Natuurbeheer parken Almere Landschapsbeheer Flevoland Boeket wilde bloemen Graslanden kunnen zeer bloemrijk zijn. De meeste gazons, weiden, speelvelden en landbouwkundig gebruikte graslanden zijn vaak egaal groen met weinig soorten. Je vindt er vaak niet meer dan 10. Door intensieve bemesting en veelvuldig maaien krijgen veel kruidachtigen en daarmee hun bloemen geen kans, en dat is eigenlijk wel jammer want veel weideplanten die vroeger algemeen waren zoals pinksterbloem, echte koekoeksbloem, grasklokje, knolboterbloem en gewoon biggekruid zien we steeds minder. In parken en groenstroken kunnen bij een natuurlijk beheer deze soortenrijke graslanden mogelijk terugkeren. Gevarieerde graslanden zijn belangrijk als verbindingswegen voor dieren, zeker in combinatie met ruigten. Het lange gras geeft beschutting aan kleine zoogdieren zoals muizen. De bloeiende planten trekken veel insecten aan zoals vlinders en hommels maar ook ander klein grut als spinnen, sprinkhanen, wantsen, kevers, zweefvliegen, verschillende soorten bijen, mieren enz. En de aanwezigheid van deze “kleintjes” trekt insectenetende dieren aan. Bloemrijke graslanden leveren dus in veel gevallen natuurwinst op. En wilde bloemen zijn mooi om te zien, een vrolijk kleurenspel, maar hoe realiseer je zoiets? Vlinderplanten voor in de tuin Blauwe bloemen: maarts viooltje, kruipend zenegroen, vergeet-mij-nietje, slangenkruid, duifkruid, luzerne, vlinderstruik. Gele bloemen muizenoor, gewone paardenbloem, gewone rolklaver, leeuwentand, grote teunisbloem, gewoon biggenkruid, jacobskruiskruid, boerenwormkruid, struikklimop. Lila rode bloemen pinksterbloem, dagkoekoeksbloem, adderwortel, echte koekoeksbloem, engels gras, braam, hemelsleutel , gewone dophei, grote kattenstaart, speerdistel, knoopkruid, marjolein, muskuskaasjeskruid, struikhei , koninginnenkruid, peperboompje, akkerdistel, wilde tijm, beemdkroon, ijzerhard (verbena bonariensis), munt, zulte/zeeaster. Witte bloemen prunus, gewone margriet, gewoon duizendblad, vlier, engelwortel, witte klaver, wilde bertram. Vlinders zullen vanzelf uw tuin komen bezoeken, wanneer de tuin maar voldoet aan de eisen die vlinders stellen aan hun leefomgeving. Vlinders hebben het volgende nodig: voedsel windbeschutte, zonnige plekjes overwinteringmogelijkheden afwisseling in hoogte van de planten Verschraling Verschraling is het verminderen van de hoeveelheid voedingstoffen in de bodem. Dit kan bereikt worden door het afvoeren van de voedselrijke toplaag, of door het plantaardige materiaal te maaien en af te voeren. Bij matig voedselrijke tot matig voedselarme gronden is het aantal plantensoorten het grootst. Soorten als brunel, gewoon duizendblad, margriet, veldzuring, rode klaver, kamgras, gewone hoornbloem, scherpe boterbloem, wilde peen en gewoon reukgras kunnen daarop voorkomen. Wanneer de (zand)grond te schraal wordt dan neemt de soortenrijkdom uiteindelijk weer af. De bodem is dan zo voedselarm dat veel soorten zich niet meer kunnen handhaven. Onder dergelijke omstandigheden kunnen overigens wel weer heel interessante begroeiingen ontstaan, met soorten als grasklokje, zandblauwtje en Sint-Janskruid. Wordt de bodem nog schraler, dan kunnen heidebegroeiingen ontstaan. Mooi ruig is niet lelijk Wanneer er minder dan één keer per jaar gemaaid wordt en de grond (matig) voedselrijk is, kunnen begroeiingen met meerjarige, hoog opschietende kruiden ontstaan. Vaak zijn dit kruiden waarvan de stengels in de winter blijven staan, zoals boerenwormkruid, akkerdistel en honingklaver. Deze begroeiingen moeten wel af en toe gemaaid worden omdat zonder maaien de ruigtekruiden verdwijnen en na een aantal jaren plaats maken voor hogere houtige begroeiingen. Van nature komen ruigtebegroeiingen voor in de randzone van bossen, als overgang van grasland naar bos en op open plekken die langere tijd met rust gelaten zijn. Ook vind je ze langs oevers van rivieren. In de schaduwrijke zomen van bossen kunnen soorten als vingerhoedskruid, zevenblad, grote brandnetel en fluitenkruid voorkomen. Deze soorten kunnen zich vooral goed ontwikkelen in half-schaduw situaties. Er zijn ook ruigtekruiden die het best gedijen in de volle zon. Dit zijn soorten als boerenwormkruid, avondkoekoeksbloem, guldenroede, grote kaardenbol, honingklaver, wilde marjolein, en in wat nattere omstandigheden koninginnekruid, poelruit en moerasspirea. Diervriendelijk maaibeheer Voor de maaifrequentie voor ruigte geldt de algemene regel: een keer per twee à vijf jaar, afhankelijk van de voedselrijkdom van de bodem. Gefaseerd maaien Ruigtebegroeiingen zijn voor veel dieren van belang. Zowel in de zomer als in de winter zijn allerlei insecten, vogels en kleine zoogdieren ervan afhankelijk. Het is daarom belangrijk dat nooit alle ruigte op hetzelfde tijdstip gemaaid wordt. Door ieder jaar slechts een deel te maaien blijft er voldoende vegetatie staan waarin deze dieren kunnen leven. Veel van deze soorten kennen een lange bloeiperiode. Meestal begint de bloeitijd van deze soorten pas halverwege de zomer, wanneer veel anderen planten al uitgebloeid zijn. Hierdoor vormen ze een belangrijke nectarbron voor insecten. Je vindt er vaak dan ook een rijke variatie aan hommels, kevers, zweefvliegen en vlinders. Ze bieden goede overwinteringplekken voor insecten, spinnen en andere ongewervelden. Veel van deze dieren overwinteren in holle stengels. En niet te vergeten: de ruigtes vormen met hun zaden een belangrijke voedselbron voor veel kleine zangvogels als groenling, putter, vink en veel andere soorten. Maaitijdstip De meeste ruigtekruiden zijn slecht bestand tegen maaien tijdens de groei. Daarom moeten ruigtevegetaties altijd gemaaid worden buiten het groeiseizoen. Dit in tegenstelling tot graslanden, die tijdens het groeiseizoen gemaaid moeten worden. Ruigten kunnen vroeg of laat in de winter gemaaid worden. Laat heeft hierbij het voordeel dat de dieren in de vegetatie kunnen overwinteren en voedsel kunnen zoeken. In voedselrijke situaties kan het beste in de herfst gemaaid worden. De begroeiing is dan nog niet afgestorven, waardoor meer voedingsstoffen worden afgevoerd. Al met al genoeg redenen om af en toe eens een strookje te laten staan tijdens het maaien.