Toetsing aan de Grondwet

advertisement
 column
Toetsing aan de Grondwet
Voor de sociaal-democratie is het ‘primaat van
de politiek’ een belangrijk uitgangspunt. In
het domein dat door uitspraken van de kiezers
wordt gevormd, dient een zo groot mogelijk
politieke autonomie te bestaan. Interventies van
buiten ¬ van rechters bijvoorbeeld ¬ moeten
daarbij zo veel mogelijk worden vermeden. Het
huidige verbod om wetten aan de Grondwet
te toetsen past daar heel goed bij: de wetgever
heeft in beginsel het laatste woord. De rechter
kan wetten weliswaar toetsen aan internationale verdragen, maar die zijn zodanig ruim gesteld
en ze gelden voor zo veel zeer uiteenlopende
landen dat deze toetsing het primaat van de
politiek niet wezenlijk aantast.
Jarenlang nu is gedebatteerd over de vraag of
toetsing door de rechter van wetten aan de klassieke grondrechten in de Grondwet al dan niet
moet worden ingevoerd. Een initiatiefvoorstel
daartoe van Femke Halsema is op 2 december
2008 door de Eerste Kamer met nipte meerderheid in eerste lezing aanvaard. De opstelling van
de PvdA-fractie heeft daarbij de aandacht getrokken. In die fractie zijn over het thema principiële debatten gevoerd. In de vorige senaatsperiode
manifesteerde zich dit debat in het verschil van
opvatting tussen het ‘klasje van Witteveen’ ¬
voorstanders van toetsing aan de Grondwet ¬
en het ‘klasje van Jurgens’ ¬ tegenstanders van
deze vorm van toetsing.
Wat mij betreft had het klasje van Jurgens
veruit de sterkste kaarten. Bezien vanuit het
primaat van de politiek is de invoering van
toetsing een scherpe terugval. Er wordt geschermd met het feit dat Nederland het enige
land in Europa is dat deze toetsing niet kent. Dat
argument is demagogisch en hevig onjuist. Landen die problemen kenden in hun democratie
hebben toetsing, evenals federale staten. Voor
het overige komt toetsing vooral voor in Oosts & d 3 | 20 0 9
Europese landen die nog een zeer zwak politiek
bestel hebben. Landen met lange democratische wortels hebben veelal geen of een heel erg
dunne vorm van toetsing. Slechts weinig landen
in Europa hebben een toetsingsstelsel zoals nu
door Halsema wordt voorgesteld, waarbij de
rechtbank in Roermond of Leeuwarden wetgevend Den Haag in feite tot de orde kan roepen.
Invoering van deze vorm van toetsing
betekent dan ook een fundamentele ingreep
in de autonomie van de politiek. Binnen de
PvdA bestaat vanouds een sterke stroming die
tegen interventies van deze soort aanmerkelijke
bezwaren heeft. Deze stroming voelde zich
vertegenwoordigd door het klasje van Jurgens
en in het kabinet hielden enkele bewindslieden
(onder wie Ronald Plasterk) dit gedachtegoed
eveneens hoog.
Van een grote treurigheid nu is dat de overtuigde aanhangers van het primaat van de politiek in de PvdA-senaatsfractie zich op een uiterst
merkwaardige wijze in de luren hebben laten
leggen. Zij stemden vóór het initiatiefvoorstel
van Halsema omdat zij dat ‘een tweede ronde wilden gunnen’. Kennelijk werd met deze formulering beoogd om in die tweede ronde alsnog tegen
te kunnen stemmen. En misschien beoogden de
tegenstemmers ook nog wel om andere initiatieven op dit dossier voorlopig weg te houden.
Een dergelijke vorm van politiek bedrijven
spreekt niet erg tot de verbeelding. Integendeel.
Het bedrijven van principiële politiek vereist
een rechte rug, ook in stemgedrag. Men roept
over zichzelf en de PvdA diepe hoon af door
eerst ¬ om welke reden dan ook ¬ voor het
initiatiefvoorstel te stemmen om het uiteindelijk, op de valreep, alsnog de nek om te draaien.
douwe jan elzinga
Redacteur s&d
3
Download