geïnterneerden?' in Fatik, 2007, nr. 114, pp. 10-15.
37 Opnieuw moet rekening worden gehouden met het tweeledige karakter van het deskundigenonderzoek: omdat men er
mag van uitgaan dat die als doelstelling heeft om hulp te verlenen bij het nemen van een juridische beslissing, dit echter op
basis van klinische observatie en alle andere mogelijke testelementen die in de psychiatrie worden gebruikt (schalen enz.).
38 FPC: afkorting van 'Forensisch psychiatrisch centrum'
39 Het artikel luidt: 'De inverdenkinggestelde wordt steeds bijgestaan door een raadsman. De raadkamer kan evenwel de
persoonlijke verschijning van de partijen bevelen. […] Als deze partij niet verschijnt, wordt uitspraak gedaan en geldt de
beschikking als op tegenspraak gewezen.' Als men zich wil houden aan artikel 91 van het wetsvoorstel dat zegt dat 'De
rechtscolleges kunnen over de verzoeken tot internering slechts beslissen ten aanzien van de betrokkenen die bijgestaan of
vertegenwoordigd worden door een raadsman', moet men ervan uitgaan dat de wetgever de mogelijkheid van een
verschijning in persoon wil beperken tot de burgerlijke partijen.
40 De effectieve toegang tot de rechter vastgelegd in artikel 13 VRPH veronderstelt de verplichting opgelegd aan de Staten
om de effectieve rol van personen met een handicap als directe of indirecte partij in alle juridische procedures te
vergemakkelijken.
9
zijn om elke onduidelijkheid weg te nemen wat betreft de verplichte bijstand of
vertegenwoordiging van de geïnterneerde door een raadsman.
II.3. Uitvoering
II.3.1. Uitvoeringsmodaliteiten
Om elke vorm van discriminatie te vermijden, heeft de wetgever ervoor gezorgd om de
uitvoeringsmodaliteiten en de uitvoeringsprocedure van de internering zoveel mogelijk te laten
aansluiten op die van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van
veroordeelden.
Door het specifieke karakter van de internering (mentale toestand van de betrokkene en onbepaalde
duur van de maatregel), stellen we wel vast dat de externe rechtspositie van de geïnterneerde
enkele aanpassingen heeft ondergaan41.
Gelet op de bevoegdheden die de wet van 17 mei 2006 houdende de oprichting van
strafuitvoeringsrechtbanken aan deze rechtbanken verleent, was het logisch om alle
beslissingsbevoegdheden over de uitvoering van de internering bij de strafuitvoeringsrechtbank te
leggen.
Deze overdracht van bevoegdheden van de commissie ter bescherming van de maatschappij naar de
strafuitvoeringsrechtbank heeft als voordeel dat alle beslissingen over interneringen aan een echte
rechtbank worden toevertrouwd, waardoor er in theorie een scheiding is tussen de mandaten van de
juridische en de therapeutische instanties.
Hoewel de oprichting binnen de strafuitvoeringsrechtbank van gespecialiseerde kamers die
uitsluitend bevoegd zijn voor interneringen toelaat om een antwoord te bieden op het specifieke
karakter van de interneringsmaatregel, blijven bepaalde bezorgdheden bestaan. We sommen er
hierna enkele op.
De terminologie
De naam 'strafuitvoeringskamer' houdt de verwarring in stand dat de internering beschouwd wordt
als straf en niet als veiligheidsmaatregel.
De overdracht van bevoegdheden van de commissie ter bescherming van de
maatschappij naar de strafuitvoeringsrechtbank
In tegenstelling tot de commissies ter bescherming van de maatschappij is de
strafuitvoeringsrechtbank een professioneel en permanent orgaan. Dit moet leiden tot coherente
beslissingen en tot meer rechtszekerheid.
Omdat het echter om een juridisch orgaan gaat, moet de strafuitvoeringsrechtbank bij elke zaak
strikt de juridische procedureregels volgen. De flexibiliteit die de relaties met de commissies ter
bescherming van de maatschappij kenmerkte, zal dus grotendeels verdwijnen.
Door de hoge commissie ter bescherming van de maatschappij op te heffen, heeft de wetgever de
geïnterneerde bovendien de mogelijkheid ontnomen om in beroep te gaan tegen de beslissing van
de commissie ter bescherming van de maatschappij. Dit is zonder twijfel een stap achteruit ten
opzichte van de wet tot bescherming van de maatschappij die tegen sommige beslissingen een
verhaalrecht garandeert bij de hoge commissie ter bescherming van de maatschappij42.
Deze opheffing van de commissies ter bescherming van de maatschappij is gegrond omdat de
wetgever in 2007 een parallel tot stand wilde brengen met de externe rechtspositie van
41 Vandermeersch D., Op. cit.
42 Strikt genomen klopt het dat de beroepsmogelijkheden beperkt lijken, maar in feite breidt de hoge commissie ter
bescherming van de maatschappij haar rechtsbevoegdheid soms uit door uitspraak te doen over subsidiaire maatregelen
die de geïnterneerde vroeg: zie Berthe E., Berwart J.-L., Nève M., Pevée C., Op. cit., p. 6
10
veroordeelden en omdat de strafuitvoeringsrechtbank de toestand van de geïnterneerde regelmatig
opnieuw moet onderzoeken. Hierbij verliezen zowel de wet van 2007 als het wetsvoorstel uit het
oog dat internering een dwangmaatregel voor onbepaalde duur is. Daarom is het van het
allergrootste belang om te erkennen dat de geïnterneerde het recht heeft om het onderzoek ten
gronde van zijn zaak aan een andere rechter voor te leggen in het kader van de dubbele aanleg43.
De samenstelling van de strafuitvoeringskamer
De strafuitvoeringskamer bestaat uit een rechter en twee bijzitters. In het wetsvoorstel staat niets
over de aanwezigheid van een geneesheer psychiater, hoewel de strafuitvoeringskamer bij het
nemen van beslissingen rekening moet houden met de gezondheidstoestand van de geïnterneerden
en met hun therapeutische belangen. Door de afwezigheid van een psychiater in de
strafuitvoeringskamer ontbreekt een complementair gezichtspunt naast dat van de rechters44, wat
ertoe kan leiden dat de beslissingen over de uitvoering van de internering niet zijn afgestemd op de
therapeutische noden van de persoon. Het recht op gezondheid vastgelegd in artikel 25 VRPH komt
hierdoor in het gedrang.
In artikel 33 van het wetsvoorstel is hoogstens een mogelijkheid voor de strafuitvoeringskamer
ingebouwd om 'een aanvullend forensisch psychiatrisch of psychologisch onderzoek te bevelen, zodat
met kennis van zaken de nodige maatregelen kunnen worden getroffen om de geïnterneerde te
behandelen.'
Om aan de bepalingen van artikel 25 VRPH te voldoen, biedt de aanwezigheid van een psychiater
als bijzitter in de strafuitvoeringskamer (de rechtbank kan samengesteld zijn uit drie of vijf
rechters) een gepast antwoord.
Als dit niet gebeurt, moet het wetsvoorstel een verplichte (geen facultatieve) procedure inbouwen
waarbij de strafuitvoeringskamer met een psychiater moet overleggen voor ze een beslissing
neemt over de uitvoering van de internering. Deze formule heeft echter als nadeel dat de
deskundige niet op de hoogte is van de besprekingen die tijdens de zitting hebben plaatsgevonden.
Toegewezen bevoegdheden: toekenning van de uitvoeringsmodaliteiten van de
internering
Het wetsvoorstel stapt af van de trapsgewijze toekenning van de uitvoeringsmodaliteiten van de
internering, wat beter aansluit bij artikelen 1445 en 25 VRPH46.
Met het oog op artikel 14 VRPH biedt het afstappen van de trapsgewijze toekenning van de
uitvoeringsmodaliteiten van bij het begin de mogelijkheid om de geïnterneerde in het ambulante of
residentiële zorgcircuit te laten behandelen en kan zo worden voorkomen dat de geïnterneerde in
een gevangenisomgeving moet verblijven met alle iatrogene gevolgen van de detentie, of dat hij/zij
verplicht moet verblijven in een omgeving die niet aan zijn/haar specifieke behoeften is aangepast.
Met het oog op artikel 25 VRPH biedt het afstappen van de trapsgewijze toekenning van de
uitvoeringsmodaliteiten ook de mogelijkheid om het interneringstraject aan te passen aan de
43 Hoewel het klopt dat de meeste beslissingen van de strafuitvoeringskamer in cassatieberoep kunnen aangevochten
worden door het openbaar ministerie en door de raadsman van de geïnterneerde, kan het hof van cassatie voor heel wat
extra werk komen te staan omdat er geen beroep mogelijk is. (Vandermeersch D., Op cit., p.125)
44 Ibid.
45 Artikel 14, 1 VRPH luidt: 'De Staten die Partij zijn waarborgen dat personen met een handicap op voet van gelijkheid met
anderen het recht op vrijheid en veiligheid van hun persoon genieten; niet onrechtmatig of willekeurig van hun vrijheid
worden beroofd, en dat iedere vorm van vrijheidsberoving geschiedt in overeenstemming met de wet, en dat het bestaan
van een handicap in geen geval vrijheidsberoving rechtvaardigt.'
46 Artikel 25 VRPH gaat als volgt: ' De Staten die Partij zijn erkennen dat personen met een handicap zonder discriminatie
op grond van hun handicap recht hebben op het genot van het hoogst haalbare niveau van gezondheid. De Staten die Partij
zijn nemen alle passende maatregelen om personen met een handicap de toegang te waarborgen tot diensten op het gebied
van geslachtsspecifieke gezondheidszorg, met inbegrip van revalidatie.'
11
evolutie van de gezondheidstoestand van de geïnterneerde en om te kiezen voor een
uitvoeringsmodaliteit die inspeelt op de 'therapeutische belangen' van de persoon.
In tegenstelling tot dit principe waarbij wordt afgestapt van de trapsgewijze toekenning van de
uitvoeringsmodaliteiten en tot de doelstellingen die hiermee worden nagestreefd, is in het
commentaar op artikel 28 van het wetsvoorstel geen mogelijkheid voor de geïnterneerde
opgenomen om te genieten van een invrijheidstelling op proef, tenzij hij/zij eerder al heeft genoten
van de uitgaansvergunning, het verlof, de beperkte detentie of het elektronisch toezicht. Een
dergelijke voorwaarde voor de invrijheidstelling op proef laat niet toe om rekening te houden met
de noodzakelijke flexibiliteit die de strafuitvoeringsrechtbank zal moeten aantonen bij het
toekennen van de uitvoeringsmodaliteiten47.
II.3.2. Plaatsing: opgevorderd of onderhandeld
Om een oplossing voor te stellen voor het structurele probleem van de opvang van geïnterneerden in
zorginstellingen, is in het wetsvoorstel naast de opgevorderde plaatsing48 ook de mogelijkheid
opgenomen om hierover te onderhandelen met voorzieningen uit de sector van de reguliere
geestelijke gezondheidszorg en de psychiatrie. De wetgever legt deze mogelijkheid formeel vast in
een beschikking die overleg betracht tussen de rechtbank die instaat voor de uitvoeringsmodaliteiten
van de internering en zorgvoorzieningen49.
Het Centrum staat achter dit initiatief en ziet dit als een noodzaak wanneer men de opvang van
geïnterneerden in het 'maatschappelijke' zorgcircuit wil verzekeren en wanneer men wil gaan voor
een therapeutische band tussen de patiënt en de verzorger binnen het kader van het therapeutisch
project van elke zorgvoorziening. De terughoudendheid van zorginstellingen om geïnterneerde
patiënten op te nemen blijft echter groot. Ze halen hiervoor in het algemeen de volgende
argumenten aan: gebrek aan middelen om een populatie met 'specifieke behoeften' op te vangen;
vrees voor de negatieve impact van een geïnterneerde op de andere patiënten; eerdere negatieve
ervaringen; het gebrek aan beschikbare informatie. Het gebrek aan informatie over therapeutische
verslagen of over het chronische karakter van de pathologie van de geïnterneerden speelt ook een
grote rol50.
47 Die nood aan flexibiliteit is een must wanneer bijvoorbeeld een plaats vrijkomt in een centrum, een instelling of een
ziekenhuis waar een geïnterneerde correct kan worden opgevangen. Nu kan de commissie ter bescherming van de
maatschappij het verblijf van de geïnterneerde in een dergelijke instelling toestaan in het kader van een plaatsing krachtens
artikel 14 van de wet van 9 april 1930, of in het kader van een invrijheidstelling op proef: zie Berthe E., Berwart J.-L., Nève
M., Pevée C., Op. cit., p. 9
Bovendien leiden de wachtlijsten voor elektronisch toezicht onvermijdelijk en onterecht tot een uitstel van de toekenning
van invrijheidsstelling op proef.
48 Momenteel vangen alleen de instellingen voor maatschappelijke bescherming in Doornik en Paifve patiënten na
opvordering op. Deze instellingen kunnen de opname van een patiënt niet weigeren en hebben te maken met een divers
patiëntenbestand (vooral wat het risicogehalte betreft). De wachtlijsten voor deze instellingen zijn erg lang en de verplichte
opname door deze beide instellingen volstaat niet om alle geïnterneerden die nu in een gevangenis verblijven, een plaats te
bieden.
Het Centre de Recherche en Défense Sociale in Doornik heeft de problematiek van de kwalitatieve en kwantitatieve
beoordeling van de uitstroom in fase drie van zijn onderzoeksprogramma geïntegreerd om onder meer het zorgtraject van
geïnterneerden in kaart te brengen.
49 Het Centrum erkent in dit verband het initiatief van de overheid om in het kader van de hervorming van artikel 107 van
de wet van 10 juli 2008 betreffende de ziekenhuizen een coördinatiecel Internering op te richten. In de cel zitten
coördinatoren (zorg en justitie) die de overgang van geïnterneerden naar het reguliere zorgcircuit moeten
vergemakkelijken; zie Het meerjarenplan van de federale overheid tot de opbouw van het zorgtraject voor forensischpsychiatrisch patiënten. Bijdrage aan het vervolg van de concretisering van fase twee van dit plan en Richtlijnen voor de
uitbreiding van het aantal therapeutische opvangplaatsen voor geïnterneerden met een geestelijke handicap en/of een
verslavingsprobleem.
50 Vansteenkiste A., Doorverwijzing van geïnterneerden vanuit een forensisch psychiatrische afdeling, Verhandeling
ingediend voor de graad van Licentiaat in de Criminologische wetenschappen bij Katholieke Universiteit van Leuven, 20022003.
12
Zowel artikel 14 van de wet van 1 juli 1964 als artikel 121 van de wet van 21 april 2007 vermelden de
toekenning van subsidies voor instellingen die geïnterneerden opnemen. Deze bepalingen zijn tot
vandaag nog niet in koninklijke besluiten vastgelegd en de budgetten die in theorie ter beschikking
staan, werden nog niet toegewezen51.
Het wetsvoorstel maakt nergens gewag van subsidies voor de opvang van geïnterneerden.
Het Centrum is ervan overtuigd dat dergelijke subsidies een stimulans kunnen zijn om
geïnterneerden binnen de maatschappij op te vangen en dat het probleem van de aanwezigheid
van geïnterneerden in gevangenissen zo geleidelijk kan worden opgelost. Het raadt de wetgever
daarom aan om deze mogelijkheid te onderzoeken en om deze optie op te nemen in de juridische
beschikking over internering.
II.3.3. Geïnterneerde veroordeelden
Artikel 76 van het wetsvoorstel regelt de kwestie van de 'geïnterneerde veroordeelde' die tijdens zijn
hechtenis een ernstige bedreiging voor het leven en de integriteit van anderen vormt. Wanneer de
internering wordt uitgesproken, is de persoon voortaan enkel onderworpen aan de wet betreffende
de internering. Dit maakt een einde aan de hybride positie van de geïnterneerde veroordeelde die
werd ingevoerd door de wet van 200752.
Deze automatische toepassing van de interneringswetgeving op de geïnterneerde veroordeelde leidt
echter ook tot kritiek, met name wat betreft het systeem dat met de wet van 2007 werd ingevoerd.
Als de straftermijn is verstreken, wordt krachtens de wet van 2007 de beslissingsbevoegdheid over
de zorg voor de geïnterneerde overgeheveld van de strafuitvoeringsrechtbank naar de vrederechter
en gaat de strafrechtelijke procedure over in een burgerrechtelijke procedure53.
Het klopt dat de wet van 2007 de bevoegdheden van de vrederechter uitbreidt ten nadele van de
hoofdpsychiater. Toch heeft deze wet als verdienste dat ze de geïnterneerde veroordeelde uit het
gevangenissysteem haalt en binnenleidt in het zorgcircuit dat beter aansluit bij zijn/haar
gezondheidstoestand, waardoor een betere inachtneming wordt gegarandeerd van de artikelen 25
VRPH en 5,1 EVRM54.
Het Centrum benadrukt echter het totaal onrechtmatige karakter van de bepaling opgenomen in
artikel 76 van het wetsvoorstel in die zin dat het voorziet dat een veroordeling tot een straf van
beperkte duur wordt omgezet in een interneringsmaatregel van onbeperkte duur die de
uitgesproken straftermijn kan overschrijden, enkel en alleen omwille van het risico dat de
gedetineerde tijdens de strafuitvoeringstermijn vormt.
Iedereen is het er echter over eens dat de huidige omstandigheden in de gevangenissen nadelige
effecten hebben op de gedetineerde en in grote mate bijdragen tot een verslechtering van zijn
mentale gezondheidstoestand. Men kan dus niet anders dan vaststellen dat deze bepaling indruist
tegen artikel 14 VRPH, dat ze in aanvaring komt met het gezag van de in kracht van gewijsde gegane
veroordeling55 en dat ze in de lijn ligt van de problemen die voortvloeien uit de huidige evolutie van
vrijheidsbenemende maatregelen omwille van veiligheidsredenen.
51 Rekenhof, Maatregelen tegen de overbevolking in de gevangenissen, 2011.
52 De persoon viel zowel onder de wet betreffende de internering als onder de wet betreffende de externe rechtspositie
van de veroordeelde
53 Toepassing van een aangepaste vorm van de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de
geesteszieke
54 In zijn arrest van 20 februari 2003 tegen het Verenigd Koninkrijk oordeelde het Europees Hof voor de rechten van de
mens dat er een verband moest bestaan tussen het motief dat geacht werd de vrijheidsontneming en de plaats en de
omstandigheden van de detentie te rechtvaardigen. Het herhaalt in dit verband dat de detentie van een geesteszieke
persoon in principe niet strookt met de doelstellingen van artikel 5,1 EVRM, tenzij dit gebeurt in een ziekenhuis, een kliniek
of een andere aangepaste instelling. (EHvRM, Hutchison Reid vs. Verenigd Koninkrijk, 20 februari 2003, 50272/99).
55 Het wetsvoorstel vermeldt dat de oorspronkelijk uitgesproken straf wordt vervangen door een andere maatregel
(internering). Deze vervanging leidt tot de vraag of de interneringsbeslissing niet in aanvaring komt met het gezag van de in
kracht van gewijsde gegane veroordeling.
13
III. CONCLUSIE
Hoewel het wetsvoorstel betreffende de internering van personen een aantal elementen bevat die –
zoals we hiervoor hebben gezien – best kunnen worden herzien om de conformiteit van deze tekst
met de geldende normen op het vlak van mensenrechten te garanderen, legt deze tekst de nadruk
op het 'zorgaspect' van de interneringsmaatregel – daar waar de wet van 2007 vooral inging op het
repressieve aspect. Bovendien bouwt het voort op de poging die in de wet van 2007 werd
ondernomen om in een juridische beschikking concreet een duidelijk onderscheid te maken tussen
het juridische en het therapeutische luik van deze maatregel. In dit opzicht is het wetsvoorstel zeker
een stap vooruit.
In zijn advies heeft het Centrum deze principes en elementen echter aan twee richtlijnen willen
toetsen.
Eerst hebben we het voorstel doorgenomen in het licht van de mensenrechten om een uitweg te
vinden uit de aporetische dialectiek tussen justitie en gezondheid.
In zijn advies heeft het Centrum de problematiek van de internering ook willen bekijken in het licht
van een progressieve realisatie. Hierbij hamert het op de noodzaak om uit te gaan van de huidige
situatie van de geïnterneerden om diverse antwoorden voor te stellen op korte, middellange en
lange termijn op alle vragen die internering oproept.
III.1. Belang van de Basiswet56 voor de huidige situatie van
geïnterneerden
De aanwezigheid van geïnterneerden in gevangenissen druist in tegen verschillende wetgevingen op
het vlak van de rechten van de mens. België is hiervoor dan ook reeds regelmatig veroordeeld. Het
probleem is dat penitentiaire inrichtingen niet kunnen instaan voor de noodzakelijke zorgverlening
(artikelen 25 VRPH en 5,1 EVRM) bij een internering, dat de detentie een negatieve impact heeft op
de geïnterneerde en dat het verblijf in de gevangenis de kansen op re-integratie van geïnterneerden
verkleint.
Desondanks houdt deze situatie aan en gelet op de structurele achterliggende redenen is het jammer
genoeg weinig waarschijnlijk dat er op korte termijn voor dit probleem een oplossing komt. Daarom
moeten we deze kwestie pragmatisch benaderen en onmiddellijk onderzoeken hoe de
omstandigheden van geïnterneerden in de gevangenis kunnen worden aangepast om met hun
specifieke behoeften rekening te houden.
Dit alles moet gebeuren binnen een context waarin ondanks de grote vooruitgang die met de
basiswet57 op het vlak van mensenrechten werd geboekt, de structurele problemen binnen
gevangenissen nooit eerder zo omvangrijk waren58: overbevolking, werkomstandigheden voor
penitentiaire ambtenaren, detentieomstandigheden enz. Deze problemen laten niet toe om een
duidelijke verandering tot stand te brengen in vergelijking met de oude wetgeving.
Bovendien hebben enkele markante feiten van de afgelopen jaren in overbevolkte penitentiaire
inrichtingen waarbij de detentie-omstandigheden een verhoogd gevaar voor geweld met zich
meebrengen, gezorgd voor een evolutie in het tuchtbeleid. Door administratieve vereenvoudiging en
strengere sancties is de discretionaire macht van bewakers en/of gevangenisdirecties toegenomen.
Er is eveneens in die zin op 11 april 2013 een wetsvoorstel ingediend dat momenteel wordt
besproken59.
56 Basiswet van 1 februari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden
57 Sommige uitvoeringsbesluiten moeten nog worden genomen voordat deze wet volledig van kracht kan worden
58 Directoraat-generaal van de Penitentiaire inrichtingen, Activiteitenverslag, 2012.
59 Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers, Wetsontwerp tot wijziging van bepaalde artikelen van de basiswet van
12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden, 11 april 2013, 2744/001.
14
Het Centrum raadt ten stelligste aan om op structurele wijze alle noodzakelijke redelijke
aanpassingen door te voeren en dit recht ook op te nemen in het nieuwe wetsvoorstel.
Het Centrum wijst er eveneens op dat dit de overheid niet ontslaat van haar plicht om de
interneringswetgeving in overeenstemming te brengen met het internationale recht.
III.2. Naar de inachtneming van de mensenrechten voor geïnterneerden
Gelet op het voorgaande stelt het Centrum als nationale instelling voor de mensenrechten en in het
licht van zijn mandaat als onafhankelijk mechanisme voor het VRPH zich vragen bij de volgende
elementen:
Hoe kunnen we internering en de notie van ontoerekeningsvatbaarheid beschouwen op een manier
die overeenstemt met de rechten van de mens en die aansluit bij een inclusieve logica?
Hoe kunnen we in een actieplan de verschillende normen vastleggen waaraan deze maatregel moet
beantwoorden, zowel wat betreft burgerlijke en politieke rechten (non-discriminatie, recht op een
eerlijk proces, vrijheid en veiligheid, recht om niet te worden blootgesteld aan marteling of
onmenselijke of vernederende behandeling of straffen) als economische, sociale en culturele rechten
(recht op gezondheid, toegang tot zorg), met inbegrip van prioriteiten, acties, middelen, budgetten
enz.?
Om deze vragen toe te lichten en geschikte wetgevende keuzes te maken, moeten deskundigen en
actoren uit de sector aan het woord komen om struikelblokken in kaart te brengen en overlegde
oplossingen voor te stellen die uitgaan van de realistische aanpak vanuit de betrokken sectoren.
Als we bijvoorbeeld vaststellen dat de overvolle psychiatrische afdelingen van gevangenissen het
eerste probleem is dat moet worden aangepakt, is het van belang om hiervoor oplossingen te zoeken
waaraan actoren van justitie en van volksgezondheid hebben meegewerkt. Hierbij moet rekening
worden gehouden met de werkgewoonten en de waarden van alle betrokkenen waarbij zonodig
problemen van bij de oorsprong aan worden aangepakt om na te gaan wat wel en wat niet kan
worden opgelost.
Dit kan enkel gebeuren aan de hand van actuele, coherente en onderling vergelijkbare informatie
die voor heel België beschikbaar is, zowel in Vlaanderen, Brussel als Wallonië.
Wat de budgettaire uitdagingen van deze kwestie betreft, raadt het Centrum aan om alle aspecten
gelijktijdig te behandelen60. Volgens de Verenigde Naties kan de betrokkenheid van de overheid bij
het realiseren van bepaalde rechten maar precies worden gemeten wanneer niet alleen de
wetgeving en het beleid tegen het licht worden gehouden, maar ook de budgetten die hiervoor
worden vrijgemaakt en de manier waarop die concreet worden toegewezen61.
Daarom raadt het Centrum aan om procedures en beslissingen over geïnterneerden systematisch
te registreren, om de in- en uitstroom en mogelijke verbanden in kaart te brengen en om
systematisch onderzoek te verrichten naar de zorgcircuits voor geïnterneerden62.
Beleidsmatig moet de wetgever erop letten om wetten uit te vaardigen die beantwoorden aan
eerder genomen engagementen op het vlak van internationaal recht (zowel EVRM en VRPH) en
aan andere teksten in verband met mensenrechten die van kracht zijn. De eindtekst moet vooral
ook feitelijk in overeenstemming zijn met de rechten van de mens. De wetgever moet met andere
Het Centrum benadrukt dat het gevaar voor de schending van de rechten van de kwetsbare gedetineerde geïnterneerden,
reëel is. Dat de directeur van de inrichting en het penitentiaire personeel geneigd zijn tot meer begrip en wellicht meer
aandacht besteden aan de noden van gedetineerde geïnterneerden, doet jammer genoeg niets af aan de mogelijke
letterlijke interpretatie van het reglement waarnaar in dergelijke situaties kan worden verwezen.
60 Rekenhof, 'Hoofdstuk 8: Alternatieve opvang van geïnterneerden' in Maatregelen tegen de overbevolking in de
gevangenissen, Op. Cit., 2011.
61 Office of the United Nations, High Commissioner for Human Rights, Frequently Asked Questions on Economic, Social and
Cultural Rights, Fact Sheet nr. 33, 2008.
62 Het Centrum begroet dat dit gebeurde naar aanleiding van de uitvoering van het Masterplan Internering en in het kader
van de hervorming van artikel 107 van de wet van 10 juli 2008 op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinstellingen.
15
woorden met de hulp van relevante deskundigen aandachtig onderzoeken of, hoe en in welke mate
een wet over internering die uitgaat van de ontoerekeningsvatbaarheid van personen en die in
overeenstemming is met de voorschriften op het vlak van mensenrechten, realiteit kan worden.
In het kader van zijn hiervoor aangehaalde opdrachten staat het Centrum ter beschikking van de
wetgever om bij te dragen aan het uitwerken van een interneringswet die in overeenstemming is
met de voorschriften op het vlak van mensenrechten.
16
Download