SAVES DOSSIER: Dit is een samenvatting van het boek Servië en het Westen, een historische schets van Joegoslavië en de Balkan van MILO ANSTADT, verschenen bij ‘Pandora Pockets’ in 1999, tweede, herziene en uitgebreide druk. ISBN 90 245 9991 0 Het boek geeft een duidelijke schets van de historische achtergrond die tot de vele conflicten op de Balkan heeft geleid. I. Een Lappendeken Als je iets van het Joegoslavische drama wil begrijpen, dan kan je best beginnen bij de geografische verstrooiing van de volkeren die in Zuidoost-Europa leven. Het gaat daarbij om Roemenen, Hongaren, Duitsers, Bulgaren, Turken, Macedoniërs, Serviërs, Kroaten, Slovenen, Albanezen, Grieken en Slavische moslims (die zich op basis van hun religie als een afzonderlijke etnische groep beschouwen)… allen verspreid over de streek, een echt lappendekken. Hoeveel onrust het bestaan van dit etnische lappendeken ook met zich brengt, zolang een sociaal-economische onderbouwde status-quo voortduurt, is de vrede min of meer verzekerd. Gedurende het communistisch tijdperk werd die status-quo dan ook in grote lijnen geëerbiedigd. Het nationalisme leek de kop ingedrukt na de Tweede Wereldoorlog, maar dat was maar schijn. Het is merkwaardig dat terwijl de communisten bijna een halve eeuw een drastisch, van tijd tot tijd despotisch, bewind in Zuidoost-Europa hebben gevoerd, de rechtse extremisten niet zijn uitgestorven. Men merkte echter niets van hun bestaan totdat de communistische regimes ineenstortten. Nu blijkt dat de Cetniks, Ustasi, Ijzeren Gardisten en Pijlkruisers zich in stilte voortplanten en dat de kleinzoons de benepen en inhumane fascistische ideologieën van hun grootvaders ingelepeld kregen. De droom die hun daarbij voor de geest staat, heet irredenta, een begrip afkomstig van de Italianen, die ooit met deze term de vereniging van alle Italiaanssprekende gewesten nastreefden. Sinds de ideeën van de ‘volkssoevereiniteit’ wortel hebben geschoten, is het streven naar de hereniging van delen van een volksgemeenschap die door de historische ontwikkeling van het stamland gescheiden zijn, een steeds terugkerend adagium van de politiek in Zuidoost-Europa. Daarvoor richten zij zich ook steeds op het historische moment waarop hun land en volk de maximale omvang hadden. Ook is het zo dat de ene volksgemeenschap de andere in de loop van de geschiedenis heel wat heeft aangedaan, maar die ‘misdaden’ wordt al te vaak misbruikt om de huidige conflicten aanvaardbaarder te maken. Elke volksgemeenschap in de regio heeft in de loop van haar geschiedenis heel wat te lijden gehad, MAAR heeft zich ook enorm wreed gedragen t.o.v. andere gemeenschappen. Typisch daarbij is dat elke volksgemeenschap een eigen selectief geheugen schijnt te hebben… 1 SAVES II. De geschiedenis 2.1 Het begin Toen de Slaven in de 6de eeuw de Balkan begonnen binnen te dringen, troffen ze daar geen onbevolkt gebied aan, maar ze vermengden zich in de loop van de tijd met de plaatselijke bevolking. Aangenomen wordt dat de bezetting van de Balkan door de Slaven zich grotendeels in het voetspoor van, of samen met Turks-Mongoolse ruiternomaden (Hunnen, Avaren) heeft voltrokken. Die kwamen en gingen, de Slaven echter bleven. De Slaven waren niet met één taal, maar met verschillende dialecten op de Balkan gekomen. Overeenkomstig die verschillenen was de verbrokkeling groot en waren de onderlinge verhoudingen niet bepaald vreedzaam. Daardoor werden ze de speelbal van christelijke machten. Het Byzantijnse imperium wist zich op den duur wat te herstellen van de invallen van o.a. de Hunnen en de patriarchen van Konstantinopel namen de kerstening van de Balkan actief ter hand. Daarbij vonden ze echter de roomse pausen op hun weg en die toonden zich strijdvaardige concurrenten. De Slovenen in het noorden werden in de 8ste eeuw bij het Karolingische rijk ingelijfd en namen het rooms-katholieke geloof aan. Meer dan tien eeuwen waren de Slovenen onderworpen aan de Duitse heerschappij; eerst van het Heilige Roomse Rijk van de Duitse natie, later van de Habsburgers. Na de Eerste Wereldoorlog was er een krachtige stroming die voor een verenigde Zuid-Slavische staat opteerde. Er waren ook tegenstanders, maar onder invloed van de westerse mogendheden kwam het Servisch-Kroatisch-Sloveense koninkrijk tot stand. Na 1945, onder heerschappij van de communisten, werd geen van de delen gevraagd of zij tot Joegoslavië wilden behoren. In het zuiden grensden de Slovenen aan volksstammen die later Kroaten gingen heten. Die benaming dook pas in de 9de eeuw voor het eerst op. Wie zij waren is onduidelijk, maar Slavische stammen zullen wel een hoofdbestanddeel hebben gevormd. De Slavische dialecten die zij spraken waren anders dan die van de Slovenen. Onder invloed van het Oost-Romeinse Rijk kwam in dat gebied een zekere stabilisatie tot stand en kregen de strijdhaftige bewoners een rol toebedeeld als buffer tegen de invallen van Mongoolse roofstammen en tegen het opdringen van de Germaanse Franken op de Balkan. Evenmin als de Slovenen konden de Kroaten echter hun betrekkelijke onafhankelijkheid bewaren. Tijdens het bewind van Karel de Grote werden ook zij onderworpen. Hun verzet gold niet in de laatste plaats het christendom, dat hun financiële lasten oplegde ten behoeve van de Kerk en de clerus. Opstanden ertegen konden echter niet verhinderen dat het christelijk geloof zowel uit het westen als uit het zuiden terrein won. Dat ging echter wel gepaard met hevige concurrentie tussen de twee stromingen: de orthodoxe met haar Grieks-Slavische ritus en de roomse met haar Latijnse ritus. In de 10de eeuw wist Kroatië zich onafhankelijk te maken van het Duitse rijk. De strijd tussen de geloofsrichtingen speelde daarbij een belangrijke rol. De Kroatische leiders zworen de Byzantijnse ritus af en verwierven daardoor de steun van de rooms-katholieke Kerk. De zelfstandige Kroatische staat bestond twee eeuwen. In het begin van de 12de eeuw werd het land door de Magyaren (Turken) onderworpen en bleef ruim acht eeuwen afwisselend onder Hongaarse en Oostenrijkse heerschappij. Het zuidelijke deel werd echter gedurende de 16de en de 17de eeuw door de Turken overheerst. 2 SAVES Met het westerse christendom was ook het feodalisme binnengekomen, dat een einde maakte aan de traditionele, op beginselen van gelijkheid berustende maatschappelijke organisatie. Het volk, dat onderworpen raakte aan de adel, werd meegesleept in diens onderlinge vetes en de machtstrijd tegen de koning. Voor een juist begrip van de politieke en geestelijke ontwikkeling op de Balkan is inzicht in de geschiedenis van Bulgarije onmisbaar. Dat was het eerste land met een grote Slavische bevolking dat zich tot een staat organiseerde, zij het niet door toedoen van de Slaven. De Bulgaren die dat tot stand brachten kwamen in de 7de eeuw uit het zuidelijke Wolgagebied. Zij stamden af van de Turken en oefenden als militant nomadenvolk macht uit over de Slaven. De staat die ontstond berustte op een dunne Bulgaarse bovenlaag en een brede Slavische onderlaag. Dit Bulgarije was in staat het Oost-Romeinse keizerrijk de wet te stellen. Anderhalve eeuw later was het gebied zodanig uitgebreid dat Bulgarije in het noordwesten aan het rijk van Karel de Grote grensde. Aan christianisering ontsnapte ook dit land niet. Het kwam daarbij voor de keuze te staan tussen roomse en Griekse ritus. De heersersklasse zag voordelen in een band met Byzantium, en door de aanvaarding van het orthodoxe christendom, met zijn Slavische kerktaal, werd Bulgarije linguïstisch een Slavische staat. In de 10de eeuw kwam de omslag en de opkomst van het feodalisme leidde tot verdeeldheid en ontevredenheid onder het volk. Tegen het einde van de 12de eeuw kreeg Bulgarije nog een kan sop herstel, maar overtselpende moeilijkheden door religieuze en andere twisten en het binnenvallen van de Tataren ondermijnden het bestaan van het Bulgaarse rijk. Een nieuwe macht kondigde haar hegemonie aan: het Servische koninkrijk, dat in 1330 de resten van Bulgarije onder zijn heerschappij bracht. Hadden de Slaven in Bulgarije hun opkomst te danken aan het initiatief van de Turkse OerBulgaren, de opkomst van de Serviërs, of beter: het Servische volk was het resultaat van interne processen. Slavische stammen, of wellicht al vermengde conglomeraten die een slavische taal als bindmiddel hadden, sloten zich onder leiding van hun stamhoofden aaneen. Op den duur ontstonden twee territoriale eenheden die sterk met elkaar rivaliseerden. De kuststrook van wat nu Montenegro heet, stond onder Romaans-westerse invloed, meer in het binnenland overheerste het oosterse geestesmerk. De eerste Servische vorst die in de tweede helf van de 12de eeuw alle macht in handen kreeg, verenigde de twee gebieden en bouwde een centralistisch gezag op met een overwicht van de Byzantijnse Kerk. Na diens dood ontstond er een nog gunstiger klimaat voor het Servische koninkrijk. De machten rondom Servië verkeerden alle in een crisis. De invallen van de Tataren in Hongarije, de snel om zich heen grijpende anarchie in Bulgarije en de voortgaande desintegratie van het Oost-Romeinse Rijk door interne en externe problemen, boden Servië de gelegenheid de hegemonie op de Balkan te verwerven. Het feodale Servië steunde op een sterk gepriviligeerde adel en clerus. De burgers en de vrije boeren hadden zware lasten te dragen en de laagste, vrijwel rechteloze categorie vormden de afhankelijke boeren en lijfeigenen. De samenleving vertoonde grote gelijkenis met die van het feodale West-Europa. Dat bracht felle tegenstellingen tussen plaatselijke vorsten met zich mee die elkaar beoorloogden en Servië langzaam maar zeker weerloos maakten tegenover de nieuwe macht die juist de Dardanellen was overgestoken: de Turken. 3 SAVES 2.2 De Turken Het grootste deel van Zuidoost-Europa werd door de Turken in de 14de eeuw veroverd. Hoe kwam het dat het Avondland de dreiging zonder verweer op zich liet afkomen? Men was te zeer met zichzelf bezig. De pest had een zware tol geëist. Engeland voerde zijn veroveringstocht door het innerlijk verscheurde Frankrijk. De Franse adel moordde zijn opstandige boeren uit in een omvang die tot hongersnood leidde. De rooms-katholieke Kerk met haar twee pausen, een in Rome en een in Avignon, was gepreoccupeerd met heel eigen problemen. In Oost-Europa was het Hongaarse imperium zo uitgedijd dat het aan de eigen macht dreigde onder te gaan. Het jaar 1389 is voor de Serviërs het symbolische jaar geworden, enerzijds voor hun beslissende nederlaag tegen de Turken en anderzijds voor de beleving van hun nationale trots en hun hoop op bevrijding. Op 28 juni van dat jaar leverden de Serviërs, samen met Bulgaren en Bosniërs, in Kosovo, in de buurt van Pristina, slag tegen de Turken. De Zuid-Slaven waren niet opgewassen tegen de betere organisatie en de doordachte strijdmethode van hun tegenstander, maar hun legendarische held, Milos Obilic, had kans gezien om de Turkse veldheer sultan Murad I dood te steken, waarmee hij voor Servië het offer van zijn eigen leven bracht. Kosovo, waar zich later een meerderheid van Albanezen vestigde, werd en wordt tot de dag van vandaag daarom door Serviërs als ‘heilige grond’ beschouwd. Het bewind van de Turken had aanvankelijk tweeërlei karakter: een van orde en tucht, en een van terreur. Er kwam een einde aan de onderlinge oorlogen van de inheemse adel en aan de vernietigingen als gevolg van de expansiedrang van de vorsten. Die werden door de Turken onder de duim gehouden. Voor het gewone volk werd het bestaan wat zekerder. Alleen verzet werd op de meest onbarmhartige wijze afgestraft. Er was enerzijds een strak gecentraliseerd Turks regime, maar anderzijds een zekere mate van zelfbestuur. De bekeringsdrang van de Turken was uiterst gering, maar doordat de streek afgesloten bleef van de buitenwereld, kwam de sociaal-economische ontwikkeling min of meer tot stilstand. Over het algemeen kwam aan de Osmaanse overheersing een minimum aan Turken te pas. Ze vormden de legereenheden, het politieapparaat en de hogere rechts- en bestuurscolleges. Onder die omstandigheden namen vele lager geklasseerde Slaven het mohammedaanse geloof aan. De Turkse overheersing in de periode van de opkomst van het Osmaanse rijk onderscheidde zich wezenlijk van die in de periode van verval. De eerste tekenen van ontbinding manifesteerden zich in de tweede helft van de 16de eeuw. Het begon met economische moeilijkheden, gepaard met hevige inflatie, waarvan huursoldaten en ambtenaren het slachtoffer werden. Zij stelden zich schadeloos door corruptie en mateloze uitbuiting van de onderworpen volkeren. In Europa had Oostenrijk tegen het einde van de 17de eeuw zoveel kracht verzameld dat het geslaagde aanvallen op het Osmaanse rijk kon ondernemen. In de tweede helft van de 18de eeuw beschikte ook Rusland over een militaire macht die zich geducht tegenover de Turken liet gelden. De aanvallen van Oostenrijk leidden tot een op en neer golvne van de Habsburgse en Osmaanse legers op Servisch grondgebied. De Oostenrijkse troepen werden daarbij geholpen door zuidelijke partizanen en Hongaarse Serviërs. 2.3 Speelbal van de grootmachten De Servische vrijscharen die met de Habsburgers tegen de Turken hadden gestreden, behielden hun wapens toen de Oostenrijkers zich weer moesten terugtrekken. Bovendien 4 SAVES konden ze rekenen op een geregelde toevoer van gesmokkeld oorlogstuig uit Oostenrijk, Hongarije en Rusland. De Turken, die onafgebroken door de Serviërs werden aangevallen, reageerden steeds tirannieker. In het begin van de 19de eeuw werden ze dan uiteindelijk door de Serviërs verdreven. De Serviërs hadden hun succes te danken aan het feit dat de Turkse hoofdmacht het tegen de oppdringerige Russen moest opnemen. Toen het leger van de tsaar zich echter in 1812 terugtrok om Napoleon te weerstaan, kregen de Turken weer de gelegenheid op bloedige wijze met de Serviërs af te rekenen. Na de nederlaag van Napoleon in Rusland, waardoor ook de positie van de sultan – een bondgenoot van Napoleon – werd verzwakt, kwamen de Serviërs opnieuw in opstand. Er ontstond een Servisch vorstendom, (berustend op toegevingen van een verzwakte sultan) dat weliswaar niet volledig onafhankelijk was, maar dat toch de gelegenheid kreeg om zich in zelfstandigheid te bekwamen. Voor Servië brak er een tijd van onstabiliteit aan met twee rivaliserende dynastieën. De volgende honderdtwintig jaar, tot de Tweede Wereldoorlog, werden er vier heersers vermoord en vier afgezet. De relatie tussen Serviërs en Kroaten had zich in de loop der eeuwen merkwaardig ontwikkeld. Geloof en Turkse overheersing hadden hen voor een deel uit elkaar gedreven. In 1867 ontstond de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie, die winst voor de Magyaren en verlies voor de Zuid-Slaven betekende. Kroatië werd stevig onder Hongaars gezag gebracht. De tegenstellingen tussen Serviërs en Kroaten begonnen vijandelijke vormen aan te nemen. In de de streken met een gemengde bevolking botsten de belangen. Het kwam zelfs tot vervolgingen. In 1878 werd Oostenrijk op het Congres van Berlijn met het protectoraat van BosniëHercegovina belast. Dit door de Turken verlaten probleemgebied, met zijn bewoners die tot verschillende volksgroepen en verschillende religies behoorden, vormden een nieuwe twistappel in de relatie van Kroaten en Serviërs. Oostenrijkers en Hongaren voerden een politiek van ‘verdeel en heers’ en stookten de tegenstellingen tussen de twee zoveel mogelijk op. Zonder enige formele zeggenschap eisten zowel Serviërs als Kroaten Bosnië-Hercegovina op als hun ‘vaderlijk erfdeel’. Dat Oostenrijk in dit opzicht beloften deed aan Kroatië, bedierf de onderlinge verhoudingen van de twee Zuid-Slavische volkeren grondig. Pas tegen het einde van de 19de eeuw probeerde een nieuwe generatie de cirkel van toenemend wantrouwen te doorbreken. Uitgaande van het idee van vereniging van alle Zuid-Slavische gewesten op basis van autonomie, slaagden deze jongeren erin een aantal Kroatische en Servische partijen tot elkaar te brengen. Het politieke verbond dat hieruit te voorschijn kwam, was de drijvende kracht achter de latere vorming van de Joegoslavische staat. De geschiedenis wordt sterk beïnvloed door de aanwezigheid van tweeërlei krachten in de samenleving: de ene die naarstig naar datgene zoekt wat de mensen verenigt, de andere die bij voorkeur oog heeft voor wat de mensen verdeelt. In extreme vorm doet zich deze tegenstelling al eeuwen op de Balkan voor. Wat de Kroaten en de Serviërs reeds lange tijd verdeelt is de overtuiging van hun eigen superioriteit. De Serviërs baseerden die oorspronkelijk op het feit dat zij zich op eigen kracht van de Turken hadden bevrijd. De Kroaten vonden dat zij als deel van de Habsburgse monarchie tot de ‘beschaafde’ wereld behoorden. Voor hen was Servië met zijn orthodoxe Kerk, zijn cyrilisch schrift, zijn vage cultuurbronnen, een deel van de onontwikkelde Balkan. Op grond van hun aantal, dat het dubbele was en is van de Kroaten, kenden de Serviërs zichzelf onwillekeurig een zeker primaat toe, en misschien daarmee samenhangend een neiging tot vereniging. De gediscrimineerde Serviërs in de diaspora ging het in eerste instantie om vereniging met het moederland. Terwijl de Kroaten de Serviërs als 5 SAVES indringers gingen beschouwen, begonnen deze laatsten al in termen van een verenigd ZuidServisch rijk te denken, dat hun een positie van gelijkheid zou verlenen. De Russen die in 1855 de Krimoorlog tegen de Turken verloren hadden, propageerde nu het idee van een verenigd Joegoslavië, omdat het er een wapen tegen Turkije in zag. Bovendien lokte de mogelijkheid een steunpunt te verwerven bij een aantal Slavische mogendheden die zowel een linguïstische als een kerkelijke band met Rusland hadden. Wat deze landen verbond was de gemeenschappelijke vijandschap tegenover Turkije. Het streven naar een definitieve uitschakeling van Turkije leidde tot de eerste Balkanoorlog. De tegengestelde belangen van de grote mogendheden zorgden ervoor dat geen van hen intervenieerde. Turkije was niet ogewassen tegen de vereingde Balkanlanden en werd uit zo goed als heel Europa verdreven. Toen de wapens zwegen, rezen er onmiddellijk conflicten. Servië, dat een groot deel van Macedonië had veroverd, wenste het gebied in te lijven. Het Verdrag van Londen van 1913, waarmee de Balkanoorlog werd besloten, stelde de Bulgaren verre van tevreden. Nog in hetzelde jaar stortten zij zich op Servië en Griekenland. Het verschijnsel dat irreguliere benden aan de strijd deelnamen, zoals later in Kroatië, BosniëHercegovina en Kosovo, is niet nieuw. Ook in 1913 voerden extremistische milities aan beide zijden hun eigen oorlog. Het fanatisme en de bloeddorstigheid die zij daarbij manifesteerden, gaven de strijd het gruwelijke karakter dat alle oorlogen op de Balkan kenmerkt. Twee maanden duurde de Tweede Balkanoorlog, waaraan al spoedig Turkije en Roemenië gingen deelnemen. Tegen die overmacht was Bulgarije niet opgewassen. De grote overwinnaar werd Servië, dat een belangrijk deel van Macedonië in de wacht sleepte. De Tweede Balkanoorlog eindigde met het Verdrag van Boekarest, dat de problemen niet oploste, maar juist verscherpte. De tegenstellingen leidden tot een tragische apotheose in 1914, toen een Serviër in Sarajevo schoten loste op de Habsburgse troonopvolger en zijn vrouw. Hij zorgde daarmee voor de ouverture tot de Eerste Wereldoorlog. 2.4 De Eerste en de Tweede Wereldoorlog Oostenrijk onderging de machtsuitbreiding van Servië als een bedreiging. Het greep de moord in Sarajevo aan om aan de groeiende nationale arrogantie van de Serviërs een einde te maken en verklaarde hun de oorlog. Daarmee startte een kettingreactie van een Wereldoorlog, die de Zuid-Slavische volkeren tegenover elkaar bracht. Bulgarije, dat een jaar tevoren de oorlog tegen Servië en Griekenland had verloren, koos de kant van Duitsland en Oostenrijk. Uiteindelijk werd de doorbraak in 1918 geforceerd en dat leidde tot de bezetting van de Balkan door de geallieerden. Op Korfoe zaten intussen Servische leiders en enkele vertegenwoordigers van Kroatië en Slovenië te broeden op de constructie van een nationale staat waaraan de betrokken ZuidSlavische volkeren hun vertrouwen konden schenken. In 1917 werd een geruststellende verklaring uitgegeven. Na de oorlog zou er een democratische, constitutionele monarchie worden gecreëerd. Een nationale vergadering zou een federatieve grondwet ontwerpen. De twee alfabetten, het Latijnse en het cyrillische, zouden gelijkgesteld worden, evenals de drie religies die door de bevolking werden beleden. Met de ineenstorting van de monarchieën der Hohenzollern, Habsburgers en Romanovs ontstond op de Balkan een machtsvacuüm, waarin zich voornamelijk de in vloed van Frankrijk deed gelden. De grote verliezers van de Eerste Wereldoorlog waren Oostenrijk, Hongarije, Bulgarije en Turkije. De opvolgerstaat van Servië was het ‘Koninkrijk der Serviërs, Kroaten en Slovenen’. De Zuid-Slaven hadden die gemeenschappelijke staat werkelijk niet cadeau gekregen. Voorla 6 SAVES Servië had er enorme offers voor gebracht. In de peride 1912-1918 kwam een kwart van zijn bevolking om het leven. Maar ook de creatie van het nieuwe koninkrijk kostte mensenlevens. Door politieke tegenstellingen, maar ook door economische moeilijkheden, sleepte het land zich voort van de ene crisis naar de andere. De poging de parlementaire democratie te laten functioneren slaagde nauwelijks. In de jaren dertig was de fascistische oriëntering in ZuidoostEuropa dan ook vrij algemeen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de regio bezet door de Duitsers en de Italianen en voerde de Kroaat Tito (communistische ideologie) een partizanenoorlog tegen de Duitsers en Italianen. Die oorlog behoorde tot de wreedste van de Tweede Wereldoorlog. Aanvankelijk was het verzet voornamelijk een kleine, Servische aangelegenheid, maar na verloop van tijd trok het verzet ook anderen dan Serviërs aan. Mettertijd groeiden de partizanen van een slecht bewapende guerrilla uit tot een macht die de Duitsers ernstig ging verontrusten. In het begin van 1943 besloten ze een gecombineerde aanval van Duitsers, Italianen, Bulgaren, Ustasi en Cetniks te ondernemen om het leger van Tito definitief te verslaan. Tegenover deze overmacht geplaatst, trokken de partizanen zich steeds meer terug in de bergen van Montenegro. Daar werden ze tenslotte geheel omsingeld. Met een verlies van zeker tienduizend man slaagden de partizanen er echter in de omsingeling te doorbreken en zich in Bosnië in kleinere legertjes op te delen. Op 25 juli 1943 capituleerde Italië. De (communistische) partizanen grepen de overgave van de Italiaanse strijdkrachten aan om de gebieden die ze bezet hadden gehouden in te nemen en zich meester te maken van hun wapens en uitrusting. Deze voorraden stelden Tito in staat zijn leger ook qua mankracht uit te breiden. Inmiddels hadden de verzetshaarden van de partizanen zich over heel Joegoslavië verspreid. De Duitsers vreesden geallieerde landingen op de Balkan en vonden het in dit verband van groot belang de partizanen uit te schakelen. Opnieuw trokken de nazi’s hun troepen samen en in vereniging met Kroaten en Bulgaren ondernamen zij de zesde poging om Tito te verslaan. Opnieuw leden de partizanen gevoelige verliezen, maar zij hielden stand en wisten zich, dankzij hun enorme veerkracht, weer snel te herstellen. In augustus 1944 trok het Rode Leger Roemenië binnen. Toto toonde zich wel bereid om met het Rode Leger samen te werken, maar niet om zijn macht uit handen te geven. Begin april 1945 zette Tito het beslissend offensief tegen de Duitsers, Ustasi en Cetniks in. Deze probeerden naar Oostenrijk te ontkomen, maar werden voordien door de partizanen verpletterd. 2.5 Het Joegoslavië van Tito Na de bevrijding stond Tito maar één doel voor ogen: het vestigen en opbouwen van een communistisch Joegoslavië. In de herfst van 1945 vonden verkiezingen plaats voor een constituerende vergadering. Zoals gebruikelijk in communistische landen was er maar één lijst met voornamelijk communisten en een aantal door de communisten gesteunde ‘partijlozen’. De constituerende vergadering schafte de monarchie af en bevestigde het plan van Tito voor een Joegoslavische federatie van zes republieken: Servië met hoofdstad Belgrado, Kroatië met hoofdstad Zagreb, Slovenië met hoofdstad Ljubljana; Bosnië-Hercegovina met hoofdstad Sarajevo, Macedonië met hoofdstad Skopje en Montenegro met hoofdstad Titograd. Iedereen tevreden stellen was natuurlijk onmogelijk, maar Tito wist toch voor een aantal kernproblemen redelijke oplossingen te vinden. Heel belangrijk was het de verschillen in omvang en bevolkingstal zodanig te compenseren dat er een zeker evenwicht zou ontstaan. Er was niets aan te doen dat Servië het grootste land was met de meeste inwoners. Tito heeft echter, waar mogelijk, aan de omvang van deze republiek geknabbeld. Macedonië, dat een tijdlang deel had gevormd van het Servisch koninkrijk, werd een aparte republiek. Hetzelfde 7 SAVES gebeurde met Bosnië-Hercegovina, bewoond door ongeveer dertig procent orthodoxe Serviërs, vijfendertig procent Moslims en twintig procent Kroaten. Periodes van economische groei wisselden af met recessies. Sommige economen pleitten voor meer liberalisatie en decentralisering, anderen voor meer planmatigheid en dirigisme. Aangezien het inkomen per hoofd in het noorden drie keer zo hoog was als in het zuiden, is het niet moeilijk te raden waar de voorstanders van decentralisatie zich bevonden. Tito was voor weinig zaken zo beducht als voor een heropleving van de vooroorlogse spanningen tussen de etnische groepen, maar het nationalisme stak in verschillende republieken ondanks alles stillaan opnieuw de kop op. Hij hoopte dat een nieuwe grondwet, die de republieken meer onafhankelijkheid zou verlenen, de nationalistische ijveraars de wind uit de zeilen zou nemen. In 1974 werd die grondwet van kracht. In mei 1980 stierf Tito. Een leider van het formaat van Tito opvolgen was in een semi-dictatuur als Joegoslavië een uitermate moeilijke opdracht. Tito voorzag het probleem en had het collectief staatspresidium ontworpen, dat na zijn dood het leiderschap moest overnemen. De voorzitter, die iedere paar jaar moest worden vervangen, zou als staatspresident fungeren. In de tien jaar die op Tito’s dood volgden, hebben de Joegoslavische politici – met als hoofdrolspelers: in Kroatië Tudjman en in Servië Milosevic – hun kans gezien zijn nalatenschap, waaruit met goede wil een vrije, humane en welvarende samenleving had kunnen groeien, redeloos en reddeloos te vernietigen. III. De jaren tachtig tot nu Welvaart en tolerantie gaan gewoonlijk samen. Daarom moeten nationalistische bewegingen het voornamelijk hebben van economische malaise. Gaat het een bevolking niet voor de wind, dan is zij meer bereid front te maken tegen ‘vijanden’ die haar worden gesuggereerd. Het communisme is er nergens in geslaagd economische verhoudingen te scheppen die qua productiviteit, stabiliteit en welvaart het niveau in de zogenaamde kapitalistische landen ook maar enigszins te benaderen. Ook in communistisch Joegoslavië stokte de economie op een gegeven moment; de stagnatie ging gepaard met een vermindering van de koopkracht en werkloosheid. In de tweede helft van de jaren zeventig bleef het niemand verborgen dat het land in een crisis verkeerde. De Joegoslavische bevolking – minder geïsoleerd dan andere bevolkingen in de communistische wereld – kon zich spiegelen aan de welvaart in het Westen en haar ontevredenheid cultiveren. Zo was er weer een vruchtbare voedingsbodem voor oude nationalistische ressentimenten. Pas zeven jaar na Tito's dood ontlaadde het gevoel van gekrenktheid zich toen de nieuwe Servische partijleider Milosevic zich opwierp als spreekbuis. Als niemand voor hem wist hij in te spelen op het Servisch gevoel van miskenning. Op golven van Servisch nationalisme bracht hij andersdenkende partijleiders in de Vojvodina, Montenegro en Kosovo ten val en beschikte vervolgens over de helft van het aantal zetels in het opperste staatsorgaan, het staatspresidium. Plotseling waren de Serviërs weer waar ze altijd wilden zijn: aan de leiding van de staat. Het werd het einde van die staat. De Kroaten en de Slovenen, bang voor dat ontketende Servische nationalisme, zochten hun heil in een eigen nationalisme, dat verder radicaliseerde naarmate de Serviërs nadrukkelijker de eerste viool gingen spelen. Uiteindelijk scheidden Kroatië en Slovenië zich af, op de voet gevolgd door de Bosniërs en de Macedoniërs. Zo liep die oude federatie stuk op de Servische aanspraken, die de hele Balkan nog altijd parten spelen. De Servische aanspraken leidden immers tot oorlogen in Kroatië en Bosnië. 8 SAVES (De Servische president Milosevic heft de autonomie van Kosovo in 1989 op. Kroatië en Slovenië verklaren zich in 1991 onafhankelijk. Daarna doet Bosnië-Herzegovina hetzelfde. Er ontstaat een burgeroorlog die duurt tot het Dayton-akkoord in 1995.) Omdat daar zoveel Serviërs woonden, hoorden die gebieden bij Servië, vond Belgrado. Servië verloor die oorlogen. Ook de oorlog in Kosovo is niets anders dan een neerslag van het Servische verlangen de eerste viool te spelen ten koste van een andere etnische groep. Ditmaal in een gebied waar nauwelijks nog Serviërs wonen, maar waar zich ooit, zes eeuwen geleden, een cruciaal deel van de Servische geschiedenis heeft afgespeeld. Zo zijn de Serviërs hun ondergang tegemoetgerend, verblind door de geschiedenis. Het is dat ageren op basis van het oude zelfbeeld, dat van het oude Joegoslavië de samenstellende delen heeft afgerukt. De kans is groot dat ooit ook Montenegro en Kosovo verloren zullen gaan. Dan zal Servië achterblijven zoals het anderhalve eeuw geleden begon: als een onbetekenend rompstaatje in het hartje van de Balkan. ______________________ 9