1 VATICANUM II (1962-1965), een poging tot antwoord op een crisis in de katholieke kerk1 Toespraak gehouden door Prof. Matthijs Lamberigts op de Dies van de Tilburg School of Catholic Theology, op 23 November 2012 I. INLEIDING In bepaalde katholieke milieus is het vandaag bon ton om te beweren dat Vaticanum II de oorzaak is van de crisis die de Rooms-katholieke Kerk vandaag doormaakt. Deze crisis beperkt zich al lang niet meer tot Centraal- en West-Europa. Ook Amerika, inclusief ZuidAmerika2, maakt moeilijke tijden door. Het wekt dan ook geen verwondering dat nogal wat “echt katholieke” websites een pleidooi houden voor een terugkeer naar de pre-Vaticanum II periode. Een bezoek aan de website Rorate Caeli is in dit verband zeer leerrijk. Er zijn zelfs mensen die een pleidooi houden om terug te keren naar de tijd van de krachtige paus Pius X en zijn antimodernistische aanpak3. Sommige mensen willen met andere woorden de klok een eeuw terug zetten, want toen was het allemaal blijkbaar veel beter. In deze uiteenzetting wil ik op de eerste plaats duidelijk maken dat de tijd vóór Vaticanum II niet zo idyllisch was als sommigen ons graag willen voorhouden. Vervolgens sta ik stil bij de bedoelingen die Johannes XXIII met het bijeenroepen van dit concilie had. Daarna bied ik een bondig overzicht van het verloop van het concilie. Tenslotte som ik de belangrijkste verwezenlijkingen van het concilie op. De onheilzame gevolgen van Pius X’ strijd tegen het modernisme zijn bekend. Pius X was een groot voorstander van de neoscholastiek als het probate middel om de strijd tegen de moderne dwalingen aan te gaan. De neoscholastieke benadering is gekenmerkt door een deductieve benadering. Ze vertrek van welomschreven axioma’s en leidt daaruit dan de katholieke doctrine af. Het is een benadering die weinig ruimte laat voor creativiteit en vernieuwing. Het is een benadering waarin er weinig ruimte is voor ontwikkeling in de leer. Deze benadering stond in zekere zin haaks op de groeiende ontvoogding van de wetenschap, die sinds de tweede helft van de 19de eeuw op gang was gekomen. De door bijbelgeleerden en historici gehanteerde historisch-kritische methode, leverde interessante resultaten op. Ze liet bijvoorbeeld goed zien hoe heel wat heiligenlevens de vrucht van fictie waren, meer dan van reële feiten. Deze en andere methodes werden gebruikt door academici. Verschillende geleerden waren van oordeel dat zulke methodes aan het katholieke gedachtegoed een zekere sérieux konden geven, zeker in de discussie met het liberale protestantisme waar deze benaderingen reeds lang hun weg hadden gevonden. Deze academici vonden het trouwens noodzakelijk dat ook katholieken de dialoog met de wereld van de wetenschap tout court zouden aangaan. Ze waren van oordeel dat God zich blijft openbaren in de geschiedenis, dat dogma’s niet onveranderlijk zijn, dat een scheiding tussen geloof en rede 1 Deze lezing is gebaseerd op voordrachten, gehouden op conferenties in Leeds en Melbourne. Een licht gewijzigde versie zal verschijnen in de Leuvense reeks Lessen voor de XXIste eeuw. 2 Zie bijvoorbeeld O. BEOZZO, Die brasilianische Kirche nach dem Konzil. Zeichen der Zeit und aktuelle Herausforderung, in P. HÜNERMANN (Ed.), Das Zweite Vatikanische Konzil und die Zeichen der Zeit heute, Freiburg-Basel-Wenen, 2006, pp. 451-473, vooral pp. 468-471. 3 Pius X (1903-1914) zette in menig opzicht de lijn van Pius IX (1846-1878) en zijn Syllabus errorum verder. In zijn veroordeling van het modernisme verwees hij trouwens expliciet naar zijn voorganger. 2 onheilzaam is, dat inzichten ook kunnen groeien vanuit een inductieve benadering, waarin de concrete belevingen en ervaringen van mensen hun eigen plaats krijgen. Pius X reageerde tegen het modernisme, voor hem een verzameling van alle ketterijen, met een veroordeling en met het invoeren van de antimodernisteneed. Ook werden boeken op de index geplaatst, verloren diverse docenten hun job en/of werden ze geëxcommuniceerd. Gedurende enkele decennia werd op deze wijze internationaal het wetenschappelijk onderzoek in de theologie aan banden gelegd: Frankrijk, Groot-Brittanië, Italië, alle hadden ze hun “slachtoffers”. Verdachten uit België, Nederland en Duitsland ontsnapten, zoals bijvoorbeeld Paulin Ladeuze en Albin Van Hoonacker, die door kardinaal Mercier in bescherming werden genomen. Onder de gematigde paus Benedictus XV (1914-1922) trad er enige ontspanning op, ook al bleef de neoscholastiek zowel dan als ten tijde van Pius XI (1922-1939) toonaangevend, maar vooral tijdens het pontificaat van Pius XII (1939-1958) staken de tegenstellingen tussen de meer “open” wetenschappelijke benaderingen en de neoscholastiek terug de kop op. Reeds in de jaren ’20 maakten pausen als Pius XI zich bezorgd om de groeiende secularisatie en dachten ze met de instelling van feesten als dat van Christus Koning hieraan een einde te kunnen stellen. Dit soort initiatieven haalden, minstens in het interbellum, niet veel uit want zowel in fascistisch Italië als in Nazi-Duitsland gingen totalitaire regimes hun eigen soms antikerkelijke weg. Hoe groot ook de vreugde was om het einde van voormelde totalitaire regimes, ook na WO II bleef de oorlogsdreiging. De jaren ‘50 en begin ’60 waren gekenmerkt door de Koude Oorlog, met als belangrijkste hoogtepunten de oorlog in Korea (1950), de blokkade van Berlijn en de bouw van de Berlijnse muur (1961) en de Cuba-crisis (1962). Dat de Sovjetunie geen dissidente stemmen toeliet, werd klaar tijdens de opstand in Hongarije in 1956. De leider van de opstand werd amper twee jaar later geëxecuteerd, terwijl het vrije westen lijdzaam toekeek. Een niet onaanzienlijk aantal christenen in het Oostblok of bijvoorbeeld ook in China leden onder vervolgingen en met name in China was de Kerk door de marteldood of verbanning van bisschoppen als het ware onthoofd. Tussen de Sovjets en China kwam het in 1958 tot een breuk, wat de bestaande spanningen nog verhoogde, met name omdat men nog weinig wist over hoe het er in het China van Mao precies aan toeging. Daarnaast was West-Europa na Wereldoorlog II getuige van een grote economische heropleving. De communicatiemedia waren in opmars en brachten volkeren en culturen meer en meer met elkaar in contact. Het dekolonisatieproces was volop aan de gang, iets wat zijn repercussies zou hebben voor de wijze waarop gemissioneerd werd en hoe de plaatselijke kerken er zouden gaan uitzien. Bovendien werd er, soms met lede ogen, gekeken naar de wijze waarop de Propaganda Fide, regelmatig met voorbijgaan aan de wensen van de missiecongregaties, lokaal bisschoppen benoemde. Binnenkerkelijk werd deze periode gekenmerkt door een groeiende centralisatie en dit zowel wat de leer als de discipline betrof. Het feit dat het merendeel der bisschoppen in Rome had gestudeerd, versterkte dit: eenheid in leer en leven werd beschouwd als een adequate reactie tegen de reformatorische versplintering, de dreiging van de Verlichting, het liberalisme, communisme, modernisme, fascisme en hun respectievelijke gevolgen. Het succes van het Heilig Jaar in 1950, afgekondigd door Pius XII om de gelovigen na WO II te Rome bijeen te brengen, bewees dat vele eenvoudige gelovigen een groot vertrouwen stelden in het gezag van Rome. De katholieken werd trouwens voorgehouden dat zij anders 3 én beter waren dan de rest4. Bovendien hadden de voorgangers van Johannes XXIII ook belangrijke vernieuwingen op het spoor gezet. Pius X bepleitte de veelvuldige communie en had een hervorming van de Curie doorgevoerd. Benedictus XV had, in 1917, de congregatie voor de Oosterse kerken opgericht, met het oog op het herstel van de contacten met deze kerken. Hij was tevens de paus, onder wiens bestuur de codex was herzien. Pius XII had met het document Divino afflante Spiritu in 1943 katholieke bijbelgeleerden een krachtig instrument voor wetenschappelijk onderzoek aangereikt. Ook had hij grote welwillendheid betoond ten overstaan van de liturgische beweging. Hij startte bovendien met de internationalisering van de Curia. Dit wilde niet zeggen dat er geen problemen waren. De encycliek Humani Generis (1950) werd in bepaalde kringen ervaren als een kerkelijk neen ten overstaan van het positief wetenschappelijk onderzoek. De encycliek werd gezien als een veroordeling van de inzichten van Teilhard de Chardin (1881-1955), een Franse jezuïet, die had geprobeerd geloof en wetenschap te verzoenen en had gestreefd naar een synthese tussen de evolutietheorie zoals ontwikkeld in de wetenschappen en de christelijke wereldvisie. Zijn werken werden trouwens verboden en hij werd in ballingschap gestuurd naar de Verenigde Staten. Het theologisch werk van Henri de Lubac, een andere Franse jezuïet werd verdacht gemaakt, werk van de dominicanen Chenu en Charlier veroordeeld, Rahner werd gecontroleerd, de Amerikaanse jezuïet Courtney Murray werd vriendelijk verzocht om niet meer te spreken of te schrijven over de godsdienstvrijheid, de weinig bekende Nederlandse seminarieprofessor Klaas Steur, wiens groot vergrijp wel was dat hij het werk van de Lubac en Teilhard de Chardin had bewonderd en dat hij positief stond tegenover de idee van het algemeen priesterschap der gelovigen, verloor zijn leerbevoegdheid. In zekere zin was Congar nog het best af: hij werd in ballingschap gestuurd naar Engeland en leerde er het werk van Newman beter kennen. Opteren voor vernieuwing, het kon de mensen in de problemen brengen5. Terecht klaagde men over de geheime onderzoeken, de veroordelingen van vernieuwingsgezinde theologen, of de wijze waarop de Index werd gebruikt 6. Ook de in seminaries en theologische faculteiten gedoceerde neothomistische theologie kreeg meer en meer kritiek te verduren7, zeker vanwege hen die kozen voor een inductieve aanpak in de theologie en het wekt dan ook geen verwondering dat de tegenstanders van deze aanpak reeds vlak na de oorlog begonnen te spreken van een terugkeer naar het modernisme. Verder werden ook vragen gesteld bij de overdreven plaats van Maria in de christelijke spiritualiteit8. Hier dient tegelijk opgemerkt dat in de katholieke kerk een reeks processen sinds min of meer geruime tijd op gang gekomen waren. Ik denk hier in de eerste plaats aan de liturgische beweging die, dankzij de impulsen van personen als Lambert Beauduin of abdijen als Maria Laach een hoge vlucht had genomen en dit reeds sinds kort voor Wereldoorlog I. 4 Het mandement van de bisschoppen van Nederland in 1954 is ook in dit opzicht instructief. Y. CONGAR, Journal d’un théologien, Paris, 2001, is in deze onthutsend interessant, precies omdat het dagboek goed laat zien wat de constante verdachtmakingen met een mens doen en omdat het ook duidelijk maakt dat zelfs de meest geëngageerde en toegewijde theoloog dreigt ten onder te gaan aan repressieve instituties. 6 Instructief in dit verband is Y. CONGAR, Journal d’un théologien, Parijs, 2001 (zie noot 39). 7 Het is interessant dat leidende theologen als Chenu omwille van hun grondige vertrouwdheid met Thomas kritiek leverden op het neothomisme, dat zij niet langer konden beschouwen als een adequate verwoording van de eigen intuïties van deze grote denker. 8 Vgl. E. FOUILLOUX, The Antepreparatory Phase. The Slow Emergence from Inertia (January, 1959 – Ocober, 1962), in G. ALBERIGO & J.A. KOMONCHAK (eds.), History of Vatican II. Vol. I, Announcing and Preparing Vatican Council II. Toward a new Era in Catholicism, Maryknoll & Leuven, 1995, pp. 72-91. 5 4 Deze beweging kantte zich tegen een rubricisering van de liturgie en hield, op grond van grondig onderzoek van de vroegchristelijke tijd9, een pleidooi voor actieve deelname aan de liturgie en voor het gebruik van de volkstaal. Melding dient ook gemaakt van de vernieuwing in het bijbels en patristisch onderzoek (waar de historisch-kritische methode ook in de katholieke milieus eindelijk ingang had gekregen). Met name in Frankrijk, België en Duitsland kende de bijbelbeweging grote weerklank. Op het vlak van de patristiek verdienen de initiatieven van de Franse Assumptionisten met Etudes augustiniennes, de Franse Jezuïeten met hun Sources chrétiennes en de Vlaamse Benedictijnen met hun Corpus christianorum vermeld te worden. Ook de oecumenische beweging kwam, ofschoon nog eerder bescheiden en aarzelend, op gang10, maar recent onderzoek heeft duidelijk gemaakt dat reeds in het begin van de jaren ’50 er een omslag was vast te stellen van een katholieke oecumene die sprak over de anderen naar een katholieke oecumene die sprak met anderen, zoals mag blijken uit de aanwezigheidslijsten van de oecumenische weken van Chevetogne. Het drama van de Joden tijdens WO II had geleid tot een nieuwe interesse voor hun geschiedenis en in dit verband kan verwezen worden naar de International Emergency Conference on Anti-Semitism van 1947, gehouden in Seelisberg (Zwitserland). Katholieken waren er aanwezig, samen met Joden en protestanten11. De conferentie wilde een einde stellen aan het wantrouwen en de vijandigheid tussen Joden en Christenen12. Tijdens de conferentie erkenden de christenen expliciet dat het christendom in het verleden ruimte had gegeven aan anti-semitische gevoelens en dat dit tegen de evangelische boodschap van naastenliefde was13. Hetzelfde gold voor de oosterse godsdiensten, waarmee interessante figuren als Lebbe in China werden geconfronteerd. Impulsen voor een groeiend bewustzijn van de eigen verantwoordelijkheid van jonge christenen werden, wat betreft de universitaire milieus, bijvoorbeeld gegeven door de Leuvense hoogleraar A. Dondeyne met zijn Universitasbeweging, en voor de arbeidersjeugd door J. Cardijn. Dit al te beknopte overzicht maakt duidelijk dat zich veranderingen aan het voltrekken waren. Zeker, kwesties als die van de priester-arbeiders of de Nouvelle théologie hadden duidelijk gemaakt dat pogingen tot vernieuwingen omwille van wantrouwen soms moeizaam verliepen, maar waren tegelijk uitdrukking van het feit dat minstens een aantal mensen van oordeel waren dat vernieuwing zich opdrong en dat de Kerk dichter bij de tijd diende gebracht te worden. Er was dan ook heel wat aan het bewegen onder de radar toen Pius XII in 1958 stierf. II. 9 EEN UNIEKE PAUS Het is interessant vast te stellen dat verschillende liturgiewetenschappers ook een grote faam hadden op het vlak van tekstkritische uitgaven. 10 Vgl. E. FOUILLOUX, ‘Mouvements’ théologico-spirituels et concile (1959-1962), in M. LAMBERIGTS & Cl. SOETENS (eds.), A la veille du Concile Vatican II. Vota et réactions en Europe et dans le catholicisme oriental (Instrumenta Theologica, 9), Leuven, 1992, pp. 185-199. 11 Voor de deelnemerslijst, zie C. RUTISHAUSER, The 1947 Seelisberg Conference: The Foundation of the Jewish-Christian Dialogue, in Studies in Christian-Jewish Relations 2 (2007) 34-53, pp. 50-53. 12 RUTISHAUSER, The 1947 Seelisberg Conference, pp. 35-37 geeft een beknopt maar behulpzaam overzicht van hoe het allemaal begon. Hij geeft ook oriënterende literatuur. 13 Cf. RUTISHAUSER, The 1947 Seelisberg Conference, pp. 41-42. 5 Angelo Giuseppe Roncalli werd in 1958 verkozen als een overgangspaus. Na het 19-jarige pontificaat van Pius XII kozen de vaders voor een 76-jarige, voor een oude man dus. Inderdaad, op het einde van de jaren vijftig was iemand van boven de 70 reeds een oude man, begiftigd met een gezegende leeftijd. De overgangspaus – dat hij koos voor de naam Johannes XXIII had, volgens zijn eigen verklaringen te maken met de vaststelling dat allen die de naam Johannes hadden gekozen in de loop van de kerkgeschiedenis, het nooit lang getrokken hadden; Johannes XXI was in 1276-1277 gedurende 8 maanden paus geweest; Johannes XXII was gekozen wegens zijn zwakke gezondheid, wat lelijk zou tegen vallen want hij werd in 1316 verkozen op 67-jarige leeftijd en zou nog 18 jaar paus blijven, vooraleer te sterven in Avignon in 1334; Johannes XX heeft, zoals U weet, nooit bestaan – de overgangspaus zou op vijf jaar tijd het gezicht van de Rooms katholieke Kerk in positieve zin veranderen. Johannes XXIII, expert in verband met Carolus Borromeus, wel eens de echte implementator van het concilie van Trente genoemd, dus iemand die vertrouwd was met de positieve mogelijkheden en implicaties van een concilie want zijn studieobject had dit gerealiseerd, kondigde op 25 januari 1959 een concilie aan. Hij gaf het concilie zijn eigen naam – terzijde, hij sloot ook officieel Vaticanum I, een concilie dat nog “open stond”, omwille van de oorlogstroebelen van 1870 – hij gaf het concilie dus een eigen naam, Vaticanum II. Hij wilde een concilie met een eigen, pastorale inhoud, volgens sommigen vandaag een reden om het concilie niet ernstig te nemen, een gedachte die vooral duidelijk maakt dat deze mensen nog nooit ernstig een conciliair document hebben doorgenomen. Maar ja, het was een pastoraal concilie, bedoeld om een bijdrage te leveren in de vernieuwing van het kerkelijke leven, een vernieuwing die zou moeten starten in Rome, reden waarom het concilie daar zou doorgaan14. De wijze waarop de concilievoorbereiding van start ging, was merkwaardig. Men stapte immers af van de oorspronkelijke idee om via vragenlijsten (met een duidelijke theologische oriëntatie) de bisschoppen te bevragen15, maar vroeg in een door de staatssecretaris Tardini op 30 juni 1959 verstuurde eenvoudige brief, aan de bisschoppen in vrijheid hun gedachten en verwachtingen voor het komende concilie te formuleren16. Over de waarde van deze verwachtingen is er reeds veel geschreven. In de top drie stonden wensen in verband met de implementatie van de inzichten van de liturgische beweging, de terugkeer van het permanente diaconaat (vooral bij de missiebisschoppen) en een betere regeling van de verhouding tussen de bisschoppen en de reguliere geestelijkheid. Over de rol van de Kerk in de wereld van deze tijd, over de oecumene, over de houding ten overstaan van andere religies en dergelijke, over de grote economische uitdagingen van de tijd werd eerder weinig gezegd. Bisschoppen leken toch vooral naar binnen te kijken. Na drie jaar voorbereiding ging het concilie, een uniek concilie, op 11 oktober 1962 van start. III. 14 EEN UNIEK CONCILIE De keuze voor Rome is minder evident dan het lijkt; men denke in dit verband aan de concilies in Florence, Trente, Lyon, Vienne, Basel, Konstanz, om slechts enkele te noemen. 15 Vgl. FOUILLOUX, The Antepreparatory Phase, pp. 91-93. 16 Zie de tekst in Acta et documenta Concilio oecumenico Vaticano II apparando. Series prima (antepraeparatoria), Rome, 1960, II/1, pp. X-XI. 6 Vaticanum II was in menig opzicht een uniek concilie. Nooit in de geschiedenis was er een concilie dat meer dan 2000 aanwezigen telde (soms zelfs meer dan 2300!). Niet eerder in de geschiedenis werd er een concilie bijeengeroepen omdat er een nood aan vernieuwing was in de katholieke Kerk. Het ging voor een keer niet om de problemen met anderen, om het veroordelen van wat er “buiten” allemaal fout ging, maar om een nood aan reflectie op de situatie “in huis”. Alle continenten waren vertegenwoordigd, ook al blijft waar dat het merendeel der bisschoppen uit Europa kwam, met name omdat in deze tijd vele Europeanen actief waren in de missiegebieden. Terzijde, vele missiebisschoppen maakten in hun wensen voor het concilie duidelijk dat ze zeer verknocht waren aan hun nieuwe broeders en zusters elders in de wereld: westerse missiebisschoppen trokken van leer tegen het kolonialisme, hielden pleidooien voor een lokale Afrikaanse liturgie of vroegen om een theologie die aansloot bij de belevingswereld van hun gelovigen. De missiebisschoppen waren echt wel een belangrijke groep. Voor België ging het om een 60-tal bisschoppen, voor Nederland om iets minder dan 80. Het was een concilie waarop de gescheiden broeders in het geloof, protestanten en orthodoxen, werden uitgenodigd als waarnemers, wat de sfeer in de SintPietersbasiliek sterk zou beïnvloeden. Het was een concilie waar vele bisschoppen, opgeleid in de jaren ’20 en ’30, de nadagen van de strijd tegen het modernisme, een theologische recyclage doormaakten en waarbij ze, vaak op grond van wat ze al lang ervaren hadden in hun eigen bisdommen maar nooit hadden neergeschreven, in de “nieuwe theologieën” een bevestiging vonden: bisschoppen werkten samen met leken; bisschoppen hadden al lang begrepen dat een zich afsluiten van de wereld en vooral van de wereld van de gelovigen een onheilzame zaak was; bisschoppen waren zich bewust van het feit dat de nieuwe tijden eisen en verwachtingen stelden die één persoon niet kon belopen. Veel van wat ze persoonlijk hadden ervaren, kreeg, ontdekten ze, theologische backing. Meer nog, ze ontdekten tijdens het concilie dat wat ze zelf hadden onderwezen als seminarieprofessoren, eigenlijk niet meer ging. Ik geef een voorbeeld. John Corboy, een jezuïet, rector van Milltown Park in Dublin, werd, onverwacht, bisschop benoemd in het in 1962 nieuw opgerichte bisdom Monze in Zambia 1962. Hij ontdekte tijdens het concilie dat bisschop zijn niet betekende voor de mensen, maar met de mensen samen te werken. Hij erkende publiekelijk dat wat hij gedurende 10 jaar in zijn eigen colleges had onderricht, door het concilie verworpen werd en hij was er blij mee, want hij ontdekte, ik citeer, “Everything was community (…) so that I couldn’t just be going my own way”17. IV. EEN MERKWAARDIGE START De start van het concilie was, om het zacht uit te drukken, merkwaardig. Er was vooreerst de openingsrede van Johannes XXIII, Gaudet Mater Ecclesia18. Naar deze tekst werd reeds bij de opening met grote spanning uitgekeken, met name omdat de voorbereidingsfase relatief moeilijk was verlopen en omdat de eerste schemata die naar de vaders verstuurd waren geworden in het midden van de zomer van 1962 op één uitzondering na, met name het schema over de liturgie, op weinig instemming konden rekenen. In dit verband kan men 17 Zie P. CARBERRY, Foreword, in S. MULLIGAN (ed.), Reaping the Harvest: Fifty Years after Vatican II, Dublin, 2012, p. 7. 18 Voor deze redevoering, zie M. LAMBERIGTS-L. DECLERCK, Gaudet Mater Ecclesia. Johannes XXIII’s openingsrede op het concilie, in Collationes 42 (2012) 363-379. 7 verwijzen naar bijvoorbeeld de uitvoerige nota die Edward Schillebeeckx opstelde in opdracht van een aantal Nederlandse (missie)bisschoppen die op 17 september 1962 waren bijeengekomen bij Mgr. Bekkers in Den Bosch, een nota die trouwens in Rome bij de aanvang van het concilie op 2600 exemplaren in meerdere talen verspreid zou worden19. De verwachtingen van velen waren dan ook niet zeer hoog. In dit verband is volgende opmerking van Dom Helder Camara zeer revelerend: “Je vois le Concile s’approcher. Mais jusqu’à ce jour, l’ordre du jour avec les schémas ne nous est même pas parvenu. Humainement, il n’y a guère à espérer …”20 Nu sprak de paus duidelijke taal. Hij was van oordeel dat het komende concilie een wezenlijke bijdrage zou moeten leveren aan de vrede in de wereld en aan de eenheid tussen de mensen21. Reeds in zijn radioboodschap van 11 september 1962 had de paus aan de concilievaders nog eens duidelijk gemaakt dat zij de actieve dragers van het gewenste aggiornamento dienden te worden, wat volgens sommigen ook kan gelezen worden als een impliciete afstandname van de inmiddels reeds verstuurde voorbereidende schemata. Johannes XXIII was van oordeel dat dit concilie een uitgelezen kans bood om een aggiornamento te realiseren dat goed zou zijn voor Kerk en samenleving. Hij leverde felle kritiek op de onheilsprofeten van zijn tijd, die blijkbaar alles slechter vonden dan vroeger, maar die volgens de kerkhistoricus Johannes XXIII niets van de geschiedenis hadden geleerd22. De paus maskeerde de problemen en uitdagingen van de tijd niet, maar benadrukte dat het de opdracht van de Kerk was om in deze nieuwe tijd sporen van Gods handelen te ontdekken, om de tekenen van de tijd te lezen in het licht van Gods bedoelingen met de mens. Hij pleitte voor een bij de tijd brengen van het geloof. De paus was er van overtuigd dat de christelijke leer in nieuwe omstandigheden nieuwe hertalingen en verwoordingen behoefde. De paus had dus duidelijk voor ogen dat de boodschap die doorheen de tijden werd doorgegeven, ook een boodschap voor vandaag diende te zijn, wat alleen maar mogelijk was middels een dialoog met de huidige tijd. Voor de paus lag met andere woorden de opdracht voor de Kerk in het verkondigen van het historische erfgoed aan de mensen van vandaag. Waardering voor hedendaagse ontwikkelingen en het richten van de blik van de mensheid op God gaan hand in hand. In dit verband stelde de paus dat de Kerk de verbazingwekkende vooruitgang op vlak van ontdekkingen en wetenschappen apprecieert, maar ook steeds moet herhalen dat doorheen dit alles de mensen God, bron 19 Zie in dit verband J.A. BROUWERS, Vatican II. Derniers préparatifs et première session: activités conciliaires en coulisses, in É. FOUILLOUX, Vatican II commence… Approches Francophones (Instrumenta Theologica, 12), Leuven, 1993, pp. 353-368. Ook de kritiek van Rahner op het schema De fontibus is zwaar: hij is van oordeel dat men het gewoon ter zijde moet leggen; cf. G. FOGHARTY, The Council gets Underway, in G. ALBERIGO & J.A. KOMONCHAK (eds.), History of Vatican II. Vol. II. The Formation of the Council’s Identity. First Period and Intersession (October 1962-September 1963), Maryknoll-Leuven, 1997, pp. 72-73. Voor andere kritische opmerkingen, zie K. SCHELKENS, Catholic Theology of Revelation on the Eve of Vatican II. A Redaction History of the Schema De fontibus revelationis (1960-1962) (Brill’s Series in Church History, 41), Leiden, 2010, pp. 265-269. 20 Dom Helder Camara. Lettres conciliaires (1962-1965). I. J’ai déjà un programme bien tracé. Version française sous la direction de José de Broucker. Préface par le cardinal Roger Etchegaray. Postface par Étienne Fouilloux, Parijs, 2006, p. 23 (brief van Camara aan Mgr. Manuel Larraín, bisschop van Talca in Chili, augustus, 1962). 21 Zie in dit verband M. BREDECK, Das Zweite Vatikanum als Konzil des Aggiornamento: zur hermeneutischen Grundlegung einer theologischen Konzilsinterpretation (Paderborner theologische Studien, 48), Paderborn, 2007, pp. 305vv. 22 HEBBLETHWAITE, John XXIII. Pope of the Council, p. 431 suggereert dat de paus bij deze klacht de Romeinse Curie voor ogen had. 8 van alle wijsheid en schoonheid, dienen te zoeken23. De leer moet niet veranderd worden, maar wel aangepast aan onze tijd. Er is immers een duidelijk verschil tussen het depositum van het geloof en de wijze waarop ze wordt uitgedrukt24. Het gaat voor de paus dus niet om het aantasten van de inhoud van de leer, maar wel om de wijze waarop ze voor vandaag geformuleerd wordt. De paus bepleitte dat men de geloofsschat niet zou opsluiten in een veilig en helder verleden: de Kerk leest niet alleen de tekenen van de tijd, maar gaat ook op zoek naar woorden en formuleringen om in de huidige geschiedenis te getuigen van haar boodschap25. De paus plaatste Vaticanum II in een doctrinele traditie die maar waardevol kan blijven indien ze zich weet uit te drukken in een levensechte taal van vandaag26. Het is trouwens opvallend dat de paus zelf in latere toespraken deze passus minstens tweemaal citeert. Men heeft dan ook niet ten onrechte gezegd dat men in dit deel een authentieke uitdrukking vindt van wat de paus onder aggiornamento verstond27. Het betekende betrokkenheid op de nieuwe tijd en erkenning van de nood aan geloofsverdiepende hertaling van de boodschap in relatie tot deze nieuwe tijd28. De paus erkende dat de Kerk zich doorheen de tijden steeds heeft afgezet tegen dwaling en ze streng veroordeeld heeft. Nu zijn we echter in een nieuwe tijd, een tijd van barmhartigheid, niet van gestrengheid29. De paus vindt dit een betere benadering. Men komt beter aan de noden van de tijd tegemoet door de nadruk te leggen op de kracht van de leer dan door te veroordelen. Authentiek getuigen van de geloofsleer is te verkiezen boven het uitspreken van veroordelingen, iets waarin de Kerk duidelijk een zekere expertise had ontwikkeld zoals de diverse indexen hadden duidelijk gemaakt. Nu moet de Kerk zich presenteren als een zeer liefhebbende, welwillende en geduldige moeder – de paus herneemt hier het beeld van de Kerk als moeder, beeld waarmee hij zijn toespraak begon - , die bewogen is door erbarmen en goedheid tegenover haar kinderen. De Kerk verbreidt door haar kinderen de christelijke liefde. Deze is het meest geschikte middel om tweedracht op te heffen, eendracht te bevorderen, een rechtvaardige vrede en broederlijke eenheid van alle 23 De paus verwijst hierbij naar Gen. 1,28: “Onderwerpt de aarde en heers over haar” en naar Mt. 4,10par.:”Gij zult de Heer uw God aanbidden en Hem alleen dienen.” Over dit thema had hij al gehandeld in zijn Pinksterpreek van 1962, waarbij hij de ontwikkelingen van de recente tijd plaatste binnen het kader van de groeiende onzekerheid, die hij meende te kunnen vaststellen, mede als gevolg van de twee wereldoorlogen; vgl. AAS 54 (1962) 437-447. 24 AAS, p. 792: “Est enim aliud ipsum depositum Fidei … aliud modus, quo eaedem enuntiantur …”. In de Italiaanse tekst lezen we dat er een verschil is tussen de substantie van de overgeleverde leer, dit wil zeggen, het depositum fidei en de formulering waarin ze is vastgelegd. De Latijnse tekst is hier duidelijk uitvoeriger dan de Italiaanse tekst, waardoor de scherpte van de Italiaanse tekst wat verloren dreigt te gaan; vgl. KAUFMANNKLEIN, p. 114, n. 13: “Damit ist auch ein lebenslanges Bemühen von A. Roncalli bzw. Papst Johannes um ein authentisches Glaubesverständnis nicht mehr für den Leser der lateinischen Textes zugänglich …“ Terzijde dient opgemerkt dat de paus nogal vaag is over wat de inhoud van dat depositum dan wel zou zijn. 25 Zie BREDECK, Das Zweite Vatikanum als Konzil des Aggiornamento, pp. 319-320. 26 Voor de afzwakkingen in de officiële gedrukte versie in de AAS in vergelijking met de Italiaanse versie, zie ook HEBBLETHWAITE, John XXIII, p. 432. De paus had gesteld dat het wezenlijke van het oude depositum van het geloof een ding was, de wijze waarop een ander ding. In de gedrukte Latijnse vers werd na het depositum toegevoegd: of de waarheden die onze eerbiedwaardige leer bevat (seu veritates, quae veneranda doctrina nostra continentur), terwijl na de uitspraak over de wijze waarop werd toegevoegd dat de boodschap dezelfde zin en betekenis behoudt (eodem tam sensu eademque sententia). 27 Zo BREDECK, Das Zweite Vatikanum als Konzil des Aggiornamento, p. 320. 28 In verband met de commotie die deze uitspraak opriep en de ingrepen in de tekst, zoals gepubliceerd in AAS, zie de commentaren van HEBBLETHWAITE, John XXIII, pp. 431-433. 29 Ten overvloede wil ik er hier op wijzen dat Vaticanum II het eerste oecumenische concilie is waarin geen anathema is uitgesproken. 9 mensen te realiseren. De gedachte dat de Kerk door haar kinderen de christelijke liefde verbreidt, hield voor Johannes XXIII impliciet een opdracht en verantwoordelijkheid voor alle gelovigen in. Het “God wil dat alle mensen gered worden en tot de erkenning van waarheid komen” is de Kerk als geheel een zorg: mensen zullen maar heil zien in de christelijke boodschap als duidelijk wordt dat deze niet kan losgezien worden van de christelijke manier van leven. En tot slot besteedde de paus aandacht aan het probleem van de eenheid en benadrukte hij het belang van de oecumenische dialoog. In de dagen die volgden, zouden de bisschoppen voluit inspelen op het appel van de paus om in vrijheid te werken aan het zo nodige aggiornamento. Op 13 oktober bedongen de kardinalen Liénart van Lille en Frings van Keulen een uitstel van de verkiezingen der conciliaire commissies. Op 16 oktober werd er vooral gestemd op de zogenaamde internationale lijst, waarin de Belgen nogal de hand hebben gehad30. Op 19 oktober verheft de paus het secretariaat voor de bevordering van de eenheid tussen de christenen tot een conciliaire commissie, wat zal betekenen dat dit secretariaat, onder leiding van Bea en met een onvolprezen Willebrands als secretaris, verantwoordelijke zal worden voor belangrijke documenten zoals die over de oecumene, de verhouding tot de niet-christelijke godsdiensten en de godsdienstvrijheid. Op het moment van opperste verwarring in november bij de discussie over de bronnen van de openbaring zal de paus, over de conciliereglementen heen, de tekst terug naar af sturen. Ook al gaan de debatten in de eerste periode tergend traag vooruit, hij laat betijen. En in het voorjaar 1963 publiceert hij de encycliek Pacem in Terris, in menig opzicht de inspiratiebron voor Gaudium et Spes. Men weet nu hoe belangrijk Johannes XXIII is geweest in de ontspanning tussen Rusland en de VS ten tijde van de Cubacrisis: de man preekte niet alleen de vrede, hij bewerkte ze ook. Men kan dus gerust stellen dat de paus door zijn interventies en zijn non-interventies de richting van het concilie heeft bepaald, ook al is hem dat, zeker door de minderheid, niet in dank afgenomen. Verschillende bisschoppen hoopten dat met de dood van Johannes XXIII ook het concilie zou afgelopen zijn. Italiaanse bisschoppen namen het deze paus kwalijk dat hij niet tussenkwam in de Italiaanse politiek. Al dan niet terecht werd de paus in april 1963 volgens sommigen aangewezen als de schuldige voor de zware nederlaag van de Democrazia Cristiana. Ik herinner me nog hoe bij het sterven van Johannes XXIII mensen in mijn dorp weenden. Tot op vandaag is het graf van deze paus met voorsprong het meest bezochte graf in Rome. En ja, de bisschoppen gingen verder in de richting die hij hen voorhield. V. DE VRUCHTEN De conciliedocumenten, vrucht van lange en intense discussies, haalden allen een ruime meerderheid. Ze worden, en niet ten onrechte, compromisteksten genoemd, maar ik vind dat geen vies woord. Het is immers zo dat de bisschoppen en theologen gezocht hebben naar een zo groot mogelijk draagvlak. Ze wisten ook dat men daarvoor toegevingen diende te doen en er zijn er veel gedaan aan de wisselende minderheden. Maar een concilie is geen 30 Zie in dit verband M. LAMBERIGTS-L. DECLERCK, Le rôle de l’épiscopat belge dans l’élection des commissions conciliaires en octobre 1962, in J. LECLERCQ (éd.), La raison par quatre chemins. En hommage à Claude Troisfontaines (Bibliothèque philosophique de Louvain, 73), Louvain-la-Neuve, 2007, 279-306 10 parlement en een oecumenisch concilie is (of zou moeten) gekenmerkt (zijn) door een zo groot mogelijke consensus. In elk geval blijft staan dat alle, ik herhaal alle documenten een meerderheid van meer dan 90% hebben gehaald. In 2004 werd de boven reeds vermelde Mgr. Corboy vlak voor zijn dood gevraagd wat hij in verband met de implementatie van het concilie betreurde. Hij zei het volgende: “My main sorrow is that what seemed to be agreed by everyone (at the Council) doesn’t seem to be happening everywhere in the world. For instance, what influence does the laity have? (…) In many parts of the world I’d say we’re not listening to the laity, and especially that we’re not listening to women In my experience, in Africa, the women have far more influence than the men.”31 Nochtans waren de conciliaire documenten documenten van en voor de hele Kerk. De taal van deze documenten, met uitzondering van het document over de communicatiemiddelen, Inter Mirifica, een vaak zoekende taal. De taal van Vaticanum II is vaak een open taal, een taal die zoekend is, die verfrissend overkomt na de tijd van de deductieve zekerheden. Het is een taal die uitnodigt32. In een recent boek, Vatican II comme style33, een verzameling van studies over de stijl van de Vaticanum II documenten, maakt de uitgever van het boek duidelijk dat de stijl pastoraal is en dat men precies daarom moet oppassen met een dogmatiserende lezing van de documenten, omdat zo een lezing van de teksten het feit verwaarloost dat deze teksten zoekende teksten zijn. Het zijn ook respectvolle teksten. Laat me een voorbeeld geven, genomen uit Nostra Aetate 2 (ik kan met evenveel vrucht citaten kunnen nemen uit het decreet over de oecumene, de verklaring over de godsdienstvrijheid, of ook Gaudium et Spes, want je vindt die zoekende en zeker respectvolle taal overal): “De katholieke kerk verwerpt niets dat in deze godsdiensten waar en heilig is. Met oprechte aandacht overweegt ze deze wijzen van handelen en leven, deze voorschriften en doctrines die dikwijls verwijzen naar die straal van die waarheid, die alle mensen verlicht …” Dit alles wordt gezegd in de context van het spreken over hindoeïsme, boeddhisme. Minder dan 40 jaar ervoren had een Chinese bekeerling en latere jezuïet, Wang Tch’ang Tche een boek geschreven, Les vertus des païens, om een antwoord te vinden op de voor hem pijnlijke vraag over het lot van zijn ongedoopte voorouders. Karl Rahner had het probleem proberen op te lossen met zijn anoniem christendom. Nu erkende een concilie uitdrukkelijk de waarheid ook (ten dele) aanwezig was in de andere godsdiensten. Een Ecclesia docens ontdekte dat ze ook een Ecclesia discens diende te zijn, open voor de vruchten van meditatie en reflectie in andere religies. Onderricht en onderricht worden sluiten elkaar niet langer uit, zo lijkt het34. Hetzelfde respect werd betoond ten overstaan van de andere christelijke denominaties. Ze zouden evalueren van ketters naar fratres separati, gasten, waarnemers en dat de andere christelijke denominaties de uitnodiging om aanwezig te zijn hadden gewaardeerd, mag blijken uit het feit dat er tijdens de eerste sessie een 40-tal waarnemers aanwezig waren, tijdens de laatste sessie was dit getal verdubbeld. Deze groeiende interesse maakt duidelijk 31 Zie P. CARBERRY, Foreword, in S. MULLIGAN (ed.), Reaping the Harvest: Fifty Years after Vatican II, Dublin, 2012, p. 8; cf. ook S. MULLIGAN, The Church in the World: A Light for the Nations?, in S. MULLIGAN (ed.), Reaping the Harvest: Fifty Years after Vatican II, Dublin, 2012, pp. 39-62, p. 55. 32 Zie in dit verband o.a. J.W. O’MALLEY, What Happened at Vatican II?, Cambridge MA – London, 2008, pp. 43-52. 33 J. FAMERÉE (éd.), Vatican II comme style. L’herméneutique théologique du concilie, Paris, 2012. 34 Cf. J. CORKEREY, Our Own Hope Had Been … (Lk. 24:21): The Promise of Vatican II – Reality or Illusion?, in S. MULLIGAN (ed.), Reaping the Harvest: Fifty Years after Vatican II, Dublin, 2012, pp. 13-37, p. 15. 11 dat ook zij Vaticanum II een belangrijk gebeuren vonden. Bovendien ontdekten vele nietkatholieken, zo blijkt uit dagboeken, rapporten en dies meer, de rijke verscheidenheid aan opvattingen in de katholieke Kerk. Diverse vriendschappen werden gesloten tussen katholieke bisschoppen en theologen en de waarnemers, vriendschappen die ook na het concilie vruchtbaar zouden blijven. De katholieke herontdekking van de Bijbel, de erkenning dat er slechts een bron van openbaring was, de Schrift, het zorgde voor een degelijke basis voor de oecumenische dialoog, want men had nu een bron van openbaring, de Schrift. Er was voorts de erkenning, van beide zijden, dat er in het verleden fouten waren gemaakt, een erkenning die de weg zou openen voor een vruchtbare dialoog tussen de verschillende denominaties, tot een opheffing van de wederzijdse ban van katholieken en orthodoxen, na meer dan 900 jaar wederzijdse veroordeling. Men kan niet heen om de intense worsteling van de kerkvergadering bij het schrijven van het document over de kerk in de wereld, Gaudium et Spes, een document dat het resultaat is van het concilie. Het is een proces-tekst en een product-tekst, een moeizame worsteling naar woorden en gedachten die zou resulteren in twee hoofdbenaderingen, de ene gericht op een dialoog met de wereld, de andere op een bevreesd zich terug trekken 35. Recentelijk werd in dit verband gesproken van een clash tussen de “Thomists” en the “Augustinians”36, tussen wie ja en wie neen zei op uitdagingen als de Kerk in dienst van deze wereld. De ja-zeggers zouden het halen en de Kerk werd een Kerk in de dienst van de wereld, een (her)ontdekking die veel zweet koste en die verklaarde waarom het concilie een vierde sessie nodig had. In het document werd geopteerd voor de inductieve methode als de beste wijze om de dienst aan de wereld aan te vatten en dit vanuit het besef dat als een Kerk niet dient, ze tot niets dienst. De Vaticanum II-teksten zijn niet alleen documenten die een halve eeuw geleden werden goedgekeurd, ze zijn ook een bouwwerf, een werk in progress, precies omdat de Kerk en de wereld constant een werk in progress zijn, waarbij thema’s zoals armoede, oorlog, telkens weer ieders kwetsbaarheid bloot leggen. Tegelijk is het een beaming van de vreugde en hoop, die alle mensen drijft. Vreugde en hoop, angst en verdriet, ze liggen dicht bij elkaar, zij behoren tot het leven van de mensen en dus ook van de Kerk van mensen. VI. DE ERFENIS VAN VATICANUM II De meest zichtbare verwezenlijking van Vaticanum II is zonder twijfel het feit dat de liturgie werd teruggeschonken aan de gelovige gemeenschap als geheel. Liturgie in de volkstaal, want nodig om te komen tot een actieve participatie van de gelovigen in het liturgisch gebeuren, erkenning dat liturgie een zaak is van en voor lokale gemeenschappen, herontdekking van de waarde en het belang van de woorddienst, het zijn, waren zullen sommigen zeggen, realisaties van het concilie. Waarom waren? De nieuwe vertaling van de officieel reeds vroeger goedgekeurde vertalingen van de Latijnse teksten in het Engels worden constant in de literatuur omschreven als een stap achteruit37. Aan het aanvankelijk 35 Zie G. PHILIPS, Deux tendances dans la théologie contemporaine, in Nouvelle Revue Théologique 85 (1963) 225-238. 36 Cf. J.A. KOMONCHAK, Augustine, Aquinas, or the Gospel sine glossa?, in A. IVEREIGH (ed.), Unfinished Journey. The Church 40 Years after Vatican II. Essays for John Wilkins, New York, 2005, pp. 102-118. 37 J. CORKERY, The Promise of Vatican II: Reality or Illusion?, in S. MULLIGAN (ed.), Reaping the Harvest: Fifty Years after Vatican II, Dublin, 2012, pp. 13-37, p. 20. 12 officieel toegestane experimenteren kwam snel, zeer snel een einde, behalve dan voor de Pius X-genootschap, wier dissidentie meer dan 15 jaar mocht duren en pas echt een probleem werd toen ze eigen bisschoppen begon te wijden. Maar waarom hierover zeuren als men ziet hoe de Afrikaanse liturgieën sinds Vaticanum II hun weg hebben gevonden. Deelname aan deze liturgieën met hun zang, hun dans, hun muziekinstrumenten en ga zo maar door, het geeft het gevoelen deel te nemen aan een feest. De Afrikanen konden eindelijk vaarwel zeggen aan het Latijn, importproduct van kolonizatoren. Ze kregen de kans om in hun eigen taal en met hun eigen gebruiken God te eren. Wellicht heeft geen ander continent beter begrepen wat gemeenschapsleven en gemeenschapsviering werkelijk kunnen betekenen. Eucharistie vieren is meer dan het herdenken van Christus’ offer, het is ook als gemeenschap samen komen om het verleden te herdenken en de hoop op de toekomstige tijd levend houden. Dat dit het best lijkt te lukken in het armste continent van deze wereld, het stemt tot nadenken 38. In elk geval, wat de liturgische beweging zo lang had nagestreefd, een levensechte en levensnabije liturgie en dus een liturgie in de volkstaal, het werd gerealiseerd. Terzijde, tijdens het concilie stemden slechts 4 vaders tegen en nog in 1963 schreef aartsbisschop Lefebvre als generaal van de Spiritijnen een brief naar zijn provinciaals waarin hij zijn overtuiging uitdrukte dat het document over de liturgie op de goede weg was. Maar zoals Bredero placht te zeggen, het kan verkeren. Het zal de Afrikanen niet uit hun slaap houden want ze hebben met Vaticanum II hun liturgie gekregen. Iets gelijkaardigs kan gezegd worden voor Azië dat, lang voor de opening van het concilie, met liturgische adaptatie was begonnen, in India met duidelijke steun en goedkeuring van Rome. Het concilie gaf in zijn document Verbum Dei de Bijbel terug aan alle gelovigen. De Bijbel, een boek voor allen, niet alleen voor “professionals”. De Bijbelse teksten zijn preponderant aanwezig in de conciliaire documenten, maar de Bijbel werd ook zelf opnieuw een open boek. KBS, VBS, Bijbelgroepen, Bijbelstudie, Bijbelaankoop, het boomde allemaal in de jaren na het concilie. De Bijbel werd opnieuw inspiratiebron voor authentiek christelijk leven. Het is wat jammer dat het lezen van de Bijbel door velen de laatste jaren verwaterd is. Men spreekt hier en daar zelfs van een zekere Bijbelmoeheid. Me dunkt dat meer nog dan rond de liturgie zou moeten ingezet worden op een revival van interesse in de Bijbel, het boek dat alle christenen gemeenschappelijk hebben. Misschien zouden we nog eens moeten kijken hoe de vroegere kardinaal van Milaan dat in zijn omgang met jongeren aanpakte, want hij had een enorm succes met zijn Bijbellezen met jongeren. Martini zei over de Bijbellezing bij katholieken het volgende: “Vatican II restored the Bible to Catholics. … Only someone who receives this Word in his heart can be among those who will help the renewal of the Church and will know how to respond to personal questions wisely. The Word of God is simply and seeks as its companion a heart that is listening. … Neither the clergy nor Church law can substitute for a person’s inwardness.” Vaticanum II creëerde ruimte voor nieuwe centra voor theologie. De neoscholastiek smolt als sneeuw voor de zon. De bestrijders van het modernisme gingen heen, zonder dat er een felle strijd had gewoed. Thomas van Aquino werd losgeweekt uit de neo-scholastiek, gedegradeerd tot een uitdagende figuur uit de christelijke geschiedenis, een degradation die eigenlijk een upgrade was: zoals Chenu placht te zeggen, de Thomas van de geschiedenis is 38 In dit verband insisteert CORKERY, The Promise of Vatican II: Reality or Illusion?, p. 36, op het feit dat de liturgie alle mensen toebehoort, omdat het gaat om de eredienst van de Kerk en alle gelovigen samen vormen de Kerk. Indien Corkery gelijk heeft, rijst de vraag hoeveel leken over deze zaak geconsulteerd zijn geworden. 13 veel interessanter, veel verfrissender, veel levensnabijer dan die van de handboeken. Met en dankzij Vaticanum II ontwikkelden zich niet-Europese theologieën. Logisch eigenlijk. Als men de waarde van de lokale kerken herontdekt, dan horen daar ook eigen theologische accenten bij. Theologische diversiteit is een rijkdom voor de theologie, want ze stimuleert de theologische reflectie. Theologie is een oefening in dialoog en ja, mede dankzij Nostra Aetate of ook Gaudium et Spes gebeurde dit ook. In Azië ontwikkelden zich theologieën die respect toonden voor de meditatieve en spirituele waarden van wereldgodsdiensten als Hindoeïsme en Boedhisme. Het goddelijke mysterie werd er niet door verarmd, integendeel. De mist van de koloniale zelfgenoegzaamheid trok op en krachtige theologische centra ontwikkelden zich in Afrika en Latijns-Amerika, los van onderdrukking. De bevrijdingstheologie in Latijns-Amerika is hiervan een goed voorbeeld: ze werd snel verdacht gemaakt, maar ze was eerst en vooral een geëngageerd protest tegen de opkomende dictaturen in Chili, Argentinië, Brazilië, dictaturen die de steun kregen van diverse lokale en minder lokale kerkelijke autoriteiten, maar als post Vaticanum II-theologie, geïnspireerd door Medellin (gesteund door Paulus VI) en Puebla (gesteund door Johannes Paulus II) kozen ze voor de arme, volgens de kerkvader Chrysostomus de persoon bij uitstek voor wie op zoek is naar Christus in deze tijd. Hetzelfde zou kunnen gezegd worden van de Afrikaanse theologie. Men kan de strijd tegen de apartheid niet losmaken van het commitment, theologisch en sociaal, van figuren als aartsbisschop Hurley. Eigenlijk gaat theologie daar in wezen over: respectvol dialogeren met de wereld waarin men staat vanuit het perspectief van een God die aan de horizon op ons wacht, als ons huiswerk van liefde in deze wereld af is. Terzijde, wij hebben nog veel huiswerk. Het lezen van de tekenen van de tijd is één ding, het verbeteren van de tijd een ander ding, zelfs met Gods genade. Maar ook in Europa gebeurden er veel goede dingen, ondanks de secularisatie, aangekondigd in het boek van Robinson, Honest to God, uit 1963, niet gezien door de concilievaders, ondanks de opstand tegen de gezagsdragers (Parijs, New York, Leuven) enz. Vele mensen gingen zich inzetten in parochies, parochieraden, pastorale raden, catechese, onderwijs, ziekenhuizen, sociaal werk. In vele sectoren veranderde het plaatje volledig: de kerk van de pastoor werd de kerk van velen, met veel vallen en iets te weinig opstaan, met spanningen tussen gretig meespelende leken en wat bevreesd afwachtende clerici, met spanningen tussen enthousiaste dummies en raadzame experts. Christenen ontdekten, na Vaticanum II, het belang van sociale rechtvaardigheid, mensenrechten, de impact van onrechtvaardige structuren enz. Ze hadden het voor- en nadeel dat, door de democratisering van het onderwijs, ze, gevormd, konden discussiëren over hoe het zou moeten worden. Ik betreur het nog steeds dat die discussie, die heerlijk chaotische discussie, hier en elders, zo snel is afgebroken, maar dit volledig terzijde. Wat zeker is, is het feit dat de disputen tussen progressieven en conservatieven op een onheilzame manier gevoerd zijn geworden, dat er te snel gekozen is geworden voor het Petrus-safety model, terwijl het Paulus-model – ok, Paulus is soms een ongeregeld projectiel, maar Petrus stelt zich soms eerder flauw en defensief op – een complexloos maar respectvol naar de “heidenen” gaan en dus experimenteren snel aan banden werd gelegd. In deze is te snel gekozen voor het Petrusmodel terwijl ik denk dat de geschiedenis, zeker die van de vroege Kerk, ons heeft geleerd dat je de twee, in spanning, nodig hebt. Dit is zeker waar voor een kerk die, zoals in Nederland, zich beweegt in een diaspora-context. In Europa werden voorts reuzenstappen gezet in verband met de oecumenische dialoog: Arcic, Augsburg, nationale oecumenische raden, er is ontzettend veel gerealiseerd en het 14 zou jammer zijn dat door plat opportunisme het grote verlangen van Jezus, ut unum sint, het gaat tenslotte om zijn firma, opnieuw voor een tijd op het achterplan zou worden geschoven. Dankzij het document over de godsdienstvrijheid kon de kerk in de VS uitgroeien tot een “volwassen Kerk”, een Kerk die niet langer gepercipieerd werd als een “sluikse bekeerder”, een kerk die, onder impuls van kardinaal Bernardin, pleitte voor sociale rechtvaardigheid, zich verzetten tegen de wapenwedloop, die, met name onder nuntius Jadot, een apostolisch en edelmoedige aartsbisschop, zich los maakte van het verstikkende Irlandization-fenomeen. Dat de Kerk in de VS in de voorbije jaren zijn grote figuren aan het vergeten is, zich terugtrekt op zijn eigen morele egelstellingen, de vorige maand door zijn steun aan Romney bij velen haar kredietwaardigheid heeft verloren, het is jammer en het is een teken van gebrek aan respect voor figuren als Meyer, Shehan, Hunthausen, om slechts enkele te noemen. Zij waren bisschoppen voor en van het volk, bisschoppen die het concilie ook werkelijk wilden implementeren. VII. HET HUISWERK 15 jaar geleden schreef ik met een van mijn studenten een artikel, getiteld Concilium episcoporum est. Wij toonden aan dat op Vaticanum II de bisschoppen optraden als een college, zich daar van bewust waren en dus op een “dramatische” wijze ingrepen in het verloop van het concilie. Van voorgekauwde spijs werd het concilie een event. Bisschoppen handelden collegiaal, voelden zich verantwoordelijk voor de wereldkerk, bepleitten solidariteit enz. Zij gingen naar huis en zij die voor het concilie tegen het concilie weren, gedurende het concilie tot de minderheid behoorden werden na het concilie, als leden van de curie, geacht het concilie te implementeren. Reeds in 1969 trok één van de moderatoren, Suenens aan de alarmbel. Hij pleitte voor het zich herinneren van collegialiteit. Het werd hem niet in dank afgenomen, maar de opeenvolgende synodes, vaak een Malheur in de kerkelijke ontwikkelingen, gaven hem, jammer genoeg, gelijk. In 1985, werd de 20ste verjaardag van het sluiten van Vaticanum II gevierd met een speicale synode39. De idee dat bisschoppen een college vormden, bleef bestaan, maar in de praktijk stelt men vast dat deze collegialiteit in de praktijk zelden tot haar recht komt, met name ook omdat bisschoppen de gewoonte te hebben “voor alle belangrijke beslissingen de goedkeuring van Rome te willen hebben of vanwege het feit dat de curiale instanties zich soms de rechten van de bisschoppen toeëigenen.”40 Reeds in 1964 had Joseph Ratzinger, naar aanleiding van de Nota praevia, in een zeer goed onderbouwd artikel gewezen op het feit dat het centrale gezag ongevoelig bleek te zijn voor bisschoppelijke collegialiteit. Dit punt staat vandaag, 50 jaar later, universeel en lokaal, nog steeds open, terwijl het concilie precies promootte dat bisschoppen en bisdommen niet te vergelijken waren met hertogdommen en hertogen. 39 Men kan moeilijk beweren dat de organisatie van synodes na Vaticanum II een groot succes is geworden. Zie deel II in G. ROUTHIER-G. JOBIN (dir.), L’Autorité et les Autorités. L’herméneutique théologique de Vatican II, Paris, 2010, pp. 95-187; vgl. ook J. GROOTAERS, Heurs et malheurs de la « collégialité: pontificcats et synodes face à la réception de Vatican II (Annua nuntia Lovaniensia, 69), Leuven, 2012. 40 Zie in dit verband A. DENAUX, Kerk als gemeenschap. Overwegingen bij het eindrapport van de buitengewone Bisschoppensynode 1985), in Collationes 16 (1986) 171-215, p. 206. 15 Ook andere punten staan nog steeds open, bv. huwelijk, seksualiteit, celibaat (PO 16), problemen rond levensbegin en levenseinde, waarbij minstens voor de eerste drie het onttrekken van kwesties als celibaat en birth control aan het concilie gezorgd heeft voor een kaalslag bij de clerus, een massaal verlaten van de katholieke kerk door de leken, vaak gekoppeld aan een snel groeiende onthutsende onverschilligheid die dan weer geresulteerd heeft in een grote onwetendheid bij de volgende generaties. Eveneens sinds 1985 heeft de idee van de kerk als volk van God wat plaats moeten maken voor de Kerk als mysterie en dan vooral voor de Kerk als communio: “De voorkeur van de synode gaat nu niet meer uit naar de notie van volk Gods, maar naar het model van de Kerk als communio”41, een model dat zeker op het concilie ook aan bod kwam. Van verschillende zijden is er wel op gewezen dat men de gemeenschapsidee ideologisch kan misbruiken om de reële problemen te versluieren42 De kerk als volk van God stond (ook) voor dialoog met de wereld, de Kerk als mysterie draagt in zich het risico dat ze zich opnieuw gaat afsluiten van de (zondige) wereld, iets wat Johannes XXIII in krachtige termen had afgewezen. In deze periode van herdenkend vieren van Vaticanum II zou men best alarmeren en zeker protesteren tegen een oprukkend reductionisme in verband met de conciliaire intuïties43. Aggiornamento was bedoeld als een antwoord op een crisis door de dialoog met de cultuur aan te gaan, niet door zich te verschuilen achter de veilige muren van het eigen gelijk. In elk geval kan met het goede nieuws van het evangelie niet verkondigen door zich te verschuilen achter die veilige muren. Het zou trouwens leiden tot een kaalslag op andere vlakken als daar zijn de interreligieuze dialoog, de oecumene, de positieve bijdrage van religie in de culturen van vandaag. In 1943 verscheen in Frankrijk het boek France, Pays de Mission?. Ondertussen kan men zeggen: L’Europe, l’Amérique, pays de mission. Terugkeer naar de tijd van het modernisme, terugkoppeling op zichzelf, het is een “zelf-genoegzame” optie, maar het is een aanfluiting van Christus’ opdracht: “Ga en onderwijs alle volkeren”, in bescheidenheid, in openheid, in de overtuiging dat hij bij christenen zal zijn en blijven tot het einde der tijden, als ze tenminste hun eigen cokoon verlaten. 41 DENAUX, Kerk als gemeenschap, p. 183 DENAUX, Kerk als gemeenschap, pp. 214-215. 43 Zie de pertinente opmerkingen van G. ROUTHIER, L’Assemblée extraordinaire de 1985 du synode des évêques: moment charnière de relecture de Vatican II dans l’Église catholique, in Ph. BORDEYNE-L. VILLEMIN (éd.), Le concile et la théologie. Perspectives pour le XXIe siècle, Paris, 2006, pp. 61-88. 42