Paragraaf 1.1 Op 11 november 1918 zaten vertegenwoordigers van de Duitse regering en de geallieerden in een treinwagon in het bos van Compiègne. De wapenstilstand werd gesloten na het aftreden van de Duitse keizer. Het aftreden van de keizer was een voorwaarde van de Amerikaanse president Wilson voor de ondertekening van de wapenstilstand. De nieuwe regering wilde van Duisland een democratische republiek maken, met algemeen kiesrecht. Geen keizer, door de gebeurtenissen van 1914. Rijksdag (parlement) en president mochten door alle Duitsers gekozen worden. De republiek kreeg de naam Republiek van Weimar. (is de plaats waar de grondwet aangenomen). Bij de 1e verziekingen werd de SPD de grootste. Samen met 2 andere partijen uit de Rijksdag vormde de SPD een regering. De regering stond voor grote economische en sociale problemen. Conservatieve politici gaven de nieuwe regering de schuld. Volgens Duitse communisten was het tijd voor een revolutie. Communistische opstanden werden door de regering neergeslagen. In juni 1918 werd het Verdrag van Versailles ondertekend, dat officieel een einde maakte aan de 1e WO. Frankrijk, Engeland en de Verenigde Staten wezen Duitsland als hoofdschuldige aan. Frankrijk wilde dat Duitsland nooit meer in staat zou zijn om een oorlog te voeren. Belangrijkste punten Verdrag van Versailles: Duitsland moest de hele oorlogsschade via herstelbetalingen in goud aan de overwinnaars vergoeden. Duitsland moest ook grondstoffen, machines, treinen en oorlogsmateriaal inleveren. Elzas-Lotharingen ging terug naar Frankrijk. Duitsland moest ook gebieden afstaan aan België en de nieuwe staten Tsjechoslowakije en Polen. Duitsland moest de dienstplicht afschaffen. Alleen een klein beroepsleger van 100.000 soldaten was toegestaan. Het grensgebied met België en Frankrijk was verboden voor Duitse troepen. De Duitsers ondertekenden omdat de geallieerden dreigden Duitsland binnen te vallen. Voor veel Duitsers was het verdrag geen vredesverdrag maar een Diktat. Paragraaf 1.2 Omdat de regeringspartijen Diktat ondertekenden uitgemaakt voor landverraders. Duitsland had zelf ook zware straffen aan Rusland opgelegd bij de vrede in maart 1918. De nieuwe communistische machthebbers moesten veel land afstaan en een hoge Duitse rekening betalen. Duitsland moest 132 miljard gouden marken aan herstelbetalingen vergoeden. De Duitse economie leed zwaar onder deze last. Toen in 1923 Duitsland niet kon of wilde betalen, bezetten de Fransen het Ruhrgebied. Uit verontwaardiging over het Franse optreden kwamen arbeiders in het Ruhrgebied in staking. De Duitse regering steunde de stakers door de lonen door te betalen. Om die lonen te kunnen betalen drukte de regering bankbiljetten bij. Het gevolg was een gierende inflatie. De Duitse mark had eind 1923 bijna net zo weinig waarde als een krantenpapier. Voor Duitsers die van een vast inkomen leefden, was deze inflatie een ramp. In het zelfde jaar 1923 probeerde een groep fanatici in München de macht te grijpen. Hun leider, Adolf Hitler was geïnspireerd door de gebeurtenissen in Italië, waar Benito Mussolini 1922 een dictatuur vestigde. De ‘Putsch’ mislukte en Hitler werd opgepakt en veroordeeld. De tijd in de gevangenis gebruikte hij goed om zijn ideeën op papier te zetten ( Mein Kampf ). Vanaf 1924 ging het wat beter met Duitsland. De VS hielpen de Duitse economie met leningen. Duitsland mocht ook toetreden in de Volkenbond. Een vergadering waarin landen conflicten met elkaar konden bespreken. De voorspoed duurde niet lang, want in 1929 sloeg de noodlot weer toe. Paragraaf 1.3 De Wall Street-crash van 1929 vormde het begin van een wereldwijde economische crisis. Net als in de VS gingen in Europa veel bedrijven failliet. De Amerikanen trokken hun kredieten aan Duitsland terug en kochten bijna niets meer in Europa. In sommige landen raakte wel 40% van de beroepsbevolking werkloos. Voor de miljoenen werklozen zag de toekomst er somber uit in de tijd dat in veel landen de overheid nog niet voor uitkeringen zorgde. De Duitse regering had geen geld om de economie te helpen. Slachtoffers van de economische crisis verloren het vertrouwen in de in de regering en democratie. Een deel van de bevolking meende dat het communisme antwoord vormde op de crisis. Zij willen de productiemiddelen nationaliseren. De KPD had vooral aanhangers onder de arbeiders. De felste tegenstanders van de communisten waren de nationaalsocialisten. Zij hoorden bij de National-Socialistische Duitse Arbeiders Partij van Adolf Hitler. De ideeën van de nazi’s sloegen vooral bij middenstanders, boeren en hoger personeel. Zij waren bang hun bezit en status te verliezen als de communisten de macht kregen. Het bestaan van politieke partijen bracht in Hitlers ogen alleen besluiteloosheid en verdeeldheid. Democratie was volgens hem een vergissing. Het volk moest eensgezind achter 1 leider staan. De plannen van Hitler waren om van Duitsland weer een groot en sterk land te maken. Joden en zigeuners vormden een gevaar voor het superieure Arische ras volgens de nationaalsocialistische rassenleer. Het antisemitisme leidde tot een grote misdaad in de geschiedenis. Eerst werd ze buitengesloten, ze verloren werk en bezit. Toen kwam de terreur en daarna werden ze vervolg. En uiteindelijk de massamoord. Door slim gebruik van propaganda werd de aanhang van Hitler steeds groter. Hij beloofde een einde te maken aan de werkloosheid en de schande van Versailles. Vanaf 1929 stemde steeds meer mensen op de nazi’s. Op 30 januari 1933 werd Hitler tot minister benoemd. Bij de daaropvolgende verkiezingen haalden de nazi’s 44% van de stemmen. Door onderdrukking van parlementsleden van andere partijen lukte het de nazi’s een machtigingswet aan te laten nemen. Direct verbood Hitler andere partijen en liet tegenstanders arresteren. Veel tegenstanders waren: - Communisten - Kritische journalisten - En anderen die tegen het nazidictatuur protesteerden. Het politieapparaat was er niet meer voor de veiligheid van de burgers maar om politieke tegenstanders op te sporen. Een vb. van zo’n organisatie van onderdrukking en terreur was de SS (Schutzstaffel). Duitsland werd een totalitaire staat die het denken en doen van de burgers totaal controleerde. De nazi’s bepaalde de inhoud van kranten en radio-uitzendingen en wat de kinderen op school leerden. Onder leiding van propagandaminister Goebbels werden Hitlers ideeën heilig verklaard.