1342-08_EthPersp_05_Geenens 08-07-2008 11:35 Pagina 222 Wat is politieke gelijkheid? Een denkoefening over democratie en macht 1 Raf Geenens* Naar aanleiding van de Olympische rellen in Londen, Parijs en elders, verklaarde Jacques Rogge not amused te zijn met het geweld. “Wij zijn helemaal voor de vrijheid van meningsuiting”, vertelde hij aan diverse internationale kranten, “mensen mogen gerust protesteren, zolang het maar niet gewelddadig is.”2 De tegenstelling die hij maakt tussen geweld en vrije meningsuiting is bijzonder gemakkelijk en wordt te pas en te onpas uit de kast gehaald. In een democratie mogen mensen blijkbaar op alle mogelijke manieren op politieke kwesties proberen te wegen – gaande van opiniestukken en electorale druk tot betogingen, boycots, lobbyen en propaganda – maar niet met behulp van fysiek geweld. Wie geweld gebruikt, delegitimeert meteen de eigen zaak. Dat werd eens te meer duidelijk bij de rellen in Franse banlieues in het najaar van 2005, toen opstandige jongeren uit HLM-wijken duizenden auto’s in brand staken. Het mogelijke begrip voor hun politieke machteloosheid ten spijt, verbrandden ze daarmee meteen ook alle potentiële steun en sympathie van de Franse bevolking. De overtuiging dat sommige politieke drukkingmiddelen toegestaan zijn en andere niet, is een belangrijk element van onze gedeelde politieke cultuur. Maar de grens is niet altijd zo gemakkelijk te trekken. In de praktijk komen collectieve beslissingen over maatschappelijke kwesties immers op een erg complexe manier tot stand. Om te beginnen zijn er burgers, experts en politici die ideeën en argumenten aanbrengen op diverse publieke fora. Maar daarnaast zijn er ook georganiseerde pressiegroepen die het beleid proberen te beïnvloeden. Tussendoor zijn er peilingen, referenda en eventueel verkiezingen of een stemming in het parlement. Achter de schermen vinden er delicate onderhandelingen plaats. Sommige groepen zullen misschien ook proberen met gewelddadige middelen hun standpunt erdoor te duwen. Andere groepen gebruiken dan weer financiële druk of dreigen met economische sancties. Nog anderen zetten een informatiecampagne op en organiseren boycots, stakingen of betogingen. En dan zijn er nog de media die elk een meer of minder vertekende versie van het * Raf GEENENS werkt aan de Onderzoeksgroep Politieke Filosofie van de H.U.Brussel en is doctoraatsstudent aan het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte van de K.U.Leuven. E-mail: [email protected], [email protected] Ethische Perspectieven 18 (2), 222-241; 10.2143/EPN.18.2.2030838 © 2008 by Ethische Perspectieven. All rights reserved. 1342-08_EthPersp_05_Geenens 08-07-2008 11:35 Pagina 223 conflict ten tonele voeren. Binnen dat kluwen is het niet gemakkelijk om te oordelen waar de grens tussen het democratische en het niet-democratische juist getrokken moet worden. Bij het vormen van ons oordeel daarover baseren we ons niet alleen op morele ideeën, bijvoorbeeld over de ontoelaatbaarheid van geweld, maar ook en vooral op politieke ideeën, onder meer op het idee van volkssoevereiniteit. Een essentieel kenmerk van democratische regimes luidt immers dat de beslissingsmacht er niet in handen is van een kleine groep potentaten of specialisten, maar toebehoort aan het volk, aan ons allemaal dus. Bijgevolg geloven we – terecht – dat beslissingen tot stand horen te komen in procedures die alle deelnemers gelijk erkennen. In principe moeten we allemaal inbreng kunnen hebben in het proces waarin onze gezamenlijke beslissingen tot stand komen. Het idee van politieke gelijkheid verwijst naar die principiële gelijkheid in de collectieve besluitvorming en is in die zin duidelijk onderscheiden van bijvoorbeeld economische of materiële gelijkheid. Maar in tegenstelling tot economische gelijkheid is politieke gelijkheid moeilijk te meten. Het is een criterium dat per definitie onnauwkeurig is. In sommige gevallen vinden we dat mensen terecht gebruik maken van hun recht op inspraak, maar op andere momenten vinden we dat bepaalde groepen zodanig veel inspraak hebben dat de macht ons eigenlijk ontnomen wordt. In de praktijk is het dus moeilijk om te onderscheiden tussen gerechtvaardigde middelen om op de besluitvorming te wegen en drukkingmiddelen die in tegenspraak zijn met de intuïties achter het idee van democratische gelijkheid. In wat volgt onderzoek ik enkele van de conceptuele problemen die ontstaan wanneer we het begrip politieke gelijkheid concreet proberen in te vullen. 1. Democratie als gesprek Het vertrekpunt van deze denkoefening is het ‘deliberatieve model’ van democratie, waarvan de voornaamste vertegenwoordiger de Duitse filosoof Jürgen Habermas is.3 Dit model geeft een specifiek antwoord op de vraag hoe burgers in een democratie hun soevereiniteit dienen uit te oefenen. Opdat beleid echt democratisch zou zijn, aldus Habermas, volstaat het niet dat er periodiek verkiezingen of referenda worden gehouden. Democratische besluitvorming moet in de eerste plaats het resultaat zijn van een open debat waaraan alle burgers als gelijken kunnen deelnemen. In het deliberatieve model wordt democratie primair begrepen als een voortdurend gesprek van de samenleving met zichzelf. Ethische Perspectieven 18 (2008)2, p. 223 1342-08_EthPersp_05_Geenens 08-07-2008 11:35 Pagina 224 Dat betekent daarom nog niet dat iedereen voortdurend actief hoeft deel te nemen aan dat gesprek. Het deliberatieve model doet niet zozeer een oproep tot algemene participatie (zoals in het model van participatieve democratie), maar benadrukt de noodzaak van een vrije circulatie van ideeën en argumenten doorheen de samenleving. Die vrije circulatie verloopt via twee sporen. Op informele manier is er de voortdurende uitwisseling van ideeën in de publieke sfeer in de allerbreedste zin van het woord, gaande van toogdiscussies tot televisiedebatten. Daarnaast zijn er de meer formele beslissingsorganen, denk aan commissies, parlementen en officiële overlegorganen. Langs deze twee sporen kunnen thema’s, noden en argumenten vanuit de hele samenleving aan de oppervlakte komen en doorstromen naar de geïnstitutionaliseerde besluitvorming. Deliberatieve democratie is een pleidooi voor het optimaliseren van dat collectieve gesprek. Dat kan enerzijds door het oplossen van bestaande knelpunten. Al te vaak dringt de invloed van macht, geld of getal immers door in de deliberatie en misvormt dit het gesprek, zodat legitieme problemen en argumenten feitelijk ongehoord blijven. In plaats daarvan zou de doorstroming van rationele argumenten bevorderd moeten worden, zodat de deliberatie strikt redelijk verloopt. Anderzijds beveelt deliberatieve democratie ook allerlei nieuwerwetse structuren aan die dat gesprek inclusiever kunnen maken, zoals burgerraden of zogenaamde ‘deliberatiedagen’. Dit zijn speciaal georganiseerde zondagen (bijvoorbeeld een of twee weken voor belangrijke verkiezingen) waarop burgers bijeengeroepen worden om samen met specialisten te discussiëren over prangende maatschappelijke vraagstukken en zo een beter geïnformeerde stem uit te brengen. Niet alleen beter geïnformeerd in de zin dat ze een beter technisch inzicht verworven hebben in politieke kwesties, maar ook in de zin dat ze in een dergelijk gesprek de kwestie vanuit verschillende hoeken hebben leren bekijken. Enkel op die manier kunnen mensen bewuste politieke keuzes maken en daadwerkelijk soeverein zijn. Een essentiële voorwaarde voor democratisch zelfbestuur is dus een machtsvrije circulatie van argumenten, waarvan alle dwang en beïnvloeding zijn uitgesloten en waaraan alle burgers, actief of passief, direct of indirect, kunnen deelnemen. In een ideale deliberatieve democratie zou de politieke besluitvorming volledig verlopen doorheen een veelheid aan deliberatieve fora. Het politieke middel waarover burgers dan beschikken om hun macht uit te oefenen, is deelname aan de rationele deliberaties waarin collectieve beslissingen tot stand komen. De soevereiniteit van het volk wordt in dat geval niet langer belichaamd in een concrete persoon of een beperkt aantal instellingen, maar trekt zich terug in de intersubjectieve procedures waarin de Ethische Perspectieven 18 (2008)2, p. 224 1342-08_EthPersp_05_Geenens 08-07-2008 11:35 Pagina 225 samenleving met zichzelf communiceert. In die procedures, en dat is de reden waarom het democratische procedures zijn, zou iedereen ook echt gelijk zijn. In een ideaal, redelijk debat telt immers enkel de inhoud en heeft iedereen dus een gelijke kans om ideeën naar voor te schuiven en mee de gezamenlijke beslissing vorm te geven. 2. Politiek gaat over macht! Wie het deliberatieve ideaal bekijkt en tegelijk één oog gericht houdt op de echte politiek, kan niet anders dan struikelen over de discrepantie tussen het model en de dagelijkse realiteit. Kijk, zegt de scepticus, de eigenlijke politiek speelt zich helemaal niet af op die plaatsen waar er een rationeel en open debat gevoerd wordt. Verborgen achter de façade van redelijkheid en goed beleid schuilt een uitgebreid netwerk van machtsverhoudingen, een dynamisch netwerk waarin iedereen in staat is kleinere of grotere hoeveelheden invloed uit te oefenen op de anderen. Er worden campagnes gevoerd en fondsen geworven, allerlei verenigingen proberen hun belangen door te duwen, persoonlijke en collectieve loyaliteiten doorkruisen elke discussie, partijen onderhandelen tegen elkaar, pressiegroepen lobbyen dat het een lieve lust is, enzovoort. Zoals realistische politicologen keer op keer opmerken, zitten alle mannen en vrouwen die zich op belangrijke plaatsen in het staats- of economisch apparaat bevinden, tot hun enkels vast in dit modderige netwerk.4 In zekere zin maken we zelfs allemaal deel uit van dat netwerk. Via de mensen die we kennen en de dingen die we doen, heeft iedereen wel een beetje sociale macht ter beschikking. Al is die macht alles bij elkaar natuurlijk zeer ongelijk verdeeld doorheen de maatschappij. De officiële politieke instituties en procedures voeren slechts een beperkte correctie uit op die informele circulatie van macht. Een van de voornaamste correcties die worden aangebracht, zijn verkiezingen en referenda. Op die momenten wordt de politieke gelijkheid, zoals beloofd door het democratische ideaal, zorgvuldig gerealiseerd: iedereen krijgt precies één stem. Ook de beschermde plaatsen waar er écht gedelibereerd kan worden – dat wil zeggen, waar standpunten en beleidsopties op een redelijke manier tegen elkaar kunnen worden afgewogen – en die dus het deliberatieve ideaal benaderen, kunnen begrepen worden als een correctie op de niet-officiële machtsstromen. Maar dergelijke plaatsen zijn zeldzaam. Zodanig zeldzaam zelfs, dat sommigen beweren dat een deliberatief model van democratie volkomen onzin is. De bekende filosoof Michael Walzer bijvoorbeeld is bijzonder kritisch ten aanzien van het deliberatieve ideaal, dat volgens hem niets begrijpt van waar het in politiek eigenlijk om Ethische Perspectieven 18 (2008)2, p. 225 1342-08_EthPersp_05_Geenens 08-07-2008 11:35 Pagina 226 te doen is.5 Het deliberatieve model verliest volgens Walzer zowat alle activiteiten uit het oog die de kern van het politieke leven uitmaken. Die activiteiten vallen immers geenszins onder de noemer deliberatie. Walzer denkt daarbij niet alleen aan duistere achterkamerpraktijken, maar ook aan betogingen, het mobiliseren van kiezers, het groeperen van gelijkgezinden, drukkingsgroepen oprichten, stemmen en – niet te vergeten – besturen. Het politieke leven is dusdanig divers dat een deliberatief model ervan volkomen implausibel is, aldus Walzer. Ook andere filosofen wijzen erop dat de vernauwing van het politieke leven tot deliberatie volstrekt onrealistisch is. John Dryzek bijvoorbeeld benadrukt dat de manier waarop het beleid in een moderne samenleving tot stand komt onvermijdelijk veel complexer is dan Habermas laat uitschijnen.6 Politiek – zelfs in onze geciviliseerde, westerse democratieën – gaat niet over de circulatie van redelijke argumenten, maar over de circulatie van macht. En die circulatie verloopt op een dusdanig ingewikkelde manier dat het model van deliberatieve democratie niet alleen onrealiseerbaar is, maar eigenlijk elke relevantie verliest. Wie de politieke macht op een meer gelijke manier wil verdelen, zal dus andere, meer realistische voorstellen moeten doen. 3. Deliberatieve democratie en de circulatie van macht De kritiek als zou het deliberatieve model uit het oog verliezen dat het in politiek eigenlijk gaat over macht, is eigenlijk niet helemaal terecht. Alvast volgens Jürgen Habermas zelf is deliberatieve democratie tegelijk ook een model van machtscirculatie, een model waarbinnen voldoende conceptuele ruimte is voor realpolitische noties zoals macht en dwang. Habermas erkent met name ‘communicatieve macht’, ‘administratieve macht’ en ‘structureel geweld’. Het is natuurlijk vooral die eerste vorm van macht (communicatieve macht) die een sleutelrol speelt in Habermas’ model. Communicatieve macht is immers de macht die ontstaat wanneer mensen in gesprek met elkaar tot een gedeeld inzicht komen. Habermas ontleent die opvatting van macht grotendeels aan Hannah Arendts klassieke essay On Violence, waarin Arendt haar bekende terminologische onderscheid invoert tussen ‘macht’, ‘autoriteit’ en ‘geweld’.7 ‘Macht’ verwijst in Arendts filosofie naar het menselijke vermogen om ‘samen te handelen, en verschijnt wanneer mensen in groep bijeenkomen en een gemeenschappelijke overtuiging delen. Dergelijke macht, die zich bijvoorbeeld toont op momenten van geweldloos verzet, behoort nooit toe aan een individu maar altijd aan een groep en blijft maar bestaan zolang de groep bestaat. Macht in deze betekenis is voor Arendt het centrale fenomeen van het Ethische Perspectieven 18 (2008)2, p. 226 1342-08_EthPersp_05_Geenens 08-07-2008 11:35 Pagina 227 politieke leven. Naast macht onderscheidt Arendt ‘autoriteit’. Autoriteit kan zich wel degelijk situeren in individuele personen (zoals in de ouder-kind relatie of in de leraarleerling relatie) maar kan zich net zo goed situeren in instanties zoals religieuze vieringen of de Romeinse senaat. Kenmerkend is dat autoriteit een vorm van erkenning impliceert die gebaseerd is noch op gedeelde overtuigingen, noch op dwang. De belangrijkste voorwaarde voor autoriteit is daarentegen respect, respect voor de leraar of voor de senaat als instituut. ‘Geweld’ ten slotte, Arendts derde categorie, kenmerkt zich door zijn instrumentele karakter: geweld of fysieke dwang past altijd in een doelmiddelen strategie. Typerend voor doel-middelen situaties is het risico dat het doel nooit bereikt wordt omdat de middelen een doel op zich worden, of omdat de middelen het aanvankelijke doel tegenspreken en onbereikbaar maken. Habermas neemt van Arendt het fundamentele onderscheid over tussen enerzijds macht en anderzijds geweld. Habermas’ ideaaltype van een herrschaftsfreie dialoog steunt op Arendts beeld van mensen die met behulp van argumenten tot gedeelde inzichten komen en op die manier een vorm van politieke macht genereren die onmogelijk tot stand kan worden gebracht door dwang of beïnvloeding. Daar tegenover staat de categorie geweld of dwang, die hij uitbreidt tot alle vormen van medewerking die gebaseerd zijn op strategische overwegingen, zoals winstbejag of angst voor represailles. Deze tweedeling staat centraal in Habermas’ maatschappijbeeld. Meer dan Arendt is Habermas zich immers bewust van het feit dat politiek meer is dan praten alleen. Onze complexe maatschappij kan niet buiten een uitgebreid staatsapparaat dat regels uitvaardigt voor het samenleven en een administratie die, desnoods met dwang, toeziet op de naleving ervan. Hij spreekt daarom van ‘communicatieve macht’ en ‘administratieve macht’. Communicatieve macht is de macht die wordt opgebouwd in de gedachtewisseling tussen mensen: gaande van cafégesprekken tot debatten op televisie. In al die gesprekken worden opinies uitgewisseld en verspreiden ideeën zich doorheen de samenleving. Op die manier wordt er een potentieel aan (communicatieve) macht opgebouwd dat door de bewindvoerders maar moeilijk kan genegeerd worden. Die bewindvoerders van hun kant, die aan het hoofd staan van een robuust overheidsapparaat, maken gebruik van wat Habermas administratieve macht noemt. Dit is de macht die de regering en de overheidsadministratie ter beschikking hebben om het beleid uit te voeren. Dit is uiteraard geen ‘macht’ meer in de Arendtiaanse zin van het woord; achter de regels die worden uitgevaardigd schuilt immers altijd de mogelijkheid van dwang en zelfs geweld. Habermas benadrukt vooral het belang van een vlotte doorstroming van communicatieve macht naar administratieve macht. Doorheen een hiërarchische reeks Ethische Perspectieven 18 (2008)2, p. 227 1342-08_EthPersp_05_Geenens 08-07-2008 11:35 Pagina 228 deliberatieve fora en uiteindelijk ook doorheen referenda en verkiezingen wordt de communicatieve macht van het volk omgezet in administratieve macht. In elke tussenstap wordt de communicatieve macht gefilterd volgens het criterium van het sterkere argument. Enkel de ideeën die standhouden doorheen al deze filters of sluizen sturen uiteindelijk het beleid en worden dus omgezet in concrete wetten en richtlijnen, dat wil zeggen, in administratieve macht. Zo ontstaat een beeld van machtscirculatie: communicatieve macht wordt opgebouwd in allerlei informele gesprekken, stroomt doorheen verschillende sluizen hogerop, in steeds meer formele fora, om uiteindelijk via de top van de maatschappelijke besluitvorming (denk aan parlement en regering) en met behulp van het rechtsmedium te worden omgevormd in administratieve macht. Op die manier is het uiteindelijk de samenleving die zichzelf stuurt en bestuurt. Bovendien kunnen ook de meer ‘modderige’ kanalen waarlangs macht zich verplaatst (de sociale netwerken, de belangengroepen) begrepen worden als een drager voor communicatieve macht. Niemand kan immers macht opbouwen zonder enigszins te steunen op ideeën en gedeelde overtuigingen – ongeacht hoezeer dat communicatieve element ook vertroebeld is door andere motieven. Er is geen enkele plaats, hoe ‘modderig’ ook, waar er macht ontstaat zonder dat er tegelijk ook gebruik wordt gemaakt van argumenten. Het deliberatieve model is daarom perfect verzoenbaar met allerlei minder deliberatieve middelen die burgers gebruiken om thema’s op de agenda te krijgen. Zolang er maar voldoende sluismomenten zijn: momenten waarop enkel het sterkste argument als criterium gehanteerd wordt en waarop de diverse ideeën en opinies op hun inhoudelijke deugdelijkheid getest worden, zodat enkel de echt redelijke argumenten doorstromen naar een hoger niveau. De redelijkheid van het debat functioneert dan als een filter, alle niet te rechtvaardigen standpunten worden weggefilterd. Naast communicatieve en administratieve macht voert Habermas nog een derde belangrijke categorie in: structureel geweld. Daarmee bedoelt hij geen zichtbaar, fysiek geweld, maar wel de mechanismen die de redelijke uitwisseling van argumenten verstoren en vervormen. Deze opereren veelal onzichtbaar en zijn er vaak verantwoordelijk voor dat mensen een vertekend beeld hebben van hun eigen situatie en de politieke of structurele oorzaken ervan. Propaganda of het misbruiken van een machtspositie kunnen ervoor zorgen dat ongefundeerde argumenten niettemin aanvaard worden, of dat andere, in feite erg legitieme bekommernissen van de agenda gehouden worden. Wanneer de communicatie systematisch vertekend wordt door dergelijk structureel geweld, geloven mensen ten onrechte dat ze zich Ethische Perspectieven 18 (2008)2, p. 228 1342-08_EthPersp_05_Geenens 08-07-2008 11:36 Pagina 229 op vrije manier een oordeel gevormd hebben en komen ze tot illusoire overtuigingen. Dergelijk geweld is volgens Habermas in flagrante tegenspraak met het idee van democratie. Langs deze weg dringen immers allerlei prepolitieke ongelijkheden door in het debat en verstoren zo de gelijkheid van de deelnemers die nochtans altijd principieel verondersteld is in een redelijke uitwisseling van argumenten. Het deliberatieve model beseft dus terdege dat reële politiek alles te maken heeft met de circulatie van macht doorheen de samenleving. Wat deliberatieve democratie daarenboven te bieden heeft, zijn criteria om te onderscheiden tussen meer en minder legitieme machtsstromen. Het model zegt aan welke vereisten de circulatie van macht idealiter zou moeten voldoen. In principe zou in de publieke sfeer uitsluitend communicatieve macht mogen worden opgebouwd, want enkel op die manier kan de gelijkheid van de burgers in de besluitvorming gegarandeerd worden. Manipulatie, beïnvloeding en retoriek moeten daarom zoveel mogelijk worden uitgesloten. Het model hoeft daarbij niet, op implausibele wijze, te veronderstellen dat een volledig machtsvrije discussie mogelijk is. Het deliberatieve model is juist bedoeld om in een wereld waarin er sowieso allerlei soorten macht circuleren, een ideaalbeeld te bieden waarnaar gekeken kan worden bij het bekritiseren van bestaande instellingen of bij het ontwerpen van totaal nieuwe besluitvormingsprocedures, zoals dat momenteel bijvoorbeeld gebeurt op het Europese niveau.8 4. Is deliberatie een wenselijk ideaal? Indien deliberatieve democratie een kritisch instrument is, bedoeld om wanpraktijken bloot te leggen en een richting aan te geven voor toekomstige veranderingen, dan is de opmerking als zou het geen oog hebben voor de politieke realiteit, misplaatst. Heel wat auteurs beweren echter dat het probleem daarmee niet is opgelost. Het probleem is immers niet zozeer de afstand tussen ideaal en werkelijkheid, zo suggereren ze, maar veeleer de tekortkomingen in het ideaal zelf. Is het wel aangewezen om onze democratische instellingen te laten evolueren in de richting die het deliberatieve model aangeeft? Is het wenselijk om van het redelijke debat de voornaamste weg te maken waarlangs burgers het beleid kunnen bepalen? En vooral: zou een dergelijk debat daadwerkelijk de democratische gelijkheid van die burgers kunnen garanderen? Onder meer Iris Marion Young, Lynn Sanders en Jane Mansbridge staan bijzonder sceptisch ten aanzien van de claim dat in een ideale deliberatieve democratie de principiële gelijkheid van alle deelnemers gerealiseerd zou zijn.9 Ethische Perspectieven 18 (2008)2, p. 229 1342-08_EthPersp_05_Geenens 08-07-2008 11:36 Pagina 230 De kern van het probleem, zo beweren ze, is dat deliberatie intrinsiek ongelijk is, omdat het bepaalde groepen benadeelt of zelfs uitsluit. Indien politiek beperkt zou worden tot strikt redelijk delibereren, dan zouden heel wat mensen (en hun meningen) uit de boot vallen. Het is daarom essentieel dat burgers ook langs andere wegen hun soevereiniteit kunnen uitoefenen. Deze auteurs duiden alles bij elkaar vier pijnpunten aan in het deliberatieve ideaal. Allereerst is er een risico op ‘externe exclusie’. Deliberatieve fora, aldus Iris Young, trekken hoofdzakelijk een bepaalde laag van de bevolking aan. Zelfs al staan politieke verenigingen, debatavonden en deliberatiedagen in principe open voor iedereen, in de realiteit zullen kwetsbare groepen zoals etnische minderheden of lager opgeleiden minder snel geneigd zijn om deel te nemen. De allereerste stap, zich verplaatsen naar het betreffende forum, is een hindernis die al een ongelijke selectie doorvoert. Ten tweede is er wat Young ‘interne exclusie’ noemt. Daarmee verwijst ze naar het probleem van ongelijkheid in de deliberatie zelf. Niet iedereen is immers even goed in rationeel overleg. De vaardigheden die nodig zijn om een idee publiekelijk uiteen te zetten en met zakelijke argumenten te verdedigen, zijn zeer ongelijk verdeeld. Wie minder mondig van aanleg is, heeft pech. Ook genderongelijkheden dringen door tot in de meest formele deliberaties. Uit empirisch onderzoek naar burgerjury’s in rechtbanken blijkt bijvoorbeeld dat vrouwen veel minder aan het woord komen dan mannen tijdens de beraadslagingen. Daar komt bij dat er altijd een dominante taal is. Wie die voertaal minder goed beheerst, staat onvermijdelijk zwakker in de discussie. Kortom, in de meeste deliberaties zal de stem van sommigen veel minder gehoord worden dan de stem van anderen. Ook hier zijn het vaak de groepen die zich sowieso bovenaan op de sociale ladder bevinden die bevoordeeld worden door het deliberatieve proces. Een derde ongewenst effect van deliberatie heeft minder te maken met de betrokkenen zelf, maar alles met de inhoud van hun standpunt. Sommige ideeën zijn nu eenmaal moeilijker te verdedigen in een publiek debat (ideeën die gebaseerd zijn op geloofsovertuigingen bijvoorbeeld) en maken dus weinig kans om als ‘sterkste’ argument de discussie te winnen. De rationaliteit eigen aan de deliberatieve beslissingsprocedure speelt vooral in de kaart van typisch liberale opvattingen.10 Het debat moet gericht zijn op argumenten waarmee iedereen kan instemmen. Maar in omstandigheden van pluralisme trekt dat de discussie onvermijdelijk in de richting van een neutraal beleid, waarbij alles wat betrekking heeft op een substantiële opvatting van het goede leven naar de private sfeer verbannen wordt. Wanneer alleen opinies mogen worden aangebracht die voor iedereen aanvaardbaar zijn en die het standpunt van Ethische Perspectieven 18 (2008)2, p. 230 1342-08_EthPersp_05_Geenens 08-07-2008 11:36 Pagina 231 allen respecteren, helt de beslissing onvermijdelijk over in liberale richting. Deliberatie, als format, heeft dus al een specifieke inhoudelijke voorkeur en behandelt niet alle gezichtspunten gelijk. Bovendien kan het vanuit sommige standpunten verkieslijk zijn om bepaalde dingen net niet publiekelijk te bediscussiëren. Deliberatie is gericht op het realiseren van de vrijheid van iedereen. Maar in sommige gevallen kan het feit dat je iets publiekelijk op tafel moet leggen en verdedigen al een inbreuk zijn op je vrijheid.11 Een vierde en laatste probleem is het ontbreken van inhoudelijke neutraliteit. Geen enkele discussie vertrekt ooit van neutraal terrein. De dingen die alle deelnemers al weten, kunnen de discussie framen. De ideeën en argumenten waarvan iedereen op de hoogte is en die door iedereen als geloofwaardig beschouwd worden, leveren het denkkader aan van een debat. Een debat met veel gelijkgezinden reproduceert daarom onvermijdelijk een bepaald discours – een dominant discours. Een minderheidspositie, zeker wanneer ze een radicaal verschillend denkkader veronderstelt, is onvermijdelijk benadeeld. Omdat deliberatie nooit plaatsvindt in het luchtledige kan het gesprek dus gemakkelijk gedomineerd worden door het perspectief van de meerderheid van de aanwezigen (of door het perspectief van de meest mondige aanwezigen). Zelfs wanneer alle zichtbare vormen van macht en beïnvloeding worden uitgesloten, weerspiegelt de inhoud van een debat vaak de ongelijke machtsverhoudingen van de buitenwereld. Uit deze vier opmerkingen kunnen we besluiten dat deliberatieve besluitvorming een aantal ongewenste neveneffecten heeft. Hoewel de verdedigers van het model er prat op gaan dat deliberatie de gelijkheid van alle deelnemers garandeert, lijkt in de realiteit een strikt deliberatieve besluitvorming prepolitieke ongelijkheden eenvoudigweg te reproduceren.12 Deliberatie veronderstelt bepaalde standaarden (de nodige zelfbewustheid om zich naar een openbaar forum te begeven, de mondigheid om het woord te nemen, een standpunt dat voldoende liberaal is, enzovoort) en die standaarden hebben ongewild een exclusief effect. Hoewel het deliberatieve model formele gelijkheid belooft, lijkt een redelijk debat niet te zorgen voor een gelijke verdeling van de politieke beslissingsmacht. In een wereld vol ongelijkheden lijkt het daarom geen goed idee om alle hoop op rationele deliberaties te vestigen. 5. Niet-deliberatieve middelen Wanneer kan worden verwacht dat het rationele debat een aantal bestaande politieke, economische en sociale ongelijkheden reproduceert, dan is het misschien belangrijk Ethische Perspectieven 18 (2008)2, p. 231 1342-08_EthPersp_05_Geenens 08-07-2008 11:36 Pagina 232 dat de burgers in een democratie ook andere manieren hebben om hun soevereiniteit uit te oefenen. Als het debat zelf geen politieke gelijkheid garandeert, zo vragen sommige auteurs zich luidop af, waarom zouden dan niet-deliberatieve middelen om het beleid te beïnvloeden niet ook toegelaten zijn? Ze stellen met andere woorden het primaat in vraag van het redelijke debat in politieke besluitvorming. Dat punt kan gemakkelijk historisch geïllustreerd worden. De nu verworven rechten van arbeiders, vrouwen of minderheden zijn het resultaat van een langdurig conflict dat gewonnen werd door efficiënt gebruik te maken van alle beschikbare drukkingmiddelen. Weinig grote doorbraken zijn gerealiseerd door alleen maar samen aan tafel te zitten. Nieuwe rechten en nieuwe eisen werden immers veelal, vanuit een dominant discours, weggewuifd als volkomen ‘onredelijk’. Ze konden dan ook niet worden opgeëist in een ‘redelijke’ uitwisseling van argumenten, maar enkel door het gebruiken van allerlei andere politieke middelen. Als deliberatie, ondanks de formele redelijkheid en gelijkheid, niet alle burgers gelijke toegang tot de beslissingsmacht kan garanderen, dan is het belangrijk dat die burgers ook langs diverse andere wegen op het beleid kunnen wegen in geval van maatschappelijke onenigheden. Dat is vooral belangrijk om die groepen en standpunten die weinig kans maken in een strikt rationeel debat alsnog de kans te geven hun rechtmatig deel van de volkssoevereiniteit uit te oefenen. Er worden in de literatuur verschillende suggesties aangereikt. Iris Young en Lynn Sanders pleiten in de eerste plaats voor andere types van communicatie en gesprek. Deliberatie, en de sterke nadruk op redelijk argumenteren die ermee gepaard gaat, is te beperkt volgens hen. Er moet onder meer plaats worden gemaakt voor het vertellen van verhalen en het afleggen van getuigenissen, aldus Young en Sanders. In plaats van samen (en tegen elkaar op) te redeneren op zoek naar de beste oplossing, moeten mensen de kans krijgen om uitgebreid ‘hun verhaal’ te vertellen. Voor heel wat burgers is dit immers de enige manier waarop ze zich vrijuit en comfortabel kunnen uitdrukken. Tegelijk biedt dit ook de kans om op een andere, meer menselijke manier kennis te nemen van de realiteit achter de objectieve feiten en getallen. Elders beklemtoont Young dat deliberatie, hoe belangrijk ook, nooit een vervanging zal kunnen zijn voor hardere types politieke actie zoals betogingen, boycots, sitins en niet-gewelddadige vormen van burgerlijke ongehoorzaamheid.13 Ook vanuit politiekwetenschappelijke hoek wordt het belang bevestigd van een brede, open waaier aan machtsmiddelen – gaande van protestacties over stakingen en media-acties tot groepsonderhandelingen. De meer formele kanalen van representatie (zoals ver- Ethische Perspectieven 18 (2008)2, p. 232 1342-08_EthPersp_05_Geenens 08-07-2008 11:36 Pagina 233 kiezingen) zijn weliswaar een goede manier om de verschillende maatschappelijke belangen tegen elkaar af te wegen, maar zijn niet gevoelig genoeg. De interactie tussen burgers en bestuurders moet veel fijnmaziger gebeuren, bijvoorbeeld doordat burgers de mogelijkheid hebben om zich te verenigen en te proberen met alle mogelijke middelen het beleid te beïnvloeden.14 In het dagelijkse taalgebruik is het woord ‘dwang’ beladen met negatieve connotaties, maar in het politieke samenleven is dwang onvermijdelijk. Zoals politieke wetenschappers ons leren, worden de meeste dingen in politiek bereikt dankzij de dwang die sommige groepen weten uit te oefenen over andere groepen.15 De voornaamste kritiek op het deliberatieve model is dus niet dat het geen plausibel ideaal is (omdat het te utopisch en dus niet realiseerbaar zou zijn). Veel problematischer is de kritiek dat deliberatieve democratie geen wenselijk ideaal is. Zelfs een volledige realisering ervan zou slechts een karikatuur opleveren van het democratische ideaal van politieke gelijkheid. Het lijkt immers essentieel dat burgers ook andere politieke middelen, zowel hardere als zachtere, ter beschikking hebben. 6. Deliberatie van de ‘tweede graad’ Maar ook die kritiek op het deliberatieve model klopt niet helemaal. Behalve in een uiterst puristische lezing van deliberatieve democratie laten de meeste verdedigers van het model voldoende ruimte voor allerlei niet-deliberatieve politieke praktijken. Jürgen Habermas bijvoorbeeld is er zich terdege van bewust dat politieke conflicten zelden middels deliberatie alleen kunnen worden opgelost. Hij erkent dat politiek onvermijdelijk een arena is waarin met verschillende wapens tegelijk gevochten wordt. Maar om te verhinderen dat enkel het recht van de sterkste zou gelden, stelt hij dat de spelregels van het politieke strijdtoneel het onderwerp moeten zijn van een rationele consensus. Zelfs onderhandelingen, lobbyen, protestacties en alle andere realpolitische activiteiten kunnen gerechtvaardigd zijn, zolang ze maar onderworpen zijn aan spelregels waarover we het allemaal eens kunnen zijn. Die spelregels moeten daarom op hun beurt worden vastgelegd in een discussie die zo dicht mogelijk het deliberatieve ideaal benadert. In deze tweedegraadsdeliberaties (‘tweedegraads’ omdat het onderwerp de politieke procedures zelf zijn) wordt gezocht naar faire spelregels waarmee iedereen kan instemmen. ‘Fair’ betekent hier, in de bewoordingen van Habermas, dat alle partijen”een gelijke kans moeten hebben om elkaar te beïnvloeden”. Alle burgers en groepen moeten ongeveer evenveel dwang kunnen gebruiken en “een gelijke kans hebben om te winnen”.16 Ethische Perspectieven 18 (2008)2, p. 233 1342-08_EthPersp_05_Geenens 08-07-2008 11:36 Pagina 234 Op die manier worden alle niet-deliberatieve praktijken ingebed in een deliberatief kader waaraan ze voortaan hun legitimiteit ontlenen. Die tweedegraadsdiscussies hoeven niet noodzakelijk chronologisch vooraf te gaan aan de feitelijke politieke strijd. Het volstaat dat er een voortdurende deliberatie aan de gang is waarin de bestaande procedures kritisch bediscussieerd worden en waaruit blijkt dat er voldoende consensus is over de manieren waarop je al dan niet mag proberen druk uit te oefenen in maatschappelijke conflicten. James Fishkin spreekt in dat verband van een self-reflective society.17 Een van de kenmerken van een ‘zelfreflectieve’ samenleving is dat de bestaande politieke praktijken en procedures tegelijk steeds het onderwerp zijn van een kritische discussie. Voortdurend moet actief de mogelijkheid worden opengehouden tot het bevragen van de defining political practices. Uit die kritische discussie moet blijken dat er doorheen alle geledingen van de samenleving een ‘procedurele consensus’ is,18 dat wil zeggen, een consensus omtrent het feit dat de bestaande procedures om conflicten op te lossen en beslissingen te nemen fair zijn. Zonder dergelijke tweedegraadsdiscussies wordt de doos van Pandora geopend, zo stellen deliberatieve theoretici. Zoniet wordt politiek gewoon een veldslag waarin alleen de wet van de sterkste geldt: wie het meeste tijd en het meeste geld kan investeren, wint. Hoewel dat misschien niet zo ver verwijderd is van de politieke realiteit, wordt het bijzonder onduidelijk waar dan nog de grens zou liggen tussen een democratische en een niet-democratische manier om conflicten op te lossen. Daarom is het cruciaal dat er tegelijk een voortdurende discussie is over de bestaande procedures. Daarin kan blijken of de gangbare praktijken door alle burgers als fair beschouwd worden, dat wil zeggen, of iedereen het ermee eens is dat deze procedures aan alle betrokkenen een gelijke kans geven om op het beleid te wegen. Naast het strijdtoneel van de dagelijkse politiek, waarin met allerlei wapens tegelijk gestreden wordt, is er dus nood aan een tweede, deliberatieve, niveau. Hier wordt erop toegezien dat de spelregels van de alledaagse politiek wel degelijk aan alle burgers gelijke toegang bieden tot de beslissingsmacht en dus een voldoende belichaming zijn van het idee van politieke gelijkheid. 7. Politieke gelijkheid Het invoeren van een model met twee niveaus lost het probleem echter niet volledig op. Door niet-deliberatieve politieke middelen op deze manier in te passen in het deliberatieve model, moet er in laatste instantie immers nog steeds worden teruggevallen op een strikt deliberatief moment ten einde de legitimiteit van het geheel te verzekeren. Dat creëert twee nieuwe problemen. Ethische Perspectieven 18 (2008)2, p. 234 1342-08_EthPersp_05_Geenens 08-07-2008 11:36 Pagina 235 Ten eerste zouden we de opmerkingen van Young, Sanders en Mansbridge gewoon kunnen herhalen. Zij toonden dat deliberatie geen neutrale procedure is omdat het in het nadeel van bepaalde groepen werkt. In dat geval is het niet duidelijk waarom het primaat alsnog bij deliberatie als beslissingsmethode moet komen te liggen. Wanneer redelijke deliberatie niet de beloofde gelijkheid kan garanderen, dan is deliberatie niet geschikt om als een scheidsrechter boven alle andere politieke activiteiten te zweven. Er kan dan immers worden verwacht dat de ongelijkheden ook doorwerken in de zogezegd faire spelregels die worden vastgelegd. Het tweede en belangrijkste probleem is dat er geen consensus te verwachten valt over welke procedures echt fair zijn en daadwerkelijk zorgen voor een gelijke verdeling van macht en invloed. Delibereren over beslissingsprocedures is op zich een goed idee, maar het is weinig waarschijnlijk dat iedereen het eens zou raken over wat een gelijke verdeling van onderhandelings- en beslissingsmacht juist betekent. Sommigen vinden dat iedereen onbeperkte hoeveelheden geld mag gebruiken om het eigen standpunt te promoten. Anderen vinden dat enkel een zeer brede interpretatie van het stakingsrecht garandeert dat iedereen gelijk het beleid kan beïnvloeden. Iedereen zal allicht een andere mening hebben over welke politieke middelen precies toegelaten moeten worden en er is dan ook geen eensgezindheid te verwachten over de juiste interpretatie van politieke gelijkheid. Dit laatste punt is bijzonder problematisch. Politieke gelijkheid is immers een kernwaarde van democratie en wordt veelal begrepen als de vereiste dat alle burgers beschikken over een gelijke hoeveelheid macht in de besluitvorming. Maar wat als elke interpretatie ervan gecontesteerd kan worden? Er is vaak geen eensgezindheid over welke procedures democratisch zijn en welke niet, maar ondanks die onenigheid moeten er toch besluitvormingsprocedures worden vastgelegd. En ook de mogelijke procedure waarin een beslissingsprocedure gekozen wordt, zal door sommigen gecontesteerd worden en afgedaan worden als onrechtvaardig. Daarom moet er eerst een procedure worden vastgelegd om alle volgende procedures mee vast te leggen. Maar ook die wordt gecontesteerd, enzovoort. Kortom, we belanden in een eindeloze regressie. Het probleem herhaalt zich en kan zich logisch gezien eindeloos reproduceren. De oorzaak van dat probleem is de lastige vraag: hoe wordt er beslist over hoe er beslist zal worden? Toch is het slechts een schijnprobleem. In de realiteit moeten er immers nooit ab nihilo beslissingsprocedures worden vastgelegd. In theorie zouden we kunnen kiezen uit een eindeloos aantal mogelijkheden om onze politieke wereld vorm te geven. Maar in werkelijkheid heeft onze maatschappij altijd al een particuliere keuze gemaakt voor Ethische Perspectieven 18 (2008)2, p. 235 1342-08_EthPersp_05_Geenens 08-07-2008 11:36 Pagina 236 ons.19 Politieke beslissingen worden daardoor altijd genomen binnen een al bestaand geheel van politieke instellingen en gewoontes. En ook eventuele veranderingen daaraan, bijvoorbeeld omdat we bepaalde spelregels ondemocratisch vinden, kunnen niet anders dan gebeuren doorheen die al gangbare spelregels. We bevinden ons altijd al in medias res en de vraag hoe er zal beslist worden, is dus altijd al beantwoord. Dat betekent natuurlijk niet dat die vraag altijd bevredigend beantwoord is. Bovendien zijn veranderingen aan de spelregels vaak moeilijk, precies omdat die veranderingen moeten worden doorgevoerd binnen de bestaande spelregels. Een goed voorbeeld is de regulering van de bijzonder grote EU-lobbysector (het aantal lobbyisten in Brussel wordt geschat op 15.000). Aanvankelijke voorstellen om die sector te regulariseren (onder impuls van EU-commissaris Siim Kallas20) werden achteraf sterk afgezwakt. Dat gebeurde blijkbaar vooral onder druk van de lobbysector zelf!21 De ongelijkheden die ingebeiteld zitten in de bestaande procedures verhinderen dus ook het hervormen ervan. Het feit dat eventuele veranderingen van de spelregels altijd binnen de bestaande spelregels moeten gebeuren, heeft potentieel explosieve gevolgen. Sommigen vinden immers dat de huidige regels de politieke beslissingsmacht op een dusdanig unfaire manier verdelen dat ze geen eerlijke kans hebben om het beslissingsproces substantieel te beïnvloeden. En ook het wijzigen van de regels is bijzonder moeilijk dan, aangezien dat eveneens moet gebeuren binnen de huidige (volgens hen onrechtvaardige) procedures. Op dat moment is er nog maar weinig reden om zich aan de regels van het spel te houden. De Brits-Canadese filosoof Ted Honderich schreef daarom, geïnspireerd door de gebeurtenissen aan het einde van de jaren zestig, dat er zoiets is als “democratisch geweld”.22 De mogelijkheden om het beleid te beïnvloeden zijn in sommige gevallen dusdanig ongelijk verdeeld, aldus Honderich, dat bepaalde groepen geen andere mogelijkheid meer hebben om hun noden en ideeën door te drukken dan met behulp van geweld. Dergelijk geweld, omdat het gerechtvaardigd kan worden vanuit het democratisch idee van politieke gelijkheid, noemt Honderich ’democratisch geweld’. Honderichs positie is natuurlijk erg extreem en kan gemakkelijk weerlegd worden door te wijzen op de gevolgen van geweld. Geweld brengt moeilijk te helen schade aan in het maatschappelijke weefsel en ondermijnt meestal de luisterbereidheid van het publiek dat men probeert te bereiken. Bovendien is geweld in tegenspraak met de vrijheid van anderen, terwijl men diezelfde vrijheid wel voor zichzelf opeist. Niettemin wijst Honderich op een relevant probleem. Wie er niet kan op hopen om langs reguliere weg in de besluitvorming mee te spelen, is geneigd te zoeken naar meer drastische middelen om de publieke aandacht op de eigen zaak te vestigen.23 Ethische Perspectieven 18 (2008)2, p. 236 1342-08_EthPersp_05_Geenens 08-07-2008 11:36 Pagina 237 Veeleer dan te ijveren voor verandering door binnen de bestaande regels te spelen, is het in dat geval interessanter om die regels zo breed mogelijk te rekken en desnoods zelfs te overtreden. Die dynamiek, aangedreven door een verlangen naar politieke erkenning, is zichtbaar in talrijke maatschappelijke conflicten. Vaak blijft de onenigheid niet beperkt tot het aanvankelijke onderwerp, maar wordt ook de manier waarop het conflict beslecht wordt een bron van onenigheid. Het wordt als het ware een tweedegraadsconflict waarin het gebrek aan politieke macht zelf een issue wordt en waarin getest wordt welke politieke middelen al dan niet aanvaardbaar zijn voor de ander. Stakingen en sociale conflicten zijn een goed voorbeeld. Wanneer stakingen als drukkingmiddel gebruikt worden in onderhandelingen, wordt vaak tegelijk afgetast hoe breed het stakingsrecht geïnterpreteerd kan worden. In het najaar van 2003 werden bij stakingen in Manage en in Beyne-Heusay bedrijfsleiders een tijd lang ‘gegijzeld’ door arbeiders. Ondanks een rechterlijk bevel kwam de politie niet tussen. Justitie, onder de bevoegdheid van minister Laurette Onkelinx, keek toe en wachtte af terwijl de gijzeling zich dag na dag doorzette. Toenmalig parlementslid Geert Bourgeois interpelleerde minister Onkelinx in de kamer over de gijzelingszaak. Onkelinx legde uit dat ze enerzijds gijzelingen niet wilde erkennen als een legitiem drukkingmiddel in sociale conflicten. Anderzijds wilde ze de sociale vrede niet nog meer in gevaar brengen en het risico lopen de hele regio in vuur en vlam te zetten – een standpunt dat neerkwam op een de facto gedogen van het opsluiten van bedrijfsleiders. Bourgeois was snel om erop te wijzen dat het hier ging om een cultuurverschil tussen Vlaanderen en Wallonië, suggererend dat er in elk gewest verschillende interpretaties leven over de breedte van het stakingsrecht.24 Ongeacht of die vaststelling klopt, is het ontegensprekelijk zo dat het antwoord op de vraag welke politieke middelen geoorloofd zijn en welke niet, altijd lokaal gekleurd is. Een goed voorbeeld is ook campagnefinanciering en de mate waarin geld mag doorwegen in de politieke sfeer. In sommige landen wordt het gebruik van schier oneindige hoeveelheden privé-geld in verkiezingscampagnes beschouwd als een uitoefening van het recht op vrije meningsuiting, zoals de huidige kiescampagne in de Verenigde Staten eens te meer illustreert. Elders wordt het daarentegen gezien als een illegitiem doordringen van socio-economische ongelijkheden in de politieke sfeer. Ook lobbyen wekt tegenstrijdige reacties op. Sommigen vinden dat lobbyen hoort bij de vrije markt van ideeën, aangezien iedereen de mogelijkheid heeft om zich van lobbyisten te bedienen.25 Volgens anderen is er daarentegen geen sprake van eerlijke concurrentie en vormt lobbyen een bedreiging voor de Ethische Perspectieven 18 (2008)2, p. 237 1342-08_EthPersp_05_Geenens 08-07-2008 11:36 Pagina 238 politieke gelijkheid.26 Merk ook op dat zelfs zeer egalitaire drukkingmiddelen waar schijnbaar iedereen gebruik van kan maken, betogingen bijvoorbeeld, in werkelijkheid sommige groepen benadelen ten gunste van andere. Een artikel in De Standaard van 25 januari 2007 bericht over een demonstratie van gepensioneerden in München, waar opvallend veel jonge mensen aan deelnamen. Achteraf werd ontdekt dat de jongeren werkten voor een agentschap van professionele betogers die blijkbaar voor dergelijke gelegenheden kunnen worden ingehuurd. In de woorden van de organisatoren: “Onze leden zijn te oud om zo lang in de kou, hun borden met slogans vast te houden.”27 Achter de tragikomische oplossing schuilt een reëel probleem. Elke manier om te wegen op de besluitvorming creëert haar eigen ongelijkheden. In al die gevallen blijkt de notie politieke gelijkheid onbereikbaar of, op zijn minst, contesteerbaar. Iedereen deelt wel de intuïtie dat democratie te maken heeft met het gelijk verdelen van de mogelijkheden om het beleid te bepalen, maar wat betekent dat in de praktijk? Er zijn verschillende extreme posities mogelijk in die discussie. Wie meer formalistisch ingesteld is, zal vooral het belang benadrukken van periodieke verkiezingen waarin die gelijkheid op een erg letterlijke manier gerealiseerd wordt. Volgens verdedigers van het deliberatieve model daarentegen is het essentieel dat er machtsvrije fora zijn waarin iedereen los van elke druk vrij argumenten kan inbrengen en mee kan discussiëren. Nog anderen, zoals Ted Honderich, zullen beweren dat politieke gelijkheid in bepaalde omstandigheden zelfs een recht op geweld impliceert. Ons eigen standpunt schommelt meestal ergens tussen al die uitersten in en de precieze grens tussen de politieke middelen die toegelaten zijn en de middelen die dat niet zijn, vormt een blijvende bron van onenigheid. De oorzaak daarvan is het ontbreken van een oncontroversiële invulling van noties als ‘politieke gelijkheid’ of ‘gelijke beslissingmacht’. Zoals onder meer James Fishkin aantoont, bestaat er geen neutrale, onbetwiste maatstaf om macht af te wegen. Er is geen onpartijdige definitie van ‘macht’ (en dus van ‘gelijke beslissingsmacht’) waar iedereen het over eens is.28 Ook Jane Mansbridge benadrukt dat elke invulling van de notie ‘fair’, als een standaard voor de gelijke macht of invloed van alle deelnemers, altijd controversieel zal zijn. Geen enkele interpretatie van ‘fair’ is dusdanig fair dat iedereen ermee zal kunnen instemmen. Hoewel sommige standaarden fairder zijn dan andere, is het duidelijk dat er in de praktijk verschillende manieren bestaan om de macht te verdelen die allemaal grosso modo even fair zijn.29 De ‘juiste’ verdeling van de beslissingsmacht in een democratie zal dan ook zelf altijd de inzet blijven van politiek conflict. Ethische Perspectieven 18 (2008)2, p. 238 1342-08_EthPersp_05_Geenens 08-07-2008 11:36 Pagina 239 8. Besluit Het ontbreken van een neutrale definitie van politieke gelijkheid is zeker geen reden tot wanhoop. Integendeel zelfs! De afwezigheid van een onbetwiste maatstaf herinnert er ons juist aan dat elke schijnbare belichaming van gelijkheid altijd ook ongelijkheid verbergt. Het feit dat we in theorie niet met zekerheid kunnen bepalen wat de juiste interpretatie van politieke gelijkheid is, wijst erop dat elke interpretatie ook altijd weer in vraag kan worden gesteld vanuit een ander perspectief. Het ontbreken van zekerheid moet daarom een aansporing zijn om nooit helemaal vrede te nemen met de huidige standaarden van politieke gelijkheid. Een goed voorbeeld is het deliberatieve model zelf. Deliberatieve democratie biedt een aanbevelenswaardig ideaal dat, indien gerealiseerd, een hoge mate van politieke gelijkheid zou creëren. Maar zoals onder meer Young, Sanders en Mansbridge aantonen, creëert deliberatie net zo goed nieuwe vormen van ongelijkheid en is het dus belangrijk dat burgers ook op andere manieren op het beleid kunnen wegen. Tegelijk mogen we niet uit het oog verliezen dat naarmate er méér types politieke middelen worden toegelaten, het risico toeneemt dat bestaande sociale of economische ongelijkheden zich doorzetten in de politieke sfeer. De kritiek op het deliberatieve model herinnert er ons vooral aan dat elke standaard van politieke gelijkheid, hoe veelbelovend ook, altijd unfair zal zijn ten aanzien van sommigen. En indien geen enkele interpretatie van politieke gelijkheid volledig juist is, dan kan ook geen enkele beslissing of procedure ooit perfect legitiem zijn.30 In historisch opzicht is dat ook geen probleem. De ontwikkeling van democratie is juist voortgestuwd door het ontbreken van een oncontroversiële invulling van de notie politieke gelijkheid. Het is enkel retrospectief dat we met zekerheid kunnen vaststellen dat politieke macht nu, in vergelijking met bijvoorbeeld een aantal decennia geleden, gelijker verdeeld is. Het probleem is natuurlijk dat we hic et nunc moeten oordelen over concrete politieke vraagstukken en daarvoor ontbreekt dus een welomlijnde norm. Maar een mogelijke vuistregel luidt als volgt. In The Origins of Totalitarianism vertelt Hannah Arendt over vluchtelingen in het vooroorlogse Frankrijk die geen enkele juridische status en bijgevolg geen rechten hadden.31 De vluchtelingen konden hun juridisch statuut alleen verbeteren door de wet te overtreden en een kleine misdaad te plegen. Als misdadiger werden ze immers door de wet erkend en genoten ze duidelijk omschreven rechten. Arendt leidt daaruit een eenvoudig criterium af: wie rechtsbescherming verkrijgt door een misdaad te plegen, was voorheen duidelijk beroofd van een aantal fundamentele rechten. Naar Ethische Perspectieven 18 (2008)2, p. 239 1342-08_EthPersp_05_Geenens 08-07-2008 11:36 Pagina 240 analogie zouden we kunnen vaststellen dat sommige groepen in de samenleving vandaag pas echt kans maken om erkend te worden wanneer ze de regels van het politieke spel overtreden. Zoniet zouden ze immers geen enkele rol spelen in het beleid. Maar als sommige burgers pas inspraak hebben wanneer ze zich niet aan de spelregels houden, dan is het duidelijk dat die spelregels niet iedereen gelijk erkennen en er dus niet in slagen de politieke macht op een gelijke manier te verdelen. Noten 1. Een deel van deze tekst werd eerder onder de titel “De rol van macht in democratie” gepubliceerd in R. GEEen R. TINNEVELT, red. De stem van het volk: Democratie als gesprek. Leuven: Lannoo Campus, 2007, p. 215248. 2. Zie onder meer de International Herald Tribune, 5 april 2008. Merk op dat het geweld hoofdzakelijk bestond uit pogingen om de symbolische Olympische fakkel te doven. 3. J. HABERMAS. Faktizität und Geltung: Beiträge zur Diskurstheorie des Rechts und des demokratischen Rechtsstaats. Frankfurt am Main: Suhrkamp, 1994. 4. Zie bijvoorbeeld H.L. NIEBURG. Political Violence: The Behavioral Process. New York: St. Martin’s Press, 1969, p. 57-68. 5. M. WALZER. Politics and Passion: Toward a More Egalitarian Liberalism. New Haven en Londen: Yale University Press, 2004, p. 90-109. 6. J. DRYZEK. Deliberative Democracy and Beyond: Liberals, Critics, Contestations. Oxford: Oxford University Press, 2000, p. 25-26. 7. H. ARENDT. On Violence. New York: Harcourt, 1969. Arendt onderscheidt ‘power’, ‘violence’, ‘authority’, ‘strength’ en ‘force’. Die laatste twee categorieën zijn minder relevant in het kader van deze tekst. Zie ook H. ARENDT.”What was Authority?” (1958) in Authority, redactie door C. J. FRIEDRICH. Westport (Conn.): Greenwood Press, 1981, p. 81-112. 8. Zie onder meer E. O. ERIKSEN en J. E. FOSSUM, red. Democracy in the European Union: Integration through Deliberation? Londen en New York: Routledge, 2000. 9. I. YOUNG. “Communication and the Other: Beyond Deliberative Democracy” in Democracy and Difference, redactie door S. BENHABIB. Princeton: Princeton University Press, 1996, p. 120-135; I. YOUNG, “Activist Challenges to Deliberative Democracy” in Conference: Deliberating about Deliberative Democracy. The University of Texas at Austin, 2000; I. YOUNG. Inclusion and Democracy. Oxford: Oxford University Press, 2002; L. SANDERS.”Against Deliberation” Political Theory 25:3 (1997): 347-376; J. MANSBRIDGE. “Taking Coercion Seriously” Constellations, 3:3 (1997): 407-416. 10. Zie S. FISH. “Mutual Respect as a Device of Exclusion” in Deliberative Politics: Essays on Democracy and Disagreement, redactie door S. MACEDO. New York en Oxford: Oxford University Press, 1999, p. 88-102. 11. Zie W. GALSTON. “Diversity, Toleration, and Deliberative Democracy: Religious Minorities and Public Schooling” in Deliberative Politics: Essays on Democracy and Disagreement, redactie door S. MACEDO. New York en Oxford: Oxford University Press, 1999, p. 39-48. 12. Zie onder meer D. MILLER. “Is Deliberative Democracy Unfair to Disadvantaged Groups?” in Democracy as Public Deliberation: New Perspectives, redactie door M. PASSERIN D’ENTRÈVES. Manchester: Manchester University Press, 2002, p. 201-225. NENS Ethische Perspectieven 18 (2008)2, p. 240 1342-08_EthPersp_05_Geenens 08-07-2008 11:36 Pagina 241 13. Zie A. FUNG. “Deliberation’s Darker Side: Six Questions for Iris Marion Young and Jane Mansbridge” (een interview met Iris Marion Young en Jane Mansbridge) National Civic Review 93:4 (2004): 47-54. 14. Zie bijvoorbeeld H.L. NIEBURG. Political Violence: The Behavioral Process. New York: St. Martin’s Press, 1969. 15. Zie bijvoorbeeld S. DUBOIS COOK. “Coercion and Social Change” in Coercion, redactie door J. R. PENNOCK en J. W. CHAPMAN. Chicago en New York: Aldine/Atherton, 1972, p. 107-143. 16. J. HABERMAS. Faktizität und Geltung: Beiträge zur Diskurstheorie des Rechts und des demokratischen Rechtsstaats. Frankfurt am Main: Suhrkamp, 1994, p. 206; J. HABERMAS. Die Einbeziehung des Anderen: Studien zur politischen Theorie. Frankfurt am Main: Suhrkamp, 1996, p. 277-292. 17. J. FISHKIN. The Dialogue of Justice: Toward a Self-Reflective Society. New Haven en Londen: Yale University Press, 1992. 18. J. FISHKIN. “Towards A New Social Contract” Noûs 24:2 (1990): 217-226. 19. Zie J. FISHKIN. The Dialogue of Justice: Toward a Self-Reflective Society. New Haven en Londen: Yale University Press, 1992. 20. L. KIRK. “Brussels Lobbyists to Come under Stricter Monitoring” EU Observer, 4 maart 2005. 21. Dat beweert althans Erik Wesselius (lobby-watcher van Corporate Europe Observatory) in een interview: “Microsoft sponsort ‘slechtste’ EU-lobbyist” De Standaard, 16 december 2005. 22. T. HONDERICH. Three Essays on Political Violence. Oxford: Blackwell, 1976. 23. De Amerikaanse antropoloog David Kertzer formuleert een aantal treffende observaties over het gebruik van geweld in politiek: D. KERTZER. Ritual, Politics and Power. New Haven en Londen: Yale University Press, 1988. 24. Zie het debat in de plenaire vergadering van de Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers op 4 december 2003 en ook dat op 27 november 2003. De integrale verslagen van de vergaderingen van de Kamer kunnen geraadpleegd worden via www.dekamer.be. 25. Zie R. VAN SCHENDELEN. Machiavelli in Brussels: The Art of Lobbying in the EU. Amsterdam: Amsterdam University Press, 2002. 26. Erik Wesselius verdedigt dit standpunt in een interview in De Morgen. K. HENDRICKX. “Wegwijs in de Brusselse lobbycratie” De Morgen, 23 oktober 2004. 27. “Betogers te huur” De Standaard, 25 januari 2007. 28. J. FISHKIN. “Can There Be a Neutral Theory of Justice?” Ethics 93(1983): 348-356. 29. “The word ‘fair’ implies an independent standard, such as the equal power of all participants, the meaning of which […] is always disputable. No standard is simply indisputably fair, a fixed point that will by its intrinsic fairness command assent. Some standards come closer than others to this status, but unfortunately for clarity in the democratic process, many come about as close as any.” J. MANSBRIDGE, “Taking Coercion Seriously” Constellations, 3:3 (1997), p. 413-414. 30. Zie J. MANSBRIDGE. “Taking Coercion Seriously” Constellations, 3:3 (1997): 407-416; J. MANSBRIDGE. “Using Power / Fighting Power” Constellations 1:1 (1994): 53-73. 31. “The best criterion by which to decide whether someone has been forced outside the pale of law is to ask if he would benefit by committing a crime. If a small burglary is likely to improve his legal position, at least temporarily, one may be sure he has been deprived of human rights. For then a criminal offense becomes the best opportunity to regain some kind of human equality, even if it be as a recognized exception to the norm.” H. ARENDT. The Origins of Totalitarianism. New York: Harcourt, 1979 (1951), p. 286. Ethische Perspectieven 18 (2008)2, p. 241