1 Aardrijkskunde samenvattingen – Basisboek, H5 Het Nederlandse Landschap B64 – Afvoer van verweringsmateriaal Verweringsmateriaal wordt op verschillende manieren verplaatst: i. ii. iii. iv. Zwaartekracht – materiaal rolt van een berg af Rivieren en beken – materiaal in een dal, water neemt het mee. Gletsjers en landijs – groot materieel, grote afstanden Wind - alleen zand en löss, alleen droge en onbegroeide grond B67 – Grondsoorten Er zijn in Nederland vier grondsoorten: i. ii. iii. iv. Zand grove korrels Klei fijne korrels Löss fijne korrels Veen onvruchtbaar vruchtbaar vruchtbaar vruchtbaar houd water niet vast houd water vast houd water vast houd water vast, ruimte tussen korreltjes (poriën) kleine poriën kleine poriën (tussen zand en klei in) plantenresten – gedroogd = turf B69 – Geologie Betekenis van geologie = wetenschap over de aardkorst, geschiedenis, grondsoorten, veranderingen en ontstaan. De perioden in de geologie bij elkaar heet de geologische tijdschaal B70 – IJstijden IJstijd / Glaciaal = koude tijd met gemiddelde temperatuur minder dan 5 graden Interglaciaal = tijd tussen ijstijden, op de aarde warmt het dan op B71 – Glaciale landschapsvormen In het Pleistoceen veel glacialen en interglacialen, veel veranderingen in het landschap: i. ii. iii. iv. v. vi. Morene – resten van onder het landijs (zoals keileem), verpulverd materiaal Grondmorene – resten die achterblijven als het ijs smelt (zoals grote zwerfkeien) Eindmorene – materiaal dat de gletsjer voor zich uit schuift Tongbekkens – uitgediepte rivierdalen door het landijs wat er in ligt Stuwwallen – de ‘muren’ om de rivier, ontstaan door de kracht van de tongbekkens Trogdalen – tongbekkens in hooggebergte, met hoge wanden (in Noorwegen fjorden) B89 – Aantasting, vervuiling, uitputting Milieuvervuiling / milieuverontreiniging = schadelijke stoffen komen in de natuur Milieu-uitputting = opraken van natuurlijke stoffen (olie, gas) Milieuaantasting = natuur (milieu) neemt plaats voor gebouwen, wegen etc. B90 – Kringloop van het water Op de zee stijgt waterdamp omhoog (condensatie). Het rondje wat het water maakt is de waterkringloop i. ii. korte kringloop – neerslag valt op de zee lange kringloop – neerslag valt op land, neemt een ‘omweg’ a. Water gaat via rivieren direct naar de zee b. Via de bomen en planten waterdamp terug de lucht in (evapotranspiratie) transpiratie = blaadjes geven waterdamp aan lucht evaporatie = ander woord voor verdamping c. Water zakt in grond, wordt grondwater d. Water valt in vorm van sneeuw op grond, via gletsjers en rivieren naar de zee Daan van Kats, L3Va 1 nov. 2015 2 Aardrijkskunde samenvattingen – Basisboek, H5 Het Nederlandse Landschap B92 – Grondwater Het grondwater zit in de poriën van het grond hoe poreuzer de grond, hoe meer heet water infiltreert. De bovenkant van de grond waar water in zit, is de grondwaterspiegel / het grondwaterpeil. Het maaiveld is een ander woord voor de bovenste laag van de grond. Het grondwater is belangrijk voor mensen, dieren en planten. B94 – Rivieren 2 soorten: regenrivieren: alleen regenwater, gletsjerrivieren / gemengde rivieren: ook smeltwater van gletsjers. Het gebied waar de wateren allemaal afwatert op een rivier noem je het stroomgebied, de grenzen daar tussen noem je een waterscheiding. Het debiet is het m³ water dat een rivier passeert op 1 punt, per seconde. De schommelingen daarvan noem je het regiem. Tijdens wadi’s staat een rivier droog. B95 – Verval en verhang Een rivier bestaat uit 3 delen: bovenloop – middenloop – benedenloop. Verval = hoogteverschil tussen 2 plaatsen langs een rivier Verhang = “ “ “ “ “ “ “ “ “ per km (hoogteverschil / afstand tussen 2 plaatsen) Delta = uitmonding met vertakkingen van rivier Estuarium / trechtermond = erg brede uitmonding B103 – Luchtvervuiling Luchtvervuiling: giftige stoffen in de dampkring stoppen, oorzaken: verbranding brandstoffen, auto’s, industrie, elektriciteitscentrales. Zure regen komt doordat er schadelijke gassen zich mengen in de wolken, dat kan als gevolg hebben dat bomen en vissen dood gaan. De gassen kunnen zich ook altijd naar alle plekken verspreiden met de wind. Soms kan een gebied schadelijke stoffen vrij zijn, maar zitten andere gebieden er mee vol. B132 – Specialisatie en mechanisatie Specialisatie is het richten op 1 soort landbouw / product. Dat komt door twee veranderingen in de landbouw: 1- Lonen zijn gestegen, boeren hebben liever machines. Dus mechanisatie, en machines werken op 1 product 2- Verlang naar meer winst per hectare, per dier (intensivering) Goedkoper en handiger met 1 product. Gevolg = bedrijven worden groter, kleine bedrijven redden het niet. B133 – Intensieve landbouw In de intensieve landbouw doen ze zo veel mogelijk om veel winst te halen per hectare, per dier. Arbeidsintensief: veel werk doen voor veel winst (bijv. natte rijstbouw op sawa’s) Kennisintensief / Kapitaalintensief: veel investeringen, veel kennis voor veel winst (intensieve veehouderij, goed voer voor dieren, geen ziektes, veel dieren op klein oppervlak, veel voer uit buitenland, dier werkt als machine, ook wel bio-industrie) Veel kritiek daarop, welzijn van dieren. Tegenovergestelde = biologische landbouw B134 – Extensieve landbouw In de extensieve landbouw, minder opbrengsten, kapitaal en kennis. Vooral in gebieden waarbij natuur/klimaat ongunstig is voor landbouw. Er zijn ook oplossingen daarvoor, zoals irrigatie (water sproeien in droge gebieden) en kunstmest. Dan werd de opbrengst hoger per stuk weide. B135 – Landbouw en inrichting Veel grond wordt gebruikt voor landbouw, er zijn ruilverkavelingen geweest, zodat er genoeg opbrengsten waren in de landbouw na de opkomst van de intensieve landbouw. De akkers werden groter, betere afwatering op weilanden, betere wegen in landbouw en weiland dichter bij de boerderij. Tegenwoordig spelen ook natuur en recreatie grote rollen in de herinrichtingen, nu heet het een landinrichting. Daan van Kats, L3Va 1 nov. 2015