Opleidingsdag organisatiestructuren en ontwikkeling

advertisement
Organisatiestructuren en ontwikkeling
Nancy Cantens
Mentor consult
Maandag 23 september 2013 - Gent
• Kennismaking en verwachtingen
Roadbook
1.
2.
3.
4.
5.
6.
Inleiding: kennismaking
Parameters van organisatieontwerp
• Taakspecialisatie
• Departementalisatie
• Hiërarchie
• Span of control
• Centralisatie en decentralisatie
• Gezagslijn
• Een zijsprongetje
Tendensen
Organisatietypologieën van Mintzberg
• Inzoomen op de professionele bureaucratie
Organisaties en groei
Afspraken rond de begeleide intervisie
Beginnen bij het begin
• Wat is dat eigenlijk…. Een organisatie?
Enkele definities
– Organisatie
• samenwerkingsverband van mensen met een blijvend
karakter gericht op het bereiken van één of meerdere
doelstellingen
– Organiseren
• Het creëren van een organisatiestructuur, het scheppen van
verhoudingen tussen de beschikbare mensen, middelen en
activiteiten om bepaalde doeleinden te realiseren
– Organisatiestructuur
• De formele structuur op basis waarvan werktaken worden
verdeeld, gegroepeerd en gecoördineerd
– Organisatieontwerp
• Het ontwikkelen en wijzigen van de organisatiestructuur
MAPE-MODEL
EFFICIËNTIE
EFFECTIVITEIT
Middelen Activiteiten
Prestaties
personeel
processen
geld
instrumenten
organisatie
activiteiten
kennis
infrastructuur
….
producten
diensten
(portfolio)
INPUT
-
THROUHGPUT - OUTPUT -
INTERN
Effecten
OUTCOME
wijziging bij
Doelgroep/klant
wijziging in
omgeving
-> bevredigde/
noden/behoeften
KLANT
EXTERNE OMGEVING
Ontwerpparameters inzake
organisatieontwerp
1. Taakspecialisatie
2. Departementalisatie
•
•
3.
4.
5.
6.
Of … Verbijzondering
Of…. Afdelingsvorming
Hiërarchie
Span of control
Centralisatie en decentralisatie
Gezagslijn
ONTWERPPARAMETER 1 TAAKSPECIALISATIE
Taakspecialisatie
• Taakspecialisatie of arbeidsdeling duidt de
mate aan waarin werkzaamheden binnen de
organisatie opgesplitst zijn in deeltaken.
• Stelling: specialisatie leidt tot efficiëntie
• Individuen specialiseren zich in een enkel aspect van
een taak in plaats van de volledige taak
• Verhoogt de efficiëntie
– Te veel specialisatie is echter weer inefficiënt
ONTWERPPARAMATER 2Departementalisatie
Of Verbijzondering…
Of afdelingsvorming…..
Soorten Departementalisatie
A. Naar functie of werkproces
– Afdelingen rondom verschillende soorten werk
– Functionele structuur
– Bv. administratieve afdeling, commerciële activiteiten,…
B. Naar product of dienst
– Afdelingen met alle activiteiten of functies die te maken hebben met éénzelfde
product of dienst
– Productgerichte structuur
C.
Naar doelgroep of markt
– Alle functies die te maken hebben met levering aan een bepaalde doelgroep of
bepaalde markt worden gegroepeerd
– Doelgroepgerichte of marktgerichte structuur
D. Naar geografische plaats
– Indeling naar het geografische gebied dat door de organisatorische eenheid
wordt bediend (bv. landen of regio’s)
– Vooral bij internationale bedrijven
E.
Naar kennis en vaardigheden
– Functies bij elkaar plaatsen die dezelfde of
– aanverwante kennis en vaardigheden vereisen
– Bv. in ziekenhuizen
2A. Departementalisatie naar functie of
werkproces
• Het groeperen van gelijksoortige activiteiten
naar de aard van het te verrichten werk of naar
de fase in het bedrijfsproces
• Functionele indeling/functionele structuur
Directie
Inkoop
Productie
Marktonderzoek
Verkoop
Reclame
Administratie
Promotie
Personeelszaken
After sales
2A. Departementalisatie naar functie
• Voordelen
– Aanwezigheid van grote deskundigheid en kennis op
bepaalde functiegebieden
– Efficiëntie en schaalvoordelen; bezettingsgraad
– Coördinatievoordeel binnen functiegebied
– Gemeenschappelijke taal, normen en waarden bevorderen
communicatie
• Nadelen
–
–
–
–
Communicatieproblemen tussen functiegebieden
Coördinatieproblemen over afdelingen heen
Beperkte inzetbaarheid/mobiliteitsproblemen
Demotivatie van medewerkers
2.B Departementalisatie naar product of dienst
• Alle handelingen of werkzaamheden die nodig
zijn om een bepaald product of een bepaalde
dienst te leveren bij elkaar gevoegd in een
afdeling of in een onderdeel van de organisatie
• Productindeling/productstructuur
Directie
Productgroep
A
Productgroep
B
Productgroep
C
Productgroep
D
Productgroep
E
2 B. Departementalisatie naar product of dienst
• Voordelen
–
–
–
–
–
–
Snelle doorstroming van producten en diensten: korte levertijden
Snelle probleemoplossing door directie coördinatie en interactie
Korte communicatielijnen
Dichter bij de markt: snel reageren op vraagzijde
Grotere betrokkenheid van het personeel: kwaliteitsverhoging
Ondernemingsgeest
• Nadelen
– Niet efficiënt gebruik van middelen, hogere kosten
– Te grote verzelfstandiging: doelstelling van de organisatie wordt uit het
oog verloren
– Ontbreken van noodzakelijke controle
2 C. Departementalisatie naar doelgroep of markt
• Alle activiteiten die gericht zijn op een specifieke
doelgroep, markt of marktsegment worden in één afdeling
bij elkaar geplaatst
• Marktindeling/marktstructuur
• Voor deze indeling wordt vaak gekozen als er sprake is van
afzet van producten over verschillende deelmarkten,
marktsegmenten of groepen klanten met specifieke eisen
Directie
Kinderen
Marketing
Productie
Dames
Heren
Administratie
2 C. Departementalisatie naar doelgroep
of markt
• Voordelen
– Snel inspelen op de eisen van de markt, vraagzijde
– Betrokkenheid en motivatie van het personeel
• Nadelen
– Niet-efficiënt gebruik van middelen
– Te grote verzelfstandiging
– Ontbreken van noodzakelijke controle
2. D Departementalisatie naar geografische plaats
• Bedrijfsactiviteiten worden over verschillende
vestigingsgebieden verspreid
• Gebeurt om aansluiting te zoeken bij de plaats waar
de grondstoffen vandaan komen of waar de
producten worden afgezet
• Vanwege schaarste aan arbeidskrachten in een
bepaalde regio of om de transportkosten te verlagen
Directie
Vestiging
Europa
Vestiging
Noord-Amerika
Vestiging Azië
2. Departementalisatie naar geografische plaats
• Voordelen
– Snel inspelen op veranderingen van de vraagzijde
– Betrokkenheid en motivatie van het personeel
• Nadelen
– Te grote verzelfstandiging
– Te weinig deskundigheid
– Ontbreken van noodzakelijke controle
– Inefficiënt gebruik van middelen
Departementalisatie: algemeen
– Grote organisaties werken met een combinatie van veel
of al deze vormen van taakgroepering
– Trends:
• Klantgerichte taakgroepering wordt steeds populairder
– Zo kan men sneller op veranderende klantwensen reageren
– Functieoverschrijdende teams worden steeds populairder
» Groepen mensen die allen een eigen specialisme hebben
» Teams zijn bij het op de markt zetten van een product bij het
volledige traject betrokken
» Keuze tussen effectiviteit en efficiëntie??
Reflectie over de eigen organisatie
– Hoe is uw organisatie gedepartementaliseerd?
– Voor- en nadelen? Ervaringen?
– In het licht van EMK?
– In het licht van andere (strategische) doelstellingen?
ONTWERPPARAMETER 3 HIERARCHIE
Hiërarchie
•
•
•
•
Lijnorganisatie - lijnstructuur
Lijn-staforganisatie
De projectorganisatie
De matrixorganisatie
• De divisie-organisatie
• De grenzeloze organisatie
• De lerende organisatie
Lijnorganisatie
• Kenmerken
– Iedere leidinggevende heeft een aantal ondergeschikten, die ieder op
hun beurt weer leidinggeven aan een aantal ondergeschikten, tot de
basis met alleen uitvoerenden is bereikt
– Zuivere hiërarchische organisatievorm, duidelijk
– Duidelijk piramidale opbouw
– Leiding en bevelvoering gaat van boven naar beneden
• Eenheid van leiding
• Grote mate van standaardisatie van werk, vaardigheden en
specialisatie
• Verticale communicatie
• Scheiding tussen planning, uitvoering en controle
• Voordeel
– Mechanisme van conflictreductie
• Nadeel
– Informatie- en communicatiekanalen raken snel verstopt
– Leidinggevenden raken snel overbelast
De lijnorganisatie
Directie
Chef
Afdeling
Afdeling
Chef
afdeling
afdeling
afdeling
chef
afdeling
Stadsbestuur
Dienst
bevolking
Jeugddienst
Sportdienst
Dienst
Onderwijs
afdeling
afdeling
afdeling
Lijn-staf organisatie
• Kenmerken
– Staffuncties ontstaan door de behoefte van leidinggevenden aan
ondersteuning in de zuivere lijnorganisatie -> staffuncties
worden aan de lijn toegevoegd
– Verandert niks aan de structuur van de hiërarchie
– Staf heeft geen lijnbevoegdheid, kan enkel adviserend optreden,
geeft geen opdrachten, neemt zelf geen beslissingen en oefent
zelf geen controle uit
– Functie van staf: leidinggevenden van advies en informatie
voorzien (bv. opbouw organisatie, planning, beleidsvorming, …)
Lijn-staf organisatie
Directiecomité
FOD Mobiliteit &
Vervoer
Budget &
Beheerscontrole
Personeel &
Organisatie
Directie
Vervoer
te land
Staf
Productieleider
Commercieel
leider
controller
Maritiem
vervoer
Luchtvaart
Mobiliteit en
verkeersveiligheid
Lijn-staforganisatie
• Voordelen
– Staf kan door gespecialiseerde kennis problemen
uitdiepen, zodat de lijn meer afgewogen en inhoudelijk
betere beslissingen kan nemen
– Staf kan controleren namens de lijn (bv. afdeling
personeelszaken)
• Nadelen
– Stafafdelingen nemen soms het initiatief van de lijn
– Stafafdelingen beschikken vaak over grote informele
macht
De projectorganisatie
• Lijnorganisatie en lijn-staforganisatie bleken niet in staat het hoofd te
bieden aan meer ingewikkelde problemen.
• Projectorganisatie: verschillende deskundigheden uit de bestaande
lijnorganisatie worden rond projecten met een vastgesteld doel en
voor bepaalde tijd bijeen geplaatst onder leiding van projectleider
• project: vooraf wordt toegekend dat bepaalde resultaten
binnen een bepaalde tijdsperiode en met
beperkte middelen bereikt moet worden
• Geen structuur, eerder organisch aanhangsel, ontworpen om
mechanistische structuur meer flexibiliteit te geven”
• Tijdelijke oplossing voor problemen die functionele en hiërarchische
lijnen van organisatie overschrijden
De projectorganisatie
• Twee bevelslijnen: projectleider en hiërarchische chef:
– -> doorbreking principe eenheid van gezag
• Voordelen
– Interdisciplinaire samenwerking
– Innovatieve activiteiten
– Ontplooiing van medewerkers
• Nadelen
– Zelfstandigheid en verantwoordelijkheid kan stress met
zich meebrengen
– Verstoord carrièrepatroon
Structuur van een projectorganisatie
Directie
Bedrijfsleiding
Afdeling A
Projectenbureau
Afdeling B
Afdeling C
Projectleider 1
Project 1
Projectleider 2
Project 2
Projectleider 3
Project 3
De matrixorganisatie
• Een structuur waarin werknemers continu bezig zijn met projecten:
ontstaat door het permanent worden van projecten
• Komt voort uit de traditionele lijnorganisatie maar combineert een
functionele structuur met een product- of dienstgericht structuur
• Voegt een verticale dimensie toe aan de traditionele horizontale
functionele afdelingen
• Werknemers keren na voltooiing van een project niet terug naar hun eigen
functionele afdeling
• Al het werk wordt gedaan door teams van werknemers met verschillende en
relevante vaardigheden en capaciteiten, specialisten van verschillende
afdelingen
• Lijkt een flexibele structuur te zijn
– Geen strenge taakgroepering of hiërarchie, managers fungeren als coaches en
mentors
– Creëert een dubbele gezagslijn
• Doet afbreuk aan het principe van eenheid van gezag
• Projectmanagers hebben autoriteit in gebieden die relevant zijn voor de
projectdoelen
• Functionele managers behouden autoriteit over HR-beslissingen
(bijvoorbeeld promoties)
Matrixstructuur
DIRECTIE
Product A
Ontwikkeling
Productie
Verkoop
Product B
Product C
Ander type van organisatie:
Divisiestructuur
– Divisiestructuur
• Bestaat uit verschillende takken of divisies+
• Elke divisie heeft een beperkte zelfstandigheid
• Het moederbedrijf fungeert als externe opzichter en
coördineert en controleert de divisie
– Moederbedrijf Levert ondersteunende diensten
- Divisiestructuur ‘extra large’ : autonome
interne units
- Aparte, gedecentraliseerde business units
- Elke unit heeft eigen producten, klanten, concurrenten en
winstdoelstellingen
- De business units werken autonoom
- Er is wel een hoofdkantoor
- Er is geen gecentraliseerde controle of toewijzing van middelen
Divisiestructuur
UNIVERSITEIT
Faculteit S o ci a l e
W e te n s ch a ppe n
Faculte it
Le tte re n
Faculte it
Wetens chappen
Onderzoek
Onderzoek
Onderzoek
Onderw ijs
Onderw ijs
Onderw ijs
Financ iën
Financ iën
Financ iën
De grenzeloze organisatie
– Een structuur die niet wordt gevormd of beperkt door
horizontale, verticale of externe begrenzingen
• Strategische allianties slechten de grenzen tussen het
bedrijf en diens klanten en leveranciers
• Tracht de gezagsketen te elimineren, de reikwijdte van
beheer te maximaliseren en afdelingen door zelfstandig
werkende teams te vervangen
• Vlakt de hiërarchie af doordat verticale begrenzingen
worden verwijderd
• De horizontale begrenzingen worden verwijderd
doordat het werk rond processen wordt georganiseerd
en niet rond functionele afdelingen
De lerende organisatie
– Meer een instelling dan een specifieke structuur
• Heeft de capaciteit ontwikkeld om zich voortdurend aan te
passen
• Alle leden doen actief mee met het vaststellen en oplossen
van aan werk gerelateerde vraagstukken
• Toepassing van kennismanagement, doordat nieuwe kennis
voortdurend wordt verzameld en gedeeld
• Vrije communicatie
• Belangrijke rol voor zelfstandig werkende teams
• De leiding ontwikkelt een algemeen onderschreven
toekomstvisie
• De organisatiecultuur wordt gekenmerkt door
gemeenschapszin
Kenmerken van de lerende organisatie
Organisatiestructuur
• Grenzeloos
• Teams
• Zelfstandigheid
Organisatiecultuur
• Sterke onderlinge
banden
• Gemeenschapszin
• Zorg
• Vertrouwen
De
lerende
organisatie
Leiding
• Gedeelde visie
• Samenwerking
Informatie-uitwisseling
• Open
• Recent
• Accuraat
ONTWERPPARAMETER 4 - SPAN
OF CONTROL
Reflectie over de eigen organisatie
– Hoe kijkt u naar uw organisatie in termen van
– Lijn, lijn-staf, project, matrix structuur?
– Lerende en grenzeloze organisatie?
– AS IS?
– TO BE?
Span of control
• Span of control of reikwijdte van beheer
• Het aantal medewerkers aan wie een manager
direct, efficiënt en effectief kan leidinggeven
• Het aantal medewerkers die aan één
leidinggevende rapporteren/ verantwoording
afleggen
• -> bepaalt het aantal niveaus en managers in een
organisatie
Vergelijking spans of control
Span of control
• De laatste jaren gaat de trend in de richting van
grotere spans of control.
• Brede spans sluiten aan op recente pogingen van
bedrijven om de kosten terug te dringen, het mes
in de overhead te zetten, de besluitvorming te
versnellen, de flexibiliteit te vergroten, dichter bij
de klant te staan en werknemers meer
empowerment te geven.
• Hoe breder of groter de span of control, hoe
efficiënter de organisatie. (principe)
SPAN OF CONTROL
• Reikwijdte van beheer
– De reikwijdte wordt beïnvloed door:
• de vaardigheden en capaciteiten van het personeel;
• de complexiteit van de uitgevoerde taken;
• de aanwezigheid van gestandaardiseerde procedures;
• de geavanceerdheid van het informatiesysteem van de
organisatie.
© Pearson Education
Benelux, 2003
10-44
Span of control
•
Hoe hoger in de hiërarchie hoe kleiner het aantal mensen waaraan direct leiding
gegeven kan worden.
•
Het aantal medewerkers onder een afdelingshoofd kan groter zijn dan het aantal dat
wordt aangestuurd door de algemeen directeur die veelal 4 tot 8 leidinggevenden
aanstuurt.
•
Een ervaren afdelingshoofd kan meer mensen aan dan een beginnend hoofd.
•
Als er sprake is van eenvoudige werkprocessen dan kan de afdeling groter zijn.
•
Bij een grote geografische spreiding van de instelling kan aan minder mensen leiding
gegeven worden.
•
Veel reistijd van een leidinggevende heeft consequenties voor de grootte van een
afdeling.
•
Is de diversiteit groot in taken en functies van de medewerkers waaraan leiding wordt
gegeven, dan moet de span of control kleiner zijn. Wordt leiding gegeven aan
medewerkers die allemaal hetzelfde doen dan is de span of control doorgaans groter
dan wanneer veel of alle medewerkers een andere functie uitoefenen.
•
Is frequent overleg nodig over de afstemming van de werkzaamheden dan is het aantal
mensen waaraan leiding kan worden gegeven kleiner. Overleg kost tijd. Meestal gaat de
noodzaak van veel overleg ook gepaard met een hoge mate van onvoorspelbaarheid in
het werk. Een afdeling waar de zorg intensief en uiteenlopend van aard is, is dan ook
meestal kleiner dan een afdeling in een verzorgingshuis.
ONTWERPPARAMETER 5 –
CENTRALISATIE EN DECENTRALISATIE
Mate van centralisatie en decentralisatie
• Waar wordt besluitvorming voorbereid en waar vindt deze plaats?
– Delegatie
– Bevoegdheid
– Verantwoordelijkheid
• Centralisatie en decentralisatie
– Centralisatie:
• is de mate waarin besluitvorming , het nemen van beslissingen in één punt van de
organisatie geconcentreerd is.
• wanneer beslissingen in een organisatie op het hoogste hiërarchische niveau
worden voorbereid of genomen.
– Decentralisatie:
• als het ‘lagere personeel’ meer input of beslissingsbevoegdheid heeft.
• wanneer beslissingen voorbereid of genomen worden door anderen dan de hoogste
functionaris of het hoogste besluitvormende orgaan
• Verticale decentralisatie: spreiding van de beslissingsbevoegheden
van manager naar manager in de hiërarchie (de lijn)
• Horizontale decentralisatie: beslissingsbevoegdheden worden vanuit
de lijn in horizontale richting overgedragen aan specialistische
hulpdiensten (de staf)
Waarom decentraliseren?
• Er is een duidelijke trend richting
decentralisatie
– Besluitvormingslast
– Inspelen op eisen vanuit de omgeving
– Betrokkenheid en motivatie
Voor- en nadelen van (de)centralisatie
• Centralisatie
– Eenheid en consistentie van beleid
– Efficiënte allocatie van mensen en middelen
– Deskundigheid
– Controle
• Decentralisatie
– Ontlasting van de top
– Informatieverwerkend vermogen
– Motivatie
Centralisatie - decentralisatie
Centralisatie
Decentralisatie
 Eenheid van
 Speelt
in
op
leiding en bevel
plaatselijke
behoeften
 Bescherming van
Voordelen
het hogere belang  Snelheid
en
flexibiliteit
 Gelijke
behandeling
 Verhoging
van
de
leercapaciteit
 Overladen van de  Belangen
van
de
top
gedecentraliseerde
diensten vs. die van
 Gebrek aan
de centrale dienst
flexibiliteit
 Grotere
weerstand
 Overzien van de
bij verandering
hele organisatie is
Nadelen
niet altijd
 Kostenverhoging
mogelijk
omwille
van
de
kleine schaal
 Stimuleert diversiteit
in
plaats
van
gelijkheid
Factoren die de mate van (de)centralisatie beïnvloeden
© Pearson Education
Benelux, 2003
Checklist
• Wie beschikt er over de informatie om een bepaalde beslissing
te nemen, of wie kan daarover snel en gemakkelijk beslissen?
• Wie beschikt over de bekwaamheden en deskundigheden om
een goede beslissing te kunnen nemen?
• Moeten spoedbeslissingen op de plaats zelf worden genomen
om adequaat aan lokale omstandigheden tegemoet te komen?
• Moeten lokaal te verrichten activiteiten zorgvuldig
gecoördineerd worden met andere, eventueel elders te
verrichten handelingen?
• Hoe belangrijk is de beslissing?
• Wordt de bereidheid tot het ontwikkelen van initiatief en het
moreel in belangrijke mate verbeterd door decentralisatie?
ONTWERPPARAMETER 6 –
GEZAGSLIJN
Gezagslijn
– De ononderbroken lijn van gezag die van het hoogste
organisatieniveau naar de lagere niveaus loopt en die
verduidelijkt wie aan wie verantwoording moet afleggen
– Gezag – Het recht van de manager om ondergeschikten te
vertellen wat ze moeten doen
– Verantwoordelijkheid – De acceptatie van de verplichting om
toegewezen taken uit te voeren
– Eenheid van gezag – Het managementprincipe dat iedere
werknemer maar aan één manager verantwoording hoeft af te
leggen
– Deze concepten zijn tegenwoordig minder relevant, vanwege
informatietechnologie en zelfstandig werkend personeel,
alhoewel…
Reflectie over de eigen organisatie
– Span of control?
– Centralisatie –decentralisatie?
– Gezagslijn
– AS IS?
– TO BE?
EEN ZIJSPRONGETJE
• Mechanistische versus organische
organisaties
• Contingentiebenadering
Mechanistisch versus organisch
• Mechanistische organisatie
– Strak beheerde structuur
– Tracht de invloeden van verschillende persoonlijkheden te
minimaliseren
– De meeste grote bedrijven zijn in meer of mindere mate
mechanistisch
• Organische organisatie
– Aanpasbare en flexibele structuur
– De organisatie kan zo nodig veranderen
– Werknemers zijn goed getraind en kunnen op zelfstandige
wijze verschillende taken uitvoeren
– Weinig formele regels en directe supervisie
© Pearson Education
Benelux, 2003
Mechanistisch versus organisch
Mechanistisch
• Sterke specialisatie
• Strakke taakgroepering
• Duidelijke gezagslijn
• Kleine reikwijdte van beheer
• Centralisatie
• Veel formalisering
•Strakke, rigide structuur
•Meeste grote bedrijven
• De mechanische organisatie
(‘machines’)
- gesloten, maximaal gericht op
beheersen interne dynamiek
- Topmanagers bepalen wat,
door wie, welke middelen,
waar en binnen welke tijd
- Besluitvorming centralistisch
en geformaliseerd
- Hoge mate specialisatie en
standaardisatie
werkzaamheden
- Formele interne relaties
- Controle door hiërarchie op
input en throughput
(middelen en bewerkingen)
Mechanistisch versus organisch
 De organische organisatie (‘levend
organisme’)
- Openheid voor buitenwereld
- Flexibel management
- Lerende organisatie,
ontwikkelingsregime
- Integratie van planning, uitvoering en
controle
- Integratie staf- en lijnfuncties en
concentratie op kernactiviteiten
(generieke arbeid)
- Pro-actieve strategievorming van het
management (korte en lange termijn
denken)
- Flexibel en kwalitatief hoogstaand
personeel
- Motivatie en ontwikkeling van
personeel
- Outputgericht controlesysteem (via
laterale en zelfcontrole)
Organisch
• Niveau-overschrijdende teams
• Vrije informatiestroom
• Grote reikwijdte van beheer
• Decentralisatie
• Weinig formalisering
•Veranderlijk indien nodig
•Weinig regels
•Weinig directe supervisie
Mechanistisch versus organisch
• Mechanisch regime <> Organisch regime
• Lijnstructuur of
• lijn-stafstructuur
<>
Projectorganisatie
of matrixstructuur
• Scientific Management <> Human Relations
Management
• School (Taylor, Fayol)
School (Tavistock)
Contingentiebenadering van
organisaties
• Contingenties: omstandigheden waarin
georganiseerd wordt en waarmee men
rekening moet houden bij het ontwerp
van de organisatie
– Strategie
– Technologie
– Omgeving
– Leeftijd van de organisatie ( zie infra)
– Omvang van de organisatie
Contingentiebenadering van organisaties
• Contingentiefactoren
– Strategie en structuur
• De structuur moet gericht zijn op het behalen van doelen
• De strategie en de structuur moeten aan elkaar zijn gekoppeld
• Als de strategie bijvoorbeeld moet gericht zijn op:
– Innovatie – Vereist de flexibiliteit en de vrije
informatiestroom van de organische structuur
– Kostenbesparing – Vereist de efficiëntie, stabiliteit en het
strakke beheer van de mechanistische structuur
– Omgeving
• Mate van veranderlijkheid
– Dynamisch: grote en onvoorspelbare veranderingen leiden tot
organische organisatiestructuren
– Stabiel: meer mechanische organisatiestructuren, met een
hoge mate van standaardisatie
© Pearson Education
Benelux, 2003
Contingentiebenadering van
organisaties
• Contingentiefactoren
• Grootte en structuur – De grootte van een organisatie heeft steeds
minder invloed op de structuur
• Technologie en structuur
• Technologie – Zet input in output om
• De mechanistische structuur ondersteunt routinematige
technologie
• De organische structuur ondersteunt niet-routinematige
technologie
Organisatietypologieën volgens
Mintzberg
Hoe beheren en beheersen? ….
Een andere kijk op organisaties
De -5 onderdelen van een organisatie
• De operationele kern
– Doet het uitvoerende werk
– Levert het primaire proces
• De technostructuur
– Geeft vorm aan de werkprocessen
– Structureert de uitvoering van het primaire proces
• Het middenkader
– Geeft leiding
– Vormt de verbindingsschakel tussen de strategische top en de
uitvoerende kern
• De strategische top
– Zet de algemene strategie uit
– Zijn verantwoordelijk voor het functioneren van de organisatie
als geheel
• De ondersteunende staf
– Levert ondersteunende diensten
De 5 coördinatiemechanismen
Hoe de organisatie en het werk beheren en beheersen?
– Wederzijdse afstemming
• Informeel overleg tussen diegenen die het werk moeten uitvoeren
• Onderlinge afstemming van het werk
• Wat er moet gedaan worden wordt onderling afgesproken
• Informele benadering
• Enkel geschikt voor kleine groep (max 10-12)
• Controle van het werk gebeurt door de leden zelf -> sociale controle en overleg
• Adhocratie
– Direct toezicht/directe controle
• Een leidinggevende wordt toegevoegd aan een groep mensen
• Ontwikkeling van een leidinggevende uit de groep
• Rechtstreekse hiërarchische supervisie van het werk
• Afstemming gebeurt door de coördinator
• ‘De baas regelt het werk’
• Klassieke disciplinaire organisatie, vaak in familiebedrijven, eenvoudige structuur
– Standaardisatie van werkprocessen/taken
• Inhoud van het werk vastleggen
• Controle van het werk door de standaardisatie van wat er moet gedaan worden = taken via
instructies, voorprogrammatie
• Ingenieursvisie
• Uniformisering van taken leidt tot zelfde resultaat
• Controle van uitvoering van taken essentieel
• Instructies en procedures (ex ante controle = als alle goede procedures en controles goed
worden opgevolgd zal resultaat er komen)
• Klassieke machinebureaucratie
De 5 coördinatiemechanismen
Hoe de organisatie en het werk beheren en beheersen?
– Standaardisatie van resultaten
• De uitkomst of resultaten van het werk worden vastgelegd
• Gestandaardiseerde output criteria (productiequota, kwaliteitsnormen,
dienstverleningspakketten, etc...)
• Ex post controle: resultaten worden achteraf beoordeeld
• Groei van meetsystemen
• Divisionele of business unit organisaties
– Standaardisatie van kennis en vaardigheden
• De kennis en de vaardigheden van diegene die het werk moeten doen
worden vastgelegd
• Nadruk op professioneel handelen
• Afstemming gebeurt op basis van vooropleiding, training, professionele
ethiek, etc...
• Groei van autonome professionals die hun geleverde output laten beoordelen
door hun collega’s/peers/vakgenoten
• Vaak in dubbele organisatie: professionele bureaucratie
Hoe de organisatie en het werk beheren en beheersen?
standaardisatie
werkprocessen/taken
wederzijdse
afstemming
direct
toezicht
standaardisatie
resultaten/output wederzijdse
standaardisatie
kennis en
vaardigheden
standaardisatie
waarden &
opvattingen
afstemming
Coördinatiemechanisme Dominant
organisatieonderdeel
Configuratie
Direct toezicht
Strategische top
Eenvoudige structuur
Standaardisatie van
werkprocessen
Technostructuur
Machinebureaucratie
Standaardisatie van
resultaten
Middenkader
Gedivisionaliseerde vorm
- divisiestructuur
Standaardisatie van kennis
en vaardigheden
Operationele kern /
professionals
Professionele
organisatie/bureaucratie
Wederzijdse afstemming
Operationele kern /
professionals
Adhocratie
Organisatietypologieën van Mintzberg:
voorlopige conclusie
• Geeft inzicht in belang van coördinatiemechanismen en meer
algemeen in beheer- en beheerssystemen en organisaties tout
court
• Tendens om van machinebureaucratie te evolueren naar
resultaatgerichte organisatie, Resultaatgerichtheid ligt aan de
basis van modern ‘manegerial thinking’
• Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap: “we willen evolueren
van een bureaucratische op controle gerichte organisatie naar
een resultaatgerichte organisatie”
• Analyse van macht: afstemmingsmechanismen zijn gelieerd aan
machtsgroepen in de organisatie
• Wederzijdse afstemming als coördinatiemechanisme is terug in
(bvb teammanagement, projectmanagement), maar toch meer
in het kader van resultaatsgericht- of performantiemanagement
Inzoomen op de professionele
organisatie
Strategische top
middenkader
Uitvoerende kern
Kenmerken van de professionele organisatie
• De uitvoerende kern
– Veel macht, opereren autonoom
– Organisatie is afhankelijk van de vaardigheden en de kennis van hun
beroepskrachten
– Macht is verbonden aan kennis, aan kunde
– Uitvoerende kern bestaat uit goed getrainde en geïndoctrineerde
specialisten (professionals) die een aanzienlijke mate van controle
over hun eigen werk krijgen
– Zeggenschap over de eigen werkzaamheden houdt in dat de
professional in zijn werk betrekkelijk onafhankelijk is van zijn
collega’s, maar nauw samenwerkt met zijn cliënten
– Bv. Onderwijzer in klaslokaal, professor aan de universiteit,
Arts/verpleger met patiënt, Accountant met bedrijf, Psycholoog met
cliënt, Opvoeder met jongere
Kenmerken van de professionele organisatie
• Het categorisatieproces (pigeon holing)
– Categorisatie
• Uitvoerende kern is als een repertorium van
standaardprogamma’s (set van vaardigheden/kennis die de
professionals steeds bij de hand hebben.
• Repertoire wordt toegepast op vooraf bepaalde situaties
(‘gevallen’) die ook gestandaardiseerd zijn
– Taken van de professional
• De behoefte van de cliënt onderbrengen in een categorie
van bepaalde gevallen die aangeeft welk
standaardprogramma hij moet gebruiken (diagnose)
• Programma uitvoeren of toepassen
Kenmerken van de professionele organisatie
• Decentralisatie in de professionele organisatie
– Zowel horizontaal als verticaal een sterk gedecentraliseerde structuur
• Groot deel van de macht berust bij de professionals
– Zijn werk is te ingewikkeld om door managers gecontroleerd, geanalyseerd of
gestandaardiseerd te worden
– Meestal is er veel vraag naar zijn diensten
• Organisatie als voorwaardenscheppende context
– Professionals willen toch lid zijn van een organisatie omdat
• Hulpbronnen kunnen gedeeld worden
• De organisatie professionals met elkaar in contact brengt zodat ze van elkaar
kunnen leren en nieuwkomers kunnen opleiden
• Sommige professionals hebben de organisatie nodig om cliënten te kunnen
krijgen
• Cliënten hebben vaak de hulp van meerdere professionals tegelijkertijd nodig
• Cliënten kunnen van de een naar de ander verwezen worden als (bv.) de eerste
diagnose niet juist blijkt te zijn of als de behoeften van de cliënt veranderen
tijdens de uivoering van het werk
Onderwerpen die verband houden met de professionele
bureaucratie
• Antwoord op 2 belangrijke behoeften van de
‘hedendaagse’ mens’
– Democratische structuur waarbij de macht rechtstreeks wordt
verdeeld onder de werknemers, zij krijgen een grote
autonomie, het is niet noodzakelijk dat ze nauw met hun
collega’s coördineren, wat hen bevrijdt van alle druk en
politieke rompslomp daaromheen
– De professionals kunnen dankzij hun autonomie ongehinderd
hun vaardigheden perfectioneren (focus op ontwikkeling)
-> Echter, daarin schuilen ook de problemen van de
professionele bureaucratie
Problemen in de professionele bureaucratie
• Professionele paradox
• Professionele werknemers bekommeren zich weinig om
beheers- of managementvraagstukken
• Sterk ontwikkelde bureaucratie
• Afstemmingsproblemen met professionals van andere
disciplines of diensten
• Afstemmingsproblemen tussen het operationele niveau
en de andere managementniveaus
• Spanningsveld tussen management en professional
Omgaan met de professionele organisatie
•
Rol ondersteunende diensten
– Sterk gericht op dienstverlening naar professionals toe
•
De bestuurlijke structuur/het management
– Professionals regelen niet alleen hun eigen werk, maar proberen ook collectieve vrijheid
van handelen te verkrijgen over de administratieve beslissingen die hen betreffen
– Bestuurders die in de professionele organisatie enige macht willen zijn ‘best’ zelf
bevoegde professionals gekozen door de professionals, of benoemd met hun
goedkeuring
•
De rollen van de professionele bestuurder/ de manager
– Besteedt veel tijd in het oplossen van verstoringen in de structuur
– Spelen een sleutelrol tussen de externe betrokken partijen en de professionals
daarbinnen (netwerking)
– Faciliterend, voorwaardenscheppend, eerder dan direct leidinggevend
•
Strategiebepaling in een professionele organisatie
– Strategieën worden voornamelijk bepaald door de individuele professionals binnen de
organisatie - > individuele strategieën
•
Spanningsveld tussen management en professional
– Duale ladderstructuur als oplossing?
• Ontwikkeling van de professional in professionele lijn
• Ontwikkeling van de professional in managerial lijn
Groeifasen van een organisatie
Organisatiestructuren en ontwikkeling
Enkele uitgangspunten
• Organisaties groeien door fasen te doorlopen volgens organische
wetten.
• In deze dynamiek heeft elke fase zijn eigen unieke structuur, systemen,
processen en leiderschap.
• Op een gegeven moment is het niet langer mogelijk verder te groeien
zonder de kenmerken van de organisatie, het ondernemerschap en het
management aan te passen
Uitgangspunten
Iets om over na te denken
• “EEN KLEINE ORGANISATIE IN HAAR PIONIERSFASE IS GEEN
SCHAALMODEL VAN EEN GROTERE IN HAAR LATERE FASE”
• Er zijn verschillen op het vlak van:
•
•
•
•
•
Stijl van leidinggeven
Organisatiestructuur
Uitgebreidheid van formele structuren
Voornaamste strategische doelstellingen
Betrokkenheid van de eigenaar/de stichter
3 Ontwikkelingsfasen van een organisatie
• Startfase
• Groei- en differentiatiefase
• Consolidatie- en integratiefase
Kenmerken startfase
• Organisatie klein en overzichtelijk
• Organisatiestructuur: weinig differentiatie
(weinig verfijnde taakverdeling)
• Weinig strategische plannen
• Inventiviteit en spontaniteit, weinig formele
structuren
• Stijl van leiding geven: ondernemende
inspirator
Kenmerken differentiatiefase
•
•
•
•
Toename formele structuren: verzakelijking
Verfijnde taakverdeling
Strategische planning is noodzakelijk
Stijl van leiding geven: taakgerichte planner.
Kenmerken van consolidatie en
integratiefase
• Naar het eind van vorige fase zijn coördinatie, controle en
bijsturing problematische taken geworden
• De uitvoering van een plan is moeilijker geworden dan de
ontwikkeling ervan
• Stijl van leiding geven: regisseur met helikopterview: zien van
het geheel
• Bij conflicten: mensgerichte conflictenoplosser is dominante
leiderschapsstijl.
Tussen fasen: crisis(sen) en
noodzaak tot verandering
• Naar het einde van elke fase (evolutie) is de
organisatie in moeilijkheden geraakt
• Dit noodzaakt een nieuwe set van
organisatiepraktijken: revolutie
Groeifasen van Greiner
1. De groeifases van Greiner (theorie)
2. De groeifases in de praktijk
3. De groeifases in onze eigen organisatie
1. Groeifasen van een organisatie door
Greiner
• Een theoretische beschrijving van de groei van organisaties 1972 – Greiner
• Een groeiende organisatie doorloopt een zestal fases
• Elke fase markeert een groeitraject en wordt afgesloten met
een “crisis”
• Organisaties kunnen anticiperen en zich voorbereiden op de
komende crisis
• Doorgroei vereist een adequaat antwoord /
paradigmaverschuivingen (er zal telkens verandering nodig
zijn)
Groeifasen van Greiner
Fase 1:Groei door creativiteit
• In het eerste begin groeit men door: pionieren, vakmanschap,
flexibiliteit, gedrevenheid, informaliteit, sturing op basis van
incidenten, de leider is kortbij, iedereen kent iedereen, we
gaan er met z’n allen voor, …
• Individualistische manier van leiding geven: de leidinggevende
inspireert de groep, hij of zij heeft meestal een typische stijl
en neemt door de snelheid van het groeien vooral ad hoc
beslissingen, binnen non-profit meestal sterk samen met de
pionierende bestuursleden, oprichters
Eerste crisis: Leiderschapscrisis
De organisatie groeit evenwel verder en mechanismen die
vroeger werkten doen nu niet altijd dienst:
• Vroeger was onze leidinggevende meer bereikbaar (“den dikke nek”, hij is
van ons vervreemd, hij zegt niet meer elke dag “goeiemorgen”, hij weet
niet meer wanneer ik verjaar …)
• Vroeger was alles duidelijker (we weten nu niet meer alles)
• Vroeger werden we overal bij betrokken (nu doet hij of zij veel alleen)
De leidinggevende is niet veranderd, wel is de organisatie
gegroeid waardoor hij of zij niet iedereen meer kan zien,
inlichten, horen, ….
Fase 2:Groei door leiderschap
Na deze eerste crisis kan men toch doorgroeien door:
• Formeel leiderschap (duidelijkheid van leiderschap, duidelijkheid rond
beslissingsprocessen, …) organisatiestructuur (wie is waarvoor bevoegd,
verantwoordelijk, werkafspraken, procedures, …) en financiële
verantwoordingssystemen (budgetten en prestatienormen)
• Hierdoor wordt het leiderschap formeler, de communicatie formeler, krijgt
men een meer onpersoonlijk karakter, de eerste rechterhanden
verschijnen (met wat onduidelijkheid of wrevel hieromtrent) en hoort men
wel eens: vroeger was het beter (lees gezelliger en informeler), …
Tweede crisis: Autonomiecrisis
Doch daar sluipt de volgende crisis:
•
Alles gaat nog via de centrale hiërarchie en dit leidt bij de rechterhanden tot
frustratie: zij zijn meestal heel goed op de hoogte, maar mogen niets (de
sandwichfunctie)
•
Er gaat tijd verloren doordat men nu meer hiërarchische niveaus
doorworstelt (via die rechterhanden, …).
•
Het takenpakket van leidinggevenden en anderen zwelt aan (ze doen nog
steeds hetzelfde als vroeger, doch dit is in omvang veel meer) Bv de
leidinggevende die nog steeds de telefoon opneemt (want dit deed ze in het
begin ook)
•
Er is de roep naar meer autonomie (“We hebben meer verantwoordelijkheid
op papier dan in ‘t echt)
Fase 3: Groei door delegatie
Men kan vervolgens weer doorgroeien door:
• Een delegatie van verantwoordelijkheden,
middenmanagement krijgt duidelijke taken en
verantwoordelijkheden, een eigen motivatiesysteem,
management/bedrijfsleiding grijpt enkel in waar echt nodig
(management by exception)
• Van boot naar vloot, leiderschap bepaalt eigen culturen (bv.
subculturen in shiften), kleinere teams, ieder team krijgt meer
vrijheidsgraden
Derde crisis: De beheerscrisis
Vervolgens komt er meestal weer een “crisis”:
• Omdat men het bos door de bomen niet meer ziet: teams
ondernemen actie, verbeteren, veranderen, … maar allemaal
wat los van elkaar, zonder algemene lijn, …
• Het management reageert hier meestal op door de teugels
terug trachten te grijpen: centraliseren (doch dit mislukt want
de organisatie is te groot en te complex geworden)
FASE 4:Groei door coördinatie
Verdere groei is dan weer mogelijk door:
• De introductie van betere coördinatiesystemen: men stemt het werk van
afdelingen meer op elkaar af, er komt een meer formele planning, een
betere planning, eventueel een uitbreiding van de stafdiensten. Daar waar
nodig worden eenheden gefuseerd.
• Men krijgt nu een meer complexe structuur waarbij het gevaar bestaat
van een gebrek aan vertrouwen tussen de verschillende diensten of van
vast te lopen in een eindeloze reeks van regels en procedures.
Vierde crisis: de bureaucratiseringscrisis
Deze “crisis” komt er door:
• De complexe en grote structuur die men tracht werkbaar te
houden door een groot geheel aan regels en procedures.
Men rijdt zich vervolgens vast in deze berg bureaucratie (het
bestellen van een potlood vraagt inzicht in het betreffende
procedureboek)
• De afstand tussen centrale stafdiensten en decentrale
managers vergroot. Haperende coördinatiemechanismen
leiden tot nog meer regel- en controlesystemen: de
bureaucratie neemt de bovenhand.
Fase 5: Groei door samenwerking
Men kan dan weer verder groeien (maar men zit dan al te
werken op een vrij grote schaal) door
• De uitbouw van interpersoonlijke samenwerkingsverbanden
• Ruimte voor spontaniteit van managers, werken in
teams, constructief hanteren van tegenstellingen,
sociale controle en discipline, experimenten en
vernieuwingen, managers trainen in samenwerking en
conflicthantering, staffuncties verminderd,
multidisciplinaire teams
Vijfde crisis: democratiseringscrisis
Een overlegcrisis ontstaat met vaak politisering
en verstarring
Fase 6: Groei door verzakelijking en
ondernemen
• Back to basics, meer resultaatgericht werken
• HR-taken bij het lijnmanagement
• Medewerkers worden geacht ondernemers te
worden die zelf initiatieven nemen
Zesde crisis: identiteitscrisis
• Door eenzijdige nadruk op resultaten voelen
mensen zich een nummer en ontstaat een
‘sociale identiteitscrisis’
• Deze crisis kan overwonnen worden door een
geïntegreerd mens- en omgevingsgericht beleid.
De “zachte” waarden zoals een mensgericht
human resourcesbeleid komen op de voorgrond.
• Op zoek naar legitimiteit
2. De groeifasen in de praktijk
Relevantie van groeifasen
• Er is een lineaire groeicyclus waarbij je iedere stap kunt
voorbereiden: duidelijk en éénduidig
• Maar de werkelijkheid is niet zo duidelijk en éénduidig
(de grote kritiek op deze groeifasen): in feite treden de
verschillende fasen bij groei tegelijkertijd op, in
meerdere of mindere mate
• -> Men zou het dan ook moeten zien als een geheel van
spanningsvelden die men tegelijkertijd moet
bewaken/managen
Integratie van deze groeifasen
Bij groei is het belangrijk tegelijkertijd goed te waken over:
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
De rol van de leidinggevende
Het delegeren van taken
Het geven van autonomie en betrokkenheid
De communicatie naar het geheel
De coördinatie van de verschillende delen
Het formaliseren en structureren
Het aanmoedigen van samenwerking
106
1.De rol van de leidinggevende
De rol van leidinggevende verandert doorheen de groei
(slechts weinig leidinggevenden evolueren mee):
• In het begin inspireren, ervoor gaan, …
• Vervolgens structureren en formaliseren (met de nodige weerstand
kunnen omgaan)
• Dan weer delegeren
• Om later weer sterker te coördineren
De kwaliteiten die een leidinggevende nodig heeft in een groeiproces zijn
tijdsgebonden en sterk verschillend afhankelijk van de groeifase.
Mogelijk is het goed om “ontbrekende” kwaliteiten tijdig te
compenseren.
2. Het delegeren van taken
Organisaties die groeien, zijn blijvend op zoek naar een goede
verdeling van taken tussen de verschillende betrokkenen.
Het groter worden van de organisatie, impliceert dat
eenzelfde taak een grotere taaklast met zich meebrengt
(omdat er meer klanten, … zijn). Men ziet dit heel zeker
ook optreden bij de leidinggevende die dreigt te verzuipen
in het werk.
Het tijdig delegeren van taken moet ertoe leiden dat de
betrokken leidinggevende blijvend het overzicht behoudt
en dat éénieder blijvend zijn of haar job aankan.
3. Het geven van autonomie en betrokkenheid
Men moet blijvend het evenwicht bewaken tussen
het zelf beslissen en een lager niveau de
bevoegdheid geven om te beslissen. Naarmate de
organisatie groeit kan men niet alles centraal
houden, de leidinggevende dreigt dan immers de
flessenhals te worden of wordt in zijn
leidinggevende positie ondermijnd (extremer
nog: soms bespot, uitgelachen)
4. De communicatie naar het geheel
Groeiende organisaties moeten blijvend hun
communicatiesystemen aanpassen aan de
grootte van hun organisatie. Wat vroeger
heeft gewerkt, werkt daarom nu niet meer. (in
het begin roept men iedereen nog samen, dan
begint werkoverleg, gevolgd door nota’s en
meer formelere communicatiesystemen)
5. De coördinatie van de verschillende delen
Naarmate men groter wordt zal men als
leidinggevende blijvend aandacht moeten
besteden aan de afstemming van de
verschillende delen op elkaar. Waar dit in het
begin vanzelf loopt, vraagt dit in de loop van
het groeiproces steeds meer tijd en energie.
6. Het formaliseren en structureren
Wat veel organisaties wel eens vergeten te doen is het
formaliseren en structureren (procedures, afspraken,
richtlijnen, afstemmingen, duidelijkheid creëren, …). Dit komt
meestal omdat hier de nodige weerstand tegen bestaat
(hou het gezellig, vroeger kon het toch ook informeel, waarom
gaat nu niet meer wat vroeger wel kon?, vroeger stond onze
leidinggevende dichter bij ons, …)
Als men groter is geworden, is dit evenwel nodig om efficiënt te
kunnen blijven werken.
7. Het aanmoedigen van samenwerking
In iedere grootte van een organisatie is een
goede samenwerking nodig. Afhankelijk van
de grootte zal men deze samenwerking wel
anders moeten organiseren en aanmoedigen
(het samenwerking van personen versus het
samenwerken van teams, de hoofden bij
elkaar steken versus een multidisciplinair team
met project X)
ALLESZINS
Wees je er bewust van dat je organisaties afhankelijk van hun
grootte anders moet aanpakken. Je moet hier constant en
bewust oog voor hebben.
Denk maar aan:
• Zware kwaliteitssystemen voor kleine organisaties (werken
niet)
• Projecties van grote organisaties naar kleine (werken niet)
• ….
Het 7S-model
Het managen van een
organisatie of afdeling op
basis van het 7S- model
moet leiden tot
• Evenwicht
• Samenhang
• Heterogeniteit
•
Aandachtspunten:
– Staff, strategie, structuur en systemen kunnen op korte tijd worden bijgesteld
– Stijl, vaardigheden en gedeelde waarden kunnen enkel op langere termijn worden aangepast
3. De groeifasen in de
eigen organisatie
Welke groeifase(s) heb je al doorlopen en wat
was hierin succesvol?
Voor welke uitdaging staat je organisatie
momenteel? Hoe dit aanpakken?
Download