Vragen immunologie 1. De acute ontstekingsreactie: cellen en moleculen = reactie uitgelokt dr infectieuse agentia vd commensale flora bij onderbreking van tegmentum of slijmvliezen roodheid pijn warmte zwelling (functieverlies) ROODHEID ° dr vasodilatatie en verhoogde bloeddoorstroming Ev dr extravasatie rbc PIJN wegens prikkelen lokale zenuwuiteinden dr wijziging van plaatselijke elektrolytenconcentraties WARMTE dr verhoogde doorbloeding ZWELLING dr verhoogde cap permeabiliteit & extravasatie van plasma en infiltratie leukocyten regelende bijdrage: - BW cellen (lokale fibroblasten & histiocyten) productie chemotactia voor granulocyten & monocyten - Onderdeel complementcascade geactiveerde factoren 3 en 5 vh complement 1 activatie cellen in circulatie nabij ontstekingszone 2 rollen over endothelen: selectinen 3 irreversibele celadhesie: CAM van integrinefamilies 4 bevorderen transmigratie drheen het endotheel = diapedese 5 volgen stijgende gradiënt chemotactische factoren: chemotaxis Chemotactische factoren bevorderen productie & secretie MMP 6 MMP: afbraak subendotheliaal BW Vasodilatatie: volledige relaxatie vd precapillaire sfincters groter debiet dr vaatbed Oiv mediatoren: -Histamine dilatatie precap sfincters - BP - Weefselbasofielen - mastcellen gevolg van relaxatie & openstellen nl gesloten capillairen: => sterke verbetering bloedvoorziening weefsel Vaatpermeabiliteit: Wijziging van permeabiliteit oiv ontstekingsprocessen Ontstekingsgebied: - toename filtratiedruk aan arteriole zijde dilatatie arteriool & precap sfincter - toename hydrostatische druk aan veneuze zijde adhesie cellen aan ven endotheel => nog steeds netto filtratie ipv absorptie - vermindering terugabsorptie oiv gedaald prot conc verschil tss in-&extravasculair (toename permeabiliteit) sterk verhoogde filtratie z terugresoptie gevolg: sterke stijging weefseldruk belangrijke toename vochtdoorstroming in weefsel sterk toegenomen lymfestroom Permeabiliteit voor grote moleculen Histamine dependente permeabiliteitswijziging Normaal capillair: weinig doorgankelijk voor eiwitten zoals albumine doorgankelijkheid neemt af naarmate de molecule groter is negatieve geladen moleculen nog moeilijker dr de capillair dr neg lading cap wand Histaminelek: Contractie ven endotheelcellen oiv histamine vergroting poriën tss endotheelcellen toename permeabiliteit voor grotere moleculen afh duur vrijzetten histamine en mog andere mediatoren bij 1malige beschadiging: normalisatie na 30min beperkt tot venulen voordeel voor albumine, Ig, geneesmiddelen aan albumine gebonden Snelle eerste fase aselectieve uitschakeling micro-organismen microbiële eiwitten w gedirigeerd & IC verwerkt tot presentatie => adaptief antwoord opwekken 2. De chronische ontstekingsreactie, verloop en welke cellen zijn belangrijk? Dit proces kan ingedeeld w in verschillende (mr simultane) deelprocessen 1 waarbij een eerste bijna steeds bestaat uit een exsudatief proces, met daarin een (poging tot) opruiming dr macrofagen 2 Het tweede element is een soort “heling” waarbij weefsel prolifereert en eventueel necrotisch weefsel vervangen w dr BW Cruciaal in de proliferatieve ontsteking is de productie van groeifactoren die - macrofagen - endotheelcellen - fibroblasten aanzetten tot prolifereren. De oorzaken van chronische ontstekingen Infecties Sommige infectieuze agentia knn mr moeilijk geëlimineerd w en/of steeds aanleiding tot chron ontstekingen veroorzaken. Hieronder vallen : een # bact infecties (treponemen, tuberkelbacillen) sommige virale (hep B en C) bijna alle infecties dr schimmels of parasieten Nt verwijderbare irritantia silicium asbest kristallijn materiaal v endogene origine zoals oxalaat, uraat, … Autoimmune reacties AB (=B cel immuniteit) reacties Cytotoxische (=T cel immuniteit) reacties Kunnen gericht zijn tegen eigen cellen, vooral wanneer deze geïnfecteerd zijn met bact of virussen De exsudatieve component Deze kan min of meer arbitrair ingedeeld w nr gelang de samenstelling vh ontstekingsinfiltraat waardoor de proliferatieve ontstekingen verschillende morfologische vormen aannemen. Chronische suppurerende ontsteking: vooral collecties PMN Een # ontstekingen w “chronisch” omdat de beschadigende bact of schimmel nt kan geëlimineerd w. => ontstaan ve suppuratief proces verloop (mede dr toegediende therapie) met wisselende kansen Vb - chronische osteomyelitis De pt heeft een wisselende activiteit vd infectie waarbij nieuwe infectiehaarden optreden die met min of meer succes opgeruimd w. Dit gaat gepaard met een suppuratieve ontsteking, die aanleiding geeft tot steeds meer littekens. Vb - colitis ulcerosa (etiologie onbekend) Chronisch folliculaire ontsteking: vooral groepen lymfocyten In sommige vormen van chron beschadiging ontstaan lymfoïde aggregaten (lymffollikels) die dikwijls getuige zijn ve autoimmune agressie. Vb chron thyroïditis van Hashimoto => AB tg schildkliegAg volledige destructie schilklierparenchym Reumatoïde artritis Lupus erythematodes Chronisch granulomateuze ontsteking: een organisatie v macrofagen De macrofagen groeperen zich meestal rond het beschadigde weefsel of rond het beschadigende agens. Een dergelijke groepering v macrofagen noemt men een granuloma. neiging tot versmelten v hun cytoplasma waardoor meerkernige cellen gevormd w, met wanordelijke schikking vd kernen = reuscellen vh vreemdvoorwerp type De macrofagen bezitten ook de mogelijkheid een # functionele en morfologische wijzigingen te ondergaan, waarbij ze differentiëren tot epithelioïde cellen. nt langer fagocytotisch actief minder lysosomen meer RER dan macrofagen produceren oa angiotensin II converting enzyme De transformatie tot epithelioïde cellen treedt op wanneer het # macrofagen in het ontstekingsveld groter is dan nodig voor het opruimen vh (onverteerbare) materiaal. Indien de epitheloïde omvorming uitgesproken is, knn de epitheloïde cellen bijeenliggen in groepjes die men epithelioïde granulomen noemt. => De cellen van deze granulomen hebben de neiging om samen te smelten tot reuscellen vh Langerhans type waarbij de kernen regelmatig (in hoefijzervorm) geschikt liggen aan de periferie vh cytoplasma. Proliferatie van vaatjes en BW Naast de exsudatie van cellen in de proliferatieve of chronische ontsteking ontstaat eveneens een proliferatie v cellen. 1 In de eerste plaats w nieuwe vaatjes gevormd 2 wat later gevolgd dr een toename vd mitosen in de fibroblasten (granulatieweefsel) Enkele granulomateuze ontstekingen Granulomata w gevonden in tal van omstandigheden. Historisch was dit vooral bij - tuberculose - syfilis - lepra Tegenwoordig zijn deze oorz in onze streken minder frequent. Het vinden van epitheloïde granulomen in een weefsel stelt altijd een differentieel diagnostisch probleem, dat dikwijls nt dr de patholoog alleen kan opgelost w, mr een samenwerking tss clinicus en patholoog zal vergen. Vooral granulomen in lymfeklieren stellen problemen. De oorz knn zijn: - tuberculose - sarcoidose - drainage van (sommige) tumoren - drainage van sommige vormen van weefselnecrose - huid “besmetting” met beryllium (TL lampen) of zirconium (deo) - andere 3. De structuur en functies van de macrofagen. Mononucleaire fagocyten Inleiding: alveolaire macrofagen histiocyten Kuppfer cellen (lever) Mesangiale cellen (nier) Microgliale cellen (hersenen) Osteoclasten (been) fagocytose antimicrobiële en cytotoxische activiteiten antigen verwerking en presentatie secretie van factoren Inleiding: Mononucleaire fagocyten A monocyten in bloed B macrofagen in weefsels Monocyt uit beenmerg in bloed nr weefsels: w macrofaag Of w dendritische cel Monocyt macrofaag: vergroten IC organellen vergroten en vermeerderen in aantal Verhoogde fagocytotisch vermogen Hogere productie hydrolytische enzymen Secretie oplosbare factoren Activatie macrofaag: initiële activatie: fagocytose van bepaalde antigenen verdere versterking: cytokinen van Th Mediatoren ontstekingsreactie Componenten bacteriële celwand Resultaat: grotere fagocytose activiteit verhoogd vermogen in doden opgenomen microben verhoogde secretie ontstekingsmediatoren verhoogd vermogen activatie T cellen (wisselwerking tss macrof & T) secretie cytotoxische proteïnen hogere expressie MHC II (wisselwerkinig tss macrof & Th) fagocytose ingestie & digestie exogene antigenen: micro-organismen onoplosbare partikels endogene zaken: beschadigde of dode cellen cellulair debris geactiveerde stollingsfactoren proces: 1 aantrekking naar substantie gegeneerd in immuunrespons 2 adhesie antigen aan macrofaag membraan 3 pseudopodia strekken zich uit rond aangehechte materiaal 4 fusie pseudopodia => fagosoom 5 fusie fagosoom met lysosoom = fagolysosoom 6 elimatie verteringsproducten = exocytose CHEMOTAXIS Opp macrofaag receptoren voor bepaalde klassen van AB Antigen bekleed met gepaste AB gemakkelijkere adhesie aan macrofaag (opsonisatie functie) antimicrobiële en cytotoxische activiteiten productie antimicrobiële en cytotoxische stoffen dr geactiveerde macrofagen Zuurstof-afhankelijke killing mechanismen productie van reactieve zuurstof radicalen en reactieve stikstof radicalen Fagocytose: => respiratoire burst activatie membraan-gebonden oxidase: superoxide Door superoxide anion : -hydroxyl radicalen -hydrogen peroxide -hypochlorite anion (myeloperoxidase) Activatie macrofaag dr LPS of MDP EN IFN-gamma => sterke expressie NOS NO NO: antimicrobiëel Zuurstof-onafhankelijke killing mechanismen Geactiveerde macrofaag: lysozyme hydrolytische enzymen defensine’s (= antimicrobiële en cytotoxische peptiden) ionen-permeabele kanalen in bact membraan TNF-alfa cytotoxisch voor tumorcellen antigen verwerking en presentatie ingestie van antigen degradatie en eliminatie vertering in endocytosevesikel peptide aan MHC II membraan activatie Th Activatie macrofaag: verhoging expressie MHC II verhoging expressie co-stimulator B7 familie => verhoging effectiviteit in activatie Th noodzakelijk voor Th activatie (humorale & cel-gemedieerde immuniteit) secretie van factoren: belangrijke prot in ontwikkeling immuunrespons: cytokine’s promotie inflammatoire reactie o IL-1 activatie T-lymfocyten, koorts o TNF-alfa koorts o IL-6 koorts Complement proteïnen Eliminatie van vreemde pathogenen en promotie inflammatoire reactie (hoofdproductie wel in lever) Hydrolytische enzymen uit lysosomen weefselschade cytotoxische factoren o Vb TNF-alfa cellen doden Cytokinen vooor de stimulatie van induceerbare hematopoiese 4. De structuren en functies van de granulocyten Inleiding Neutrofielen Eosinofielen Basofielen Mastcellen Dendritische cellen Inleiding opdeling vgl morfologie & kleuringseigenschappen Neutrofielen multilobaire kern gegranuleerd cytoplasma kleurbaar met zowel zure als basische kleurstoffen PMN = polymorfonucleaire leukocyt Fagocytair 50-70% van wbc infectie: meer neutrofielen vrijstelling uit ruggenmerg = leukocytose van circulatie nr weefsels = extravasatie 1 adhesie aan vasculair endotheen 2 penetratie dr gap tss endotheelcellen 3 penetratie basaal membraan Geholpen door chematactische factoren -complement systeem -bloedstollings systeem -verschillende cytokinen Th & macrofag fagocytose: lytische enzymen in prim & sec granulen Prim granulen: -peroxidase -lysozyme -hydrolytische enzymen Sec granulen; -collagenase -lactoferrine -lysozyme beide fuseren met fagosoom ook gebruik O2-afh en O2-onafh pad voor antimicrobiële substanties Eosinofielen bilobaire kern gegranuleerd cytoplasma kleurt met eosine fagocytair 1-3% van wbc mobiele fagocyterende cellen verdedidiging tegen parasieten eosinofiele granulen: schade membraan parasiet Basofielen gelobde nucleus dens gegranuleerd cytoplasma kleurt met methyleen blauw nt fagocytair <1% van wbc vrijstelling farmacologisch actieve stoffen: Belang in allergische respons Mastcellen vrijstelling uit beenmerg als ongedifferentieerde cellen differentiatie in weefsels: o huid o BW van verschillende organen o Mucosaal epitheel weefsel van resp, genito-urinaire, digestieve tractus cytoplastische granulen: histamine en andere actieve stoffen belang in ontwikkeling allergie Dendritische cellen lange membraan extensies presentatie van Ag aan Th type’s: o Langerhans cellen o Interstitiële dendritische cellen o Myeloide cellen o Lymphoid dendritische cellen Ontstaan langs verschillende wegen uit hematopoiëtische stamcel Hoge expressie van MHC II & van co-stimulatoir B7familie Gn activatie nodig voor functie als APC na microbiële invasie of tijdens ontsteking migratie nr drainerende lymfevaten presentatie Ag aan Th initiatie immuunrespons Folliculaire dendritische cel: ontstaat nt uit beenmerg gn MHC II in lymfollikels van lymfeknopen (rijk aan B cellen) sterke expressie membraan receptoren voor AB binding Ag-AB complexen interactie van B cellen met deze gebonden antigenen 5. De belangrijkste klassen van mediatoren van het immuunsysteem 1 ACUUT-FASE EIWITTEN 2 CYTOKINEN 3 COMPLEMENT 4 ANTILICHAMEN 1 ACUUT-FASE EIWITTEN Fct: immunoregulatorisch Vb: C-reactive protein SAP = serum amyloied P component Eigenschappen: - pentraxines: mulimeren met 5 eenheden - eenheid ~ lectinevouw - pos AFP: stijging conc bij bact inf, trauma, weefsel necrose, … CRP - bindt op C-polysacchide pneumokokken - bevordert binding complement bevorderen fagocytose (protein coating) objectieve merker organisch lijden Albumine: neg AFP 2 CYTOKINEN = solubele hormonen vh immuunsysteem - aangemaakt dr praktisch elk celtype regelen immuunantwoord in sterkte en aard - werken via specifieke R: autocrien – paracrien – endocrien Vb: * interferonen Interferentie met virusreplicatie * colony stimulating factors Uitrijping stamcellen beenmerg * tumor necrosis factor & lymfotoxine Regelen ontstekingsreacties & cytotoxiciteit * chemokinen Chemotactische werking 3 COMPLEMENT - 20tal serumeiwitten: regeling ontstekingsreactie - sommige zijn AFP regelen immuniteit dr interacties met aangeboren weerstand (alternatieve weg) of dr interactie met spec weerstand (via AB op parasiet) (klassieke weg) - elke component activeert volgende Fct: opsonisatie van micro-organismen lysis van cellen, virussen (met env) en bact vasodilatatie & vaatwandpermeabilisatie chemotaxis van wbc 4 ANTILICHAMEN = immuunglobulinen Ig - serumeiwitten geproduceerd dr B lymfocyten binding antigeen (Fab) binding FcR (Fc) van immuuncel (neutrofiele granulocyten & MPS) opsonine binding C1 6. De heterogeniteit van T-cellen T-cellen Verschillende soorten: Vgl R en opp merkers: TCR-1 + * CD4- CD8- cytotoxische cel * CD8+ cytotoxische cel TCR-2 + * CD8+ cytotoxische cel * CD4+ CD45A: naïeve Tcel CD29 CD45RO: Tlymfocyt memory cell - Th1 celgebonden immuniteit - Th2 humorale immuniteit Vgl activiteit: inactieve T cellen o kleine lymfocyten (Gall lichaam) o large granular lymphocyte - rustende Th cel - rustende Tc cel actieve T cellen (Large granular lymfocytes) goed ontwikkeld golgi apparaat in weefsels: dendritisch uitzicht o Th o Tc o TCR1 + 7. Hoe ontstaat de heterogeniteit van antistoffen? Er komen vijf basisklassen van antistoffen voor: (nog verder subtyperingen) 1. IgM 2. IgD 3. IgG 4. IgA 5. IgE Deze verschillen qua zware keten. Er bestaan membraan gebonden en gesecreteerde antilichamen. Deze variabiliteit ontstaat door splicing, alternatieve polyadenylering en klasse switching: Na de herschikkingen tss D&J en tss V&DJ wordt een hnRNA overgeschreven. Door splicing en alternatieve polyadenylering worden twee soorten zware ketens gemaakt. Eén ervan wordt gesecreteerd, de andere heeft aan de carboxyterminus een 20-tal bijkomende hydrofobe AZ die ervoor zorgen dat deze zware keten vastgehouden wordt in de celmembraan. Er bestaan binnen het genoom verschillende constante delen voor de zware keten: Cμ, Cδ, Cχ3, Cχ1, Cψα, Cψχ, Cχ2, Cχ4, Cε, Cα2 Door alternatieve splice-plaatsen kan er tegelijk IgM en IgD aangemaakt worden. hele C regio behouden, mr enkel eerste recombinatieplaats w gebruikt Klasse-switch: tweede DNA herschikking een volgende recombinatie plaats wordt gekozen dr RAG-1 of RAG-2 met hepta- en nonamere herkenning Cµ: 4 mogelijkheden Altijd deze eerste: ervoor ligt eerste recombinatie plaats µ en delta: altijd samen aangemaakt deze DNA herschikking gebeurt ahv RSS: recombinatie signaal sequenties vorming hairpins: klieving volgens 12-23 regel Tss hepta & nona liggen 12 bp andere zijde: 23 bp Dus samengevat: Verschillen in RNA processing leveren op 1 moment zowel IgD als IgM Zowel membraangebonden als vrij AB DNA recombinatie zorgt voor klasse switch van AB 8. De activatie van B- en T-cellen: vergelijk de verschillende vormen van activatie Voor stimulatie van B cellen tot antigeen producerende cellen is in principe alleen antigeen nodig. Dit antigeen w herkend dr membraangebonden IgM (en IgD), dat samen met twee moleculen Igalfa en twee Igbeta het BCR complex vormt. Voor T-cel activatie is meer nodig dan het antigeen op zich. Zonder essentiële costimulatorische signalen (vb cytokinen) zal een antigeen-herkennende T cel niet geactiveerd worden. Dit leidt tot clonale anergie. Het type van activerend antigeen is verschillend tss beide celsoorten. Een B-cel wordt door gelijk welke vreemde structuur met complementaire vorm (en eigenschappen) gestimuleerd. Een T-cel beperkt zich tot eiwitfragmenten. Deze moeten bovendien in kleine stukjes geknipt en gepresenteerd via MHC moleculen zijn. Tegenwoordig is er wel sprake van een breder spectrum voor T cellen via CD1 moleculen. B cel antigenen in het algemeen T cel celgebonden antigenen B cel activatie Een effectief signaal voor B cel activaties bestaat uit twee afzonderlijke signalen uitgelokt door membraan events. A De binding van Tind Ag aan een B cel levert beide signalen. B De binding van Tdep Ag levert 1signaal door crosslinking van IgM, maar een aparte interactie tss CD40 op de B cel en CD40L op een geactiveerde Th cel is vereist om het tweede signaal te gegeneren. T cel activatie - interactie TCR en MHC met antigeen - interactie CD4/8 met MHC II/I activatie Lck fosforyleert ITAMs docking site voor ZAP-70 ZAP-70 fosforyleert adapter moleculen: recrutering verschillende signaling pathways PLCgamma: PIP IP3 (Ca2+) DAG PKC paden guanine nucleotide exchange factor Ras en Rac pad veranderingen in gen expressie = signaal 1 Signaal 2 is een daaropvolgend co-stimulatorisch signaal: dr interacties tss CD28 op T cel en B7 familie op APC. verlengt activatiesignaal in sterkte en amplitudi dr cytokines als IL-2 9. Het belang van priming boost bij immunotherapie Prime–boost vaccination strategies synergistically amplify T-cell immunity to specific antigens. Priming with the first vaccine results in the presentation of both the target antigen (red triangles) and vector antigens (blue triangles) on antigen-presenting cells (APCs). APCs then stimulate naïve T cells in the lymph nodes and drive the expansion of both target-specific T cells (red cells, high avidity cells are indicated by the darker red) and vector-specific T cells (blue cells). Subsequent boosting with a second vaccine results in the re-presentation of the target antigen (red triangles) and antigens from the second vector (green triangles) on APCs. These APCs then drive the expansion of target-specific memory T cells (red cells) and vectorspecific naïve T cells (green cells). This results in both a synergistic expansion of the T cell specific for the target antigen and selection of T cells that have greater avidity for the antigen. The situation with priming and boosting vectors that induce strong T-cell responses to themselves, as well as the target antigens, is shown. However, it should be noted that many vectors, such as DNA and some of the popular replication-defective viral vectors, induce little or no response to the vectors themselves. This is probably a key issue underlying their efficacy. 10. De coöperatie tussen APC en T-cel Een antigeen presenterende cel draagt zowel MHC klasse I als klasse II moleculen. Dit heeft als gevolg dat ze zowel Tc als Th cellen kan activeren. Via MHC I: endogene eiwitfragmenten (normaal, tumoraal, viraal) worden in de MHC groeve gepresenteerd en kunnen zo tot activatie van Tc leiden, met celdood (snifsnif) als gevolg Via MHC II: exogene eiwitfragmenten (afkomstig van fagolysosoom) worden in de MHC groeve gepresenteerd en kunnen zo tot activatie van Th leiden activatie andere delen immuunsysteem Th1 ondersteunen ontsteking & activatie bepaalde Tcellen en macrofagen Th2 activeert Bcel afh immuniteit Maar tss APC en T-cellen is er geen één-richtingsverkeer: deze lieve heren worden zelf geactiveerd door de cytokinen van T-cellen: - IFN-gamma - GM-CSF - TNF-alfa dit leidt tot een verhoogde expressie van MHC, R voor Fc en adhesiemoleculen APC: a) macrofagen b) B lymfocyten c) Dendritische cel MHCII & B7 bij fagocytose constitutief MHCII – B7 bij activatie constitutief MHCII en B7 11. De coöperatie tussen B-cel en T-cel Directe interactie tss B- en T cellen T cellen w gepolariseerd met TCR gericht nr de contactzone met de B cellen B cel gepolariseerd drdat ze Ag-dragende MHC’s aan de contactzijde met T cel concentreren Gevolg interactie: 1 proliferatie T cellen 2 differentiatie van B cellen tot AB producerende cellen Interactie tss MHC en TCR w aangevuld dr interacties tss CAM LFA-3 en CD2 ICAM-1 en LFA-1 Interactie tss B7/BB en CD28 => stabilisatie mRNA v IL-2 & andere cytokinen in T cellen verlenging activatiesignalen in tijd & amplitudo Interactie tss CD72 en CD5 Sommige Bcellen secretie IL-1 & IL-6 verhogen expressie IL-2R De B-cellen werken dr de aanwezigheid van MHC I & II als APC voor de T-cellen. Maar het zijn deze T cellen die zorgen voor de echte activatie van de B cellen en zo clonale anergie ervan voorkomen. 12. Activatie van T-cellen door antigeen Wanneer een eiwit-antigeen ons lichaam binnenkomt en gefagocyteerd w door APC, zal deze gefragmenteerd gepresenteerd op MHC II. Binding tss de MHC II en TCR en tss MHCII en CD4 vormt het eerste signaal van de T-cel activatie. Interactie tss CD28 en B7 kan het tweede signaal leveren, maar dit kan evengoed komen van geproduceerde cytokinen. Deze zijn er enkel indien ons allerliefste Ag een mooie ontstekingsrespons uitlokt (in het aangeboren immuunsysteem). De T cel zal omgevormd worden tot effector of memory T cel. Deze geactiveerde Th cel zal nu afhankelijk van zijn subtype leiden tot vnl de stimulatie van humorale immuniteit (B cellen) of cellulaire immuniteit (macrofagen). Wanneer een cel geïnfecteerd w dr een virus of wanneer een cel een beetje cancereus wordt, zullen er ‘vreemde’ eiwitten in deze cel aanwezig zijn. Deze eiwitten kunnen door de proteosoom afgebroken worden en via ER op MHCI gepresenteerd. Eerste fase: Activatie en differentiatie naïeve T cel tot CTL 3 sequentiële signalen: antigen-specifiek signaal 1: TCR complex bij herkenning peptide-MHC I complex co-stimulatoir complex: CD28-B7 interactie IL-2: interactie IL-2 met IL-2 R Autocrien bij memory T cel Afkomstig van Th1 bij naieve T cel Tweede fase: effector CTLs herkennen antigen klasse I MHC complexen op specifieke target cellen vernietiging doelwit cel 13. Vershil tussen MHC 1 en MHC 2 klasse: structuren en functies MHC klasse I - gecodeerd door HLA-A, B en C - kleinere allelische variëteit - 1keten : 1 TM domein - weefselverdeling: o alle gekernde cellen o BP - Minder belangrijk in weefseltypering voor transplantatie - Groeve waarin peptiden geladen knn worden Twee alfa helices op bodemplaat met beta struct: helices meer gesloten aan uiteinde enkele kleinere peptiden capteren - Steeds geassocieerd met beta2-microglobuline - Peptiden gemaakt dr proteosoom: ° virale eiwitten & IC prot (ubiquitinatie) - Stimulatie Tc ageren tegen indringers of gevaren binnenin de cel MHC klasse II - gecodeerd door HLA-D - grotere allelische variëteit (DP, DQ, DR) - heterodimeren: alfa – beta: nt covalent - weefselverdeling: o B lymfocyten o Macrofagen o Monocyten o Epitheelcellen o Melanoma cellen o Geactiveerde T cellen - Belangrijkste in weefseltypering voor transplantatie - Groeve gevormd dr twee alfa helices op bodemplaat met beta struct: helices minder gesloten aan uiteinde grotere variëteit getoonde peptiden - Peptiden gemaakt in lysosoom: ° endocytose vesikel - Stimulatie Th ageren tegen EC gevaren of indringers Tek zie not 31/3 14. Vergelijk de proteasoom- en de endocytose-gemediëerde specifieke immuniteit Proteasoom-gemedieerde immuniteit Endocytose-gemedieerde immuniteit Obv MHC I Obv MHCII Wie? Wie? - virale eiwitten IC proteïnen o Slecht gevouwen prot o Eiw met mutaties merking met ubiquitine staart leidt tot Afbraak dr proteasoom Klein deel hecht op MHCI = exogene antigenen -indringers of gevaren geëlimineerd via fagocytose & endosomale weg fusie met lysosoom (proteolyse) versmelten fagolysosoom met IC vesikel (MHCII) invariant chain gaat weg en maakt plaats voor peptide nr opp Herkenning? Herkenning? a)Geëxposeerd deel vh lineair peptide bindt specifiek a) zie links Aan complementaire TCR b)Enkel CD8+ Tcellen knn met MHCI interageren b)enkel CD4+ cellen (Th) knn met MHCII interageren Gevolg? doden doelwitcel = IC immuniteit Gevolg? helpersignalen aan B-cellen => verwijderen antigenen buiten de cellen Samenspel bij virusbesmetting geïnfecteerde cel w gedood via proteasoom-gemedieerde immuniniteit viruspartikels knn de endocytose-gemedieerde immuniteit activeren: productie AB 15. Bespreek de interferonen Interferon alfa Interferon beta Interferon gamma Interferon alfa gesecreteerd door o macrofagen o dsRNA induceert expressie dr geïnfecteerde cel doelwit en effect = primaire respons op virus o induceert anti-virale status in de meeste gekernde cellen o verhoogt MHC I expressie o activeert NK cellen: induceert lytische activiteit receptor: klasse II cytokine receptor activatie JAK-STAT pad transcriptie verschillende genen leidt tot activatie RNase L inhibitie virale replicatie dsRNA-dependent proteïne kinase: blokkeert prot synthese pathologie o graft rejectie therapie o interferon alfa-2a antiviraal cytokine bij: hepB, hairy cell leukemia, Kaposi’s sarcoma o interferon alfa-2b antiviraal cytokine bij: HepC, melanoma o dagelijkse injecties recombinant IFN-alfa: gedeeltelijke of volledige tumor regressie in sommige ptn Herstel MHC expressie verhoogde CTL activiteit Inhibitie celdeling Interferon beta gesecreteerd door o fibroblasten o dsRNA induceert expressie dr geïnfecteerde cel doelwit en effect = primaire respons op virus o induceert anti-virale status in de meeste gekernde cellen o verhoogt MHC I expressie o activeert NK cellen: induceert lytische activiteit receptor: klasse II cytokine receptor activatie JAK-STAT pad transcriptie verschillende genen leidt tot activatie RNase L inhibitie virale replicatie dsRNA-dependent proteïne kinase: blokkeert prot synthese pathologie o graft rejectie therapie o interferon beta antiviraal cytokine bij: MS o kankertherapie Herstel MHC expressie verhoogde CTL activiteit Inhibitie celdeling Interferon gamma gesecreteerd door o Th1 o CD8+ cellen o NK cellen o Tc doelwit en effect o activeert macrofagen o verhoogt expressie MHC I en II o verhoogt antigen presentatie o activeert microbicidal activities o influence the Th1 versus Th2 commitment of Th stimuleert Th1 ontwikkeling via inductie van IL-12 door macrofagen & dendritische cellen inhibeert Th2 expansie gevolg: delayed type hypersensitivity macrofaag activatie bepaalde opsonine of complement-fixerende IgG’s inhibitie type1 hypersensitiviteits reactie o directe antivirale activiteit o antivirale status in cellen o activatie NK o inductie IL-1 en TNF o DTH response bij graft receptor: klasse II cytokine receptor pathologie o initiëren chron ontsteking o autoimmuniteit o immunodeficienti:e interferon gamma receptor defect verstoorde immuniteit tegen mycobacteriërn autosomaal recessief invloed op B cel functie Therapie: o Actimmune Interferon gamma Bij: chronic granulomatous disease & osteopetrose o Kankertherapie Herstel MHC expressie verhoogde CTL activiteit Inhibitie celdeling Verhogen activiteit Tc, macrofagen en NK cellen o Monoclonale antilichamen bij hart transplantatie 16. Interleukine-2 gesecreteerd door: o T-cellen CTL: inactief gn IL-2 noch IL-2R Actief IL-2R en beetje IL-2 Voldoende voor eigen proliferatie & differentiatie Th1 wel Th2 niet Klasse 1 cytokine receptor: IL2-receptor subfamilie o Heterodimeer Alfa : cytokine specifiek Enkel op geactiveerde T-cellen : TAC antigen Beta en gamma : signaaltransductie X-SCID : gamma stuk Gamma : constistitutief aanw o Signaaltrasductie : JAK1 en JAK3 – Stat5 sIL-2R = shed interleukine 2 receptor IL-2 binden en voorkomen dat deze IL-2R bindt bij chron T-cel activatie aantal ziekten: autoimm – transplant rejectie - AIDS doel en effect: o T-cel proliferatie Generatie CTL o Promotie AICD o NK activatie en proliferatie o B-cel proliferatie o Graft rejection Trigger: Th cel: TCR & CD23-B7 interactie => transcriptie IL2 en IL2-Ralfa Verhoging transcriptie + stabilisatie mRNA => sterke stijging IL2 productie geactiveerde naieve T cellen proliferen en differentiëren Th1 subset: secretie IL-2, IFNgamma, TNFbeta Structuur; hematopoietine familie Therapiemogelijkheden: -Kankertherapie: in vitro activatie lymfocyten dmv IL-2 & tumor antigenen geactiveerde lymfocyten: effectievere tumordestructie = Lymfokine-geactiveerde killer cellen LAK -Biopsie tumor: bevat lymfocyten die tumor hebben geïnfiltreerd (tumor infliltrating lymfocytes = TIL) in vitro expansie door IL-2 terug ingespoten + recombinant IL-2 -Anti-TAC : block proliferatie van geactiveerde Th Block activatie Tc Bij harttransplantaties ? -IL-2 analogen zonder biologische activiteit cfr anti-TAC -IL-2 gebonden aan toxine verminderen nier & hart transplant rejectie in dieren Selectief doden Th Ziekten : o Ziekte van Chagas Trypanosoma Cruzi : onderdrukking IL-2R alfa severe immune suppression: activatie T-cellen gebeurt nt meer normaal o Severe combined immunodeficiency: IL-2Rgamma deficiency defectieve signalen van IL-2, 4, 7, 9, 15 X-gebonden overerving 17. Interleukine-1 gesecreteerd door: o geactiveerde macrofagen o monocyten o endotheel cellen o epitheel cellen receptor: immunoglobuline superfamilie receptor doel en effect: o stimuleert inflammatoire reactie o hypothalamus: koorts o activeert lymfocyten o vasculatuur: ontsteking verhoging permeabiliteit verhoging adhesiemoleculen (ICAM-1 en VCAM-1) o lever: AFP o fibroblastproliferatie o BP productie o Chemokine inductie bij macrofagen en endotheelcellen o Inductie van IL-6 o T-cel activatie o B-cel activatie bact infectie: endotoxine’s stimuleren macrofagen tot overproductie IL-1 & TNF-alfa toxische shock Opl: injectie recombinante IL-1 R verlagen dodelijkheid septisch shock cytokine antagonisten o IL-1 receptor antogonist (IL-1Ra) => bindt IL1-R z activiteit blokkeert binding IL-1 regulatie intensiteit inflammatoire respons gekloneerd : exp als behandeling voor chron ontstekingsziekten o Pox-virussen: soluble IL-1 bindend proteïne (vaccinia & smallpox virus) voorkomen of verhinderen inflammatoire effecten cytokinen 18. Chemokinen: structuur, functies en receptoren Structuur: 2 structurele subklassen Alfa chemokinen: Aminoterminale C-X-C conservering in de 4 cysteïnes (IL8) Trekken vooral neutrofiele granulocyten aan Oa: 1. IL-8 2. SDF-1 3. BCA-1 4. … Beta chemokinen: C-C (MCPs) Trekken vooral monocyten en andere mononucleaire cellen aan Oa: 1. RANTES 2. MIP-1 3. MCP-1 4. … Kleine polypeptiden Functies: (controle selectief (specifiek) adhesie, chemotaxis, activatie delen leukocytenpopulatie, regulatie wbc verkeer, …) chemotactische werking: migratie leukocyten in juiste richting activatie leukocyt: adhesie aan ECs of ECM-componenten bewerkstelligen productie & secretie MMP’s “homing” leukocyten in hun diverse ontwikkelingsstadia Functionele rol in: o Acute & chron ontstekingen o Infecties met HIV o Mog ook in kanker Receptor: Serpentine-type R 7 TM domeinen Interageren met G-eiwitten Leidt tot: A: activatie AC cAMP B: PLCbeta2 IP3 stijging Ca2+ actine polymerisatie chemotaxis DAG PKC actine polymerisatie chemotaxis C: … soort receptor hangt af van celsoort Vb chemokinen: o IL-8 o RANTES o MIP-1 o PF-4 o MCAF o NAP-2 19. Hoe verloopt de antistofvorming in vivo? 1 toegenomen secundaire respons 2 isotype klasse omschakeling 3 affiniteitsmaturatie 4 ontwikkeling immunologisch geheugen Toediening Ag voor de 1ste maal: fig p70 1 lag fase Vanaf Ag stimulatie tot 1ste AB productie 2 log fase Logaritmische toename AB productie 3 plateaufase Max AB productie 4 laatste fase Progressieve afname AB titer Toediening Ag voor 2de maal: fig p70 Veranderd: A tijdscurve Kortere lagfase & langere plateau- en afname fase B titer Niveaus AB productie liggen hoger C klasse Prim antw: IgM Sec antw: IgG en beetje IgM D affiniteit Enorme toename affiniteit bij volgende contacten Voor toediening van Ag circuleren er al B cellen (licht) complementair voor dit Ag. Toediening zal deze B cellen stimuleren (via Thelper cellen) tot omvorming tot plasmacellen die AB’s produceren (en vrijstellen). Dit proces vraagt wel enige tijd omwille van de vereiste antigeen-presentatie. De Th cellen zullen ook leiden tot omvorming van B-cellen tot memorycellen, die zorgen voor het immunologisch geheugen. 20. Bespreek de cytokinereceptoren Voorbeeld van werkingsmechanisme: 1 binding cytokine 2 dimerisatie receptor 3 activatie van JAK familie tyr kinasen fosforylatie receptor fosforylatie van STAT 4 dimerisatie van STAT 5 relokalisatie nr kern 6 specifieke gen transcriptie cytokine zéér lage conc R zéér hoge affiniteit De receptoren komen in fct groepen: vnl gebaseerd op EC domein Hemopoietine receptorfamilie = klasse I cytokine R 4 invariante AZ: Trp-Ser, Trp-Ser (WSXWS) & een aantal geconserveerde Cys o IL-2 o IL-3 o IL-4 o IL-5 o IL-6 o IL-7 o IL-9 o IL-11 o IL-12 o IL-13 o IL-15 o GM-CSF o G-CSF o OSM o LIF o CNTF o Growth hormone o Prolactin Immunoglobuline superfamilie receptoren De signaaltransductie heeft gemeenschappelijke eigenschappen met de Toll-like receptoren. o MHC o TCR o IL-1R o M-CSFR o C-kitR Groep met vier Cys-rijke domeinen = TNF receptoren Deze receptoren werken via adaptormoleculen en sturen geprogrammeerde celdood of apoptose, dankzij inductie van caspasen. o TNFalfa o TNFbeta o CD40 o NGF (nerve growth factor) o FAS Serpentine-type receptoren (chemokine receptoren) Ze bezitten zeven TM domeinen en interageren met G-eiwitten. CXCR4 en CCR5 zijn coreceptoren van HIV. o IL-8 o RANTES o MIP-1 o PF-4 o MCAF o NAP-2 IFN receptoren = klasse II cytokine receptoren De activatie induceert een oligo-adenylaatsynthetase dat een secundaire boodschapper aanmaakt. Kinasen worden geactiveerd waardr de eIF-1alfa gefosforyleerd w en de eiwitsynthese stilvat. Tevens w een latent RNAse L geactiveerd waardr dr virale RNAsynthese teniet gedaan wordt. o IL-10 o IFN-alfa o IFN-beta o IFN-gamma De EC delen v multimerische R hebben vaak gemeenschappelijke subeenheden. IL-2 R subfamilie: gamma eenheid gemeen - IL-2 - IL-15 - IL-7 - IL-9 - IL-4 GM-CSF receptor subfamilie: beta eenheid gemeen - GM-CSF - IL-3 - IL-5 IL-6 receptor subfamilie: gp130 subeenheid gemeen - IL-6 - IL-11 - CNTF - LIF/OSM De intracytoplasmatische domeinen vd receptoren zijn minder homoloog en w tot heden minder goed bestudeerd. Soms associeren aan de binnenzijde vd cel andere adaptormoleculen waarvan men de fc ten dele achterhaald heeft. 21. Leg het verschil uit tussen T-cel-afhankelijke en –onafhankelijke immuniteit Het antwoord op de meeste antigenen is afhankelijk van zowel T- als B-cellen (Tdep Ag). Klein gedeelte nt afh T-cellen = Tind Ag Kenm Tind Ag: - grote polymerische moleculen - repetitieve antigenische determinanten bij hoge conc: activatie B cellen met specifiteit andere antigenen (polyclonale activatie) bij lagere conc: activatie specifieke B cellen Activatie dr crosslinking BCR krachtige opwekkers van cytokine-productie dr macrofagen - primair immuunantwoord: meestal is vlugger en iets minder intens dan klassiek prim antwoord voordeel: snellere verwijdering pathogeen vaak resistent aan degenerende proteasen nadeel: gn of beperkte vorming geheugen Vb Tind Ag: - LPS - Ficoll - Dextran - Levan - Poly-D AZ - Polymerisch bacterieel flagelline - secundair antwoord: lijkt op primair antwoord (waarbij een sterkere verbetering plaatsvindt bij Tdep) Tind Tdep -Zwak -sterker -bijna excl IgM -IgG -vlugger => Tind: klasse switch treedt nt op 22. Leg uit: de macrofaag is centraal in de aspecifieke en de specifieke immuniteit Macrofagen zorgen voor de fagocytose van vreemde organismen. Via verwerking in de lysosomen komen antigeen-peptiden op MHC II moleculen terecht. Hierdoor worden ze gepresenteerd aan de T-cellen, wat dan zal leiden tot de activatie van specifieke immuniteit. Deze specifieke immuniteit zorgt voor de secretie van AB. Deze AB zullen de pathogenen met die bepaalde epitopen omgeven en zo oa leiden tot fagocytose. (Fc R op macrofaag) Macrofagen voorzien het adaptief immuunsysteem van informatie omtrent het vijandige micro-organisme. Deze informatie halen ze uit de specifieke activatie van TLR. Doordat macrofagen receptoren dragen voor KH structuren (vb macrophage mannose R) en Toll like receptoren kunnen zij pathogenen fagocyteren voor de specifieke immuniteit in actie schiet. De macrofaag is zelf ook een secreterende cel. Zo zorgt hij voor de secretie van kleine hoeveelheden cytokinen. (IL-1, TNF, IL-6, …). Op die manier heeft de macrofaag niet enkel een lokaal effect, maar activeert hij het gehele immuunsysteem (als een generaal). IL-1 & 6 koorts en AFP Daarenboven moduleren de macrofagen ook de activiteit van andere leukocyten dr de secretie van chemotactische factoren. P79-80 23. Hoe kunnen aspecifieke en specifieke immuuncellen cytotoxische werking uitoefenen? Activatie cytotoxiciteit: Natural Killer cellen: herkenning abnl glycosylering ADCC dankzij FcR NKR: herkennen N-determinanten van ontaarde cel Tc oiv IFN verhoogt MHC I expressie op permissieve cel Lymphocyte activated killer cellen: activatie met IL-2; werking cfr NKR lectinen vormen brug tss nieuwe KH structuren en cytotoxische cellen + activatie cellen tot cytotoxiciteit Mechanismen van cytotoxiciteit: 1 perforinen 2 enzymen 3 cytotoxische cytokinen 1 perforinen * opgeslagen in granulen vd LGL’s als precursoren * vrijgesteld via exocytose * monomeren polymeriseren oiv Ca2+ ionen en na proteolytische klieving membraantunnels in doelwitcel: leeglekken 2 enzymen Enzymen die membraancomponenten afbreken opgeslagen in granulen van granulocyten & lymfocyten 3 Cytokinen Voorbeeld: Cytotoxische synergie tss het TNFalfa en het IFNgamma gemaakt dr geactiveerde Tc en Th1 cellen apart: nt cytotoxische tezamen: doden cellen met beide receptoren => apoptose Hulp vd myeloide cellen Granulocyten knn helpen bij eliminatie van: - kankercellen - virusbesmette cellen - andere doelwitcellen Dankzij: - kationische proteïnen - C3a - Hydrolasen - Superoxide anion en andere reactieve zuurstof intermediairen - NO - TNF alfa - Peroxiden - Hydroxylradicalen - Hypochloorzuur activatie proteasen & aspecifieke hydrolyse prot Doding IC na fagocytose of EC na secretie toxische substanties 24. Type-1 overgevoeligheid In het kort: snel IgE gemedieerd Antigen induceert crosslinking tss IgE gebonden aan mastcellen en basofielen => vrijstelling vasoactieve mediatoren Manifestaties: o Systemische anafylaxis o Lokale anafylaxis Astma Hooikoorts Voedselallergie Eczeem late fase reactie: infiltratie neutrofielen, eosinofielen, macrofagen, lymfocyten, basofielen verhoogde celad Wat gebeurt er? allergeen plasma cellen produceren IgE IgE bindt met grote affiniteit FcR aan mastcellen & bloedbasofielen = gesensitizeerde cellen volgend contact antigen bindt IgE aan cel degranulatie farmacologisch actieve substanties vasodilataties & gladde spiercontractie Degranulatie dr IgE crosslinkage: - allergen crosslinkage van celgebonden IgE - AB IgE crosslinkage: anti-isotype AB Anti-idiotype AB - chemische IgE crosslinkage: crosslinking chemical - crosslinkage van IgE receptoren door anti-receptor AB - verhoogde Ca2+ influx dr ionophore die membraanpermeabiliteit voor Ca2+ verhoogt Wie speelt mee? Allergenen Atopie: erfelijke predispositie voor de ontwikkeling van type1 hypersens tg Gewone omgevings antigenen meer circulerende IgE’s meer circulerende eosinofielen = nt-parasitaire antigenen die in staat zijn bij allergische personen type I hypersens uit te lokken reaginic antibody (IgE) aangetoond door Prausnitz en Kustner: nt-allergisch persoon kan allergisch gemaakt w dr injectie serum allergisch persoon neutraliseerbaar dr konijnantiserum tegen menselijk serum mastcellen en basofielen binden Fc staart IgE Binden Ag vrijstelling granulocyten: wheal-and-flare reactie vrijstellen cytokinen IgE-bindende Fc receptoren FCεRI en FCεRII FCεRII regulatie intensiteit respons Activatie: -B cellen -alveolaire macrofagen -eosinofielen Bijkomende regeling mast-cel degranulatie: Ca2+ stijging o Vorming arachoïnezuur: prostagladine’s & leukotriënen o Vorming microtubuli o Contractie microfilamenten cAMP piek o via kinasen verandering permeabiliteit membraan voor water en Ca2+ zwelling granulen vergemakkelijkt hun fusie met membraan daarna cAMP drop => nodig voor degranulatie zelf Type I reactie: Primair histamine, heparin verhoogde vasculaire permeabiliteit gladde spier contractie serotonine verhoogde vasculaire permeabiliteit gladde spier contractie eosinofiele chemotactische factor eosinofiele chemotaxis neutrofiele chemotactische factor neutrofiele chemotaxis proteasen bronchiale mucus secretie degradatie van BV BM vorming complement split producten Secundair PAF BP aggregatie & degranulatie contractie pulmonaire gladde spieren Leukotriën verhoogde vasculaire permeabiliteit pulmonaire gladde spier contractie Prostaglandinen vasodilatatie contractie pulmonaire gladde spieren BP aggregatie Bradykinine verhoogde vasculaire permeabiliteit gladde spier contractie Cytokines o IL-1 en TNFalfa systemische anaphylaxis Verhoogde expressie van CAM’s op venulaire endotheelcellen o IL-2, IL-3, IL-4, IL-5, IL-6, TGF-beta, GM-CSF oa verhoogde endotheelceladhesie, leukocyt migratie en activatie Tegen wat? proteïnen plantenpollen medicijnen penicilline sulfonamiden lokale anesthetica salicylaten voedsel noten zeevruchten eieren erwten en bonen melk insekt producten bijengif wespengif … mold spores dieren haar en Detectie TypeI skin testing = injectie kleine hoeveelheden potentiële allergen intradermaal wheal-and-flare binnen 30min serum conc van totale IgE AB door radioimmunosorbent test serum conc van specifieke IgE door radioallergosorbent test huidtest Medische controle antihistamines blok H1 en H2 receptoren op doelwit cellen cromolyn sodium blok Ca2+ influx in mastcellen theophylline verlengt hoge cAMP concentratie in mastcellen epinephrine stimuleert cAMP productie in mastcellen cortisone blok omzetting histidine nr histamine stimuleert cAMP productie in mastcel desensitisatie techniek dr herhaald opwekken immuunrespons verbeteren IgG’s alsmaar - hogere conc - hogere affiniteit 25. Type-2 overgevoeligheid In het kort: IgG gemedieerde cytotoxiciteit AB tegen cel opp antigen destructie cel via ADCC Voorbeelden: o Bloedtransfusie reacties o Erythrobalstosis fetalis o Automimmuun hemolytische anemie AB activeert complement systeem pories in membraan vreemde cel ADCC: dr binding AB via Fc aan cytotoxische cel gebonden aan vreemde cel: functioneren als opsonine: fagocyterende cel met FcR of C3bR Transfusie reacties Bloedcellen => heel wat opp antigenen heel wat variatie op sommige ook op micro-organismen: mog al tegen geïmmuniseerd Vb ABO antigenen ook te vinden op normale darmflora dus immuunsysteem reeds geactiveerd tg ABO-antigenen die lichaamsvreemd zijn Via IgM transfusie bloed: anti-B isohemagglutinine’s binden aan de B bloedcellen destructie dmv complement gemedieerde lysis Nl is de globale ABO bloedgroep in orde bij bloedtransfusie Maar kleine allelische verschillen (andere bloedcelantigenen) in deze antigenen knn leiden tot de stimulatie van antilichaam productie (IgG) => vnl bij herhaalde transfusies ABO fout => snel Andere antigenen => 2à6dagen vb Rh IgM IgG (minder eff in complementact) Resultaat: massieve intravasculaire hemolyse van de getransfuseerde rbc direct of uitgesteld hemoglobinuria Hb bilirubine : toxisch Symptomen: o Koorts o Rillen o Misselijkheid o Klontervorming in BV o Pijn in onderrug o Hb in urine Behandeling o Terminatie transfusie o Behoud urine flow met diureticum (vermijden opstapeling) Hemolytische ziekte boreling AB Rh- moeder transplacentair nr Rh+ foetus Gevolgen wisselend - Milde tot zware anemie foetus, soms fatale gevolgen - Hb bilirubine: accumulatie in hersenen Eerste zwangerschap gn probleem Mr bij geboorte: bloed foetus terecht in bloed mam activatie Rh-spec B cellen: productie Rh spec plasmacellen & B cellen IgM Volgende zwangerschap AB(IgG) drheen placenta Immunisatie is vermijdbaar dr de moeder na de elke geboorte anti-Rh-antibodies toe te dienen vermijden activatie eigen immuunsysteem (Rhogam) Opl zware problemen: intra-uteriene bloed-verwisseling transfusie: Rh+ vervangen dr RhOpl minder zwaar: transfusie na geboorte UV licht : afbraak bilirubine: vermijden hersenschade Tijdens zwangerschap: plasmapheresis: plasma mam vervangen dr plasma vrij van Rh-AB Bij ABO-incompatibiliteit slechts zeer mild Drug-induced hemolytic anemie sommige antibiotica vorming hapteen-carrier complex antilichaam vorming binden aan adsorped drug aan rbc complement gemedieerde lysis anemie 26. Type-3 overgevoeligheid In het kort immuun complex gemedieerde hypersensitiviteit Ag-AB complexen neergezet in verschillende weefsels induceren complement activatie en ontstekingsreactie dr massieve infiltratie met neutrofielen Voorbeelden o Gelokaliseerde Arthus reactie o Serum sickness o Necrotiserende vasculitis o Glomerulonephritis o Rheumatoïde arthritis o Lupus erythemotosus 27. Type-4 overgevoeligheid In de klassieke indeling vgl Coombs en Gell w type IV reacties beschreven als traag dwz deze reacties die minstens 12 uren behoeven om te ontwikkelen. Nu is er een nieuwe definitie. Men spreekt van type IV reacte als deze reactie die dr cellulaire immuniteit gebeurt. De beste definitie is mss dat deze type IV reactie nt transfereervaar is met serum, mr wel met cellen. Nrgelang de reactietijd onderscheidt men 1) de contact-reactie 48-72u 2) de tuberculine reactie 48-72u 3) de granulomateuze reactie 21-28d 1 Contacthypersensitiviteit Deze reactie gebeurt thv de huid als contactzone. Een eerste vereiste is een sensitisering met het hapteen dat dr de Langerhanscellen vd huid gecapteerd en gepresenteerd w. Na een immunisatie w bij een 2e contact een cytokine-gemedieerde respons bekomen met infiltratie van T-cellen en macrofagen. Het uitzicht kan fel variëren mr meestal ziet men een rode vasculaire huiduitslag. Vb: contactexzemen tegen - nikkel - cobalt - rubberderivaten - lijmen 2 Tuberculinereactie Deze reactie werd oorspronkelijk bescgreven dr Koch. Hij observeerde dat tuberculoseptn een reactie v koorts en algemene ziekte alsmede een lokale huidinfiltratie vertoonden indien zij subcutaan een injectie kregen met tuberculine. Solubele antigenen ve aantal microorganismen induceren soortgelijke reacties bij gesensitiseerde personen. Ook tegen beryllium en zirconium kan men dit type reacties krijgen. Histopathologisch ziet men een infiltraat van vooral lymfocyten. De intradermo-reactie die men bekomt met de injectie v gezuiverde preparaten van tuberculine vorm een diagnositische test die de personen opspoort die besmet zijn met de tubercelbacil of die gevaccineerd werden met BCG. 3 Granulomateuse reactie De granulomateuse reactie is klinisch de belangrijkste soort van uitgestelde type IV reacties. Ze ontstaat dr persistentie vd antigenen. De typische histopathologische bevindingen zijn de epitheloiede cellen en het optreden van uitgesproken lymfocytenkransen. In een later stadium geeft dit aanleiding tot necrosis en fibrosis. Wanneer de reactie optreedt thv de huid ziet men een verheven goed-omrande zone, die meestal nt rood is. Vaak komen deze reacties ook voor thv de longen of andere organen. De granulomen hebben echter steeds hetzelfde histologisch uitzicht. Dr de chroniciteit en het minder acute aspect spreekt men soms ve koud abces. In het geval van uitgebreide necrose ve longtuberculose spreekt men v kaasnecrose of verkazing vd ontstekingshaard. - M leprae Tuberculose Sarcoidose Schistosomiase Het mechanisme van pathologie (celinfiltratie v lymfocyten & APC) is vooral gebaseerd op cytokineproductie (Th1) en activatie van T cellen. Deze geactiveerde T-cellen kan men opsporen dr het niveau van celdeling te meten in aanw (en afw) van Ag. Deze test noemt men de lymfocyt-transformatietest omdat de cellen omgezet w nr delende lymfoblasten. 28. Vergelijk schematisch de overgevoeligheidstypen Type1 Type2 Type3 IgE gemedieerde IgG gemedieerde Immuun complex hypersensitiviteit cytotoxische gemedieerde hypersensitiviteit hypersensitiviteit Ag induceert crosslinking AB gericht tegen cel opp Ag-AB complexen neergezet tss IgE gebonden aan antigenen zorgen voor in verschillende weefsels mastcellen en basofielen celdestructie via induceren complement met de vrijstelling van complement activatie of activatie en een vasoactieve mediatoren ADCC ontstekingsreactie gemedieerd door een massieve infiltratie van neutrofiele systemische anaphylaxis gelokaliseerde anaphylaxis zoals hooikoorts astma voedselallergie eczeem … <15min - bloed transfusie reacties erythroblastosis fetalis autoimmune annemie - gelokaliseerde Arthus reactie - gegeneraliseerde reacties serum ziekte necrotiserende vasculitis glomerulonephritis rheumatoide arthritis - systemisch * lupus erythematosus uren Type4 Cel gemedieerde hypersensitiviteit Gesensitiseerde Th1 cellen stellen cytokinen vrij die macrofagen of Tc cellen activeren die directe cellulaire schade veroorzaken - contact dermatitis - tuberculaire lesies - graft rejectie Dagen, weken 29. Leg het principe van vaccinatie uit en geef enkele voorbeelden van vaccins Wat is het principe van vaccinatie? Aangezien het bij een eerste contact met een pathogeen agens 2weken duurt eer de immuunreactie op volle sterkte werkt, heeft het pathogeen tijd genoeg om een infectie te veroorzaken. De respons bij een volgende contact verloopt veel sneller (binnen 2d) en effectiever, waardoor het pathogeen praktisch geen kans krijgt een infectie te veroorzaken. Vaccinatie zal ervoor zorgen dat bij contact met de pathogeen onmiddellijk de snelle en effectieve secundaire immuunresponse kan gegenereerd worden, zonder dat daarvoor de infectie doorlopen hoeft te worden. Wat zijn de voorwaarden waaraan een goed vaccin moet voldoen? EFFECTIEF juiste type immuniteit oproepen duur opgeroepen immuunrespons => bescherming tegen de ziekte VEILIG Gegeven aan gezonde mensen --> kleine draagkracht tov nevenwerkingen STABIEL moet lange tijd bewaard knn worden (levende vaccins) anders vals gevoel veiligheid GOEDKOOP zowiezo klein tov de kostprijs van de behandeling vd ziekte gebruik op grote schaal in ontwikkelingslanden met beperkt budget vb anatoxine van tetanus inactief gemaakt toxine: lokt AB uit tegen tetanus toxine Rabies vaccin: afgedood virus toegediend voor opwekking immuniteit toegediend in de behandeling van rabies ter stimulatie vh immuunsysteem vooraleer virus op volle kracht is H inf vaccin geconjugeerd vaccin Van een Tind ag is een Tdep ag gemaakt dr conjugatie met carrier Dit levert stevigere immuniteit voor alle populaties 30. Complement: structuur en functie 20tal moleculen meeste zijn zymogenen Proteolyse levert actieve component waarbij a het kleine fragm voorstelt en b het grote Uitz 2a en 2b thio-ester bevattend:C3 – C4 hydrofoob: C7, C8, C9 (monomeren) Functie: 1 Opsonisatie Coating vh doelwit zodat fagocytose bevorderd w (C3bR op fagycyt) 2 Aktivatie van wbc Dr klievingsproducten vh complement:l chemotaxis & enzyme vrijstelling 3 Lysis Dr insertie van hydrofobe tunnel drheen membraan A C3 receptoren zorgen voor immuunadherentie drie opsoniserende fragmenten van C3: C3b – iC3b – C3dg => 4 receptoren CR1: immuno-adherentie (C3b/C4b) 1 opsonine receptor voor granulocyten, monocyten & macrofagen welke endocytose medieert 2 cofactor voor klieving van C3b nr iC3B en nr C3c en C3dg bescherming self cellen tegen aanval complement 3 op BP & rbc transportsysteem voor bacteriën nr MPS 4 op B cellen draagt CR1 met CR2 bij tot lymfocytactivatie CR2, CD21: op Bcellen, folliculaire dendritische cellen en epitheliale cellen binding: iC3b, C3dg, EBV, IFNalfa CR3, CD18/CD11b: op myeloïde cellen als adhesiemolecule binding is Ca2+ afh CR4, CD18/11c: op weefselmacrofagen binding van iC3b op Ca afh wijze B Anaphylatoxine receptoren C3a & C5a knn degranulatie v mastcellen tot stand brengen => anaphylatoxinen mediatie chemotaxis signaal & leukocytactivatie ° van leukotriënen & histamine => bevorderen ontstekingsreactie C Opsoninen C3 & C4 ageren als opsoninen waardoor fagocytose toeneemt. Ligatie van complement receptoren op neutrofiele granulocyten, monocyten en macrofagen stimuleert de exocytose van granulen, die gevuld zijn met enzymen en vrije radicalen. Complement interageert tevens met de bloedstolling, de aanmaak van vasoactieve kininen en met de fibrinolyse. toegenomen vasc permeabiliteit en een contractie van gladde spiercellen D Vorming membraan-attack-complex Hechting C1 aan gebonden AB activatie C1r & C1S (ser protease) klieving C4: C4a & C4b C4b oppervlakte gebonden: bindingsplaats C2 C2 ook gekliefd dr C4b => C4bC2a = C3 convertase C3 C3a & C3b: C4b2a3b = C5 convertase C5 C5a & C5b C5b bindt C6 C5aC6 bindt C7 (intercaleert in hydrofobe membranen) C8 complexeert verschillende C9 monomeren => tunnelstructuur celinhoud loopt weg : pathogeen onschadelijk E Inductie van immuunrespons hulprol in het tot stand komen van AB vorming lokaliseert Ag op de APC stimulatie meer en meer efficiënt geheugen B lymfocyten dr localisatie immuuncomplexen thv de kiemplaatsen in de weiknopen 31. Auto-immuniteit: de rol van cytokinen en proteasen REGA model: remnant epitopes generating autoimmunity Th1 cytokinen TRIGGER Th2 cytokinen IL-1α, IL-1β TNFα, IFNγ Primaire cytokinen IL-10, TGFβ, IFNβ, IFNα Chemokinen: IL-8 Secundaire cytokinen IL-6 Celrecrutering & activatie *Serp u-PA *MMP (2, 9) *granzymen Enzymen Random epitopes Enzyme-remmers: - serpine’s: PAI-1, PAI-2 - TIMPs Tcel activatie Stimulatie auto-imm Afremmen auto-imm Hypothese: stimulatie immuunsysteem vorming nodige cytokinen die leiden tot activatie proteasen proteasen vormen epitopen uit endogene proteïnen (gelatinase B vorming meest reactieve epitopen bij proteolyse oa myeline) auto-reactieve Tcellen reageren met deze epitopen e Dit leidt tot 2 cirkel: MMP9 potentieert IL-8 cytokine conc ↑: meer MMP meer restepitopen meer auto-immuniteit 32. Bespreek enkele merkers van de T-cel en B-cel T-cel CD3 lijnspecifieke merker CD1 (CD1a, b, c, d) maturatiemerker voor T-cellen in thymus APC, B&T cellen nt eiwit antigenen presenteren (lipopeptiden) CD25 = TAC = IL-2Ralfa activatiemerker CD2 = LFA-3R T-cellen & bepaalde NK cellen zorgt voor E-rosette bij toevoeging van schapenrbc CD3 deel van TCR complex op T-cel wanneer deze in circulatie komt CD4 MHC II R (Th) CD5 CD8 MHC I R CD45 leukocyte common antigen CD45RA restricted leukocyte antigen TS cellen & B cellen & monocyten CD45RO restricted leukocyte antigen Th cellen & B cellen & monocyten CD59 = MIRL praktisch alle cellen bescherming eigen cellen tegen immuniteit sterk geglycosyleerd B-cel CD1 (CD1a, b, c, d) maturatiemerker voor T-cellen in thymus APC, bepaalde B cellen nt eiwit antigenen presenteren (lipopeptiden) CD5 CD10 CALLA op pre-B-cellen CD19 CD20 CD21 = CR2 rijpe B cellen CD22 CD35 = CR1 B cellen CD40 cell signaling CD45 leukocyte common antigen CD45RA restricted leukocyte antigen TS cellen & B cellen & monocyten CD45RO restricted leukocyte antigen Th cellen & B cellen & monocyten CD79a Igalfa CD79b Igbeta CD34 merker progenitor cel uit beenmerg 33. Hoe beïnvloedt de aspecifieke afweer de functies van de specifieke immuniteit? Aspecifieke afweer: Humoraal: - lysozyme - complement - AFP (CRP, IFN, …) Cellulair: - fagocyten - NK cellen Specifieke afweer: - AB - T cellen De aspecifieke weerstand zorgt voor de fagocytose van antigenen. Dit kan rechtstreeks dr de APC gebeuren (vb TLR) of kan gemedieerd worden door opsonine’s (complement, CRP). Op deze manier wordt er voor drie zaken gezorgd: 1 opnemen van aanvallers (weg uit circulatie) 2 digestie tot fragmenten (onschadelijk maken) 3 antigeenpresentatie (activatie T cellen) deze snelle stap in het immuunproces zorgt voor de eliminatie van heel wat pathogenen en is vereist voor de activatie van T-cellen (een beetje kort, ma tis de laatste vraagen) 34. De verdeding tegen virussen Tekening respons verloop zie 3/5 Onze natuurlijke barrière’s beschermen ons tegen infecties. Wanneer deze doorbroken worden, treedt het immuunsysteem in werking. Na contact met een nieuw virus antwoordt het immuunsysteem eerst met zijn aangeboren systeem. fagocytose en IFN alfa (leukocyten) en beta (fibroblasten) Activatie oligo adenylaat synthetase aanmaak kleine sec messenger activatie RNase L: kapot maken viraal RNA Activatie Janus: prot kinase fosforylatie eIF-2: w infunctioneel eiwitsynthese stilgelegd Andere cytokinen (IL-1) zorgen voor koorst, waardoor het cellulaire metabolisme vertraagt, net als de delingssnelheid. Fagocyten en histiocyten fagocyteren de viruspartikels en zorgen voor antigeenpresentatie, vereist voor T cel activatie. Ondertussen krijgt de specifieke verdediging de kans in gang te komen en zullen er antistoffen geproduceerd worden (IgM). Parallel verloopt de activatie van NK cellen. Met enige vertraging komt de activatie van Tc cellen, die zorgen voor de afdoding van de besmette cellen en samen met Th instaan voor de secretie van INFgamma. Even later zal de klasse switch nr IgG en IgA AB plaatsvinden. Bij een volgend contact met het virus zal de humorale response sneller op gang komen en sterker zijn. Samengevat: Humorale response AB (vnl IgA) blokkeert de binding van het virus aan gastheercellen: voorkomt infectie of reïnfectie IgG, IgM, IgA AB blokkeert fusie van virale envelope met het plasmamembraan van gastheercellen IgG en IgM AB verhoogt de fagocytose van virale partikels (opsonisatie) IgM AB agglutinatie van virale partikels Complement geactiveerd dr IgG of IgM AB medieert opsonisatie dr C3b en lysis van geënveloppeerde virale partikels dr membrane-attack complex Cellulaire response IFNgamma gesecreteerd dr Th of Tc cellen directe antivirale activiteit CTL doodt virus-geïnfecteerde eigen cellen NK cellen en macrofagen doodt virus-geïnfecteerde eigen cellen dr ADCC 35. De verdediging tegen bacteriën 1 barrière’s 2 aspecifieke immuniteit 3 specifieke immuniteit Samengevat 1Aanhechting aan gastheercel => blokkeren aanhechting dr secretoire IgA AB IgA protease (N meningitis, N gonorhoeae, H influenzae) 2Proliferatie => fagocytose (AB gemedieerd & C3b gemedieerd) inhibitie fagocytose cellen dr productie opp structuren (M prot, polysacch kapsel, fibrine mantel) overlevingsmechanismen in fagocyt inductie apoptose fagocyt (Shigella toxine) => complement gemedieerde lysis & lokale ontstekingsreactie weerstand tegen complement gemedieerde lysis voorkomen inplanting membraan attack complex dr lange zijketen LPS 3Invasie van weefsels => AB-gemedieerde agglutinatie secretie van elastase: inactivatie C3a en C5a (Pseudomonas) 4Toxine-geïnduceerde schade => neutralisatie toxine dr AB secretie hyaluronidase Immuunrespons hangt af van soort bacterie: Gram + celmembraan & celwand via TLR Gram – LPS via TLR Mycobacteriën arabinomannose: TCR & mannose herkennende proteïnen mycolzuur zorgt voor resistentie aan lage pH(maag, lysosoom) Spirochaeten flagelling: TLR 1, 2 en 4 & AB: Tind Ag Keuze tss: TLR gebruik of niet? T-dep of T-indep? Lysozyme voor afbraak peptidoglycaan Fagocytose? Rol antilichamen: 1 toxine neutralisatie (ook therapeutisch) 2 opsonisatie 3 activatie mestcellen ontsteking 4 Ag.AB complex activatie complement 5 AB complementair aan adhesine: nt meer aan gastheer binden 36. Bespreek de celadhesiemoleculen Membraaninteracties tss diverse celsoorten spelen een belangrijke rol in het op gang brengen vd celproliferatie. T-cellen: vnl integrine’s en keden vd Ig superfamilie tss endotheelcellen & wbc tss wbc onderling met ECM met epithelen Selectinen rollen leukocyten dr multipele bindingen aan te gaan met suiker van mucinen of vasculaire addressine op HEV, endothelen en slijmvliezen initiëren leukocyt-EC interacties structuur: o N terminaal C-type lectine domein o Epidermale groeifactor domein o Variabel aantal korte consensussequenties o TM domein o Korte cytoplasmatische staart Multimerische binding van eenvoudige KHstructuren via Ca2+ afh interactie met het lectine domein L-selectine: * 75-110 kDa * constitutieve expressie * proteolytische afklieving na activatie * aanhechting lymfocyten aan PLN en geactiveerde ECs E-selectine: = CD62E 115 kDa Verhoogde transcriptie dr IL-1, TNF-alfa, LPS Ekrutering neutrofielen, monocyten, T-cellen Interageert met: o CLA o ESL-1 o PSGL-1 o sLeX o L-selectine Op: endotheelcellen P-selectine: 150 kDa, alternatieve splicing mRNA 2 isovormen Verhoogde expressie dr thrombine, histamine, cytokinen Binding PMNs aan EC, verhoging leukocyt integrine-expressie Op: endotheelcellen – BP (granules) Interageert met: PSGL-1, sLeX Integrinen betrokken bij cel-cel en cel-ECM interacties adhesie van leukocyten aan ECs of ECM-componenten na activatie dr om chemokinen structuur: o nt covalent gebonden alfabeta heterodimeren o TM prot met korte cytoplasmatische domeinen (IC signaaltransductie & interactie met componenten cytoskelet) Liganden: o Leden IgSF o ECM-componenten o Oplosbare moleculen o Virale en bacteriële proteïnen Bindng via M2+ afh interactie, meestal aan bindingsmotief - VLA-4 fibronectine, TSP VCAM-1, invasine - LFA-1 ICAM-1,2,3 - Mac-1 fibrine ICAM-1, 2, iC3b, heparine, Pertussis HA - P150/95 fibrine iC3b, endotheliaal ligand - VN-R VN, fibronectine, fibrine, … CD31, L1 - LPAM-1 fibronectine VCAM-1, MAdCAM-1 - HML-1 E-cadherine Leden vd IgSuperfamilie = tegenhangers van integrinen essentieel voor het vormen van immunologische synaps bij interactie van macrofagen & dendritische cellen met T cellen (= co-stimulatorisch signaal) Structuur o Variabel # Ig-domeinen 2 vlakken v anti-parallelle beta-strengen, met hydrofobe zijden aan elkaar in AB vouw via S-S o Met N gekoppelde glycosylatieplaatsen o Hydrofoob TM domein o Cytoplasmatische staart ICAM-1 = intercellulair cel adhesie molecule 1 op APC op target cel van Tc tegenhanger LFA-1 op T-cel verhoogt APC activiteit tot expressie op stromale cellen 5 Ig domeinen Verhoogde transcriptie op ECs dr TNFbeta, IL-1 en LPS Leukocyt-EC adhesie Leukocytenextravasatie Co-stimulatorisch signaal bij Ag herkenning VCAM-1 = vascular cellular adhesion molecule-1 tot expressie op stromale cellen VLA-4/VCAM-1 interactie belangrijk voor retentie stamcellen in BM Anti-VCAM-1 antilichamen: remmen homing stamcellen na transplantatie 7 Ig domeinen Stimulatie transcriptie op ECs dr TNFbeta, IL-1, LPS Leukocytenextravasatie Initiatie v T-celactivatie en –proliferatie PECAM-1 6-Ig domeinen Constitutieve expressie : herverdeling thv IC contactpunten tss Ecs dr cytokinen Transmigratie van monocyten, neutrofielen en lymfocyten Buiten T-cellen: Mucinen of vasculaire adressinen TM glycoproteïnen met O-gekoppelde sialyl Lewis X bevattende KH zijketens, vastgehecht aan ser of thr residu’s hfdz selectine liganden Expressie op: HEV Endotheel Lymfocyten Mucosa Vb: - GlyCAM-1 CD34 MAdCAM-1 PSGL-1 CLA Op B-cellen: APC: B7-1 (CD80) of B7-2 (CD86) CD28 en CTLA-4 op lymfocyten Na activatie (CD28) komt CTLA-4 tot expressie, wat tot remming leidt. 37. Mechanismen van tumorimmuniteit Onderscheid maligne van normale cellen AB en T cellen Macrofaag: a R voor Fc: herkenning maligne cel via AB op deze b Binding ongebonden AB (cytofiele) herkenning maligne cel c Via cytokinen: tumorcel herkent dr lymfocyt: vrijstelling cytokinen aantrekken macrofagen & activatie tot tumor dodende cellen Afsterven tumorcel = gevolg tumordodende werking combi gesensitiseerde T cel (Killer cel) en lymfokine-geconditioneerde macrofaag onderzoek nr optimale activatie macrofaag tot tumor dodende cel via interferon, TNF, adjuvantia, … Neo-antigens that contribute toward tumor rejection are referred to as tumor associated transplantation antigens (TATA). Tumor associated transplantation antigens (TATA) on viral tumors A number of viruses cause different types of tumors in animals (SV-40 virus, adenovirus, Rous sarcoma virus, Friend erythroleukemic virus, Moloney Rauscher and Gross viruses). Viruses are involved or suspected to be involved in some human malignancies (HTLV-1 in leukemia, hepatitis-B virus in hepatic carcinoma, papilloma virus in cervical cancer). Virusinduced tumors express cell surface antigens (distinct from antigens of the virion itself) which are shared by all tumors induced by the same virus. These antigens are characteristic of the tumor-inducing virus, regardless of tissue origin of the tumor or animal species in which the tumor exists (Figure 1). More information on tumor viruses can be found in the here Chemically-induced tumors are different from virally-induced tumors in that they are extremely heterogeneous in their antigenic characteristics. Thus, any two tumors induced by the same chemical, even in the same animal, rarely share common tumor specific antigens (Figure 2). These unique antigens on chemically-induced tumors are referred to as tumor specific transplantation antigens (TSTA). TATA nt echt specifiek Reactie hiertegen kan auto-immuniteitsproblemen geven Vb een melanoom kan tyrosinase aanmaken reactie hiertegen kan tot vitiligo leiden MAGE = melanoma associated antigens TSTA gewijzigde antigenen bij tumorcel; nog nooit gezien door organisme Een tumorcel heeft heel wat mutaties in zijn genoom. Dit leidt tot de aanmaak van gewijzigde proteïnen. Wanneer deze via MHC I op het celoppervlak gepresenteerd worden, kunnen ze leiden tot de activatie van Tc (als vreemd herkend). Spijtig genoeg vertonen heel wat tumorcellen een vermindere MHC I expressie. Wanneer een tumor geïnduceerd wordt door een bepaald virus (vb HPV), zullen AB gevormd tegen vrije viruspartikels ook binden op geïnfecteerde tumorcel en op deze wijze een immuunrespons genereren. 38. Mechanismen van leukocytose Indien nodig kan vrij plots een groot # granulocyten het beenmerg verlaten leukocytose Leukocytose = transiënte verhoging in aantal circulerende neutrofielen Er bestaat een enorme reserve-pool aan neutrofielen. Deze zijn lichtjes gehecht aan sinusoïd endotheel in het beenmerg en knn snel gemobiliseerd worden. Deze verhoging qua neutrofilie wordt bewerkstelligd door stimuli. Bij een verhoogde nood aan neutrofielen (vb infectie) zal er een verhoogde proliferatie plaatsvinden van granulocyt voorlopers in het beenmerg. Dit wordt geregeld door systemische secretie van IL-1, GM-CSF en G-CSF. Antilichaam tegen CD34 zorgt voor een uitgelokte leukocytose. (verstoring mechanisme dat onrijpe cellen binnen BM houdt) Ook antilichamen tegen andere prot voor stamcelretentie knn leiden tot leukocytose. (VCAM1, VLA, …) Interleukine 8 zorgt veel sneller voor mobilisatie van stamcellen dan G-CSF of GM-CSF. Zeker na voorbehandeling met SCF. Ook MMP’s spelen een rol in de mobilisatie van wbc. Hun activiteit hangt af vd balans tss TIMP en hun productie & activering. Theorie: IL-8 activeert uitgerijpte neutrofielen vrijstelling gelatinase B afbraak matrixmoleculen & subendotheliale BM van beenmerg sinussen The mechanism that causes leukocytosis can be of several forms: A an increased release of leukocytes from bone marrow storage pools, B decreased margination of leukocytes onto vessel walls, C decreased extravasation of leukocytes from the vessels into tissues, D or an increase in number of precursor cells in the marrow. 39. Pathogeen-geassociëerde moleculaire patronen (PAMP’s) - geconserveerde microbiële structuren beperkt # R’en: detectie groot deel microbiële wereld - weinig verschillen tss de pathogenen onderling - komen nt voor bij de mens - essensieel voor metabolisme & voortbestaan micro-organisme: weinig verandering of Mutaties Voorbeelden: mannose flagelline’s dsRNA componenten van de celwand van gram+ : peptidoglycaan componenten van de celwand van gram-: LPS celwandstructuren gisten bepaalde stoffen/proteïnen zijn kenmerkend voor bepaalde problemen PAMP bindt aan Toll-like receptor van APC aspecifieke immuniteit Toll-like receptor functioneren als patroonherkenningsreceptoren Opbouw: - EC: Leu-rijke repeats - TM - IC: cfr IL-1R = Toll/IL-1R domein Voorbeelden : TLR4 LPS TLR3 virale nucleïnezuren (dsRNA) TLR9 cpgDNA : gc rijk DNA : micro-organismen laag in evolutie TLR5 flagelline’s … dr combinatie activatie verschillende TLR’en w er een beeld gevormd van het soort organisme waar het om gaat en welk soort antwoord aangewezen is doorgave alarm Binnenin cel: TIR domein associatie met verschillende proteïnen Myeloïd differentiatie merker activatie andere prot kinasen (MAPK): fosforylatie van oa transcriptiefactoren (NF-B) activatie celregulatie dr ontsteking Melding van gevaar: inductie expressie inflammatoire cytokinen chemokinen antibacterieel peptide ca-stimulatoire adhesiemoleculen MHC moleculen TLR bindt TIR MyD88 IRAK TRA-6 NF-B vrijzetting + activatiewegen specifiek aan bep TLR 40. Antistoffen en antistofderivaten voor therapie Gehumaniseerd AB cte deel : cfr mens var deel: muis Resultaat van humaniseren monoclonaal muis AB Vb neutralisatie tetanus of botulisme toxine Chimere immunotoxine selectief doden cellen (kankercellen) AB tegen specifieke celmerker gekoppeld aan toxine Heteroconjugaten heeft Ag-bindingsplaats voor twee verschillende zaken (bispecifiek) bijeen brengen 2 zaken (celsoorten Vb Fab voor T lymfocyt en Fab voor kankercel Tc nabij kankercel (=doelwitcel) AB derivaten Fab is belangrijk; Fc minder remmen bep enzyme – andere effectorfcts nt nodig anti-inflammatoire enzymen catalytisch remmen Immunocytokinen koppeling AB (vb tg kankercel) met cytokine (vb TNF) AB herkent kankercel en brengt cytokine nabij Radio-immunoconjugaten (diagnostiek) behandeling: langdurige bestraling op gelokaliseerde plaatsen ADEPT = antibody directed enzyme prodrug therapy AB + enzyme (omzetting prodrug tot drug) Algemene toediening prodrug, mr enkel lokale aanw drug Diagnostiek Radio-actief gemerkte AB en AB gekoppeld met fluorescentie of met kleuropwekkende enzymen (enzymen) zijn belangrijk in de diagnostiek - FACS - Onderzoek microscopiepreparaten - Western blots - … Aanmaak: Vroeger: ahv proteasen (papaïne & pepsine) Nu: genetic engineering: aanmaak 2 aparte eiwitten als bimoleculaire structuur met moleculaire linker tussen (7à9 hydrofiele AZ) => wateroplosbaarheid Single chain FV enkel variabel deel zware of lichte keten: Dab = domain antibody: remmen antigeen 41. Therapie met cytokinen Tumor therapie: - IFN-alfa - IFN-beta - IFN-gamma - IL-1 - IL-2 - IL-4 - IL-5 - IL-12 - GM-CSF - TNF - In vitro geactiveerde lymfocyten door IL-2: lymfocyte activated killer cells - Tumor-infiltrating lymphocytes: biopsiename tumor; daarin zittende lymfocyten opkweken nog in kinderschoenen 42. Bespreek de werking van antistoffen aan de hand van de structuur Fragment antigen-binding Fab bindt op specifieke wijze het antigeen Fc (crystalized fragment) herkend via FcR – gebonden pathogeen dichter bij immuuncel brengen (neutrofiele granulocyt & MPS) bepaalde andere effectorfcts kleven AB op pathogeen: specifieke opsonisatie Uitgewerkt voor IgG: Vh + Vl antigen binding: vorming 6HVR per antigeen bindingsplaats (vingertjes die antigeen vasthouden) 3CDR ’s gelegen tss 4 framework regions Cgamma1 bindt complement C4b fragment katalytische werking (oa H2O2) Cgamma2 complement (C1q) fixatie controle katabolische snelheid geglycosyleerd & interageert met MBL en C moleculen Cgamma3 binding aan Fc R op macrofagen en monocyten Cgamma2 & 3 binding aan Fc R op placentaire syncytiotrofoblast, neutrofielen & K cellen ( bindt prot A stafylococcen) 43. Immunodeficiënties en mogelijke behandelingen PRIMAIRE IMMUNODEFICIENTIES aangeboren of adaptieve immuniteit specifiek of algemeen meestal genetische basis: meestal autosomaal recessief, sommige X-gebonden vermoeden bij: o verhoogde gevoeligheid o slecht bijkomen in gewicht o tumor ontwikkeling o ontwikkeling zeldzame infecties o chronische long- en huidontstekingen o recurrente respiratoire infecties Lymfoïde immunodeficiëntie Severe combined ID - X-SCID c-keten defect - RAG deficiënties herschikking genen - JAK-3 deficiëntie signaaltransductie van cytokinen - Bare lymfocyte deficiëntie MHC II Mindere ernstige ID (antistofdefecten) - Wiskott-ALdrich syndroom defect in CD43 (glycoprot lymfocyten) - Defect in IFN-gamma R defect in celgebonden imm & afweer tg mycobact - X-gebonden agammaglobulinemie afw IgG regelmatig toedienen immunoglobulines - Job syndroom hyper-IgE syndroom Falen thymusontwikkeling Di george syndroom ID Typische gelaatsafwijkingen Hypoparathyroïdie Congenitale hartafw Myeloide afwijkingen Defecten van: fagocytose celmotiliteit adherentie killing recurrente infecties - Leukocyte adhesion deficiency - Chronic granulomatous disease - G6PD deficiëntie - Chediak-Higashi syndroom Defecten in complementsysteem Behandeling: A substitutie defecte eiwit B vervanging onbrekende celsoort of cellijn C gentherapie plasmaproducten transfusie of celtherapie SECUNDAIRE IMMUNODEFICIENTIES Verworven defecten vd immuniteit cellen immuunsysteem aangegrepen dr infecties Virussen: - HIV - EBV - mazelen Chemische substanties 44. Leg 4 immunologische technieken uit en hun toepassing in de geneeskunde PRECIPITATIEREACTIE Ag + AB vormen samen onoplosbaar complex Gewone immunodiffusie in agar Laag agar met gaatjes in geponsd (1 centraal rest op gelijke afstand errond) Centraal: mengsel antigenen Perifeer: verscheidende antisera (tegen verschillende Ag’en) Ag en Ab migreren centrifugaal van hun eigen gaatje weg En ontmoeten elkaar pop deze manier aanw in equivalente conc: precipitatie: Ag-Ab complex Counter-immunoelectroforese Radio-immunoprecipitatie RIP (RIA, ELISA, Western-Blotting) opsporen antigen/antilichaam ahv antilichaam/antigeen RADIO IMMUNOASSAY gebruik radio-actief gemerkt AB of antigeen opsporen antigenen of antilichamen Dubbele antistofmethode competitie reactie Staal in contact met gekende hoeveelheid AB toevoeging bepaalde hoeveelheid radioactief Ag deze zal binden op vrije Ig’en toevoeging AB tegen Ig neerslag bepaling radio-activiteit B Dezelfde reactie w uitgevoerd met een Ag vrij staal B0 hierdoor kan de een verhouding bepaald w, waaruit de aanw hoeveelheid Ag bepaald kan worden 1 – B/B0 Sandwich-methode (HBsAg) Buisje polystyreen binnenzijde gecoat met HBsAb staal in buisje: HBsAg hecht op wand wassing toevoegen gekende hoeveelheid radioactief Ag RA Ag bindt vrije plaatsen wassing meten radio-activiteit 1 – B/B0 ~maat aanw Ag ELISA = enzyme linked immunosorbent assay detectie antigeen of antistof nodig: Ag/AB gebonden aan vast substraat Geschikte antistof geconjugeerd aan enzyme detecteerbaar dr kleurreactie Vb peroxidase A) sandwich methode voor detectie antigeen Microtiterplaten waarvan alveoolbodems gecoat met spec AB + aliquot onbekend serummonster => hoeveelheid AB bezet + standaard hoeveelheid enzyme geconjugeerd HBsAg => bindt in de mate dat antigeen gebonden is wassing + substraat van enzyme toegevoegd kleuring in de mate dat substraat gebonden is B) sandwich methode voor detectie antilichaam Microtiterplaten waarvan alveoolbodems gecoat met spec AB + gekende hoeveelheid antigeen + aliquot onbekend serummonster => hoeveelheid AB bezet + standaard hoeveelheid enzyme geconjugeerd HBsAB => inname vrije plaatsen wassing + substraat van enzyme toegevoegd kleuring in de mate dat substraat gebonden is C) indirecte ELISA methode voor detectie van antistoffen Microtiterplaat met alveolen gecoat met antigeen + aliqout met onbekende antistofmonster + enzyme-geconjugeerde anti-humane-immuun-globuline-antistof toe => bindt in de mate dat eerste antistof gebonden was wassing + substraat enzyme kleuring WESTERN BLOTTING opsporen Ag ahv gemerkt AB 1 denaturatie virale prot: verhitting & SDS 2 gelelectroforese: scheiding vgl molecule gewicht 3 blotting op nitrocellulose membraan 4 incubatie met opl met gemerkte AB’en (Radioactief of enzyme merker) 5 zichtbaar worden antigenen 45. Leg het principe van de complementbindingsreactie uit en geef enkele toepassingen * Titer bepaling Laatste conc met volledige inhibitie hemagglutinatie = titer * bepaling aanwezigheid van antistoffen in een serum * opsporen van antistoffen tegen virussen. AB + AG vormt complex Op dit complex kan complement binden 1 serum verwarmen zodat eigen complement geïnactiveerd w 2 serum + antigeen 3 toevoegen gekende hoeveelheid complement 4 op laten gaan reactie met Ag & fixatie complement 5 toevoegen hemolytische systeem (SRBC + hemolysine/anti-rbc-IgG) 6 hemolyse: nog ongebonden complement aanw: gn CF AB gn hemolyse: alle complement op: aanw CF AB Klassieke activatie weg complementsysteem Binding van AB aan pathogeen leidt tot activatie van het complementsysteem: Dit leidt tot: Opsonisatie (C3b) activatie wbc (C3a en C5a) lysis (vorming hydrofobe tunnel) Hechting C1 aan gebonden AB activatie C1r & C1S (ser protease) klieving C4: C4a & C4b C4b oppervlakte gebonden: bindingsplaats C2 C2 ook gekliefd dr C4b => C4bC2a = C3 convertase C3 C3a & C3b: C4b2a3b = C5 convertase C5 C5a & C5b C5b bindt C6 C5aC6 bindt C7 (intercaleert in hydrofobe membranen) C8 complexeert verschillende C9 monomeren => tunnelstructuur celinhoud loopt weg : pathogeen onschadelijk Deze lysis reactie kan ook gebeuren op rbc wanneer deze in contact worden gebracht met AB tegen hun oppervlakte antigenen. Deze hemolyse reactie wordt in de serologische labo’s gebruikt. 46. Bespreek de technieken en toepassingen van ELISAs detectie antigeen of antistof nodig: Ag/AB gebonden aan vast substraat Geschikte antistof geconjugeerd aan enzyme detecteerbaar dr kleurreactie Vb peroxidase A) sandwich methode voor detectie antigeen Microtiterplaten waarvan alveoolbodems gecoat met spec AB + aliquot onbekend serummonster => hoeveelheid AB bezet + standaard hoeveelheid enzyme geconjugeerd HBsAg => bindt in de mate dat antigeen gebonden is wassing + substraat van enzyme toegevoegd kleuring in de mate dat substraat gebonden is B) sandwich methode voor detectie antilichaam Microtiterplaten waarvan alveoolbodems gecoat met spec AB + gekende hoeveelheid antigeen + aliquot onbekend serummonster => hoeveelheid AB bezet + standaard hoeveelheid enzyme geconjugeerd HBsAB => inname vrije plaatsen wassing + substraat van enzyme toegevoegd kleuring in de mate dat substraat gebonden is C) indirecte ELISA methode voor detectie van antistoffen Microtiterplaat met alveolen gecoat met antigeen + aliqout met onbekende antistofmonster + enzyme-geconjugeerde anti-humane-immuun-globuline-antistof toe => bindt in de mate dat eerste antistof gebonden was wassing + substraat enzyme kleuring 47. Transplantatie: immunologie en toepassingen Transplantatie = overplanting of inenting van weefsel of (een gedeelte van) een orgaan op een andere plaats in het lichaam of naar een ander lichaam Hierin onderscheiden we drie situaties: 1 autograften: overplanting in het lichaam 2 allograften die immunologisch onzichtbaar zijn 3 allograften 1 autograften Deze bezitten enkel lichaamseigen antigenen en zijn dus zijn onwaarschijnlijk een immuunrespons op te roepen. Vb: huidtransplantatie, borstheropbouw, … Ééneigige tweeling, ingeteelde proefdieren 2 allograften die immunologisch onzichtbaar zijn Hier treedt tolerantie op dankzij de immunologisch ignorantie. Vb: corneatransplant 3 allograften Hierbij zal men de kans op afstoting proberen te minimaliseren door de greffe zo hard mogelijk te laten lijken op de acceptor. Hierbij tracht men tot een tamelijke overeenkomst qua HLA antigenen te komen. Een perfecte overeenstemming is bijna nooit mogelijk. Daarom zal men de afstoting trachten te remmen door immunosuppressieve therapie. - monoclonale AB knn graft-rejectie responsen onderdrukken - blokkage van c-stimulatie signalen kan anergie induceren vb cyclosporine A voorbeelden: long hart lever beenmerg huid bloed pancreas nier HLA ABO en HLA ABO en Rh ABO en HLA voor optimale overeenkomst: weefseltypering: - antisera : serologie en FACS analyse - cellulaire methoden : MLR - genetische diagnostiek: PCR & southern hoger belang HLA-D locus (MHC II) dan MHC I Spijtig genoeg kan er bij transplantatie een graft-vs-host reactie optreden. Bij weefsel nog immuuncompetente cellen gastheer via HLA herkenning aanvallen Tegengaan dr * doden T-lymfocyten * elimineren T lymfocyten * gebruik immunosuppressive 48. Mechanismen van tolerantie en klinisch nut van inductie van tolerantie Inleiding Immuunsysteem is gebaseerd op het onderscheiden tss lichaamsvreemd en lichaamseigen. Hiertoe worden cellen die reageren op lichaamseigen antigenen uitgeschakeld. Deze uitschakeling kan zowel centraal als perifeer gebeuren. Deze tolerantie geldt enkel voor lichaamseigen antigenen, wat mogelijk problemen kan opleveren bij transplantatie. Aangeboren immuniteit macrofaag onderscheid tss suikerstructuren eigen en vreemd dmw specifieke suikerherkennende R (lectinen) veranderde suikerstructuren van eigen cellen w als vreemd herkend - oude rbc - ontaarde kankercellen complementsysteem: binding met “aberrante” suikers Adaptieve immuniteit repertorium AB en TCR tegen antigenen Tolerantie = onresponsiviteit tegen eigen epitopen Centrale tolerantie Thymus: ° diversiteit aan TCR corticale epitheliale cellen dragen MHC-antigenen geladen met self peptides interdigiterende dendritische cellen: zelf-antigeen presentatie ontwikkelende thymocyten komen in contact met heel scale lichaamseigen Ag sterke activatie: APOPTOSE = negatieve selectie lage affiniteit: positieve selectie uitrijping tot CD4+ of CD8+ gn stimulatie: dood dr nerglecht 10% van de lymfocyten tegen self peptides overleven de selectieronden. Toch gn 10% autoimmuunziek, dank zij perifere tolerantie. Perifere tolerantie Tolerantie dr ignorantie Autoreactieve lymfocyt weet nt dat Ag bestaat dr de barrières: - bloed hersen barrière - bloed testis barrière - avasculaire ooglens Zo is vb myeline B in hersenweefsel nt zichtbaar voor adaptieve immuunsysteem. Zolang de barrière nt drbroken w komt lymfocyt nooit in contact met lichaamseigen antigen en is er geen probleem. Dit feit geeft geeft een aantal klinische voordelen: Zo is corneatransplantatie zeer goed uitvoerbaar, doordat het adaptief immuunsysteem nl nooit in contact komt met de cornea, waardoor donor en acceptor geen compatibiliteits problemen hebben op dat gebied. Clonale anergie Er zijn 2 aparte signalen nodig voor de activatie van lymfocyten 1 het zien van het “passende” antigeen 2 celadhesiemoleculen, cytokinen Wanneer dat tweede signaal nt aanwezig is, zal het aanwezige antigeen gn reactie uitlokken. Ook B lymfocyten w uitgeschakeld indien zij in de periferie in contact komen met hoge conc zelf-Ag. Wanneer deze systemen van clonale anergie en immunologische ignorantie verstoord worden, leiden zelf-reactieve lymfocyten tot auto-immuun aandoeningen Vb -rheumatoïde arthritis -diabetes mellitus -MS -… Een immunogene trigger leidt tot een hele cascade van gebeurtenissen (zie schema laatste les). Elke stap heeft zijn activatoren en zijn inhibitoren. Wanneer je een immuun respons wil vermijden op een transplantatie (met enkel nog onbekende Ag en aanvaardde Ag’en), kan je op deze factoren inwerken. (creatie status van anergie) Bij transplantatie gebruikt men monoklonale AB tegen: - CD3 molecule van TCR complex - Anti-TAC (anti IL2 R) CD4 ICAM-1 LFA-1 TNF alfa INF gamma IL2 In dierexperimenten heeft men gevonden dat de orale toediening van antigenen kan leiden tot tolerantie. De eerste experimenten voor ptn met MS zijn niet duidelijk qua resultaat. 49. Bespreek in grote lijnen hoe het immonologisch repertoire ontstaat Er zijn twee componenten aan onze immunologisch repertoire. Aan de ene kant hebben we de TCR’en, langs de andere kant de antilichamen geproduceerd door B lymfocyten. Wat overeenkomt bij deze beiden, is het feit dat de producerende cel gestimuleerd w tot proliferatie wanneer het complementaire antigen ten tonele verschijnt. Het immunologische repertoire is ongelofelijk uitgebreid. Een noodzakelijk feit om te kunnen reageren te het hele scala aan mogelijke antigenen. Deze uitgebreidheid w bereikt door: - multipele genen - somatische mutaties - somatische recombinaties Differentiatie van B lymfocyten 1 lymphoide cel Partiële zware keten gen herschikking 2 pro-B cel Volledige zware keten gen herschikking 3 pre B cel µ zware keten + surrogaat lichte keten Lichte keten gen herschikking (eerst kappa indien faalt lambda) 4 immature B cel mIgM Veranderingen in RNA verwerking 5 mature B cel mIgM + mIgD Antigen stimulatie 6 geactiveerde B cel Differentiatie 7 IgM-secreterende plasma cellen IgM 7’memory B cellen (verschillende isotypen) 7’’ plasmacellen voor verschillende isotypen AB (IgG, IgA, IgE) De variatie w geleverd dr: 1) verscheidene germ-lijn V, D en J gen segmenten 2) onderlinge recombinatie tss deze verschillende segmenten 3) junctionele flexibiliteit: de recombinatie met J segment is inprecies wat extra variabiliteit inhoudt (deel van hypervariable regio) 4) nucleotide additie in P regio tss J en D regio: dr variabele klieving dr endonuclease 5) nucleotide additie in N-regio tss J en D regio: extra toevoeging nucleotiden dr een terminaal deoxynucleotidyl transferase 6) somatische hypermutatie vervangen individuele nucleotiden in VJ en VDJ eenheden in germinale centra selectie dr Ag activatie: affiniteitsmaturatie 7) combinatie tss lichte en zware keten en dan hebben we het nog eens niet gehad over class switching. T cel receptoren TCR diversiteit gegeneerd zoals AB diversiteit mr zonder somatische mutatie 1 germ-line alfa-keten DNA 2 herschikt alfa-keten DNA + 1 germ-line beta-keten DNA 2 herschikt beta-keten DNA => prot product: alfabeta heterodimeer Alfa: Herschikking tss L - V – D – J segmenten Beta: Herschikking tss L – V – D – J segmenten combinatorial joining of variable-region gene segments: VDJ en VJ alternatieve joining van delta keten gen segmenten: VDDJ junctionele flexibiliteit R-regio nucleotide additie N-regio nucleotide 50. Antigeen-antistofcomplexvorming: nut in vivo en toepassingen in vitro specifieke herkenning van antigenen effector fct: -complementactivatie -receptoractivatie -enzymatische activiteit In vivo AB doodt micro-organisme niet opzichzelf. Hiertoe zijn andere proteïnen, cellen en weefsels vereist. AB binding (variabele regio’s) zorgt voor de herkenning van antigeen, daarbij zijn er nog effector functies die resulteren van de heavy chains cte regio’s. Vier algemene functies en een vijfde voor IgE: 1 opsonisatie promotie van fagocytose: interactie tss Fc R en cte regio van Ig moleculen crosslinking FcR’en: fagocytose 2 activatie van complement (IgM en IgG) C3b aan AB-Ag complex C3b (bindt op cel of complex); receptor op rbc & macrofaag fagocytose perforatie celmembraan 3 ADCC = antibody dependent cell mediated cytotoxicity Fc receptor op NK cellen 4 transcytose doorgave Ig van moeder op foetus AB aan mucosomale opp v resp, GI, urogen tr moedermelk 5 degranulatie basofielen en mastcellen (IgE) bij parasitaire infectie of allergische reactie In vitro Gebruik voor diagnose: immunoassays cytometrie (FACS) immunohistochemie (lichtmicroscoop & EM) Western blot Tracers o Radioactief (follow up behandeling) o Fluorescerend Therapeutisch serotherapie (vb tetanos, Rh factor, Rabies, …) monoclonale AB en derivaten immunotoxine’s: kanker therapie abzymen remmen van biomoleculen: TNFalfa bispecifieke antistoffen Comb Ag kankercel bindend + cytotoxisch (vb CD8 R) -> bijeenbrengen 2 cellen antibody directed enzyme prodrug therapy AB + enzymatische activiteit -> voorlopen (prodrug) -> drug (schadelijk) Lokale aanmaak drug immunocytokinen: koppeling AB met cytokine (TNF) herkennen kankercel: TNF nabij radioimmune conjugaten Behandeling: langdurige bestraling specifieke lokaties Diagnostisch: opsporen metastasen