De Europese Unie en het Israelisch

advertisement
Onmacht en onbehagen
De Europese Unie en het Israëlisch-Palestijns conflict
Hans Schippers
De Europese Unie (EU) heeft een weinig gelukkige hand met haar initiatieven ten
aanzien van het Israëlisch-Palestijns conflict. Dit was in het verleden zo, toen de drang
om een eigen rol te spelen bij de andere betrokken partijen vaak ergernis wekte. En
met het laatste vredesplan, een initiatief van Spanje, Italië en Frankrijk, is het niet veel
beter gesteld.
Het Spaans-Italiaans-Franse plan werd medio november 2006 gepresenteerd door de
Spaanse premier Zapatero en de Franse president Chirac. Omdat echter van communicatie
met de overige EU-landen en de regio zelf nauwelijks sprake was geweest, leidden de
hoofdzakelijk uit Spaanse koker afkomstige voorstellen voornamelijk tot verbazing en irritatie.
Israël deelde mee geen behoefte aan nieuwe plannen te hebben. Groot-Brittannië en
Duitsland lieten weten de voorstellen niet zonder meer te steunen. Voor de Verenigde Staten
was dit laatste aanleiding om te stellen dat er van een nieuw EU-initiatief geen sprake was.1
Het plan en de context
De ongelukkige start van het vredesplan, waarvan sindsdien weinig meer is vernomen, werd
voornamelijk veroorzaakt door Zapatero’s ‘prima donna’-neigingen. Het plan op zich bevat
goede elementen. Het bestaat uit vijf punten: een onmiddellijk staakt-het-vuren, de vorming
van een Palestijnse eenheidsregering, vrijlating van de Israëlische gevangenen in Gaza en
Libanon in ruil voor vrijlating van Palestijnse gevangenen, hervatting van de
onderhandelingen tussen Israël en de Palestijnse president Abbas, en de stationering van
internationale waarnemers in Gaza. Ten slotte zou, net als in 1991, in Madrid een
internationale vredesconferentie moeten plaatsvinden.
Op de eerste Madrileense vredesconferentie werd de basis gelegd voor de Akkoorden van
Oslo en het tot stand komen van de Palestijnse Autoriteit. ‘Madrid II’ zou nieuw leven moeten
blazen in de road map, het in juni 2003 gelanceerde vredesplan van de Verenigde Staten,
Rusland, de Verenigde Naties (VN) en de EU. Einddoel van die vredesroute is de vorming
van een onafhankelijke, levensvatbare Palestijnse staat naast Israël.2
Het laatste Europese initiatief was een direct gevolg van de Libanoncrisis van de zomer van
2006. De VN-vredesmacht, die daar toezicht houdt op de wapenstilstand tussen Israël en
Hezbollah, bestaat vooral uit Italiaanse, Franse en Spaanse militairen. Als vervolg op die
militaire aanwezigheid is Zapatero met zijn voorstellen gekomen. Net als veel andere staten
in de regio en elders zien Spanje, Frankrijk en Italië het Israëlisch-Palestijns conflict als een
belangrijk obstakel in de pogingen om tot stabielere politieke verhoudingen in het MiddenOosten te komen. Telkens opnieuw blijkt dat de partij die het meest extreme standpunt
inneemt de gang van zaken beslissend kan beïnvloeden. Een goed voorbeeld is het
optreden van het hoofd van politieke bureau van de fundamentalistische Hamasbeweging,
de in Damascus verblijvende Khaled Meshal. Toen Hamas en Fatah in de zomer van 2006
op het punt stonden de vorming van een eenheidsregering bekend te maken, organiseerde
een met Meshal verbonden factie van Hamas een inval in Israël om daar een militair te
ontvoeren. De vorming van de Palestijnse regering van nationale eenheid was daarmee,
mede door de gewelddadige reactie van Israël, van de baan. De door Syrië en Iran
gesteunde radicaal Meshal, die van geen compromis met Israël wil weten, heeft met deze
manoeuvre de pragmatische vleugel van Hamas een nederlaag bezorgd en de verhoudingen
verder op scherp gezet.
1
Een internationale conferentie over het Israëlisch-Palestijnse conflict met een brede
deelname zou wellicht net als in 1991 een ontwikkeling in positieve richting in gang kunnen
zetten. Voorwaarde is dan wel dat een dergelijke bijeenkomst goed wordt voorbereid. Nodig
daarvoor is allereerst overeenstemming bij initiatiefnemers en sponsors over de
uitgangspunten en doelstellingen. Voortijdige solo-acties als die van Zapatero horen bij die
voorbereidingen niet thuis.
Het grote probleem bij alle Europese initiatieven in het Midden-Oosten is het ontbreken van
economische en militaire machtsmiddelen om goedbedoelde politieke initiatieven te
ondersteunen. De moeizame wijze waarop de uitbreiding van de vredesmacht voor Libanon
tot stand kwam, is hiervan een illustratie. Hierbij komt nog dat de EU door het ontbreken van
een grondwet in feite verlamd is.3
Europese verantwoordelijkheid
Europa draagt mede verantwoordelijkheid voor het ontstaan van Israël en het daaruit
voortvloeiende conflict met de Palestijnen en de Arabische wereld. Het antisemitisme in
Europa, allereerst in de vorm van het nationaal-socialisme maar zich ook manifesterend op
andere manieren, leidde in de jaren twintig en dertig tot de vestiging van enkele
honderdduizenden joden in het Britse mandaatgebied Palestina. Na 1945 kwam daar nog
een zelfde aantal ontheemden en overlevenden van de vervolgingen uit vooral Oost-Europa
bij. Wapenleveranties uit aanvankelijk het Sovjetblok, en later militaire en economische steun
uit West-Europa, zorgden ervoor dat Israël zich staande kon houden in de
Onafhankelijkheidsoorlog (1948-49) en de jaren vijftig en zestig. Jeruzalem verleende in dit
tijdvak steun aan de pogingen van Groot-Brittannië en Frankrijk om de laatste resten van hun
koloniale imperium (de Suezcrisis van 1956) te handhaven. Israël had daarbij de eigen
veiligheid op het oog zonder veel sympathie voor de motieven van de Europese
grootmachten. Een Israëlisch leger, voornamelijk uitgerust met Franse wapens, versloeg in
juni 1967 de strijdkrachten van Egypte, Syrië en Jordanië. De bezetting door Israël van de
Westelijke Jordaanoever, de Sinaïwoestijn en de Golanhoogte was het gevolg. Kort voor die
Zesdaagse Oorlog kondigde de Franse president De Gaulle een wapenembargo af voor de
bij het conflict betrokken landen.4 Hierdoor werd vooral Israël zwaar getroffen. De Verenigde
Staten vulden dit vacuüm op en vervingen Frankrijk als leverancier van aanvankelijk
vliegtuigen en later ook ander materieel. Op militair- en inlichtingengebied kwam een nauwe
samenwerking tussen de twee landen tot stand. Washington zag tijdens de Koude Oorlog
Israël als een waardevolle bondgenoot in het Midden-Oosten, waar Syrië, Irak en
aanvankelijk ook Egypte nauwe banden met het Sovjetblok onderhielden.
Fundamentele interne veranderingen
Een georganiseerd Palestijns nationalisme kwam pas medio jaren zestig tot stand, in de
vorm van de door Arafat geleide Fatahbeweging en de overkoepelende Palestijnse
Bevrijdingsorganisatie (PLO). De PLO richtte zich in politiek en militair opzicht in belangrijke
mate op het Oostblok, zonder daarvan overigens de marxistische ideologie over te nemen.
Contacten tussen de PLO en West-Europese landen kwamen slechts zeer geleidelijk op
gang. De banden met het Oostblok en het feit dat de organisatie weigerde het bestaansrecht
van Israël te erkennen, waren hierbij belangrijke obstakels.
Na de verkiezingsoverwinning van de rechts-nationalistische Likoedpartij in 1978 oriënteerde
Israël zich ook in sociaal-economisch opzicht op de Verenigde Staten. Premier Begin was
een bewonderaar van de liberale opvattingen van de Chicago School, en onder zijn leiding
werd stapsgewijs een eind gemaakt aan de grote invloed van de staat en de socialistische
beweging op de economie. Israël veranderde in de jaren tachtig en negentig van een op
Europa gerichte sociaal-democratisch geïnspireerde semi-verzorgingsstaat naar een liberale
2
democratie naar Amerikaanse model, met de daarbij horende vrij grote inkomensverschillen.
Deze heroriëntatie van de Israëlische maatschappij leidde tot een nauwe alliantie met de
Verenigde Staten en een navenante verdere afname van Europese invloed.
Twee benaderingen
De Amerikaanse rol
De naoorlogse politiek van de Verenigde Staten in het Midden-Oosten had tot eind jaren
tachtig twee hoofddoelstellingen: het tegengaan van de Sovjetinvloed in de regio, en het
veiligstellen van de brandstoftoevoer naar het Westen tegen een betaalbare prijs. Vooral de
eerste doelstelling bepaalde in belangrijke mate de Amerikaanse opstelling in het IsraëlischPalestijns conflict. Later ging ook de bescherming van Israël in de politiek instabiele regio
een rol spelen. De opeenvolgende regeringen in Washington trachtten door middel van
deelsgewijze verdragen en overeenkomsten de belangen van Israël en de pro-westerse
Arabische landen met elkaar te verzoenen. Het doel was daarbij allereerst de Sovjetunie
buiten spel te zetten en te voorkomen dat dit land invloed zou kunnen uitoefenen op het
vredesproces om op deze wijze haar positie in het Midden-Oosten te versterken. In het kader
van deze benadering ondernam de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Kissinger
in 1973-75 zijn shuttle-diplomatie tussen Jeruzalem en Caïro en later ook Damascus. De
resultaten daarvan waren een gedeeltelijke terugtrekking van de Israëlische troepen uit de
Sinaï en een troepenscheiding op de Golanhoogte. Deze stappen werden gevolgd door de
reis van de Egyptische president Sadat naar Jeruzalem en de Akkoorden van Camp David in
maart 1979. Hierbij ontruimde Israël de Sinaïwoestijn volledig en werd een jaar later een
vredesverdrag gesloten tussen de twee landen. Jordanië sloot zich hierbij in 1994 aan.5
Eerste pogingen tot Europees beleid
In de zich formerende Europese Gemeenschap (EG), die later opging in de EU, bestond eind
jaren zestig nog geen gezamenlijk beleid ten aanzien van internationale kwesties. Pas begin
jaren zeventig werden afspraken gemaakt in het kader van de Europese Politieke
Samenwerking (EPS). Binnen die EPS vormde de politiek ten aanzien van het MiddenOosten een speerpunt, waarop vooral Frankrijk grote invloed uitoefende. De Franse
president De Gaulle en zijn opvolgers trachtten na de Algerijnse onafhankelijkheid de
traditioneel nauwe banden van Parijs met de Arabische wereld te herstellen. Dit was vooral
om de olieaanvoer veilig te stellen en de Franse export naar de regio te bevorderen. Het
voor Israël nadelige embargo op de uitvoer van wapens naar het Midden-Oosten van juni
1967 is hierbij al genoemd. Enkele maanden na die oorlog formuleerde De Gaulle drie
stappen die tot een alomvattende oplossing van het conflict zouden moeten leiden. Israël
zou hierbij alle in juni bezet gebied moeten ontruimen. De oorlogssituatie moest worden
beëindigd, waarna alle betrokken staten elkaars bestaansrecht dienden te erkennen. De
door Frankrijk bepleitte alomvattende regeling zou hierna lange tijd een hoeksteen van het
Europese beleid vormen. Dit werd nog eens benadrukt in een verklaring van 6 november
1973, kort na de Yom-Kippoeroorlog van oktober van dat jaar. In het kader van de EPS
verklaarden de negen lidstaten van de EG dat Israël zich uit alle bezette gebieden moest
terugtrekken en dat de rechten van de Palestijnen dienden te worden erkend. De
eindoplossing van het conflict moest tot stand komen in het kader van een door de
Veiligheidsraad gegarandeerde regeling. Dit laatste was op te vatten als een veroordeling
van de Amerikaanse pogingen om via bilaterale verdragen tot een oplossing te komen.6
Botsende benaderingen
De Yom-Kippoeroorlog leidde overigens tot grote spanningen tussen de Verenigde Staten en
de EG. De Amerikaanse regering was namelijk zeer teleurgesteld door de weigering van een
aantal Europese landen om Amerikaanse vliegtuigen met uitrusting voor Israël een
3
tussenlanding te laten maken. Deze houding, meende Washington, bracht het voortbestaan
van Israël in gevaar en had tot een ernstige escalatie van de oorlogssituatie kunnen leiden.
De Amerikaanse teleurstelling nam toe toen Europese staten, om de Arabische olieboycot en
prijsverhogingen te omzeilen, bereid bleken afzonderlijke contracten met olieleveranciers uit
de regio af te sluiten, in plaats van een gemeenschappelijk standpunt in te nemen.
Amerikaanse en Israëlische politici zagen de opstelling van een aantal EG-leden als
onverantwoordelijk en gericht op kortzichtig eigen belang. Van Europese kant was er kritiek
op wat men zag als een obsessie van de Verenigde Staten met de Sovjetdreiging in de regio
en de kritiekloze Amerikaanse steun aan Israël. Dit laatste beschouwden veel Europese
politici als een resultaat van de sterke pro-Israëlische lobby in Washington.
De opstelling van de EG had als gevolg dat Europa grotendeels buiten spel stond bij de
Camp David-akkoorden en het vredesverdrag tussen Egypte en Israël. Als reactie hierop
formuleerde de EG in juni 1980 de zogeheten Verklaring van Venetië. Hierin stond vermeld
dat een alomvattende regeling, die het bestaansrecht en de veiligheid van alle volken in de
regio inclusief Israël garandeerde, de voorkeur verdiende. De Verklaring noemde verder het
Palestijnse recht op zelfbeschikking en vermeldde dat de PLO bij onderhandelingen moest
worden betrokken.7
Na stagnatie nieuwe kansen?
De rest van de jaren tachtig werd gekenmerkt door stagnatie op het terrein van het
vredesproces, waarbij noch met de Amerikaanse, noch met de Europese benadering
vooruitgang werd geboekt. Na de ontruiming van de Sinaï zette Israël de bouw van
nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever, en in mindere mate op de Golanhoogte,
versneld voort. Fatah en andere organisaties, daarbij gesteund door het Sovjetblok, bleven
vasthouden aan de gewapende strijd als middel om hun doel te bereiken. Dit leidde in
oktober 1982 tot de Israëlische inval in Libanon en het gedwongen vertrek van de PLO uit dit
land. Amerikaanse pogingen om hierna een Jordaans-Palestijnse federatie of confederatie
als oplossing te realiseren, mislukten omdat Israël in feite streefde naar annexatie van de
Westelijke Jordaanoever. Ook de meeste Palestijnen wezen zo’n federatie af. Een
afzonderlijke vrede tussen Jordanië en Israël ging in 1987 niet door in verband met het
uitbreken van de eerste intifadah. Het initiatief van deze opstand lag bij de Palestijnen in de
bezette gebieden. Zij protesteerden daarmee zowel tegen de vernederende Israëlische
bezettingspolitiek als tegen het falende beleid van de PLO.
De politieke invloed van Europa was in deze periode zeer beperkt en kwam eigenlijk alleen
tot uiting in de medio jaren zeventig gestarte Europees-Arabische dialoog, waarin
voornamelijk economische kwesties ter sprake kwamen. De EG was intern verdeeld.
Traditioneel meer pro-Arabische staten als Frankrijk en Italië bleven de Amerikaanse
benadering afwijzen en zagen Israël als voornaamste obstakel in het vredesproces. Vooral
West-Europese staten, maar ook het vanaf 1981 door de socialist Mitterrand geleide
Frankrijk, accepteerden de vrede tussen Egypte en Israël als basis voor vooruitgang. Italië,
Frankrijk en Nederland leverden troepen voor de vredesmacht die in de Sinaïwoestijn toezag
op de naleving van het verdrag tussen de twee landen.8
Nieuwe kansen voor het vredesproces kwamen pas na het uiteenvallen van het Sovjetblok
en de Eerste Golfoorlog (1990/1991). De Amerikaanse president Bush sr. beloofde bij die
laatste gelegenheid “nieuwe verhoudingen in het Midden-Oosten”. Het resultaat was de door
de Verenigde Staten en Rusland gesponsorde conferentie van Madrid, waaraan zowel Israël
als de PLO pas na zware druk deelnamen. Beide waren bang voor een opgelegde vrede, die
aan hun - zeer uiteenlopende - aspiraties niet tegemoet zou komen.
De Akkoorden van Oslo
4
Zodra dit mogelijk was, startten de genoemde partijen met niet-EU lid Noorwegen als
bemiddelaar onderhandelingen, die resulteerden in de zogeheten Akkoorden van Oslo.
Hierin stonden een stapsgewijze realisatie van een Palestijnse Autoriteit en de erkenning van
Israël door de PLO centraal. De ondertekening van de Akkoorden vond in november 1993
plaats in Washington tijdens een door president Clinton georganiseerde bijeenkomst.
De kansen op een goede afloop van het vredesproces werden echter in belangrijke mate
verminderd door de moord op de Israëlische premier Rabin in 1995 door een joodse
nationalist en een reeks zelfmoordaanslagen van de Hamasbeweging. Die hadden als
resultaat dat niet de socialist Peres, maar zijn Likoedconcurrent Netanyahoe werd gekozen
als opvolger van Rabin. Hij werkte het vredesproces tegen, waardoor in Palestijnse kring de
weerstand groeide tegen de in de praktijk ondoelmatige Akkoorden van Oslo. Pas na de
verkiezingszege van de socialist Barak kon Clinton in 2000 proberen het Israëlisch-Palestijns
conflict alsnog positief af te ronden. De besprekingen in Camp David en daarna in het
Egyptische Taba mislukten echter. Hoofdoorzaak was Arafats onwil of onvermogen om door
het aangaan van compromissen de verdeeldheid in eigen kring te overwinnen. De tweede
intifadah die hierna uitbrak, liet van het vredesproces weinig over. De in 2003 door de
Verenigde Staten, Rusland, de VN en de EU opgestelde road map is voornamelijk een dode
letter gebleven.
Europa aan de zijlijn
Uit het voorgaande wordt duidelijk dat de EU en voorlopers slechts een bescheiden rol
speelden en spelen in het Israëlisch-Palestijns conflict. De Verenigde Staten werden en
worden door velen in het Midden-Oosten gezien als de enige ‘eerlijke tussenpersoon’ die de
politieke, militaire en financiële middelen heeft om op succesvolle wijze in het conflict te
bemiddelen. In de Arabische wereld ziet men Europa vooral als een mogelijk tegenwicht van
de Amerikaanse politiek, niet als een kracht die het eigen beleid kan implementeren. Dit
beeld wordt mede bepaald door de Europese wijze van opereren, waarbij om het half jaar
een andere lidstaat het voorzitterschap van de Europese Raad op zich neemt. De minister
van Buitenlandse Zaken van het dienstdoende land vertrekt vervolgens op een aantal fact
finding missions, die nuttig zijn voor de communicatie, maar beleidsmatig niet veel sporen
achterlaten.9 De verdeeldheid in eigen kring ten aanzien van het Israëlisch-Palestijns conflict
was een andere reden voor de beperkte rol van Europa in het Midden-Oosten. Met de
toename van het aantal lidstaten werd die onenigheid in feite alleen maar groter. Vooral de
toetreding van traditioneel pro-Arabische staten als Griekenland en Spanje in respectievelijk
1981 en 1986 veroorzaakte spanningen en had als gevolg dat het vertrouwen in en de
bereidheid van Israël om met de EU samen te werken, sterk afnam.
De toetreding van Griekenland bijvoorbeeld, een land dat traditioneel goede relaties met de
Arabische wereld en Egypte in het bijzonder had onderhouden, maakte de besluitvorming
over het conflict er niet gemakkelijker op. Athene, dat Israël in 1949 erkende maar er slechts
op beperkt niveau diplomatieke betrekkingen mee onderhield, stelde zich aanvankelijk
zodanig anti-Israëlisch op dat er tijdens vergaderingen problemen ontstonden. Het land
paste later zijn standpunt aan, toen bleek dat Arabische staten het Griekse standpunt in de
kwestie-Cyprus niet deelden, maar de traditionele tegenstander Turkije steunden.
Griekenland opende pas in 1990 een ambassade in Israël. Het land behield hierbij zijn goede
relaties met de PLO.
De toetreding van Spanje tot de EG betekende niet eenzelfde schok als de komst van
Griekenland vijf jaar eerder, maar leverde toch problemen op. Spanje had van oudsher
goede banden met de nabije Arabische wereld. Dictator Franco wees in de jaren vijftig en
zestig Nasser en andere militaire dictators in de regio op de ideologische overeenkomsten
tussen zijn Falangepartij en hun politieke eenheidsorganisaties. De Falange kreeg
toestemming om te discussiëren over het zenden van vrijwilligers voor de strijd tegen Israël.
5
Na Franco’s dood in 1975 verbeterde de verhouding tussen de twee landen.10 Spanje
erkende Israël in 1986 en opende er toen ook een ambassade. Evenals Griekenland behield
Madrid nauwe banden met de Arabische wereld.
De vanaf midden jaren negentig tot de EU toegetreden Noord-, Midden- en Oost-Europese
landen hebben vanwege de band van de PLO met de vroegere Sovjetunie over het
algemeen weinig sympathie voor de Palestijnse zaak. Zij spelen echter in Europees verband
slechts een beperkte rol en sluiten zich wat betreft het Midden-Oosten meestal aan bij het
standpunt van oudere lidstaten. Hiervan nemen Frankrijk en de linkse regeringen van Italië
en Spanje na de geallieerde inval in Irak (2003) vaak een standpunt in dat haaks staat op de
Amerikaanse politiek in het Midden-Oosten.11 Hun initiatief met het vredesplan van
november 2006 is hiervan een voorbeeld.
Europees-Amerikaanse coördinatie als alternatief
Het plan van Zapatero mag dan geen succes zijn, in Europa bestaat algemeen de opvatting
dat een hervatting van het vredesproces hoge prioriteit moet krijgen. Een actieve, op
resultaten gerichte politiek is noodzakelijk, heeft de Duitse kanselier Merkel, die het komende
half jaar de EU aanvoert, Bush laten weten. EU-buitenlandcoördinator Solana vertelde de
Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Rice begin 2007 ronduit dat van alle
problemen in het Midden-Oosten dat van het Israëlisch-Palestijns conflict het belangrijkste is.
“Hoe sneller we de crisis in het vredesproces oplossen, des te beter. Beter voor de
Palestijnen, beter voor de Israëli’s, en beter voor de VS, omdat het zal tonen dat zij
vastberaden zijn om het probleem op te lossen. Dit zal ook hun imago verbeteren in de
Arabische wereld en Europa,” zo zou hij volgens een anonieme ambtelijke bron tegen Rice
hebben gezegd.12 Zowel Merkel als Solana deden er goed aan de Verenigde Staten op hun
verantwoordelijkheid te wijzen. Bush’ concentratie op Irak heeft geleid tot een verwaarlozing
van het vredesproces, waarbij eerst Sharon, volgens Bush ‘a man of peace’, en daarna
Olmert de vrije hand kregen voor een eenzijdige benadering. De ontruiming van de
Gazastrook in 2005 werd ook in Europa toegejuicht, maar er was kritiek op het feit dat dit niet
gebeurde in overleg met president Abbas. Het negeren van de door Fatah gedomineerde
Palestijnse Autoriteit leidde mede tot de verkiezingsoverwinning in begin 2006 van de
fundamentalistische Hamasbeweging.
De oorlog met de Libanese Hezbollah had tot gevolg dat de regering van premier Olmert de
ontruiming van illegale nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever op de lange baan
schoof. Het resultaat is een vrijwel volledige impasse in het vredesproces, die door de
interne Palestijnse strijd gevaarlijke dimensies heeft. Een gezamenlijk Amerikaans-Europees
initiatief biedt een mogelijkheid die impasse te doorbreken, omdat over een oplossing van
het Israëlisch-Palestijns conflict in grote lijnen overeenstemming bestaat. Clinton heeft bij de
besprekingen in Taba een aantal principes vastgelegd die later onder meer in de Akkoorden
van Genève door vooraanstaande Israëlische en Palestijnse politici verder zijn uitgewerkt.
De door Saoedi-Arabië in 2002 gedane voorstellen wijken daar evenmin veel van af. De
conceptovereenkomst gaat uit van de volgende punten:
1. Twee staten voor twee volken. Een levensvatbare, democratische Palestijnse staat
naast Israël;
2. De Palestijnse staat moet 95 tot 97% van de Westelijke Jordaanoever en geheel
Gaza beslaan met compensatie voor het verloren gebied, zoals bijvoorbeeld een
corridor tussen Gaza en de Westelijke Jordaanoever;
3. Langs de grens van 1967 moeten op de Westelijke Jordaanoever drie blokken met
nederzettingen komen voor de kolonisten. De blokken mogen niet groter zijn dan 5%
van die Jordaanoever;
6
4. Palestijnse vluchtelingen krijgen het recht van terugkeer naar Palestina. Op een
beperkte groep na mogen zij niet terug naar Israël. De vluchtelingen ontvangen
hiervoor compensatie en de mogelijkheid zich te vestigen in derde landen;
5. Een verenigd Jeruzalem wordt de hoofdstad van beide staten, waarbij die delen van
Oost-Jeruzalem die Arabisch zijn onder Palestijns gezag komen;
6. Er komen afspraken over de demilitarisering van Palestina en het recht op
zelfverdediging van Israël;
7. Er komt een eind aan het Israëlisch-Palestijns conflict, waarbij Israël door alle
Arabische staten wordt erkend.13
De belangrijkste taak van de EU is nu om de Verenigde Staten onder druk te zetten om
leiderschap te tonen en het eindtraject te bepalen volgens de lijnen zoals hiervoor
weergegeven. Een tijdelijke oplossing, zoals de vorming van een Palestijnse staat langs de
grenzen van het veiligheidshek/muur, waarbij Israël circa 10% van de Westelijke
Jordaanoever binnen zijn grenzen heeft getrokken, is voor de EU slechts aanvaardbaar
wanneer Abbas daarmee instemt. Dat dit zal gebeuren is onwaarschijnlijk, omdat de
Palestijnse president direct door Hamas van verraad zal worden beschuldigd. Minister Rice
moet Israël, als veruit sterkste partij, onder druk zetten om wezenlijke concessies te doen en
bijvoorbeeld de uitbreiding van nederzettingen in de bezette gebieden te staken.
Is er een kans op succes?
De kansen op een doorbraak op korte termijn zijn gering. Abbas en Olmert verkeren beide in
een zwakke positie en zijn nauwelijks in staat concessies te doen om het vredesproces
vooruit te helpen. De Amerikaanse regering staat onder zware druk vanwege het beleid in
Irak. Vooruitgang is wellicht mogelijk door opnieuw à la Oslo onofficiële onderhandelingen
tussen Israëliërs en Palestijnen te beginnen en daarbij Syrië te betrekken. Dit land heeft
grote invloed op zowel Hamas als Hezbollah en is geïnteresseerd in de teruggave van de
Golanhoogte in ruil voor een vredesverdrag met Israël.14 Bij die onderhandelingen zou de EU
een facilitaire rol kunnen spelen. Dit zal dan echter moeten gebeuren in nauwe samenspraak
met de Verenigde Staten en andere betrokkenen bij de road map. Een al eerder
voorgestelde Euro-Amerikaanse Contactgroep zou hierbij goede diensten kunnen
bewijzen.15
Dr. J.L. Schippers is als techniek-historicus verbonden aan de Technische Universiteit
Eindhoven. Hij coördineert het college Techniek, Vrede en Veiligheid en publiceert regelmatig
over politieke ontwikkelingen in het Midden-Oosten.
1. NRC Handelsblad, 17 november 2006; James Badcock, ‘An Ambitious Spanish Plan
Becomes a Modest Flop’, The Daily Star, 29 november 2006.
2. Galia Golan, ‘Plans for Israeli-Palestine Peace: From Beirut to Geneva’, Middle East Policy,
(XI), voorjaar 2004, pp. 38-52.
3. Badcock, ibid.; Dominique Moisi, ’Midden-Oosten - Europa’s Gemiste Kans’, NRC
Handelsblad, 22 augustus 2006.
4. Claude Imperiali, Pierre Agate, ‘France’, in: David Allen, Alfred Pijpers (red.), European
Foreign Policy-Making and the Arab-Israeli Conflict, Den Haag 1984, pp. 1-17.
5. Gerd Nonneman, ’A European View of the US Role in the Israeli-Palestinian Conflict’, in:
Martin Ortega (red.), The European Union and the Crisis in the Middle East, Parijs 2003, pp.
33-46.
6. Imperiali, Agate, ibid., pp. 2-4.
7. D. Allen, M. Smith, ‘Europe, the United States and the Arab-Israeli Conflict’, in: Allen, Pijpers,
ibid, pp. 187-210. Ilan Greilsammer, Joseph Weiler, ‘European Political Cooperation and the
Palestinian-Israeli Conflict’, in: Allen, Pijpers, ibid., pp. 121-160.
8. Bichara Khader, ‘Europe and the Arab-Israeli conflict: an Arab perspective’, in: Allen, Pijpers,
ibid., pp. 161-186.
7
9. Alfred Pijpers, ‘Palestijns-Israëlische realiteit en goede Europese bedoelingen’, in:
Internationale Spectator, december 2004, pp. 611-116.
10. Panos Tsakaloyannis, ‘Greece’, Ilan Greilsammer, ‘The impact of enlargement: Spain,
Portugal and the Arab-Israeli conflict’, in: Allen, Pijpers, ibid., pp. 107-120, 224-239.
11. Badcock, ibid.
12. Sylvie Lanteaume, ‘Europeans turn screws on America…’, in: Daily Star, 8 januari 2007.
13. Martin Indyk, ‘US Strategy for Resolving the Israeli-Palestinian Conflict’, in Ivo Daalder e.a.
(red.), Crescent of Crisis. US-European Strategy for the Greater Middle East,
Washington/Parijs 2006, pp. 43-54. Zie ook Yezid Sayigh, ‘Putting the Israeli-Palestinian
Peace Process Back on Track’, in: Daalder, ibid., pp. 55-74.
14. Haaretz, 16 januari 2007.
15. Alfred Pijpers, Een nieuw Europees engagement in het Midden-Oosten?, Den Haag 2002, pp.
40-42.
8
Download