Raadsvoordracht.dot - Gemeente Amsterdam

advertisement
Beleidsregels kwaliteit peuterspeelzaalwerk
Bijlage 2 behorende bij de Verordening peuterspeelzaalwerk
stadsdeel Centrum
Inleiding
Bij de Verordening peuterspeelzaalwerk 2009 zijn beleidsregels opgesteld als verdere uitwerking van de
kwaliteitseisen. De beleidsregels zijn basiseisen voor kwaliteit, die de stadsdelen van Amsterdam stellen aan
de peuterspeelzalen. De ontwikkelingsmogelijkheden, de veiligheid en gezondheid van het kind staan hierbij
voorop. Het staat iedere individuele houder van een peuterspeelzaal vrij verder te gaan dan de basiseisen
voor kwaliteit. Bij het opstellen van de beleidsregels is gebruik gemaakt van de handleiding
peuterspeelzaalbeleid van de VNG en de VVE erkenningcriteria, aangenomen in het LOF (Lokaal
Onderwijsforum Amsterdam, later Bestuurlijke regiegroep Jong Amsterdam) van 29 juni 2006. De
beleidsregels zijn opgesteld in samenspraak met het werkveld vertegenwoordigd door de OSA
(Ondernemerskring Sociale sector Amsterdam).
Ad Artikel 3. Ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk
De
a.
b.
c.
Verordening peuterspeelzaalwerk kent drie ambitieniveaus.
Ambitieniveau 0: semi-professionele peuterspeelzaal
Ambitieniveau 1: reguliere peuterspeelzaal
Ambitieniveau 2: VVE peuterspeelzaal
Ad a. Semi-professionele peuterspeelzaal
Spelen en ontmoeten
Op dit niveau is het peuterspeelzaalwerk een plaats waar kinderen onder begeleiding veilig kunnen spelen
met andere kinderen. Spelen is essentieel voor de ontwikkeling van het jonge kind. Kinderen die onvoldoende
mogelijkheden hebben om te spelen lopen het risico om een ontwikkelingsachterstand op te lopen. Op de
peuterspeelzaal worden peuters gestimuleerd om veelzijdige speelervaring op te doen, zowel individueel als
met elkaar. Op een peuterspeelzaal doen kinderen vaak voor het eerst e rvaring op in het spelen met
leeftijdsgenootjes en het ontmoeten van andere volwassenen. Hier leren ze in een veilige omgeving onder
begeleiding geleidelijk aan te spelen met andere kinderen, zich aan regels te houden en rekening te houden
met elkaar.
Personeel
Het uitvoerende werk op de groep wordt op dit ambitieniveau hoofdzakelijk gedaan door begeleiders. Het
gebeurt echter onder supervisie van een beroepskracht die de kwaliteit van het uitvoerend
peuterspeelzaalwerk, evenals de relatie met ouders, stadsdeel en aanpalende instellingen bewaakt. Stadsdeel
en ouders kunnen op dit niveau niet meer verwachten dan dat het kind een laagdrempelige gelegenheid
geboden wordt om contacten en spelervaring op te doen.
Ouderbetrokkenheid
Ouders kunnen meedraaien op de speelzaal. Vaak zal dit zelfs nodig zijn om de continuïteit van de groep in
stand te houden. Tevens wordt ouders gelegenheid geboden met elkaar in contact te komen.
Verschenen op 22 januari 2009
1
Gemeente Amsterdam
Stadsdeel Centrum
Ad b. Reguliere peuterspeelzaal
Spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en doorverwijzen
Bij dit ambitieniveau wordt, naast het spelen en ontmoeten, expliciet aandacht besteed aan de ontwikkeling
van de peuters, het signaleren van eventuele ontwikkelingsachterstanden en het doorverwijzen naar
hulpverlenende instanties. De peuterspeelzaal heeft een duidelijke rol in de sluitende aanpak nul- tot
zesjarigen en de doorgaande ontwikkelingslijn van het kind.
Op de peuterleeftijd maken kinderen een stormachtige ontwikkeling door. Binnen dit ambitieniveau wordt
aantoonbaar aandacht besteed aan de sociaal-emotionele ontwikkeling, de taalontwikkeling, de ontwikkeling
van de creativiteit, de zintuigen en de motoriek en de cognitieve ontwikkeling. Dit kan een belangrijke
aanvulling zijn op de stimulering van de ontwikkeling thuis. Kinderen moeten kunn en opgroeien tot
zelfstandige en zelfredzame volwassenen. Gebleken is dat daarvoor in de leeftijd van nul tot vier jaar de basis
wordt gelegd. De in deze fase opgelopen achterstand in de ontwikkeling van het kind is naarmate de tijd
vordert steeds moeilijker en tegen steeds hogere inspanningen en kosten in te lopen. Binnen dit ambitieniveau
wordt naast ontwikkeling de nadruk gelegd op het signaleren van taal - en ontwikkelingsachterstanden.
Personeel
Het uitvoerende werk op de groep wordt op dit ambitieniveau gedaan door een beroepskracht, bijgestaan door
een begeleider. De beroepskracht heeft minimaal een opleiding op MBO 3 niveau. Verwacht wordt dat in deze
situatie een systeem van signaleren bestaat dat ouders, de basisschool en aanpalende instellingen
betrouwbare informatie geeft over de behoefte aan voorzieningen en de ontwikkeling van het kind. Kinderen
die zorg nodig hebben die de reguliere peuterspeelzaal niet kan leveren, worden door de beroepskracht
geïdentificeerd. De kinderen die zorg nodig hebben die de reguliere peuterspeelzaal niet kan leveren, worden
doorverwezen naar externe zorg.
Ouderbetrokkenheid
Bij dit ambitieniveau zal de ouder soms nodig zijn als begeleider naast de beroepskracht. Sommige
peuterspeelzalen stellen dit zelfs verplicht.
Er wordt minimaal twee maal per jaar een bijeenkomst georganiseerd voor ouders, waar aandacht
geschonken wordt aan het pedagogisch beleid en thema’s gerelateerd aan de leeftijd van de kinderen.
Ad c. VVE peuterspeelzaal
Spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren, doorverwijzen, ondersteunen, educatie en monitoring.
Het laatste ambitieniveau sluit aan bij het onderwijs door naast spelen, ontmoeten, ontwikkelen en signaleren,
de peuters ook te ondersteunen bij eventuele ontwikkelingsachterstanden. De peuterspeelzaal krijgt hier
nadrukkelijk een rol toebedeeld in de voor- en vroegschoolse educatie (VVE) of de voorschool door niet alleen
ontwikkelingsachterstanden te signaleren, maar ook daadwerkelijk begeleiding te bieden om deze
achterstanden te bestrijden.
Door de invoering van VVE heeft de samenwerking van het peuterspeelzaalwerk met het basisonderwijs meer
gestalte gekregen, omdat specifieke VVE-programma’s zowel in de peuterspeelzaal als in groep 1 en 2 van de
basisschool worden uitgevoerd.
Binnen dit ambitieniveau wordt gewerkt met een erkend programma. Het programma is gericht op het
voorkomen en bestrijden van onderwijsachterstanden en kent een overdraagbare gestructureerde didactische
aanpak. Alleen programma’s waarvan de effectiviteit gebleken is word en erkend. Alle peuterspeelzalen op
ambitieniveau 2 nemen verplicht deel aan onderzoek en monitoring voor het meten van de effecten.
De doelgroeppeuters maken ten minste 3 dagdelen per week gebruik van de peuterspeelzaal.
2
Gemeente Amsterdam
Stadsdeel Centrum
De voorschool kent een doorgaande leerlijn van de voorschoolse naar de vroegschoolse periode. De
peuterspeelzaal werkt nauw samen met de school. Peuters stromen door naar één van de basisscholen
waarmee wordt samengewerkt. Daarbij wordt gezorgd voor een overdracht op kindniveau. Voor all e kinderen
wordt het dossier op papier overgedragen en voor de doelgroepkinderen met speciale zorg is er een
persoonlijk gesprek tussen de beroepskracht van de peuterspeelzaal en de kleuterleerkracht van de school.
Personeel
Het uitvoerend werk wordt op dit ambitieniveau gedaan door twee beroepskrachten op minimaal MBO 3
niveau. De beroepskrachten zijn of worden getraind in de methodiek die uitgevoerd wordt binnen de
betreffende voorschool. Daarbij wordt verwacht dat de beroepskrachten adviezen geven aan o uders aan de
hand van observaties die zij hebben gedaan op de peuterspeelzaal, dat ouders adequate antwoorden krijgen
op opvoedingsvragen en dat peuters in de peuterspeelzaal met een (dreigende) ontwikkelingsachterstand
extra en effectieve aandacht krijgen. Ook worden de ouders indien nodig adequaat doorverwezen naar andere
instanties.
Doelgroepkinderen in relatie tot bezetting
Binnen Amsterdam wordt er met verschillende referentiemodellen gewerkt binnen de voorschool. Afhankelijk
van de hoeveelheid doelgroepkinderen in één groep wordt de tweede beroepskracht in gezet:
100 – 50 % doelgroepkinderen
ten minste 4 dagdelen per week dubbele bezetting gekwalificeerd
personeel
50 – 30% doelgroepkinderen
ten minste 3 dagdelen per week dubbele bezetting
gekwalificeerd personeel
< 30% doelgroepkinderen
ten minste 2 dagdelen per week dubbele bezetting gekwalificeerd
personeel
Ouderbetrokkenheid
Binnen de voorschoolprogramma’s is de ouderbetrokkenheid een belangrijk structureel ond erdeel. Het
ouderbeleid wordt geformuleerd op basis van de behoefte van ouders. Uitgangspunt hierbij is dat ouders en
beroepskrachten partners zijn in de opvoeding. In veel gevallen zal er een ouderkamer verbonden zijn aan de
locatie waar de VVE peuterspeelzaal gebruik van maakt.
Toezicht
Binnen het reguliere toezicht op grond van de Verordening peuterspeelzaalwerk van stadsdeel Centrum zal bij
speelzalen die gekozen hebben voor het ambitieniveau 2 jaarlijks een aanvullende toets plaatsvinden. De
criteria waaraan voldaan moet worden zijn genomen uit VVE erkenningcriteria zoals die gelden in Amsterdam.
Hierin worden de criteria nader toegelicht De erkenningcriteria zijn als bijlage bij deze regeling gevoegd.
Ad Artikel 7. Algemene kwaliteitseisen
Pedagogisch beleidsplan
Het belangrijkste in de peuterspeelzaal is de manier waarop met kinderen wordt omgegaan. Dit wordt
vastgelegd in een pedagogisch beleidsplan. Een pedagogisch beleidsplan dient om toetsbaar te maken welk
doel nagestreefd wordt en op welke wijze dit in de praktijk vormgegeven wordt. Het pedagogisch beleidsplan
bevat in duidelijke en observeerbare termen ten minste een beschrijving van:
- het ambitieniveau van de peuterspeelzaal en de wijze waarop dit wordt vormgegeven. Bij ambitieniveau 2
wordt aangegeven met welke methode er gewerkt wordt en hoe de ouderbetrokkenheid geregeld wordt;
- de vier pedagogische basisdoelen die opgesteld zijn voor het volgen van de ontwikkeling van kinderen in
de kinderopvang: de wijze waarop emotionele veiligheid van k inderen wordt gewaarborgd, de
mogelijkheden voor kinderen tot de ontwikkeling van hun persoonlijke - en sociale competentie en de wijze
waarop de overdracht van waarden en normen aan kinderen plaatsvindt;
- de leeftijdsopbouw van de groep en de groepsgrootte;
- de wijze waarop beroepskrachten worden ondersteund bij hun werkzaamheden door andere volwassenen.
De houder en de personen werkzaam bij de peuterspeelzaal handelen in de praktijk naar het door de houder
vastgestelde pedagogisch beleidsplan. Dit beleidsplan ligt voor ouders ter inzage in de peuterspeelzaal. Een
3
Gemeente Amsterdam
Stadsdeel Centrum
pedagogisch beleidsplan wordt voor de eerste maal vastgesteld binnen zes maanden na de melding bedoeld
in artikel 2 van de verordening.
Medezeggenschap
Bij elke speelzaal vanaf ambitieniveau 1 zal de houder aantoonbaar moeite doen om te bevorderen dat er een
oudercommissie komt. De vorm van het overleg met de oudercommissie moet passen bij de organisatievorm
van het bedrijf en haalbaar en doelmatig zijn voor ouders.
Als het na aantoonbare moeite niet gelukt is om een oudercommissie te installeren, zullen alle ouders
minimaal eenmaal per jaar tijdens een bijeenkomst de gelegenheid krijgen om kennis te nemen van het
pedagogisch beleid en hier advies op te geven.
Maatschappelijke verantwoording
De houder van een peuterspeelzaal op ambitieniveau 1 en 2 zorgt dat zijn organisatie in contact is en blijft
met andere relevantie instanties in de buurt en heeft hier indien nodig overleg mee.
Organisatorische verantwoording
De houder heeft protocollen opgesteld met betrekking tot plaatsing en beëindiging van de plaatsing,
zorgkinderen, klachten, privacy en observatie van de kinderen.
Ad Artikel 8. Eisen ten aanzien van veiligheid en gezondheid
1. De houder voert een verantwoord veiligheids- en gezondheidsbeleid en voert hiertoe risico-inventarisaties
uit. Voor het maken van een risico-inventarisatie zijn modellen ontwikkeld die aan de houder ter
beschikking gesteld zijn. Uiteraard gelden ook de verplichtingen uit de van toepassing zijnde overige wet en regelgeving. Een risico-inventarisatie bevat:
a. een beschrijving van de veiligheids- en gezondheidsrisico’s die de opvang van kinderen in alle voor
kinderen toegankelijke ruimtes (ook de buitenruimte) met zich brengt;
b. een plan van aanpak, waarin is aangegeven welke maatregelen en binnen welk termijn deze
maatregelen zijn respectievelijk worden genomen in verband met de onder a. bedoelde risico’s.
2. De beschrijving van de risico’s, bedoeld in het eerste lid onder a., beschrijft op het terrein van de
veiligheid van kinderen in ieder geval de risico’s ten aanzien van verbranding, vergiftiging, verdrinking,
valongevallen, verwondingen, beknelling, botsen, stoten, steken en snijden.
3. De beschrijving van de risico’s, bedoeld in het eerste lid, onder a., beschrijft op het terrei n van gezondheid
van kinderen in ieder geval de risico’s ten aanzien van het voorkomen van ziektekiemen, het binnenmilieu
in de peuterspeelzaal, het buitenmilieu bij de peuterspeelzaal en medisch handelen.
4. Een risico-inventarisatie ten aanzien van de veiligheid van de op te vangen kinderen bevat tevens een lijst
van ongevallen waarop de aard en plaats van het ongeval, de leeftijd van het kind, de datum waarop het
ongeval zich heeft voorgedaan wordt geregistreerd. Tevens is er een overzicht van de maatregele n die de
houder naar aanleiding van elk ongeval heeft getroffen ter voorkoming van verdere ongevallen.
5. De houder zorgt er voor dat personen werkzaam bij de peuterspeelzaal en ouders kennis kunnen nemen
van de voor die peuterspeelzaal vastgestelde risico-inventarisatie.
6. De houder stelt jaarlijks voor elk door hem geëxploiteerde peuterspeelzaal een risico -inventarisatie op.
Tevens stelt de houder een risico-inventarisatie op ingeval van een ingrijpende verbouwing of gewijzigd
gebruik van een door hem geëxploiteerde peuterspeelzaal.
Ad Artikel 9. Oppervlakte speelruimte
Het uitgangspunt bij het inrichten van de ruimtes (zowel binnen als buiten) is dat het een stimulerende en
leerrijke omgeving is met op de leeftijd aangepaste materialen. Voor de speelzalen o p ambitieniveau 2 geldt
dat zij ingericht zijn conform de eisen die het betreffende VVE programma stelt.
Voor ieder kind is minimaal 3,5 m2 bruto oppervlakte aan voor spel ingerichte binnenspeelruimte beschikbaar.
De buitenspeelruimte is voor alle kinderen goed en veilig bereikbaar. Indien de buitenruimte niet aangrenzend
is, zal uit een eenduidige werkinstructie moeten blijken op welke wijze toegang en gebruik van de openbare
ruimte geregeld is. Voor peuterspeelzalen die gebouwd zijn voor de inwerkingtred ing van deze verordening
geldt geen oppervlakte eis aan de buitenruimte.
4
Gemeente Amsterdam
Stadsdeel Centrum
In, na inwerkingtreding van deze verordening, nieuw te bouwen peuterspeelzalen is voor ieder kind minimaal 4
m² bruto-oppervlakte aan buitenspeelruimte beschikbaar. Het dagelijks best uur is bevoegd in die gevallen
waarin de toepassing hiervan, naar haar oordeel, leidt tot een bijzondere hardheid, ten gunste van de houder
hiervan af te wijken.
Ad Artikel 10. Groepen en groepsgrootte
De groepsgrootte is afhankelijk van de leeftijd van de kinderen die geplaatst zijn in de peuterspeelzaal.
Onderstaande groepsgrootte geldt voor alle 3 ambitieniveaus.
1.5 tot 4 jaar
maximaal 10 kinderen per groep
2 tot 4 jaar
maximaal 12 kinderen per groep
2.5 tot 4 jaar
maximaal 15 kinderen per groep
Ad Artikel 11. Aantal beroepskrachten of begeleiders per groep
Beroepskrachten beschikken over een voor de werkzaamheden passende beroepskwalificatie in
overeenstemming met de collectieve arbeidsovereenkomst welzijn en maatschappelijke dienstverlenin g. Er
zijn altijd minimaal twee volwassenen (beroepskrachten en/of begeleiders) tijdens de openingsuren op een
peuterspeelzaalgroep aanwezig.
- Voor ambitieniveau 0 geldt dat het uitvoerende werk op de groep hoofdzakelijk gedaan wordt door
begeleiders. Dit gebeurt echter onder supervisie van een beroepskracht die voor minimaal 50% van de
openingsuren aanwezig is in de peuterspeelzaal.
- Voor ambitieniveau 1 geldt dat het uitvoerende werk op de groep wordt gedaan door een beroepskracht,
bijgestaan door een begeleider.
- Voor ambitieniveau 2 geldt dat het uitvoerend werk gedaan wordt door twee beroepskrachten eventueel
bijgestaan door een begeleider.
Ad Artikel 12. Overeenkomst tussen houder en ouder
Elke houder sluit een schriftelijke overeenkomst af met de oud er waarin in ieder geval opgenomen wordt:
a. de plaatsingsprocedure;
b. de leveringsvoorwaarden;
c. de huisregels;
d. de voorwaarden bij beëindiging van de plaatsing.
Ad Artikel 13. Informatieplicht naar ouders
De houders van een peuterspeelzaal zijn verplicht de ouders voordat zij een contract ondertekenen te
informeren over:
a. het ambitieniveau;
b. het pedagogisch beleid;
c. het beleid met betrekking tot veiligheid en gezondheid;
d. de wijze van verdere informatie uitwisseling;
e. de klachtenprocedure.
Voor ambitieniveau 1 geldt dat er minimaal éénmaal per jaar een observatie van het kind en een
kindbespreking met de ouder wordt gehouden. Bij ambitieniveau 2 wordt een peutervolgsysteem gehanteerd.
De overdracht naar de basisschool gaat volgens de eisen van de gehanteerde method e.
5
Gemeente Amsterdam
Stadsdeel Centrum
Ad Artikel 14. Verklaring omtrent gedrag
De verordening eist in het kader van veiligheid een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) - afgegeven volgens de
Wet justitiële documentatie - voor beroepskrachten en begeleiders werkzaam in het primaire proces. Indien de
inzet zodanig kortstondig is dat de aanvraagprocedure langer duurt dan de aanwezigheid van de betreffende
persoon wordt het paard achter de wagen gespannen. Het overleggen van een VOG is wel noodzakelijk voor
begeleiders, die minimaal één keer per week gedurende minimaal drie maanden werkzaam zijn.
Aanvullende toets voor de voorschoolse educatie gebaseerd op de VVE toetsingscriteria
1
AANBOD
 Het aanbod is gebaseerd op een erkend VVE-programma:
- Het programma is door de stuurgroep VVE erkend;
- De VVE-doelen en -ontwikkelingslijnen moeten schriftelijk vastgelegd zijn;
- De VVE-doelen en -ontwikkelingslijnen moeten in de praktijk gevolgd worden.
2. PEDAGOGISCH KLIMAAT
 De inrichting van de ruimte is aantrekkelijk, uitnodigend en spel - en taaluitlokkend:
- De ruimte is ingericht met materialen die taal uitlokken dan wel met materiaal dat talig van aard is;
- De materialen zijn gegroepeerd naar functie (en gelabeld);
- Er zijn verschillende ‘hoeken’, zoals huis-, kunst-, bouw-, taal- en denkhoeken, een ontdektafel,
een muziektafel, een atelier en een tafel met ontwikkelingsmateriaal;
- Er is ontwikkelingsmateriaal voor de grove motoriek;
- De ruimte is ook uitnodigend voor ouders om betrokken te zijn bij het kind of om met de
beroepskracht te communiceren.
3. OUDERS
 De ouders zijn voorafgaand aan de plaatsing van hun peuter adequaat geïnformeerd over het beleid
en ambitieniveau van de voorschool:
- Er is rekening gehouden met de taal, de cultuur en het ontwikkelingsniveau van de ouders.
 Er is een intake waarbij de ouders gevraagd worden over kenmerken van hun kind, over het gezin en
over hun eigen wijze van opvoeden;
- Er is informatie bekend over gezondheid en opvallende gedragskenmerken van het kind, de
samenstelling van het gezin en de plaats van het kind daarin en de wijze van opvoeden: rol van
beide ouders, tijd voor het kind, eet- en slaapritme, belonen en straffen, thuistaal, enz.
 De ouders worden door de beroepskrachten adequaat en regelmatig geïnformeerd over de
ontwikkeling van hun kind, vooral als het om zorgpunten gaat:
- Er vinden informele gesprekken plaats bij het brengen en halen van het kind;
- Er is sprake van meer systematische rapportage over de kinderen, bespreking van zorg - en/of
handelingsplannen en bespreking van de kinderen die in een breder ketentraject zit ten.
 De ouders voeren thuis VVE-activiteiten uit met hun peuters:
- Ouders krijgen materialen mee (werkboekjes e.d.) om thuis met de kinderen te oefenen;
- Ouders worden door de beroepskrachten van de voorschool geïnformeerd over hoe ze met de
kinderen kunnen oefenen.
6
Gemeente Amsterdam
Stadsdeel Centrum
4. ONTWIKKELING, ZORG EN BEGELEIDING VOOR PEUTERS
 De beroepskracht volgt regelmatig en systematisch de ontwikkeling van alle kinderen:
- De beroepskracht volgt de ontwikkeling van alle kinderen regelmatig en systematisch, doorgaans aan
de hand van de bij het programma behorende observatiesystematiek;
- De gehanteerde observatie-instrumenten (of toetsen) moeten aansluiten bij de doelstellingen en de
ontwikkelingslijnen;
- De observatie- en eventuele toetsgegevens zijn vastgelegd in een peuterdossier en geven zicht op de
ontwikkeling (of de eventuele stagnatie) waarin onder meer staat hoe de ouders worden geïnformeerd
en worden betrokken bij de zorg.
 De beroepskracht volgt regelmatig en systematisch de taalontwikkeling van alle kinderen:
- De beroepskracht volgt de ontwikkeling van alle kinderen regelmatig en systematisch, doorgaans aan
de hand van de bij het programma behorende observatiesystematiek;
- De gehanteerde observatie-instrumenten (of toetsen) moeten aansluiten bij de doelstellingen en de
ontwikkelingslijnen;
- De observatie- en eventuele toetsgegevens zijn vastgelegd in een peuterdossier en geven zicht op de
ontwikkeling (of de eventuele stagnatie) waarin onder meer staat hoe de ouders worden geïnformeerd
en worden betrokken bij de zorg.
NB: Als gewerkt wordt met genormeerde toetsen (van bijvoorbeeld het Cito) kunnen die gebruikt worden
om de effectiviteit van de voorschool te meten en te beoordelen.
5. INBEDDING IN EEN BREDERE ZORGKETEN
 Kinderen die zorg nodig hebben die de voorschool niet kan leveren, zijn door de beroepskracht
geïdentificeerd:
- Van de peuters die zorg hebben van ‘buiten’, is die zorg in het ontwikkelingsplan vastgelegd;
- Het betreft zowel de zorg die de kinderen hebben gekregen vóór zij naar de voorschool gingen als
de zorg tijdens de voorschool.
 De kinderen die zorg nodig hebben die de voorschool niet kan leveren, zijn doorverwezen naar
externe zorg:
- De peuters die zorg nodig hebben van ‘buiten’ maken (volgens de beroepskrachten en de ouders)
gebruik van die zorg.
6. PERSONEEL EN HUISVESTING
 Alle beroepskrachten zijn toereikend gecertificeerd:
- ‘Gecertificeerd’ heeft betrekking op het met goed gevolg gevolgd hebben van een specifieke
scholing/training voor een bepaald VVE-programma.
 Er zijn op voldoende dagdelen per week twee gekwalificeerde beroepskrachten per groep (dubbele
bezetting):
- Afhankelijk van de doelgroep is de minimale dubbele bezetting bepaald;
- Deze norm wordt gehanteerd, er is een regeling in geval van ziekte etc.
7. KWALITEITSZORG
 Voorscholen evalueren de kwaliteit van hun educatie:
- Ten minste één keer per jaar wordt de kwaliteit van het eigen functioneren geëvalueerd in het licht
van de mogelijkheden en de vorderingen van de peuters. Van de resultaten van die evaluatie is
een verslag beschikbaar;
- De ouders vormen hierbij een belangrijke informatiebron.
7
Download