Politiemannen in oorlogstijd en de stap naar

advertisement
het Tijdschrift voor de Politie – jg.77/nr.1/15
Overwegingen en beslissingen tijdens bezetting
27
Politiemannen in
oorlogstijd en de stap
naar zelfreflectie
Drs. Tommy van
Es is als historisch
onderzoeker verbonden aan het
Lectoraat Politiegeschiedenis van
de Politieacademie
in Apeldoorn en
mede-auteur van
In de frontlinie.
Vrijwel alle tien politiemannen die voorkomen in het boek In de frontlinie
vertoonden in uiteenlopende verhouding zowel ‘goed’ als ‘fout’ gedrag
tijdens de bezetting. Niet de al dan niet terechte harde veroordeling van
hun ‘foute’ daden, maar inzicht en begrip krijgen voor hun
overwegingen, inschattingen en beslissingen effent de weg naar (zelf)inzicht. Een bijdrage leveren daartoe, ook in het Nederlandse
politieonderwijs van nu, is wat het boek beoogt te doen.
B
egin jaren negentig werd op de Nederlandse televisie een reportage over het oorlogsverleden van
de Nederlandse politie uitgezonden. De voormalig
Haarlemse gemeentepolitieman en verzetsman
Ben Endlich verklaarde daarin dat het voor de hand lag dat
men fout handelen van politiemensen tijdens de bezetting
veroordeelde, maar waakte er tevens voor om daarop het
accent te leggen. Veel belangrijker vond hij het dat mensen
begrip kregen voor de situatie waarin politiemannen zich
destijds bevonden. Tegen degenen die zich beperkten tot
een hard oordeel, counterde hij: “Ik hoop dat je nooit in
dezelfde omstandigheden komt, want wie weet wat jij allemaal gedaan zou hebben.”
De uitkomsten van het Milgram-experiment1 en de
talloze varianten daarvan nadien, ondersteunen de gedachtegang van Endlich. Omvorming van het perspectief van
‘goed’ en ‘fout’ naar termen van (zelf)inzicht, lijkt een
eerlijker en zinvollere activiteit dan het beperken tot de
veroordeling. Het boek In de frontlinie beoogt daarin een
bijdrage te leveren.
instituut van de Nederlandse politie volledig recht kan
doen, valt toch een aantal drijfveren en omstandigheden te
onderkennen dat ‘fout’ en ‘goed’ oorlogsgedrag voortbracht.
Als het om het ‘fout-gehalte’ gaat, hadden professionele
ambitie, gekrenkte trots, onverschilligheid, het zeker
stellen van inkomsten, privé-omstandigheden (bv. de
geboorte van een kind), naïviteit en zelfoverschatting daarin
hun plek, maar ook oprecht goede bedoelingen. Niet zelden
zorgde een aaneenrijging van een aantal ‘kleine’ beslissingen in later stadium voor een fait accompli, waaruit het
vervolgens moeilijk ontsnappen was.
Als motivatie om het goede te doen vallen onder andere
te onderkennen: vaderlandslievendheid, empathie voor de
(Joodse) slachtoffers, compensatiegedrag voor eerdere
hand- en spandiensten aan de bezetter, maar ook welbegrepen eigenbelang in het zicht van een geallieerde eindoverwinning. Het karakteriserende van het boek is dat vrijwel
alle tien de politiemannen zowel ‘goed’ als ‘fout’ gedrag in
een uiteenlopende verhouding met zich meedroegen.
Verkeerde inschatting
Beslissingen van politiemensen tijdens de
bezetting
Hoewel het beperkte aantal van tien politiemannen die in
het boek worden beschreven uiteraard niet het gehele
De bezetting
bezorgde de politie
belangrijke voordelen
Om enige historische context te schetsen: het meeveren van
de Nederlandse politie in het algemeen met de Duitse
bezetter, had ook te maken met diens geveinsde welwillende
houding in de beginfase. Nederlandse krijgsgevangen
militairen mochten al snel naar huis, de NSB werd aanvankelijk door de bezetter genegeerd en er werd een burgerlijk
en niet een militair bestuur geïnstalleerd. Daarbij maakten
de Wehrmacht-soldaten op straat doorgaans een goede
indruk: beleefde, welopgevoede jongemannen.
De bezetting bezorgde de politie zelfs belangrijke voordelen: een flinke personele uitbreiding, salarisverhoging, de
introductie van het politieziekenfonds en de al langer
gewenste vereenvoudiging van de politieorganisatie.
Gecombineerd met de propagandistische slogan dat Duitsland en Nederland ‘broedervolken’ waren, kon de onterechte indruk ontstaan dat de politie baas in eigen in huis
kon blijven. In de beginfase lag de nadruk bij de politie-
28
Overwegingen en beslissingen tijdens bezetting
het Tijdschrift voor de Politie – jg.77/nr.1/15
Nederlandse politieofficieren op studiebezoek in Duitsland in november 1941. Hitler houdt vanaf de muur een oogje in het zeil.
2e van links H. Croiset van Uchelen, die ook in In de frontlinie wordt besproken.
organisatie dan ook op het zoveel mogelijk buiten de deur
houden van de NSB en was er minder sprake van een
aversie tegen de Duitsers.
Ariërverklaring en Sippenhaft
Ongeveer een half jaar na de capitulatie, in oktober 1940,
werden alle (politie)ambtenaren verplicht van zichzelf en
partner een ‘niet-jood-verklaring in te leveren, die in de
wandelgangen al snel de Ariërverklaring werd genoemd. Op
het opzettelijk foutief of onvolledig invullen werd ‘terstond’
ontslag in het vooruitzicht gesteld. Niemand bij de politie
weigerde, hetgeen voor de bezetter de weg baande om na de
voltooide registratie de Joodse politiemensen uit het politieapparaat te ontslaan. Hun verwijdering uit de dienst bleek
het startschot voor hun maatschappelijke isolatie en in later
stadium het wegvoeren naar de vernietigingskampen.
Goedgelovigheid, onverschilligheid, politieke naïviteit,
trouw aan het gezag, het idee dat het voor iedereen wat
inschikken was in tijden van oorlog en de angst om de eigen
baan te verliezen, waren de alledaagse drijfveren om te
tekenen.
De Ariërverklaring vormde daarnaast het begin van het
einde als het ging om de relatieve vrijheid van het Nederlandse politieapparaat. De hoogste Duitse politiechef
Rauter zorgde er persoonlijk voor dat politiemensen die
ontslag namen in ieder geval geen overheidsbetrekking
konden krijgen. Een belangrijk alternatief voor inkomsten
werd daarmee geblokkeerd. Dienstweigeren kon leiden tot
afvoer naar een concentratiekamp.
In de zomer van 1943 werd door Rauter tevens een
unieke strafmaatregel voor ondergedoken politiemensen
ingesteld: de Sippenhaft. Familieleden, waaronder vaders
en moeders, broers, zussen, neven, nichten, soms tot aan
zuigelingen toe, werden afgevoerd naar een concentratiekamp. Hun vrijlating werd gekoppeld aan het melden van
de ondergedoken politieman. Het beleid van Rauter had het
resultaat dat het overgrote deel van de politiemannen
accommodeerden. In woorden van Loe de Jong: men haatte
en diende de bezetter tegelijkertijd.
Krieno Luurssen
Men haatte en diende
de bezetter tegelijkertijd
Misschien wel de meest in het oog springende verpersoonlijking van dubbelhartigheid en opportunisme is de in het
boek opgenomen Haagse politieman Krieno Luurssen. Deze
werd door zijn korpschef Nico van der Mey aan het begin
van de bezetting als tolk bij de Sicherheitspolizei gedetacheerd. Luurssen, die voor de oorlog werkzaam was bij de
Haagse politionele Politieke inlichtingendienst en Duitse
wortels en een Duitse echtgenote had, werd daarvoor een
geschikte en betrouwbare partij geacht.
het Tijdschrift voor de Politie – jg.77/nr.1/15
29
Overwegingen en beslissingen tijdens bezetting
Krieno Luurssen.
Compensatie en verlate gevoelens van spijt
Een klein jaar later namen de Nederlandse politieautoriteiten het initiatief om een nationaal opererende recherchegroep op te richten die zich zou concentreren op een nieuw
regio-overschrijdend crimineel fenomeen: voedselfraude,
met name zwarthandel, het illegaal slachten, diefstal en
gerommel met voedselbonnen. Rauter gaf er zijn zegen aan
en nam het initiatief dankbaar over door de gehele groep
onder een SS-er, verbonden aan de Sicherheitspolizei, te
plaatsen. Daarmee beschikten de Nederlandse rechercheurs automatisch over Duitse opsporingsbevoegdheden.
Een nog fundamenteler verandering voor de groep was
dat in oktober 1941 bekend werd gemaakt dat tegen voedselfraude hard zou worden opgetreden. De weg daartoe was
de Duitse rechter, waarbij de strafmaat neerkwam op jarenlang verblijf in concentratiekampen of de doodstraf. Daarbij
zou geen onderscheid gemaakt worden tussen daderschap
en medeplichtigheid. In beroep gaan was niet mogelijk.
Luurssen, kennelijk onverschillig tegenover bovenstaande wezenlijke veranderingen, sloot zich met graagte
aan bij de nieuwe recherchegroep en werd een prominente
persoonlijkheid daarbinnen, mede omdat hij het goed kon
vinden met de leidinggevende SS-officier. Hij leefde er zijn
professionele ambitie uit en zijn inzet werd beloond met een
promotie tot inspecteur.
Echter naarmate het aantal onderduikers toenam, realiseerde Luurssen zich steeds beter dat voedselfraude ook
een verzetsactiviteit kon zijn. Mogelijk in combinatie met
het besef dat hij met zijn detachering vervreemdde van zijn
Haagse collega’s, terwijl een Duitse eindoverwinning in de
loop der tijd steeds onwaarschijnlijker werd, stelde hij zich
kritischer op. Zijn pertinente weigering eind 1942 mee te
werken aan de opsporing van een verzetsgroep die verantwoordelijk was voor de eerste grote distributiebonnenkraak,
leidde tot zijn vertrek bij de groep.
In de periode daarna maakte Luurssen zich, vanuit de
overigens dubieuze functie van hoofd van een treincontroleteam, in toenemende mate nuttig door hand- en spandiensten te verlenen aan het verzet en ‘goede’ Nederlanders uit
benarde en mogelijk levensbedreigende situaties te redden.
Bij veel politiemensen bij wie het niet lukte om zich te
onttrekken aan twijfelachtige politiepraktijken, uitte zich
dat in een later stadium op twee manieren: compensatiegedrag in de tweede fase van de bezetting en een morele
worsteling na de bevrijding.
Wat betreft het compensatiegedrag: politiemensen die
zich naar eigen inzicht te veel hadden gecommitteerd aan
de bezetter, begonnen te saboteren, hielpen het verzet,
doken onder en/of werden (zeer) actief in het verzet, hetgeen eveneens betrokkenheid bij liquidaties met zich
meebracht. Het andere verschijnsel speelde veelal op na
het pensioen, en dan met name via de spookgedachten over
de jodenvervolging.
Bij de politieman Arend Japin, eveneens besproken in
het boek, vielen beide fenomenen waar te nemen. In eerste
instantie was hij – juist om diefstal door ‘foute’ collega’s ten
nadele van de bezetter te bestrijden – ingedeeld bij een
afdeling (Hausraterfassungsstelle) die als taak had vast te
stellen wat de later te deporteren joden aan bezittingen
hadden. Dat maakte het voor hem mogelijk via diverse
(illegale) contacten Joodse burgers en kinderen te redden.
Vlak voordat Japin in 1975 overleed, werd hem daarvoor in
Israël de titel ‘Rechtvaardige onder de volkeren’ verleend.
Toch leed Japin aan het eind van zijn leven aan de gedachte
dat hij, ondanks zijn verzetsactiviteiten en de erkenning
daarvoor, ook een radertje in een misdadig systeem was
geweest. Daarmee gaf hij blijk in staat te zijn tot vergaand
kritisch zelfinzicht, hetgeen hem sierde.
Zulk zelfinzicht, die nuance, is voor het politiewerk
essentieel. Om dat te bereiken in het onderwijs kan de
reflectie op voorbeelden uit onze eigen oorlogsgeschiedenis
helpen.
«
Bronnen
Guus Meershoek(redactie), Jos Smeets en Tommy van Es, In de
Frontlinie, Utrecht, Boom, 2014.
Hans Alderliesten, Ondergedoken politie gestraft, Vught 1943, Herinneringen van oud-gevangenen, (1988).
Smeets, Jos, De Geschiedenis van de Nederlandse Politie, Verdeeldheid
en eenheid in het rijkspolitieapparaat, Amsterdam, Boom, 2007.
Meershoek, Guus, De Geschiedenis van de Nederlandse Politie, De
Gemeentepolitie in een veranderende samenleving, Amsterdam,
Boom, 2007.
Interview Ben Endlich, in: Achter het Nieuws, VARA, 25 februari
1992.
Noot
1) Het bekende, in
1963 gepubliceerde
experiment met de
elektrische schokken,
waarin de bereidheid
wordt gemeten gehoor
te geven aan opgedragen taken van een
gezaghebbende die
strijdig zijn met het
persoonlijke geweten
van de deelnemer.
Download