Thema 20 Medicijnleer - Profi

advertisement
Verwerkingsopdrachten
Specifieke doelgroepen SAW4
ISBN 97890 8524 1614
Thema 20 Medicijnleer
Verwerkingsopdrachten thema 20
Specifieke doelgroepen; saw 4 pagina 1
© Uitgeverij Angerenstein BV Velp
Opwarmen en oriënteren
Opdracht 1
Het doel van deze opdracht is dat je je voorkennis over medicijnleer opfrist.
Beantwoord de volgende vragen naar eigen inzicht.
1 Wat is jouw rol, denk je, met betrekking tot medicijnen in een instelling? Mag jij ze
uitzetten, uitdelen, verstrekken, voorschrijven?
2 Noem drie medicijnen die je kent en zeg wanneer dit medicijn gebruikt wordt.
3 Ken je ook de bijwerkingen van deze medicijnen?
4 Waar kun je iets lezen over toepassingen en bijwerkingen van medicijnen?
5 Wat voor medicijnen denk je dat jouw cliënten vooral gebruiken?
6 Vind je het een probleem om medicijnen te verstrekken?
7 Wat kan er gebeuren als jij een fout maakt bij het uitdelen van medicijnen?
8 Wat moet jij doen als je merkt dat je een fout hebt gemaakt bij het uitdelen van
medicijnen?
Verwerkingsopdrachten thema 20
Specifieke doelgroepen; saw 4 pagina 2
© Uitgeverij Angerenstein BV Velp
Herkennen en onderscheiden
Opdracht 2
Het doel van deze opdracht is dat je de juiste betekenis van de begrippen uit dit
thema kent.
Geef de juiste betekenis van de volgende begrippen door:
 het begrip in eigen woorden te formuleren;
 een voorbeeld te geven waarbij je het begrip toepast.
9 deskundig
10 bekwaam
11 bevoegd
12 voorbehouden handeling
13 intramusculair
14 subcutaan
15 intracutaan
16 opiaten
17 patent krijgen op..
18 stofnaam
19 handelsnaam
20 soortnaam
21 locopreparaat
22 medicijn met profylactische werking
23 placebo
24 subtherapeutische concentratie
25 toxische concentratie
26 dosering
27 interactie
28 orale inname
29 tablet
30 dragee
31 capsule
32 suspensie
33 anaal
34 antibiotica
35 resistentie
36 psychofarmaca
37 tranquillizers
38 laxeermiddel
39 histamine
Verwerkingsopdrachten thema 20
Specifieke doelgroepen; saw 4 pagina 3
© Uitgeverij Angerenstein BV Velp
40 ferro
41 cytostatica
42 medicijnen uitzetten
43 medicatie op rol
44 anafylaxie
Verwerkingsopdrachten thema 20
Specifieke doelgroepen; saw 4 pagina 4
© Uitgeverij Angerenstein BV Velp
Begrijpen en toepassen
Opdracht 3
Geef antwoord op de volgende vragen. Ze gaan over paragraaf 20.1 t/m 20.3.
45 Wanneer mag jij een voorbehouden handeling uitvoeren?
46 Zijn er uitzonderingen op deze regel?
47 Stel dat jij je niet in staat voelt om een voorbehouden handeling te doen, moet je
het dan toch doen als je er opdracht toe krijgt?
48 Wanneer ben je bevoegd om iets te doen en wanneer ben je bekwaam om iets te
doen?
49 Welke drie soorten middelen vallen onder de Opiumwet?
50 Hoe bewaar je opiaten?
51 Wat wordt bedoeld met de toegevoegde waarde van een medicijn?
52 Haal je de medicijnen voor een cliënt in een instelling ook in een apotheek?
Opdracht 4
Functie en werking medicatie, paragraaf 20.6 en 20.7.
53 Geneest een medicijn altijd? Leg je antwoord uit.
54 Geef een voorbeeld van een medicijn met een profylactische werking.
55 Wat vind jij van het gebruik van een placebo?
56 Hoe kan een medicijn gaan werken?
57 Wat wordt bedoeld met het therapeutische gebied?
Verwerkingsopdrachten thema 20
Specifieke doelgroepen; saw 4 pagina 5
© Uitgeverij Angerenstein BV Velp
Opdracht 5
Toedieningsvormen. Lees paragraaf 20.8
58 Welke medicatie neem je meestal oraal?
59 Welke medicatie neem je nooit oraal?
60 Wat is het verschil tussen zalf en crème?
61 Wat voor druppels ken je?
62 Welke medicijnen gebruik je anaal?
63 Welke medicijnpleisters ken je?
Opdracht 6
Soorten medicatie (Paragraaf 20.9)
64 Welke twee hoofdgroepen antibiotica zijn er en wat is het verschil in gebruik?
65 Welke micro-organismen ken je?
66 Kun je stoppen met antibiotica als je je beter voelt?
67 Wat heeft resistentie met antibiotica te maken?
68 Zijn pijnstillers geneesmiddelen?
69 Waarom kun je beter niet te snel aan slaapmiddelen beginnen?
70 Welke soorten psychofarmaca zijn er?
71 Wanneer krijg je Zyprexa of Haldol voorgeschreven?
72 Wanneer krijg je deze middelen in depotvorm?
73 Kun je zo stoppen met antidepressiva als je je weer beter voelt?
74 Waarvoor wordt lithium voorgeschreven?
75 Wat is het gevaar van tranquillizers?
76 Wat hebben alle psychofarmaca?
77 Welke middelen reguleren de stoelgang?
78 Waarom zou je een antistollingsmiddel gebruiken?
79 Wat voor klachten heb je soms met betrekking tot de bovenste luchtwegen en
welke klachten heb je soms aan de onderste luchtwegen?
80 Welke stof komt er vrij bij een allergie?
81 Mijn hartritme is niet zo goed? Welk middel kan ik nemen?
82 Welke oorzaken zijn er aan te wijzen voor een hoge bloeddruk.
83 Ik slik diuretica, waar heb ik last van?
84 Als ik ijzertekort heb, heb ik last van…….
85 Waarvoor gebruiken mensen extra vitamines C en B12?
86 Als ik Zantac slik, heb ik last van…
87 Wanneer worden cytostatica gebruikt?
88 Welke bijwerkingen hebben cytostatica?
89 Noem een hormoonziekte.
Verwerkingsopdrachten thema 20
Specifieke doelgroepen; saw 4 pagina 6
© Uitgeverij Angerenstein BV Velp
Opdracht 7
Paragraaf 20.10 gaat over taken bij medicatieverstrekking.
90 Is het vanzelfsprekend dat de hulpverlening alles rondom medicatie van cliënten
regelt?
91Wat wordt bedoeld met uitzetten van medicijnen?
92 Wat zijn week- en dagcassettes?
93 Mag je dwang gebruiken bij het innemen van medicijnen?
94 Wat wordt bedoeld met ‘zonodige medicatie’? Bij welke medicijnen gebeurt dat
wel?
95 Noem eens drie soorten bijwerkingen van medicijnen.
96 Hoe bewaar je medicijnen meestal? Kun je ze onbeperkt bewaren?
Verwerkingsopdrachten thema 20
Specifieke doelgroepen; saw 4 pagina 7
© Uitgeverij Angerenstein BV Velp
Onderzoeken, oefenen en presenteren
Opdracht 8
Oefenen met medicijnen
In opdracht 6 heb je vragen beantwoord over soorten medicatie. Misschien is het
goed om de namen van allerlei geneesmiddelen te leren kennen. Maak er een soort
quiz van.
97 Ieder van jullie maakt een vraag over medicatie uit paragraaf 20.9.
Voorbeelden:
Ik heb last van plasproblemen, wat kan ik slikken?
Ik slik Lithiumcarbonaat, waarom?
Ik moet mijn insuline op peil houden, want ik heb….
98 Alle vragen worden verzameld en door iemand voorgelezen. De antwoorden
worden individueel genoteerd. Wie heeft de meeste antwoorden goed.
Of: ieder leest zijn eigen vraag voor. Wie weet het eerst het juiste antwoord.
Opdracht 9
Medicatie op recept.
Lees paragraaf 20.4, 20.5 en 20.10 goed. Formeer een subgroep. Doe de opdracht
samen.
99 Beantwoord eerst deze vragen:
 Er worden medicijnen op jouw afdeling afgeleverd. Waar moet je als eerste op
letten?
 Het medicijn in paragraaf 20.4 heeft een wit etiket. Wat betekent dat?
 Je gaat medicijnen uitzetten en uitdelen, waar let je dan op?
 Een cliënt heeft een nieuw medicijn. Wat moet je goed in de gaten houden?
Verwerkingsopdrachten thema 20
Specifieke doelgroepen; saw 4 pagina 8
© Uitgeverij Angerenstein BV Velp
100 Zoek uit:
Hier zie je een doosje met een medicijn.
 Wat is de stofnaam?
 Wat is de handelsnaam?
 Wat is de soortnaam?
 Wat zijn de belangrijkste bijwerkingen van het medicijn?
 Wanneer moet je Plavix innemen?
 Welke informatie is nog meer van belang voor jullie?
Opdracht 10
Medicijnen
101 Iedereen uit de lesgroep neemt 1 medicijn mee naar de les.
Bespreek van elk medicijn:
 de vorm (zie paragraaf 20.8);
 de soort (zie paragraaf 20.9);
 de naamgeving (zie paragraaf 20.5);
 de toepassing;
 de functie (zie paragraaf 20.6);
 hoe verkrijg je het medicijn (zie paragraaf 20.4).
Verwerkingsopdrachten thema 20
Specifieke doelgroepen; saw 4 pagina 9
© Uitgeverij Angerenstein BV Velp
Download