Kenmerkend aspect Samenvatting paragraaf 2.1 & 2.3 – Paragrafen over de Griekse stadstaten (Oudheid) Griekenland in de oudheid (Hellas) = niet één land, maar verzameling van stadstaten (poleis) met gezamenlijke cultuur. 2.1 Ontwikkeling van de wetenschap en politiek in de Griekse stadstaten Een stadstaat (polis) = stad met omliggend gebied met eigen bestuur, leger, regels & wetten. Bekendste stadstaten: Athene en Sparta. Alle stadstaten waren landbouwstedelijk, dus gespecialiseerd. Culturele specialisatie Alle stadstaten dezelfde taal, schrift en godenwereld (meerdere goden = polytheïsme). Politiek/bestuurlijke specialisatie Iedere stadstaat eigen bestuur, dus ontstaan er verschillende opvattingen over de beste manier van besturen (bestuursvorm). Enkele voorbeelden: Mythen (godenverhalen) werden gebruikt om natuurverschijnsel te verklaren (zoals onweer). Monarchie = Koning (erfelijk) regeert over bevolking (alleenheerschappij) Oligarchie = kleine groep mensen regeert over bevolking Aristocratie = kleine groep aanzienrijke mensen regeert over bevolking (Sparta) Tirannie = één persoon regeert onwettig over bevolking (alleenheerschappij) Kleine groep wetenschappers (filosofen) komt met tegenreactie op mythe: rationeel denken. Zij zoeken antwoorden niet bij de goden, maar door logisch te denken en te experimenteren. (Directe) Democratie (Athene) = bevolking is de regering. Zij besluiten zelf zonder tussenpersoon in volksvergadering. In Athene mochten alleen vrije volwassen mannen uit de stadstaat meedoen. (Zij hadden burgerschap). Ander voorbeeld van culturele ontwikkeling in de stadstaten = de kunst Kunst uit de Oudheid wordt antiek of klassiek genoemd. Typische Griekse elementen: -Zuilen (Dorisch, Ionisch, Korintisch) 2.3 Klassieke vormentaal (taal van de kunst van de oudheid) Zodra de Romeinen de Griekse stadstaten veroveren (146 v.Chr.) nemen zij veel zaken van de Grieken over. Er ontstaat een mengcultuur ofwel: Grieks-Romeinse cultuur. Typisch Romeinse elementen: -Boogconstructies -Koepelconstructies (beton) Kenmerkend aspect Samenvatting paragraaf 2.1 & 2.3 – Paragrafen over de Griekse stadstaten (Oudheid) Griekenland in de oudheid (Hellas) = niet één land, maar verzameling van stadstaten (poleis) met gezamenlijke cultuur. 2.1 Ontwikkeling van de wetenschap en politiek in de Griekse stadstaten Een stadstaat (polis) = stad met omliggend gebied met eigen bestuur, leger, regels & wetten. Bekendste stadstaten: Athene en Sparta. Alle stadstaten waren landbouwstedelijk, dus gespecialiseerd. Culturele specialisatie Alle stadstaten dezelfde taal, schrift en godenwereld (meerdere goden = polytheïsme). Politiek/bestuurlijke specialisatie Iedere stadstaat eigen bestuur, dus ontstaan er verschillende opvattingen over de beste manier van besturen (bestuursvorm). Enkele voorbeelden: Mythen (godenverhalen) werden gebruikt om natuurverschijnsel te verklaren (zoals onweer). Monarchie = Koning (erfelijk) regeert over bevolking (alleenheerschappij) Oligarchie = kleine groep mensen regeert over bevolking Aristocratie = kleine groep aanzienrijke mensen regeert over bevolking (Sparta) Tirannie = één persoon regeert onwettig over bevolking (alleenheerschappij) Kleine groep wetenschappers (filosofen) komt met tegenreactie op mythe: rationeel denken. Zij zoeken antwoorden niet bij de goden, maar door logisch te denken en te experimenteren. (Directe) Democratie (Athene) = bevolking is de regering. Zij besluiten zelf zonder tussenpersoon in volksvergadering. In Athene mochten alleen vrije volwassen mannen uit de stadstaat meedoen. (Zij hadden burgerschap). Ander voorbeeld van culturele ontwikkeling in de stadstaten = de kunst Kunst uit de Oudheid wordt antiek of klassiek genoemd. Typische Griekse elementen: -Zuilen (Dorisch, Ionisch, Korintisch) 2.3 Klassieke vormentaal (taal van de kunst van de oudheid) Zodra de Romeinen de Griekse stadstaten veroveren (146 v.Chr.) nemen zij veel zaken van de Grieken over. Er ontstaat een mengcultuur ofwel: Grieks-Romeinse cultuur. Typisch Romeinse elementen: -Boogconstructies -Koepelconstructies (beton) Kenmerkend aspect Samenvatting paragraaf 2.2 & 2.4 – Paragrafen over Romeinse rijk = Imperium Romana (Oudheid) Romeinse rijk (Imperium Romanum) = 753 VOOR Christus tot en met 476 NA Christus (totaal 1.229 jaar). Begonnen als stadstaat en langzaam uitgebreid (expansie) tot wereldrijk (imperium). Drie werelddelen (Europa, Afrika en Azië). Landbouwstedelijke en dus gespecialiseerd. 2.2 Het Romeinse imperium en de verspreiding van de Grieks-Romeinse cultuur. Politieke informatie 3 bestuursvormen: -Monarchie -Republiek + dictatuur = expansietijd (753 v.C. – 509 v.C.) (509 v.C. – 27 v.C.) -Keizerrijk (27 v.C. – 476) = o.a. Pax Romana (tijd van vrede & voorspoed in het rijk). Het Romeinse rijk in 106 n.C. Succesfactoren Romeinse rijk: -Militaire organisatie (beroepsleger) -Verharde wegen voor handel + leger -Veroverde konden leren en profiteren van de Romeinse cultuur zonder hun eigen cultuur te verliezen = (Romeinse tolerantie). Expansie informatie -Deel 1: verovering vaste land Italië. -Vanaf 246 v.C.: verovering stadstaat Carthago (Noord-Afrika). -146 v.C. : verovering Griekse stadstaten, hierdoor vermengen de Griekse en Romeinse cultuur (Grieks-Romeinse cultuur) -58-50 v.C.: verovering Gallië (Frankrijk, België + Zuid-Nederland) 106 n.C.: rijk op hoogtepunt. De natuur was vaak de grens. De woestijnen in Afrika en Azië. De Rijn en de Donau (rivieren) in Europa. Volkeren boven de Rijn (Germanen) die niets van de Romeinse cultuur overnamen werden barbaren genoemd. 2.4 De confrontatie van de Grieks-Romeinse en de Germaanse cultuur Germanen doen kennis van het leger op in en gebruiken die soms tegen de Romeinen. Diverse volken in de grensgebieden werkten wel samen (ook Germanen) met de Romeinen en namen de cultuur over = Romanisering. In de 5e eeuw krijgen de Germanen de overhand in de grensgebied + veel onderlinge strijd tussen Romeinen (burgeroorlog). Voorbeelden van zaken die werden uitgewisseld: -Germanen in Romeins leger (samenwerking = bondgenootschap) -Taal en de landbouwstedelijke samenleving Minder veiligheid = minder handel = mindere economie = minder geld = leger (veiligheid) kan niet worden betaald = einde Romeinse Rijk 476 n.C. Kenmerkend aspect Samenvatting paragraaf 2.2 & 2.4 – Paragrafen over Romeinse rijk = Imperium Romana (Oudheid) Romeinse rijk (Imperium Romanum) = 753 VOOR Christus tot en met 476 NA Christus (totaal 1.229 jaar). Begonnen als stadstaat en langzaam uitgebreid ((expansie) tot wereldrijk (imperium). Drie werelddelen (Europa, Afrika en Azië). Landbouwstedelijke en dus gespecialiseerd. 2.2 Het Romeinse imperium en de verspreiding van de Grieks-Romeinse cultuur. Politieke informatie 3 bestuursvormen: -Monarchie -Republiek + dictatuur = expansietijd (753 v.C. – 509 v.C.) (509 v.C. – 27 v.C.) -Keizerrijk (27 v.C. – 476) = o.a. Pax Romana (tijd van vrede & voorspoed in het rijk). Het Romeinse rijk in 106 n.C. Succesfactoren Romeinse rijk: -Militaire organisatie (beroepsleger) -Verharde wegen voor handel + leger -Veroverde konden leren en profiteren van de Romeinse cultuur zonder hun eigen cultuur te verliezen = (Romeinse tolerantie). Expansie informatie -Deel 1: verovering vaste land Italië. -Vanaf 246 v.C.: verovering stadstaat Carthago (Noord-Afrika). -146 v.C. : verovering Griekse stadstaten, hierdoor vermengen de Griekse en Romeinse cultuur (Grieks-Romeinse cultuur) -58-50 v.C.: verovering Gallië (Frankrijk, België + Zuid-Nederland) 106 n.C.: rijk op hoogtepunt. De natuur was vaak de grens. De woestijnen in Afrika en Azië. De Rijn en de Donau (rivieren) in Europa. Volkeren boven de Rijn (Germanen) die niets van de Romeinse cultuur overnamen werden barbaren genoemd. 2.4 De confrontatie van de Grieks-Romeinse en de Germaanse cultuur Germanen doen kennis van het leger op in en gebruiken die soms tegen de Romeinen. Diverse volken in de grensgebieden werkten wel samen (ook Germanen) met de Romeinen en namen de cultuur over = Romanisering. In de 5e eeuw krijgen de Germanen de overhand in de grensgebied + veel onderlinge strijd tussen Romeinen (burgeroorlog). Voorbeelden van zaken die werden uitgewisseld: -Germanen in Romeins leger (samenwerking = bondgenootschap) -Taal en de landbouwstedelijke samenleving Minder veiligheid = minder handel = mindere economie = minder geld = leger (veiligheid) kan niet worden betaald = einde Romeinse Rijk 476 n.C. Kenmerkend aspect 2.5 De ontwikkeling van het Jodendom en het Christendom (in de OUDHEID). Dus van 0 tot 500 n.C. 3.4 De verspreiding van het Christendom in Europa (in de MIDDELEEUWEN) Van 500 tot 1000 3.1 Het ontstaan en de verspreiding van de Islam (in de MIDDELEEUWEN) Samenvatting paragraaf 2.5, 3.1 & 3.4 – Ontstaan + verspreiding monotheïstische godsdiensten Twee monotheïstische godsdiensten (1 god) ontstaan in de oudheid: -Jodendom (heilig boek = Tenach) -Christendom (heilig boek = Bijbel) Christendom is een afsplitsing van het Jodendom. Christenen zijn Joden die de leer van Christus gaan volgen. Hij is hun Messias (verlosser). Om het Christendom aantrekkelijker te maken voor ongelovigen of mensen met een andere godsdienst (heidenen) Werden hun tradities en goden (als heiligen) onderdeel gemaakt van het Christendom Als in West-Europa de middeleeuwen zijn gestart ontstaan in het MiddenOosten de 3e monotheïstische godsdienst: Islam (Moslims) (622) Belangrijkste profeet: Mohammed Heilig boek: Koran Romeinen waren aanvankelijk polytheïstisch. Eerste keizers treden streng op tegen Christenen. Christendom = verboden godsdienst (fase 1). Christendom is voor gelijkheid daarom populair bij arme bevolking en slaven. Populariteit groeit, ook door martelaren (mensen die sterven voor het geloof). Fase 2: Keizer Constantijn wordt Christelijk en geeft godsdienstvrijheid. (313 n.C.) Fase 3: Christendom staatsgodsdienst (=verplichte godsdienst) in Rome (392 n.C.) +/- 500 n.C. Romeinse rijk houdt op te bestaan, maar Christendom blijft. Grote delen van het rijk zijn al Christelijk geworden. Diverse middeleeuwse vorsten + de paus (hoogste kerkelijk leider) wil alle delen van Europa bekeren tot Christendom (kerstenen) Geestelijken maken lange reizen om ongelovigen (heidenen) te dopen en zo Christelijk te maken. Vaak zijn dit monniken uit kloosters (missionarissen). Islam verspreid zich snel van Midden-Oosten naar Noord-Afrika tot Zuid-Europa (Portugal, Spanje en Zuid-Frankrijk). Een oorzaak: Jihad = verplichting tot inspanning van verspreiding geloof. Islamieten kenden veel welvaart, kenden landbouwstedelijke samenleving. Toch wilden Europese de verspreiding van de Islam in Europa stoppen. Dit lukt als Kartel Martel bij Poitiers (732) de Islamieten verslaat. Kenmerkend aspect 2.5 De ontwikkeling van het Jodendom en het Christendom (in de OUDHEID). Dus van 0 tot 500 n.C. 3.4 De verspreiding van het Christendom in Europa (in de MIDDELEEUWEN) Van 500 tot 1000 3.1 Het ontstaan en de verspreiding van de Islam (in de MIDDELEEUWEN) Samenvatting paragraaf 2.5, 3.1 & 3.4 – Ontstaan + verspreiding monotheïstische godsdiensten Twee monotheïstische godsdiensten (1 god) ontstaan in de oudheid: -Jodendom (heilig boek = Tenach) -Christendom (heilig boek = Bijbel) Christendom is een afsplitsing van het Jodendom. Christenen zijn Joden die de leer van Christus gaan volgen. Hij is hun Messias (verlosser). Om het Christendom aantrekkelijker te maken voor ongelovigen of mensen met een andere godsdienst (heidenen) Werden hun tradities en goden (als heiligen) onderdeel gemaakt van het Christendom Als in West-Europa de middeleeuwen zijn gestart ontstaan in het MiddenOosten de 3e monotheïstische godsdienst: Islam (Moslims) (622) Belangrijkste profeet: Mohammed Heilig boek: Koran Romeinen waren aanvankelijk polytheïstisch. Eerste keizers treden streng op tegen Christenen. Christendom = verboden godsdienst (fase 1). Christendom is voor gelijkheid daarom populair bij arme bevolking en slaven. Populariteit groeit, ook door martelaren (mensen die sterven voor het geloof). Fase 2: Keizer Constantijn wordt Christelijk en geeft godsdienstvrijheid. (313 n.C.) Fase 3: Christendom staatsgodsdienst (=verplichte godsdienst) in Rome (392 n.C.) +/- 500 n.C. Romeinse rijk houdt op te bestaan, maar Christendom blijft. Grote delen van het rijk zijn al Christelijk geworden. Diverse middeleeuwse vorsten + de paus (hoogste kerkelijk leider) wil alle delen van Europa bekeren tot Christendom (kerstenen) Geestelijken maken lange reizen om ongelovigen (heidenen) te dopen en zo Christelijk te maken. Vaak zijn dit monniken uit kloosters (missionarissen). Islam verspreid zich snel van Midden-Oosten naar Noord-Afrika tot Zuid-Europa (Portugal, Spanje en Zuid-Frankrijk). Een oorzaak: Jihad = verplichting tot inspanning van verspreiding geloof. Islamieten kenden veel welvaart, kenden landbouwstedelijke samenleving. Toch wilden Europese de verspreiding van de Islam in Europa stoppen. Dit lukt als Kartel Martel bij Poitiers (732) de Islamieten verslaat.