HOGESCHOOL ROTTERDAM, MUSEUMPARK Onderzoek naar diversiteit in school Op welke manier kan de docent bijdragen aan een pedagogisch klimaat binnen een klas met verschillende etnische achtergronden? Suzan Serraarens en Leo Kroonen Gedurende het project Diversiteit in de school gaan wij ons richten op de invloed die de etnische achtergrond heeft op de sfeer in de klas en het gedrag/onderwijs van de docent. Daarbij willen we ons ook richten op bepaalde richtlijnen die een etnische achtergrond van huis uit met zich meebrengt, denk hierbij aan seksuele geaardheid, religie, cultuur en rolverdeling. Niet alleen willen we de (toekomstige) docent laten kennismaken met diverse verschillen, maar geven we ook tips en uitleg zodat de (toekomstige) docent deze in zijn lessen kan gebruiken. Pagina |2 Inhoud Inleiding ............................................................................................................................................... 3 Beschrijving van het probleem in de casus ......................................................................................... 4 Vaktermen ........................................................................................................................................... 5 Hoofdvraag en deelvragen .................................................................................................................. 6 Deelvraag 1 .......................................................................................................................................... 7 Deelvraag 2 ........................................................................................................................................ 10 Deelvraag 3 ........................................................................................................................................ 15 Hoofdvraag ........................................................................................................................................ 16 Nawoord ............................................................................................................................................ 17 Verantwoording/literatuur................................................................................................................ 18 Pagina |3 Inleiding Gedurende het project Diversiteit in de school gaan wij ons richten op de invloed die de etnische achtergrond heeft op de sfeer in de klas en het gedrag/onderwijs van de docent. Daarbij willen we ons ook richten op bepaalde richtlijnen die een etnische achtergrond van huis uit met zich meebrengt, denk hierbij aan seksuele geaardheid, religie, cultuur en rolverdeling. Niet alleen willen we de (toekomstige) docent laten kennismaken met diverse verschillen, maar geven we ook tips en uitleg zodat de (toekomstige) docent deze in zijn lessen kan gebruiken. Pagina |4 Beschrijving van het probleem in de casus 1. Verschillende etnische achtergronden Bij verschillende etnische achtergronden in de klas moet je rekening houden met veel dingen. Denk hierbij aan woordkeus, de keuze van het onderwerp, de boeken die je gebruikt en het gedrag van een leerling. 2. Discriminatie Zodra de lerares het heeft over ‘een zwarte man’, voelen enkele leerlingen zich gediscrimineerd. Ze reageren met opmerkingen als ‘ik ben niet zwart, maar bruin’. Je kunt hieruit opmaken dat dit een groot effect heeft op de sfeer in de klas. 3. Slechte, of geringe opvoeding Bijna alle ouders van de leerlingen uit De klas van Divangelo hebben een buitenlandse achtergrond. De meesten hebben niet veel meer dan de lagere school gevolgd en zijn niet in staat om hun kinderen te verbeteren op het taalgebruik, simpelweg omdat ze de taal zelf ook niet machtig zijn. Daarnaast, zo lees je in de tekst, heeft meer dan de helft van hen een uitkering. Dit stimuleert leerlingen ook niet om zelf hun best te doen om een goede opleiding of baan te krijgen. 4. Respect voor de leraren Niet iedereen krijgt van huis mee om respect te hebben voor een leraar, vooral niet als dit een vrouw betreft. Dit merk je als je voor de klas staat. Daar komt nog eens bij kijken dat je respect ook moet verdienen, dit doe je bijvoorbeeld door consequent op te treden en leerlingen te helpen. Een man dwingt, van nature, eerder respect af dan een vrouw door zijn stemgebruik, uitstraling en het ‘manzijn’. 5. Niveauverschillen binnen de klas Na het afnemen van een dictee merkt de docent dat de niveauverschillen in de klas groot zijn. Sommige dictees waren foutloos, maar meer dan de helft scoorde erg slecht. De leerlingen zitten in de derde klas en lopen erg achter, mede dankzij de school die geen nieuwe leraar Nederlands kon vinden. De docent wordt hierdoor gedwongen om te differentiëren (rekening houden met de niveauverschillen tijdens de lessen). Pagina |5 Vaktermen 1. Etniciteit Een etniciteit is een sociaal-culturele identiteit, die een bepaalde groep mensen of een aantal bevolkingsgroepen verbindt. Het concept etniciteit wortelt in het gegeven dat de leden van bepaalde bevolkingsgroepen zich identificeren met gezamenlijke kenmerken, zoals nationaliteit,stamverwantschap, religie, taal, cultuur of geschiedenis en de daaraan ontleende normen en waarden. Het gemeenschappelijke "erfgoed" vormt de etniciteit. 2. (inter) Etnische vriendschappen Etnische vriendschappen zijn vriendschappen tussen leerlingen van verschillende of dezelfde achtergrond. 3. (autoritaire, autoritatieve, en permissieve) Opvoedingsstijlen Permissiviteit (toegevend) is een manier van leven waarbij men zeer veel toelaat zonder voorwaarden te stellen en straffen zo weinig mogelijk doet. Het wordt gekenmerkt door een vrije houding tegenover normen en gedrag. Bijvoorbeeld een vrijere opvatting over seksualiteitsbeleving. De autoritatieve opvoedingsstijl stelt redelijke grenzen, legt uit en doet dat met gezag en liefde. Deze manier van opvoeden wordt als de best mogelijke opvoedingsstijl gezien. De conformerende manier van opvoeden is te herkennen aan het passief, afhankelijk en soms zelfs onderdanig gedrag. 4. De pedagogische opdracht van de leraar Nadruk ligt hierbij op een onderwijsaanbod aan leerlingen, dat tegemoet komt aan hun individuele behoeften. Onderwijs moet adaptief zijn, aansluiten bij de individuele verschillen tussen leerlingen. De onderliggende gedachte hierbij is, dat een goed pedagogisch klimaat, waarin een kind zich prettig voelt, als belangrijke basisvoorwaarde geldt voor het leren. Het doel is een klassenklimaat, wat zich kenmerkt door een open sfeer, waar leerlingen zich veilig voelen en kunnen 'experimenteren' met gedrag, zonder dat ze er op afgerekend worden. 5. Overbelaste jongeren Jongeren die leven met bijvoorbeeld door ziekte, handicap of verslaving van een familielid, armoede, schulden, woonproblemen thuis, of een moeilijke echtscheidingssituatie. Met veel van deze jongeren gaat het niet goed; er komen onder deze groep jongeren meer gedrag- en ontwikkelingsproblemen voor dan bij leeftijdgenoten. Pagina |6 Hoofdvraag en deelvragen Hoofdvraag: Op welke manier kan de docent bijdragen aan een pedagogisch klimaat binnen een klas met verschillende etnische achtergronden? Deelvragen: 1. Hoe herken je overbelaste jongeren en hoe ga je hier (als docent) mee om? 2. Wat hebben de (conformerende, autoritatieve en permissieve) opvoedingsstijlen/thuissituatie voor invloed op het gedrag van de allochtone leerling? 3. Hoe krijg je saamhorigheid/een veilig leerklimaat binnen een klas met verschillende etnische achtergronden? Pagina |7 Deelvraag 1 Hoe herken je overbelaste jongeren en hoe ga je hier (als docent zijnde) mee om? Leerkrachten komen in hun werk soms jongeren tegen die door bijvoorbeeld hun thuissituatie, ziekte, verslaving, handicap of schulden niet in staat zijn om zich volledig te kunnen concentreren op school. Onder deze jongeren komen meer gedrag- en ontwikkelingsproblemen voor dan bij hun leeftijdsgenoten. Het op de juiste manier omgaan met deze jongeren kan een grote rol spelen in hun toekomst. Ruim 450.000 jongeren (12% van de 5 tot 23 jarigen) hebben te maken met bovengenoemde factoren waardoor zij zich niet kunnen ontwikkelen zoals hun leeftijdsgenoten. Het gaat voornamelijk over jongeren uit lage sociale economische groepen, eenoudergezinnen en jongeren van allochtone afkomst 1. Het merendeel voert huishoudelijke taken uit, maar ook begeleidende taken, zoals het meegaan naar het ziekenhuis, de huisarts en schoolavonden. Het laatste komt vooral onder allochtone jongeren voor. Naast de problemen die de jongere zelf ondervind, heeft het ook veel invloed op zijn omgeving. Vandalisme en stelen komen vaker voor onder deze jongeren. De zorgen van thuis en de zorgen van de jongere zelf, kunnen zorgen voor langdurige stress. Deze chronische stress en langdurige negatieve ervaringen op jeugdige leeftijd, kunnen op latere leeftijd ernstige gezondheidsklachten geven. Volgens een rapport2 van de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid is de rol van de docent als volgt: ‘Van docenten mag –zelfs moet!- worden verwacht dat zij te allen tijde blijven vertrouwen in het kunnen van de leerling en daarbij de leerling uitdagende leerdoelen stellen. Onderzoek wijst unaniem uit dat het de leerprestaties verhoogt. Daarnaast moet er worden gezocht naar manieren om de risicofactoren van de leerlingen te temperen. Dit in samenspraak met de leerling, zijn ouders en zorgprofessionals’. 1 Bron: De Boer, Oudijk en Tielen – Kinderen en jongeren met een langdurig ziek gezinslid in Nederland: aantallen en enkele kenmerken. 2 Bron: Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid (WRR, 2009) - Vertrouwen in de school. Over de uitval van ‘overbelaste’ jongeren. Pagina |8 Waar liggen aangrijpingspunten voor het bieden van steun? 3 1. Bij de jeugdigen zelf 2. De ouders, in hun rol als opvoeders 3. Het gezin 4. De sociale omgeving (docenten e.d.) Omdat in deze brochure gaat om de omgang tussen docent en leerling, focussen wij ons vooral op punt vier. Volgens Tielen, Lam en Keesom draait het vooral om: - begrip voor, en inzicht in, opgroeien met zorg - waarderingssteun kunnen bieden (‘Hoe is het nou met jou?’) - In overleg met (leden uit) het gezin, kunnen bieden van passende, praktische en emotionele steun - weten waar (meer of andere) informele steun en professionele hulp te verkrijgen is, wat te doen met signalen van ernstige ontregeling en overbelasting van het gezin of individuele leden - eigen belastbaarheid niet overschrijden Omdat iedere leerling anders is en op zijn eigen manier omgaat met problemen, is het lastig om tips te geven. Wel blijkt dat leerlingen die opgroeien in een kwetsbare situatie behoefte hebben aan: - emotionele steun: luisterend oor, aandacht voor de situatie, ruimte om emoties te uiten - waarderingssteun: erkenning en waardering voor de competenties van het kind - gezelschapssteun: samen leuke dingen beleven Verder verschilt het per leerling of andere steun eventueel is gewenst, zoals: - praktische steun (huishoudelijke hulp, regelen van zaken) - informatieve steun (informatie over een eventuele ziekte en de gevolgen) - respijthulp in de vorm van tijd voor ontspanning (zoals muziek of sport) Vertrouwen Eén van de belangrijkste aspecten bij het bieden van hulp, is vertrouwen. Leerlingen moeten een vertrouwensrelatie opbouwen met de docent, waardoor ze zich eerder laten helpen. Toch zijn docenten zich niet vaak bewust van hoe moeilijk deze relatie op te bouwen is. Dit kan komen door de volgende redenen: 1. Sommige leerlingen kunnen zich moeilijk uiten tegen volwassenen en zijn niet gewend om persoonlijke aandacht te krijgen. Ze kunnen zich daarom in het contact met volwassenen erg onzeker voelen en daardoor terughoudend reageren. Probeer een voorstel voor steun of hulp daarom niet te direct te maken. 2. Een leerling begrijpt soms de situatie niet waarin hij terecht is gekomen. De docent kan dan de situatie in begrijpelijke en grote lijnen uitleggen. 3 Bron: Lucia Tielen, Elize Lam en Jolanda Keesom – Passende preventieve steun voor (dreigend) overbelaste jongeren. Utrecht, 1 januari 2010, Ginkgo Zorgprojecten. Pagina |9 Herkennen Het herkennen van een (dreigend) overbelaste leerling zie je vooral in persoonlijk contact. De meest gepaste vraag is: ‘Hoe is het nu met jou?’. Je informeert namelijk naar een situatie, zoals de leerling deze beleeft, en daardoor krijgt de leerling de gelegenheid om zich te uiten. Onthoud vooral om geen waardeoordeel te geven, hiermee kun je een leerling afschrikken. Probeer in eerste instantie om de leerling voorop te zetten, niet een eventuele ziekte, thuissituatie of ander probleem. Het doel is om de leerling zijn hart te kunnen laten luchten, emoties kwijt te kunnen en steun te krijgen bij het omgaan met de situatie. Lessen op school Als docent zijnde is het belangrijk om op school een positief leerklimaat te bevorderen. Dit kan bijvoorbeeld door een probleem bespreekbaar te maken. Hiervoor zijn vaak lespakketten bij MEEorganisaties, GGD’en en GGZ-instellingen. Door middel van deze aandacht kun je als docent voorkomen dat een leerling gepest wordt en ervoor zorgen dat ze (eerder) een weg vinden naar hulp. Overbelaste jongeren zijn vaak al blij als zij naar school kunnen, dit biedt hun namelijk afleiding. Maar ook de school kan waardering bieden, voor wie de leerling is en voor wat hij kan. Interesse voor de leerling en waardering zijn vaak al genoeg om (grote) problemen te kunnen voorkomen. Als docent herken je eerder problemen als je dichter bij de leerlingen, en de klas, staat. P a g i n a | 10 Deelvraag 2 Wat hebben de opvoedingsstijlen/thuissituatie voor invloed op het gedrag van de allochtone leerling? Allereerst is het belangrijk om te weten wat de meest voorkomende opvoedingsstijlen zijn, zodat we deze ook in verband kunnen brengen met thuissituaties. Autoritaire opvoedingsstijl De autoritaire opvoedingsstijl is te herkennen aan veel regels. De ouders zijn ‘de baas’ en het kind is ‘de gehoorzame’. Wanneer het kind zich niet aan de regels houdt, wordt hij gestraft. De ouders gaan niet in discussie met het kind en leggen niet uit waarom zij iets doen. Een voordeel van deze opvoedstijl is dat het kind weet wat zijn ouders van hem verwachten. Het kind heeft geen ruimte voor eigen inbreng of wensen te uiten. Een nadeel van deze opvoedingsstijl is dat het kind nooit zichzelf kan ontwikkelen: hij heeft weinig zelfvertrouwen en kan daardoor slecht beslissingen nemen. Als docent is het dus nodig om de leerlingen veel zelfvertrouwen te geven en op een positieve manier te motiveren en feedback te geven. Verder kan het kind door deze opvoeding last krijgen met het uiten van zijn emoties, deze kunnen erg angstig, volgzaam, opstandig of agressief zijn. Ook hier moet een docent het uiten van emoties stimuleren (dit heeft de leerling nooit mogen doen) en de leerling tegelijkertijd ze leren controleren en uiten op de juiste manier. Autoritatieve opvoedingsstijl Bij een autoritatieve opvoeding worden duidelijke grenzen gesteld, in samenhang met interesse, liefde en gezag. Deze opvoeding is zowel toegevend als autoritair, ze houden elkaar in evenwicht. Veel pedagogen zien het dan ook als de beste opvoedingsstijl. Waar deze opvoeding vooral op staat is wederzijds respect en begrip voor elkaar. De ouders stellen duidelijke regels en deze worden bij overtreding gestraft. Hierdoor zijn kinderen eerder in staat om verantwoording te nemen voor hun acties en sneller zelfstandig. Een nadeel van deze opvoedingsstijl kan zijn dat een leerling altijd argumenten zal willen horen, hij zal nooit blindelings iemand vertrouwen en gehoorzamen. Dat steeds moeten doen kost veel tijd en geduld. Permissieve opvoedingsstijl Deze opvoedingsstijl wordt vooral gebruikt door ouders die (te) veel (positieve) aandacht voor de wensen en behoeften van hun kind hebben. Ze zijn toegevend en hun kinderen zijn gewend om hun zin te krijgen. Dit kan voor een docent lastig zijn om mee om te gaan. Het kind leert namelijk geen feedback te ontvangen, is snel(ler) gemakzuchtig en houdt geen rekening met anderen. Daarnaast kan hij zijn emoties minder goed controleren. Veel controle Autoritair Autoritatief Weinig warmte/ondersteuning Veel warmte/ondersteuning Permissief Weinig controle P a g i n a | 11 Marokkanen en Turken vormen de grootste groep niet-westerse allochtonen, gevolgd door Surinamers en Antillianen. In dit vraagstuk beperken we ons daarom tot deze vier grootste groepen niet-westerse allochtonen in Nederland. Momenteel zijn de meeste niet-westerse allochtone ouders buiten Nederland geboren. Daarmee behoren zij tot de eerste generatie. Deze generatie heeft veel vaker te maken met de risicokenmerken voor het ontwikkelen van problemen. De belangrijkste problemen zijn lage opleiding, relatief grote gezinnen en een laag inkomen. Ruim een kwart van de allochtone huishoudens had in 2006 een laag inkomen. Dit is vier keer zo veel als bij autochtone huishoudens4. Onder niet-westerse allochtonen zijn Turken en Marokkanen van de eerste generatie gemiddeld het laagst opgeleid5. Zowel autochtone als allochtone ouders bedienen autoritaire en autoritatieve elementen in hun opvoeding. Toch kunnen we er vanuit gaan dat allochtone jongeren minder warme relaties met hun ouders hebben. Collectivisme (waarbij de mens niet als individu wordt benaderd maar als onderdeel van een gemeenschap) wordt door westerse niet-religieuze mensen gezien als de grote boosdoener, omdat er sprake zou zijn van een te grote machtsafstand. Door de autoritaire houding van de nietwesterse ouders neemt het kind al snel een gehoorzame houding aan en zal niet snel zijn intieme gedachten en gevoelens delen6. Er is sprake van weinig individuele vrijheid en een sterke onderlinge verbondenheid. Allochtone jongeren genieten dus een meer autoritaire opvoeding dan hun Nederlandse leeftijdsgenoten7. Tussen niet-westerse ouders en kinderen bestaat minder intimiteit. Daarbij komt dat migrantengezinnen vaak groter zijn dan Nederlandse, waardoor minder aandacht en tijd per kind beschikbaar is. Het aantal kinderen dat Nederlandse vrouwen gemiddeld krijgen ligt rond de 1,7. Twintig jaar geleden lag het gemiddelde kindertal bij Turkse en Marokkaanse vrouwen rond de 5. Tegenwoordig krijgen zij zo’n 3 kinderen8. Ouders van niet-westerse afkomst maken zich veel zorgen over de opvoeding. Zij ervaren het als belastend en zwaar. Door de grote stress en spanningen verslechterd hun lichamelijke en psychische gezondheid. Desondanks kan het autoritaire gedrag door het kind geïnterpreteerd worden als ouderlijke betrokkenheid. Een autoritaire opvoedingsstijl valt te combineren met steun en warmte. Over het algemeen zijn allochtone kinderen tevreden over hun leven. Tussen autochtone en allochtone kinderen zijn geen grote verschillen in de mate van welbevinden9. 4 CBS , Armoedebericht - 2008 Verweij, e.a. - 2009 6 Van Gemert - 1998 7 Janssens, Pels, Dekovic & Nijsten - 1999 8 Distelbrink & Hooghiemstra - 2005 9 Van Dossellaer - 2007 5 P a g i n a | 12 Turkse en Marokkaanse jongeren mogen over minder zaken zelf beslissen dan hun Nederlandse leeftijdsgenoten. Deze beslissingsbevoegdheid is niet gerelateerd aan de kwaliteit van de relatie met hun ouders. Nederlandse jongeren hebben een betere relatie met hun ouders, Marokkaanse jongeren een hechtere relatie. De afstand ontstaat pas wanneer Marokkaanse jongeren de autoriteit van hun ouders niet langer accepteren. Marokkaanse jongeren zien dat hun Nederlandse leeftijdgenoten veel meer vrijheid krijgen, waardoor zij in opstand kunnen komen. Binnen de Turkse en Marokkaanse groep bestaat een sekseverschil in gedragsautonomie. In deze culturen hangt de familie-eer af van de kuisheid van de dochters, die daarom onder een streng toezicht staan van hun ouders én broers10. De jongens brengen een grote hoeveelheid tijd buitenshuis door. Van hen wordt tot aan hun huwelijk niet veel verwacht. Meisjes komen regelmatig in opstand wanneer zaken gaan spelen rond trouwen of het mogen volgen van een opleiding. Door het dwingende gedrag dat allochtone ouders vaak vertonen, zijn de kinderen vaak bang voor hen. Door fysiek geweldig te gebruiken, dwingen de ouders de ouderlijke verlangens bij het kind af. Zij vinden het lastig om systematisch uit te leggen waar grenzen voor dienen en zijn vaak niet bereid deze grenzen te verleggen om zo het kind tegemoet te kunnen komen. Sterker nog, een deel van de allochtone ouders laat hun kinderen juist de gestelde grenzen overschrijden om hen vervolgens daarvoor te mogen straffen. In veel gevallen kennen de kinderen vooral hun moeder goed, omdat zij de pedagogische taak op zich heeft en hun vader vaak buitenhuis leeft. Allochtone vaders bemoeien zich relatief weinig met de opvoeding van hun kinderen. Opvallend genoeg is het vaak wel de vader die de fysieke straffen uitdeelt. Moeders en dochters zijn veel thuis en ontwikkelen daardoor sneller een goede relatie. De meisjes hebben dus een goed oudermodel. Aangezien de vader zich minder met de opvoeding bemoeit, is het lastiger een stabiele relatie met hem te ontwikkelen. Door de zoons wordt hij geen erg aantrekkelijk model gevonden. Hij staat laag op de sociaaleconomische ladder, is het niet gewend problemen uit te praten en treedt veel straffender op dan de moeder. Vooral Marokkaanse jongens lijken moeite te hebben een model te vinden bij wie zij kunnen afkijken waardoor zij goede kansen, mogelijkheden en arbeidsperspectieven in de Nederlandse samenleving krijgen. Nederlandse mannen zijn verwarrende rolmodellen, omdat veel allochtone jongens zich nietNederlands voelen. Voelen zij zich wel Nederlands, dan schenden zij vaak de eer. Veel gedragingen in Nederland staan namelijk op gespannen voet met islamitische opvattingen, met als gevolg dat zij vervreemding en soms zelfs vijandigheid ontwikkelen. In Nederland geboren en getogen Marokkaanse jongens creëren soms een eigen ‘islamitisch’ vertoog om hun misdaden te legitimeren en te verklaren. Zij identificeren zich met martelaren die bereid zijn om voor hun geloof en hun idealen te sterven. Bovendien tonen Marokkaanse jongens gevoelens van afkeer jegens Nederlanders en voelen zij zich afgewezen en buitenspel gezet11. 10 11 Eldering - 2002 Diekstra & Komen - 2004 P a g i n a | 13 Criminaliteit Allochtone jongeren begaan meer zware misdaden dan autochtone jongeren. In de leeftijd tussen 12 en 24 jaar plegen allochtonen vaker ernstige delicten, zoals diefstal met geweld en verkrachtingen. Ook komen zij vaker in aanraking met politie en justitie. Dit alles is te wijten aan het dwingende gedrag dat de jongeren thuis oppikken bij gebrek aan echte opvoeding. Geen enkele criminologische theorie kan verklaren waarom dit soort gedrag vaker voorkomt onder allochtone dan onder autochtone Nederlanders. Een gemeenschappelijk kenmerk van gewelddadige jongeren is de dwingendheid. Om hun doelen te bereiken en hun behoeften te bevredigen, zullen zij doorgaans eerder verbale of fysieke dreiging of geweld jegens personen, dieren of goederen vertonen. Dit dwingende gedrag wordt verworven in de gezinssituatie in interactie met ouders en andere gezinsleden, die dergelijk gedrag als modellen talloze malen voordoen. Het eerste wat ouders doen bij ongewenst of irriterend gedrag van kinderen, is verbaal of fysiek straffen. Van waarschuwen, uitleggen en belonen (van gewenst gedrag) is vaak geen sprake. Psychosociale problemen Volgens artsen in de jeugdgezondheidszorg heeft 11 tot 28 procent van de kinderen last van psychosociale problemen: gedrag- en emotionele problemen. Zij signaleren evenveel problemen onder de verschillende etnische groepen. Alleen bij Marokkaanse kinderen zien zij minder problemen. Ouders van Turkse en Marokkaanse kinderen rapporteren echter vaker psychosociale problemen dan ouders van Nederlandse kinderen12. Het gaat hier vooral om teruggetrokkenheid, psychosomatische klachten, angst en depressie. Turkse kinderen geven vaker aan depressief te zijn. Bij hen komen emotionele problemen drie keer zo vaak voor als bij westerse kinderen. Mishandeling en seksueel misbruik Uit onderzoek is gebleken dat een op de tien jongens van Turkse en Marokkaanse afkomst slachtoffer is van seksuele dwang. Hierbij gaat het om seksueel misbruik van pedoseksuelen (vaak mannelijke familieleden) en gedwongen prostitutie. Waarschijnlijk is er sprake van onderrapportage, omdat deze jongens – vaak uit schaamte – geen melding hiervan zouden doen. Marokkaanse meisjes lijken tien keer vaker in de jeugdprostitutie vertegenwoordigd te zijn, Surinaamse en Turkse meisjes zijn ongeveer drie keer zo vaak13. Alle gedrag is aangeleerd, dus ook probleemgedrag. Docenten moeten de belangrijkste symptomen leren herkennen. Er zijn twee verschillende soorten probleemgedrag, namelijk: - internaliserend gedrag (teruggetrokkenheid, angst en depressie); - externaliserend gedrag (opstandigheid en agressiviteit). Intern staat voor ‘naar binnen keren’, extern staat voor ‘naar buiten keren’. Wanneer er sprake is van probleemgedrag, wordt bij jongens externaliserend gedrag verwacht en bij meisjes meer internaliserend gedrag. Er is dus sprake van een sekseverschil14. 12 Zeijl, e.a. - 2005 Movisie - 2008 14 Verduin - 2010 13 P a g i n a | 14 Jongeren vertellen vaak niet alles aan hun ouders. Internaliserende problemen zijn daardoor vaak lastig te herkennen voor ouders en dus automatisch ook voor de docent. Dat ouders en docenten dit soort problemen zelden herkennen en de leerling er zelf niet snel mee komt, zal de leerling deze problemen in sterke mate als belastend ervaren. De docent zal ervoor moeten zorgen dat er een goede sfeer in de klas is en dat leerlingen zich ervan bewust zijn dat zij altijd met hun problemen naar de docent kunnen komen. Om externaliserend probleemgedrag te kunnen plaatsen, is het belangrijk dat de docent goed contact heeft met de ouders. Dit soort probleemgedrag is in veel studies onderzocht en er wordt vaak een verband gelegd tussen het gedrag van de leerling en de thuissituatie. Wanneer de docent internaliserend of externaliserend probleemgedrag denkt te herkennen, zou hij ervoor kunnen kiezen om de ouders uit te nodigen voor een gesprek en aan de hand van een interview vragen te stellen. Op deze manier krijgt de docent een duidelijker beeld van de wellicht problematische opvoedingssituatie en de reacties van het kind. De docent kan op verschillende manieren probleemgedrag te zien voorkomen of verhelpen: - gewenst gedrag duidelijk omschrijven; - gewenst gedrag aanleren; - gewenst gedrag belonen. Het klimaat op de school en in de klas zijn voor een groot deel bepalend voor het probleemgedrag dat wellicht thuis wordt gecreëerd en op school tot uiting komt. De docent zal consequent moeten zijn en voor een duidelijke structuur moeten zorgen, want bij veel leerlingen is bovenstaande niet voldoende. P a g i n a | 15 Deelvraag 3 Hoe krijg je saamhorigheid/een veilig leerklimaat binnen een klas met verschillende etnische achtergronden? Zowel docent als leerling werken aan een veilig leerklimaat. Een veilig leerklimaat houdt in dat leerlingen rustig kunnen werken, de docent de klas onder controle heeft, leerlingen kunnen vragen stellen aan de docent etc.. Om dit te kunnen creëren hebben leerlingen regels nodig. Het probleem is vaak dat er geen algemene regels worden gehanteerd. Algemene regels zijn namelijk voor iedereen, op speciale uitzonderingen na. Het creëren van een veilig leerklimaat is een deel van de pedagogische opdracht van de docent. Een ander probleem van het nastreven van algemene regels is dat iedere docent zijn eigen regels hanteert. Daardoor maken docenten het zichzelf en, zonder dat ze het weten, elkaar moeilijk. Een docent kan te maken krijgen met (inter-)etnische spanningen in de klas. Dit kan gaan om cultuurverschillen of opvoedverschillen waardoor de leerlingen soms niet op één lijn liggen. Hieronder een aantal tips om moeilijke onderwerpen te bespreken en ongemakkelijke situaties en meningsverschillen te vermijden15: Wat werkt niet? 1. Stel geen open vragen als ‘wat vinden jullie ervan?’, dat vraag om vooroordelen. 2. Gebruik geen stereotypen en veralgemeniseringen (‘altijd, nooit, die/dat soort mensen)als voorbeeld. 3. Houd je eigen oordeel voor je. 4. Laat je niet meeslepen door eigen verontwaardiging, verdriet of angst. De leerlingen zijn emotioneel betrokken vanuit hun eigen achtergrond of kunnen het niet begrijpen op dat moment. Wat werkt wel? 1. Ga na wat leerlingen weten via concrete vragen en verzamel zo veel mogelijk materiaal, zoals ‘Wie heeft erover gehoord of iets erover gelezen?’. 2. Formuleer van tevoren een doel: wat wil je bereiken? 3. Geef leerlingen de gelegenheid om gevoelens te uiten en te vertellen wat de gebeurtenis voor hen betekent als die hen sterk raakt. 4. Onderscheid direct feiten van meningen en gevoelens door ze onder verschillende rubrieken op het bord te schrijven. Vergeet niet dat je als docent bijdraagt aan de meningsvorming van je leerlingen. Kies je woorden dus altijd zorgvuldig zodat leerlingen zich niet aangevallen of gekwetst voelen. 15 Bron: www.schoolenveiligheid.nl > artikel ‘Help ik verkleur’ uit het praktijkblad ‘Van twaalf tot achttien’ P a g i n a | 16 Hoofdvraag Op welke manier kan de docent bijdragen aan een pedagogisch klimaat binnen een klas met verschillende etnische achtergronden? Het pedagogisch klimaat moet zo worden georganiseerd dat alle leerlingen, ongeacht hun etnische achtergrond, de mogelijkheid krijgen om zich zo goed mogelijk te ontwikkelen. Alle leerlingen moeten zich kunnen ontwikkelen, houden aan dezelfde regels en veilig voelen in de klas. Daarnaast moeten ze zich ook kunnen herkennen in de leerstof en de schoolcultuur moet bijdragen aan emancipatie van alle leerlingen. Het is daarom aan een docent om eventuele vooroordelen te bespreken en uit de weg te ruimen. Een docent heeft een voorbeeldfunctie, hierdoor kijken leerlingen naar de docent op en daardoor zien ze eerder mogelijkheden voor hun eigen toekomst. Vaak is het onderwijs dat gegeven wordt afhankelijk van de opvattingen en ervaringen die de docent heeft, dat is een kwalijke zaak. Culturele verschillen moet je als docent waarderen en tijdens of na de les moet een docent reflecteren hoe hij met culturele verschillen in een klas kan omgaan. Als docent ben je al gauw geneigd om leerlingen zelf groepjes te laten samenstellen, helaas zoeken studenten het liefst een medestudent waarbij ze ‘herkenning’ vinden. Bij herkenning kijken leerlingen vaak naar de etnische achtergrond van hun partner omdat ze zich veilig voelen bij iemand die a) dezelfde opvoeding heeft genoten, b) dezelfde uiterlijke kenmerken heeft (denk hierbij aan huidskleur, lichaamsbouw, etc.) en c) dezelfde opvattingen/culturele ideeën heeft. Zo kun je bijvoorbeeld leerlingen met verschillende etnische achtergronden laten samenwerken en ze ook uitleggen waarom je dat doet. Hierdoor accepteren leerlingen elkaar sneller en ga je eventuele problemen tijdens het samenwerken uit de weg16. ‘Ik zit 32 jaar in het onderwijs. Ik zie mezelf nog tegen een Surinaamse jongen zeggen: ‘Kijk me aan als ik tegen je praat.’ Complete verwarring. Want een ouder iemand die zo boos is moet je in hun cultuur met respect bejegenen, dan kijk je naar de punten van je schoenen. ‘ – docente Bij de autoritaire opvoedingsstijl hebben leerlingen vooral te maken met veel regels. Deze kinderen hebben weinig zelfvertrouwen en zijn eerder erg angstig, volgzaam, opstandig of agressief. Voor een docent is het belangrijk om bij deze leerlingen het uiten van emoties te stimuleren en ze te leren controleren op de juiste manier. Bij een kind dat wordt opgevoed door middel van de autoritatieve opvoedingsstijl, is het belangrijk om te weten dat de leerling argumenten wilt horen voor wat hij moet doen. Deze leerlingen zijn zelfstandiger, nemen snel het voortouw en nemen verantwoording. De permissieve opvoedingsstijl staat bekend om zijn overvloed aan liefde. Deze kinderen zijn gewend hun zin te krijgen, zijn sneller gemakzuchtig en houden geen rekening met anderen. Als docent zijnde is de uitdaging om de leerling te leren feedback te ontvangen, samenwerken en emoties te controleren. 16 Bron: Rapport: ‘Een ontwikkeling in kleur’, via www.onderwijsarbeidsmarkt.nl P a g i n a | 17 Nawoord Gedurende het maken van dit onderzoek en de brochure hebben wij veel mogen leren. We hebben ons kunnen verdiepen in verschillende etnische achtergronden, de invloed van een docent en de probleem omtrent (overbelaste) jongeren. We hebben door middel van dit onderzoek en onze brochure niet alleen zelf veel geleerd, maar wij hebben ook de mogelijkheid om beginnende en al in het onderwijs werkzame docenten te helpen. De probleemstelling is erg van deze tijd, dus het lijkt ons leuk om de brochures ook daadwerkelijk te gaan uitdelen en neer te leggen op scholen. Het zou leuk zijn om vaker een onderzoek te kunnen doen naar een probleem in het onderwijs, omdat je hierbij zelf op zoek gaat naar een oplossing, in plaats van een boek te lezen of het van een docent te horen. Bovendien kunnen we deze kennis direct toepassen gedurende onze stage. P a g i n a | 18 Verantwoording/literatuur Boeken – verplichte literatuur 1: Enthoven, M. van der – Leren veren. De schoolcontext als veerkrachtversterker. 2: Hermes, J., Naber, P. & Dieleman, A. – Leefwerelden van jongeren 3: Winsemius, P. – Niemand houdt van ze… PDF-bestanden 1: De kleur van de school - pdf 2: Islam, islamisme en islamitisch onderwijs - pdf 3: Begeleiden van gesprekken in de klas - pdf 4: Etnische verschillen in verbondenheid met ouders en gedragsautonomie- pdf Websites en online artikelen www.art1.nl http://www.kennislink.nl/publicaties/integratie-op-gemengde-school-niet-vanzelfsprekend http://esbonline.sdu.nl/esb/images/157koesveld_tcm445-597452.pdf http://www.multicultureelopleiden.nl/wpcontent/uploads/documenten/klas/pedagogiek/KLAS_Nadenken_over%20groeperingsvormen_pdf.p df http://gedragsproblemenopschool.webklik.nl/page/inleiding-multiculturaliteit-in-de-klas http://www.marant.nl/frappant.php?q=185 http://www.overbelastejongeren.nl/ http://www.kpcgroep.nl/primair-onderwijs/leren-en-leerlingenzorg/pedagogisch-klimaat.aspx Overig Alle bronnen die zijn aangegeven als voetnoot zijn ook gebruikt als naslagwerk