Graag lees ik u even voor wat er op dit blaadje staat. VERZAMELING VAN VERSTANDSOEFENINGEN VOOR MONDELING ONDERWIJS EN ZELFWERKZAAMHEID TEN DIENSTE DER LAGERE SCHOLEN; DOOR H.J.HOFLAND HOOFDONDERWIJZER TE WEESP WEESP, G.G.BRUGMAN 1859 Dit is het bewijs. Ik kom uit een frikkengeslacht. De vader van deze Hofland, mijn bedovergrootvader was ook onderwijzer. Zijn zoon, H.J.A.Hofland, heeft in Amsterdam een middelbare school opgericht, Instituut Hofland. Dat was eerst gevestigd in de Hemonystraat aan het einde van de Hemonylaan. De onderneming had zoveel succes dat hij moest verhuizen naar een groter gebouw, aan de Waldeck Pyrmontlaan. Mijn vader heeft met de traditie gebroken, hij is eerst marineofficier geworden, daarna in het bedrijfsleven gegaan en rijk geworden. Maar daarmee is hij niet aan de roeping van het voorgeslacht ontsnapt. Volgens Van Dale, het Groot Woordenboek der Nederlandse taal, dertiende, herziene uitgave, 1999, is een frik iemand met schoolmeesterachtige neigingen. Dat vind ik te vaag omschreven. Wat houdt zo’n neiging in? Dat je, als je daarmee behept bent, het niet kunt verdragen dat iemand fouten maakt. Dan voelt de ware frik zich tegen de haren ingestreken, dusdanig dat hij wil ingrijpen, verbeteren, en dan op de neiging de daad laat volgen. Veel mensen voelen zich daardoor geërgerd, ze willen iets terugdoen, ze zeggen: Daar heb je die frik weer. Ik kan het niet helpen, ik ben erfelijk belast. De boekenkasten in mijn ouderlijk huis waren rijk voorzien van woordenboeken en encyclopedieen. Toen ik vijf was, kwam het eerste deel van de vijfde druk van de Winkler Prins binnen, van A tot Araxes. Daarna van Arbeid tot Beenzwart. Gevolgd door van Beer tot Botta, enzovoort. We waren geabonneerd op De Groene Amsterdammer, met daarin de taalrubriek van Charivarius, pseudoniem van Gerard Nolst Trénité. Hij bond de strijd aan met de fnaffers en de fnuiters. Van af en van uit waren toen nog twee woorden. Charivarius heeft vergeefs gestreden. Het oudste woordenboek dat ik in huis heb is de Dikke van Dale, de vijfde druk uit 1914. Uit de nalatenschap van mijn vader die het weer van zijn vader had geerfd. Als kind heb ik er veel in gelezen. En ik sprak toen tamelijk langzaam en nauwkeurig. Soms veroorloofde mijn vader zich een plagerijtje. Kijk Henk, zei hij, een roje posseegel. Pappa, zei ik boos, dat is een rode postzegel. Ik heb geluk gehad met mijn leraren Nederlands. Meneer D.Hans las aan het eind van ieder lesuur een stukje voor uit Kees de jongen van Theo Thijssen. Hoe Kees zich van de andere jongens onderscheidde door in de zwembadpas te lopen, en zijn verliefdheid op Rosa. Dankzij meneer Hans heb ik geleerd dat proza zijn eigen muziek kan hebben (zoals Louis Fernand Céline het later heeft uitgedrukt). Verder heb ik onvergetelijke herinneringen aan Bulletje en Bonestaak, van A.M.de Jong en George van Raemdonck. Tijdens de oorlog begon ik romans te lezen, Hollands Glorie van Jan de Hartog, Dr Vlimmen van Anton Roothaert. Een verder maakte ik kennis met het proza van Menno ter Braak. Ik werd verliefd – anders kan ik het niet uitdrukken – op zijn journalistieke stukjes, verzameld in Journaal van het tweede gezicht. Toen kwam de Bevrijding en daarmee de stortvloed van buitenlandse literatuur in goedkope uitgaven. Céline, Malaparte, Edmund Wilson, Dwight MacDonald. En ik ontdekte W.F.Hermans. In 1951 is Ik heb altijd gelijk verschenen, de sleutelroman van mijn generatie. Hermans en ik zijn goede vrienden geworden. Daar ben ik nog altijd dankbaar voor. Overmorgen herdenken we de Bevrijding. Dat is ook de datum waarop de invasie van het Engels in onze moedertaal is begonnen. Wij jongens van zeventien, achttien ontdekten AFN, the American Forces Network, dat prachtige muziek draaide, van Glenn Miller, Stan Kenton en dergeljke geniën. En dan kwam de omroeper die met een zwaar Amerikaans accent zei: VD walks the street. Remember, penicillin fails, once in seven times. Wij probeerden ook Amerikaans te spreken. Ik wilde in die tijd Amerikaan worden. Zo is het begonnen. In die eerste jaren rukte het Engels ongemerkt op. De popmuziek was het Paard van Troje. Rock around the clock. See you later alligator. Ik denk dat de grote omslag pas is gekomen toen in de jaren negentig internet zich over de wereld verbreidde. De digitale revolutie is in Amerika begonnen en het spreekt vanzelf dat zich dan een engelse woordenschat aan vaktermen ontwikkelt. Maar dit is principieel anders. In de loop van de laatste decennia zijn we overspoeld door een ware vloedgolf van woorden en uitdrukkingen die we geen anglicismen meer kunnen noemen. Ze zijn regelrecht en klakkeloos uit het Engels overgenomen. In de loop der jaren heb ik een woordenboekje aangelegd waaruit ik u nu een kleine selectie laat horen: Aart. Aitum. Bektoeskoel. Bekpekker. Breens. Diezein. Feek. Fèsjun. Fukof. Grip. Impekt. Isjoe. Kees. Kèsj. Kooltkees. Kresj. Kuvver. Nekst.Oldebest. Onderood. Praivut. Roets. Saitkik. Seel. Siejoe. Sjoppen. Taaskfors. Uhwòrd. Woddèvver. Hebt u het begrepen? Vast en zeker. Dat is dan des te ernstiger. Nederland is bezig, tweetalig te worden, met onze moedertaal en een ander soort taal die we vroeger steenkolenengels noemden. Een klunstaal die alleen hier begrepen wordt. Blijf ertegen vechten!