Op weg naar effectiviteitonderzoek in het cluster 4 onderwijs

advertisement
Op weg naar
effectiviteitonderzoek in
het cluster 4 onderwijs
Een verkenning van de doelgroep en de werkwijze
Drs. R. Stoutjesdijk & Prof. Dr. E.M. Scholte
M.m.v. Drs. H. Leloux-Opmeer
Inhoudsopgave
Introductie …………………………………………………………………… 3
Leerlingen ……………………………………………………………………
3
Gezinnen ……………………………………………………………………..
4
Pedagogisch klimaat ………………………………………………………
4
Jeugdhulpverlening ………………………………………………………..
5
Oudertevredenheid ………………………………………………………… 5
Enkele voorlopige aanbevelingen………………………………………..
5
2
Overzicht onderzoeksresultaten
Cluster 4 onderwijs
Universiteit Leiden in samenwerking met Stichting Horizon en Dienst Amber
INTRODUCTIE
Sinds de invoering van de mogelijkheid van leerlinggebonden financiering is met name het
aantal leerlingen binnen het cluster 4 onderwijs explosief gestegen. In de periode 2003 –
2005 is een stijging waargenomen van bijna 40 % (De Greef & Van Rijswijk, 2006). Dit komt
vooral door de toename van het aantal leerlingen met een rugzak binnen het regulier
onderwijs. Door deze grote toename leeft zowel in het regulier onderwijs als in het speciaal
onderwijs, de vraag wat de meest doeltreffende en effectieve begeleidingsmethoden zijn voor
leerlingen in het cluster 4 onderwijs.
Stichting Horizon heeft het mogelijk gemaakt hier wetenschappelijk onderzoek naar te doen.
Daarvoor is bij de Universiteit Leiden een bijzondere leerstoel orthopedagogiek ingesteld en
van hieruit zal de komende jaren in samenwerking met Horizon het onderzoek uitgevoerd
worden. De onderwerpen die daarbij aan bod zullen komen zijn: de kenmerken van de
doelgroep, de begeleiding die geboden wordt en bovenal de effectiviteit van de professionele
hulp en ondersteuning binnen het speciaal onderwijs cluster 4. Het betreft een longitudinaal
onderzoek, wat inhoud dat de leerlingen gedurende een aantal jaren gevolgd zullen worden in
hun ontwikkeling. De resultaten van dit wetenschappelijk onderzoek zullen bouwstenen
kunnen geven voor praktische richtlijnen om de doelmatigheid en effectiviteit van de geboden
hulpverlening aan cluster 4 kinderen te vergroten.
Hierbij bieden wij u een overzicht aan van de eerste resultaten die uit het onderzoek naar
voren gekomen zijn. Het betreft hier het doelgroepenonderzoek, waarbij uitgebreid
geïnventariseerd wordt wat de specifieke kenmerken van de cluster 4 populatie zijn en welke
begeleiding geboden wordt.
LEERLINGEN
De totale onderzoeksgroep bestaat voor 88 % uit jongens en voor 12 % uit meisjes waarvan
de gemiddelde leeftijd 10,3 jaar is. Vergelijking van leerlingen die naar een school voor
cluster 4 onderwijs gaan en rugzakleerlingen wijst uit dat eerstgenoemde op eerdere leeftijd
te maken krijgen met een vorm van jeugdhulpverlening dan rugzakleerlingen. Daarnaast is
het gemiddelde IQ van leerlingen die naar een clsuter4 school gaan significant lager dan die
van rugzakleerlingen. De woonsituatie van leerlingen die naar een cluster 4 school gaan, is
wat ongunstiger te noemen dan die van rugzakleerlingen, omdat zij minder vaak bij beide
biologische ouders wonen. Verder komen tussen beide groepen significante verschillen naar
voren wat betreft de stoornissen. Uitgezonderd de autisme spectrum stoornis, komen alle
stoornissen vaker voor bij leerlingen die naar een cluster 4 school gaan dan bij
rugzakleerlingen. Ook comorbiditeit van stoornissen wordt vaker gesignaleerd bij deze groep.
Dit houdt in dat leerlingen op cluster 4 scholen vaker meerdere stoornissen hebben.
Wat betreft schoolleerproblemen blijkt dat in de totale onderzoeksgroep problemen met de
concentratie en met de relatie met klasgenoten het meest voorkomen. Verschillen tussen
beide onderwijsvormen zijn vooral te bemerken in het soort schoolleerproblemen. Zo treffen
we bij rugzakleerlingen meer problemen met concentratie, motivatie en tempo aan en hebben
leerlingen op cluster 4 scholen meer moeite met de didactische vakken. Dit komt ook tot
uiting in de leerachterstanden die voor de laatste groep significant groter zijn. Het verschil in
leerachterstand op het gebied van begrijpend lezen is het grootst.
Met behulp van de CBCL/TRF en de SEV is dieper ingegaan op het probleemgedrag en de
sociaal-emotionele problematiek. Uit de resultaten komt naar voren dat ouders, meer dan
leerkrachten, probleemgedrag en kernsymptomen van psychiatrische problematiek in het
(sub)klinische gebied (ernstig tot zeer ernstige problematiek) signaleren. Daarnaast
signaleren leerkrachten in het cluster 4 onderwijs meer problemen bij hun leerlingen dan
leerkrachten in het regulier onderwijs. De ouders van leerlingen van beide onderwijsvormen
nemen daarentegen wel in dezelfde mate problemen bij de kinderen waar.
3
GEZINNEN
Gezinsomstandigheden zijn van grote invloed zijn op de ontwikkeling van kinderen. Daar
deze een belangrijk onderdeel van de doelgroepbeschrijving van kinderen in de speciale
jeugdzorg vormen, mogen zij daarom niet over het hoofd gezien worden.
De uitslagen laten in grote lijnen zien dat in de gezinnen van de cluster 4 kinderen behoorlijk
wat problemen spelen. Daarbij blijkt dat in de gezinnen van leerlingen die naar een cluster 4
school gaan vaker problemen voorkomen dan in de gezinnen van rugzakleerlingen. Zo
hebben ouders en broertjes/zusjes van leerlingen die naar een cluster 4 school gaan vaker te
maken met psychiatrische problematiek, is het percentage gescheiden ouders bij deze groep
hoger en is vaker sprake van een kinderbeschermingsmaatregel.
Wanneer gekeken wordt naar de aanwezige gezinsproblematiek dan blijkt dat in de totale
groep pedagogische onmacht van de ouders het meest voorkomt, gevolgd door
relatieproblemen tussen ouders en relatieproblemen tussen moeder en kind. Ook hier geldt
dat in gezinnen van leerlingen die naar een cluster 4 school gaan, vaker en meer
gezinsproblemen voorkomen dan in gezinnen van de rugzakleerlingen.
Bij onderzoek naar het gezinsfunctioneren komt eenzelfde beeld naar voren. De scores op de
GVL-schalen geven een duidelijke indicatie dat in 43 % van alle deelnemende gezinnen meer
problemen voorkomen dan in het gemiddelde Nederlandse gezin. Hier treffen we bij de
gezinnen van leerlingen op cluster 4 scholen verhoudingsgewijs meer problemen aan dan bij
gezinnen van de rugzakleerlingen.
PEDAGOGISCH KLIMAAT
Voor een professionele begeleiding van leerlingen en eventueel de ouders is het belangrijk
dat naar aanleiding van de hulpvragen van de kinderen en gezinnen doelstellingen
geformuleerd worden.
De doelstellingen die het meest nagestreefd worden in de begeleiding van de leerlingen zijn
o.a. het verbeteren van sociaal gedrag en het emotionele functioneren. Voor de afzonderlijke
onderwijsvormen komen enkele opvallende verschillen naar voren. Bij leerlingen die naar een
cluster 4 school gaan worden het verbeteren van sociaal gedrag, het verbeteren van het
emotionele functioneren, het vergroten van de zelfredzaamheid en het vergroten de
cognitieve competentie significant vaker benadrukt. Dit komt overeen met de verschillen in
problemen van beide groepen, waarbij leerlingen op een cluster 4 school meer moeite
hebben met didactische vaardigheden en over een lagere intelligentie beschikken.
Wat betreft het pedagogisch klimaat zijn er geen verschillen gevonden tussen de beide
onderwijsvormen. De pedagogische middelen die het meest ingezet worden zijn het oefenen
van sociale vaardigheden, het ordenen en structureren van de leefomgeving, het positief
benadrukken van gewenst gedrag en het waarderen van persoonlijke eigenschappen.
Wanneer de pedagogische doelstellingen en middelen gekoppeld worden aan de
verschillende stoornisgroepen volgens de SEV, is te zien dat voor leerlingen met ADHD
problematiek het delen van de aandacht van de leerkracht en het verminderen van storend
gedrag de meest voorkomende doelen zijn. Voor leerlingen met agressief en/of opstandig
gedrag worden voornamelijk doelen gesteld die betrekking hebben op het verbeteren van het
sociale gedrag. Bij angstige leerlingen wordt o.a. emotionele affectieve ondersteuning
gegeven om de stemming en het zelfbeeld te verbeteren en de soepele omgang met
leeftijdgenoten te stimuleren. Tot slot wordt bij leerlingen met autistisch gedrag het
verminderen van fantasieën en fixaties en een soepele omgang met leeftijdgenoten
nagestreefd.
Om te bepalen of deze combinaties van doelen en begeleiding bij de verschillende
stoornissen effectief zijn en in welke mate zij de ontwikkeling bevorderen, is het van belang
om de ontwikkeling van de leerlingen op beide onderwijsvormen voor een langere periode te
volgen. Met de kennis die uit dit onderzoek ter beschikking is gekomen, zal het
vervolgonderzoek zich dan ook richten op het monitoren van de leerlingen om te kunnen
bepalen of zij voldoende baat hebben bij de geboden zorg. Hierbij zullen meerdere
meetmomenten plaats vinden.
Interne behandelingen die door de scholen geboden worden zijn voornamelijk sociale
vaardigheidstraining, psychodiagnostisch onderzoek en remedial teaching waarbij de laatste
mogelijkheid vaker bij de begeleiding van rugzakleerlingen ingezet wordt. Verder komt naar
voren dat 90 % van de ouders actief/ mediërend betrokken wordt in de begeleiding en
4
behandeling van hun kind. Daarbij varieert de frequentie van het contact van maandelijks tot
wekelijks of zelfs dagelijks.
JEUGDHULPVERLENING
Iets meer dan de helft van de kinderen en/of gezinnen in de onderzoeksgroep maakt op het
moment van het onderzoek gebruik van jeugdhulpverlening. Dit betreffen dan voornamelijk
instanties voor Jeugd GGZ/kinderpsychiatrie en Bureau Jeugdzorg. Bijna een tiende woont in
een residentiele voorziening.
Van het aanbod dat deze instanties bieden, wordt merendeels gebruik gemaakt van de
mogelijkheid tot psychodiagnostisch onderzoek of ouderbegeleiding. Tussen leerlingen die
naar cluster 4 scholen gaan en rugzakleerlingen bestaat geen verschil in de betrokkenheid
vanuit de jeugdhulpverlening.
Wanneer gekeken wordt naar de contacten die de scholen hebben met de casemanagers of
begeleiders vanuit deze instanties, valt op dat iets minder dan de helft van de scholen
daadwerkelijk tot een contact komt. Dit contact is voornamelijk incidenteel en gericht op
informeren, evalueren en afstemming van de behandeling. Wat de frequentie van de
contacten betreft, laten de resultaten zien dat leerkrachten op cluster 4 scholen over het
algemeen meer contacten hebben met begeleiders vanuit de jeugdhulpverlening. Wel zijn
deze contacten overwegend incidenteel van aard.
De leerkrachten op het regulier onderwijs hebben minder contacten met begeleiders, maar
als er sprake is van contact dan zijn de contacten in vergelijking met de leerkrachten van de
cluster 4 scholen vaker maandelijks dan incidenteel.
OUDERTEVREDENHEID
Naast vragenlijsten over het functioneren van het gezin en de problematiek van de kinderen,
werd ouders ook hun mening gevraagd over de hulpverlening of ambulante begeleiding die
hun kinderen het afgelopen jaar van Horizon of Amber hebben gekregen al dan niet in
samenwerking met de reguliere school.
In zijn algemeenheid kan gezegd worden dat ouders behoorlijk tevreden zijn over de
hulpverlening die geboden wordt vanuit het speciaal onderwijs en op (en door) de reguliere
scholen. Er wordt een gemiddeld rapportcijfer van 8,3 gegeven. Aspecten die door ouders
vooral kwalitatief hoog beoordeeld worden, zijn het met respect behandeld worden, het
terecht kunnen met vragen en het uitgebreid bespreken van de plannen die voor de leerling
gemaakt zijn. De aspecten waar ouders verhoudingsgewijs het minst tevreden over zijn, zijn
het grondig onderzoeken van het probleem van hun kind, het vragen van ouders naar hun
oplossing voor de problematiek, de passendheid van de oplossing die voor het probleem
bedacht is en de mate waarin hun kind iets gehad heeft aan de geboden hulp. Wel moet
hierbij opgemerkt worden dat dit kleine verschillen betreffen in vergelijking met de aspecten
waar de ouders het meest mee eens zijn, aangezien de gemiddelde scores voor alle
afzonderlijke items tussen de 4 (mee eens) en de 5 (helemaal mee eens) liggen.
ENKELE VOORLOPIGE AANBEVELINGEN
Het huidige onderzoek heeft een aantal opvallende bevindingen opgeleverd. Het meest in het
oog springend is dat de leerlingen op cluster 4 scholen, ondanks dezelfde toelatingscriteria,
veelal ernstiger problematiek hebben dan de rugzakleerlingen. Dat de problematiek van de
rugzakleerlingen als lichter naar voren komt hoeft niet zonder meer te betekenen dat de
criteria onvoldoende discrimineren. De leerlingen met lichtere problematiek kunnen qua ernst
ook de ondergrens voor toelating tot cluster 4 aangeven. Echter, het zou ook in kunnen
houden dat de criteria mogelijk niet altijd even correct worden toegepast. Ook uit onderzoek
van de LCTI is namelijk gebleken dat na controle 45 % van de leerlingen die zijn toegelaten
tot het cluster 4 onderwijs, niet (geheel) aan de criteria voldoet (Stoutjesdijk, Lemstra &
Jongbloed, 2007). Dit verschil in overeenstemming bleek een aantal oorzaken, te hebben,
waaronder de veel voorkomende oorzaak van te lichte problematiek voor het speciaal
onderwijs. De resultaten geven echter aan dat de rugzakleerlingen van dit onderzoek wel
degelijk ernstige problemen hebben waarvoor aandacht en begeleiding vanuit het cluster 4
onderwijs nodig is. Ze geven daarentegen ook aan dat de problematiek van de kinderen op
de cluster 4 scholen door de bank genomen ernstiger en complexer is. Dit roept de vraag op
5
of de indicatietermijn, de hoogte van het budget en het daarbij behorende zorgaanbod niet op
een meer gedifferentieerde wijze afgepast moeten worden op de ernst van de problematiek
van de leerlingen. De resultaten benadrukken dat het belangrijk is om per individuele leerling
te bekijken wat de specifieke zorgbehoeften zijn en aan de hand daarvan te bepalen welke
benodigde middelen hiervoor ingezet moeten worden. Dit leidt tevens tot de aanbeveling om
bij de toelating gebruik te maken van diagnostiek en een daarop aansluitende aanpak die
goed differentieert naar de aard, de ernst en de complexiteit van de onderwijsbelemmeringen
van het kind. Daarbij dient overigens niet alleen gelet te worden op het kind, maar ook op de
gezinsomstandigheden, want uit het onderzoek blijkt dat de achterliggende gezins- en opvoedingsproblematiek bij bijna de helft van de gezinnen aanzienlijk is.
Een opvallend punt is verder het verschil in leerprestaties tussen de leerlingen van beide
onderwijsvormen. De oorzaak van de grotere leerachterstand en het grotere aantal
schoolleerproblemen van de leerlingen op cluster 4 scholen zou kunnen liggen bij het
significant lagere IQ van deze leerlingen. Zij hebben daarom meer begeleiding nodig wanneer
het de didactische vakken betreft. Echter, als gekeken wordt naar de inzet van de
aanvullende interne behandeling op de scholen, is te zien dat in vergelijking met de
rugzakleerlingen, remedial teaching juist minder vaak ingezet wordt ter ondersteuning van de
leerlingen op de cluster 4 scholen. Dit leidt tot de aanbeveling om het beleid ten aanzien van
de begeleiding van de wat minder hoog functionerende leerlingen nog eens goed tegen het
licht te houden, bijvoorbeeld om vaker inzet van remedial teaching bij deze leerlingen te
overwegen. In het bijzonder daar waar het gaat om begrijpend lezen. Een vak waarbij
leerlingen op cluster 4 scholen gemiddeld 7 maanden achterlopen op de rugzakleerlingen,
wat niet te verklaren is uit verschillen in niveau van technisch lezen.
Daarnaast komt uit het onderzoek naar voren dat de contacten tussen jeugdhulpverlening,
onderwijs en – in mindere mate – de gezinnen beperkt zijn. Gezien de ernst van de
problematiek van de cluster 4 leerlingen en het belang van een goede onderlinge afstemming
tussen de ‘opvoeders’ van de leerlingen, zou een intensivering van het aantal contacten
tussen de verschillende partijen bij kunnen dragen aan het bieden van een optimale
begeleiding. Wat een vergroting van de effectiviteit van de begeleiding op zou kunnen
leveren.
Tevens geven de verschillende opvattingen tussen ouders en leerkrachten over de aard en
ernst van de problematiek van de leerlingen (CBCL/TRF en SEV) aan, dat situationele
aspecten mede een belangrijke rol spelen. Ouders ervaren de problematiek van hun kinderen
vaker als een probleem dan de leerkrachten. Dit blijkt verder ook uit het gegeven dat
pedagogische onmacht bij 34 % van de gezinnen van de totale onderzoeksgroep als
probleem wordt ervaren en dat relatieproblemen tussen moeder-kind (17 %) en vader-kind
(11 %) bestaan. Deze resultaten onderstrepen nog eens dat de begeleiding van ouders ook
een belangrijk onderdeel is in de begeleiding van de leerlingen. Een manier voor de scholen
en ambulante diensten om bij te dragen aan het verlagen van de pedagogische onmacht van
ouders (en daarmee aan de ontwikkeling van de leerlingen), is bijvoorbeeld ouders (vaker) op
school een interne cursus aan te bieden. Nu gebeurt dit nog maar op 11 % van de scholen.
Begeleiding door de school is doorgaans voor ouders een laagdrempelige vorm van
hulpverlening in vergelijking met de gevestigde instellingen voor jeugdhulpverlening, zoals
Bureau Jeugdzorg. Een positieve bevinding in dit kader, is het hoge percentage ouders (90
%) dat actief betrokken is bij de begeleiding van hun kind op school, wat waarschijnlijk
aangeeft dat veel ouders eveneens welwillend staan tegenover een rol in de begeleiding van
hun kind thuis.
Voor de complete rapportage “Op weg naar effectiviteitonderzoek in het cluster 4
onderwijs: een verkenning van de doelgroep en de werkwijze” kunt u terecht bij Stichting
Horizon (www.horizon-jeugdzorg.nl).
Drs. Regina Stoutjesdijk (Universiteit Leiden)
Prof. Dr. Evert Scholte (Universiteit Leiden)
M.m.v. Drs. Harmke Leloux-Opmeer (Stichting Horizon)
6
Download