Studiehulp en antwoorden

advertisement
Studiehulp klas 3 Ge1
54
Vraag bij alle proeven steeds hulp als deze niet goed gaan en vraag bij alle opgeven steeds hulp als je ze niet begrijpt.
Studiehulp en antwoorden:
la
proef
lb
lichtpunt gaat sneller op en neer let op de conus van de luisspreker en de stip op het
scherm voeren dezelfde beweging uit.
1 d 40 keer per seconde
le
een sneller op en neer gaande stip of meer kronkels op het scherm
lf
proef
lg
de stroomsterkte/wisselspanning vergroten
lh
proef
2a
2,5mm
zie grafiek in fig 1-2
2b
0,058s
zie grafiek in fig 1-2
2c
17,2Hz
gebruik trillingstijd in kruistabel.
2d
zie d-lijn in grafiek
hogere toon
2e
zie e-lijn in grafiek
dezelfde toon maar luider
3a
met je stem, snaar,
fluit, trom, zoemer
3b proef
3c
proef
4a proef
4b proef
5a
donder en bliksem bij onweer neem je niet gelijktijdig waar
5b
0,33km/s
bedenk dat in 1 seconde 0,33 km wordt afgelegd
5c
1,2s
bedenk dat geluid heen en terug moet en gebruik v= 330 m/s in
l,29s
kruistabel of formule
bereken eerst met v = 330 m/s in kruistabel of formule de tijd in
5d
lucht (0,38s), en
dan met v = 1450 m/s in kruistabel of formule de tijd in water, en daarna het
verschil.
Studiehulp klas 3 Ge1
55
Vraag bij alle proeven steeds hulp als deze niet goed gaan en vraag bij alle opgeven steeds hulp als je ze niet begrijpt.
6a
6b
proef
de amplitude wordt groter
6c
meer sinusvormige kronkels op het scherm bedenk dat de frequentie groter wordt
6d
geluid is bij b hoger van toon en harder
6e
proef, andere toon samenstelling.
7a
de dikste snaar
7b
ja
7c
door de snaren te spannen
7d
door de snaar korter te maken, door de snaar ergens vast te houden
7e
viool, piano
8a
fluit, trompet, saxofoon
8b
proef
8c
de fles meer met water vullen
elke snaar heeft zijn eigen sinusvormige kronkel
Studiehulp klas 3 Ge2
56
Vraag bij alle proeven steeds hulp als deze niet goed gaan en vraag bij alle opgeven steeds hulp als je ze niet begrijpt.
la
werk met lawaai makende apparaten in de bouw of fabriek l
b
opzetten van een geluidsbeschermer/gehoorbeschermer
2a
140dB
2 x 70 zou 140 moeten worden. Dit kan niet juist zijn want bij
140 dB hoort het lawaai van een straalmotor op 25 m.
2b 73dB
2c
109dB
ga na dat voor 1 heli het 100 Db is, dus voor 2 heli's 103 dB,
dus voor 4 heli's 106 Db en voor 8 heli's 109 db.
2d
proef
3a
38dB
zie de grafiek A voor het normale oor
3b
3500Hz
bedenk dat bij deze frequentie de gehoordrempel het laagst is.
3c
1050 tot 6000Hz
3d alle frequenties maar vooral vanaf 100Hz
e
3
en van A
26dB
let op het verschil tussen de grafiek van B
gebruik de grafiek van B en van A
->geluidsarme vliegtuigen maken
->hogere vliegbanen laten gebruiken
->huizen beter isoleren voor geluid
->geluidsarme autoos maken
4b ->geluidsschermen aanbrengen >maximum snelheid verlagen
4a
4c
minstens 35dB verlagen gebruik tabel bij fig 2-1
5 a huizen isoleren voor geluid
5b geluidsbron isoleren
Studiehulp klas 3 Dr1
57
Vraag bij alle proeven steeds hulp als deze niet goed gaan eb bij alle opgeven steeds hulp als je ze niet begrijpt.

Let op opgave 6 moet in de les worden nagekeken.
la 36cm3
lb 284 g
lc 2,8N
bereken lengte x breedte x hoogte
gebruik d=7,9 g/cm3 in kruistabel of formule
gebruik g=9,81 N/kg in kruistabel of formule
ld 2,8N
bedenk dat gewicht wordt veroorzaakt door de zwaartekracht
le 2,8N
bedenk dat het blokje stil ligt, dus moeten de krachten evengroot
en tegengesteld zijn.
If 
2a
geen
2b bij vraag 1 wordt het
schuimrubber dieper ingedrukt
2c proef
2d het blokje duwt bij vraag 2 op een
groter oppervlak.
3
kracht en oppervlak
4a dan wordt de kracht verdeeld over een groter oppervlak
4b dan wordt de kracht over een kleiner oppervlak verdeeld
4c de kracht over een groter oppervlak verdelen
4d de slagkracht wordt op een klein oppervlak geconcentreerd
4e
dan zakt de andere voet dieper in het schuimrubber bedenk dat het gewicht van de
persoon dan op een kleiner oppervlak werkt.
5a
5b
ijzer: 1,0dm3
lood: 0,34dm3
gebruik lengte x breedte x hoogte
Ijzer: 77N
Loood: 38N
bereken voor elke kubus eerst met d= 7,9g/cm3 resp. 11,4 g/cm3
in kruistabel of formule de massa, en daarna met g= 9,81 N/kg
de zwaartekracht.
5c
_
ijzer: 1,0dm2
lood: 49cm2
gebruik lengthe x breedte
.
Studiehulp klas 3 Dr1
Vraag bij alle proeven steeds hulp als deze niet goed gaan en vraag bij alle opgeven steeds hulp als je ze niet begrijpt.
5d
ijzer: 0,77N/cm2
lood: 0,78N/cm2
gebruik kracht: oppervlak
5e de kracht per cm2 is voor beide kubussen gelijk
5g
0,47N/cm2
gebruik kracht: oppervlak
5h
0,23N/cm2
gebruik kracht: oppervlak
5j
10.000N/m2
gebruik kruistabel met 1 m2 = 10000 cm2
6
Maak deze opgave en laat het antwoord in de les nakijken
58
Studiehulp klas 3 Dr2
59
Vraag bij alle proeven steeds hulp als deze niet goed gaan en vraag bij alle opgeven steeds hulp als je ze niet begrijpt.
la
36kg
bereken eerst met lengte x breedte x hoogte het volume en
daarna met d= 1,0 g/cm3 in kruistabel of formule de massa
lb
0,35kN
gebruik g= 9,81 N/kg in kruistabel of formule
lc
0,29N/cm2
gebruik p= F/A
ld
0,30N/cm2
bereken eerst met lengte x breedte x hoogte het volume en
1e
daarna met d= 1,0 g/cm3 in kruistabel of formule de massa
(24kg) en daarna met g= 9,81 N/kg in kruistabel of formule de
zwaartekracht(0,24 kN) en dan met p= F/A de druk.
op gelijke diepte dezelfde druk
2a
2b

ja, onder in de buis is de druk het
grootst
2c
proef
3a
2,2N/cm2
J
gebruik de eenmeter-druk van water
2
3b
0,74N/cm
gebruik de een-meter-druk van water
4a
l,6N/cm2
bedenk dat de een-meter-druk bij tetra 1,6 keer groter is dan bij
water
4b
8,4N/cm2
gebruik de een-meter-druk van tetra
5a
0,51 N/cm2
gebruik de een-meter-druk van water uit opgave 3.
5b
119600cm2
gebruik lengte keer breedte
5c
61kN
gebruik p= 0,51 N/cm2 in kruistabel of formule
5d
61kN
bedenk dat de boot drijft, dus de opwaartse kracht van water is
5e
6218kg
even groot als het gewicht van de boot
gebruik g = 9,81 N/kg in kruistabel of formule.
5e
de dichtheid van de duikboot in figuur a is kleiner in fig 4-2a drijft de duikboot in
water dus is de dichtheid kleiner dan 1,0 g/cm3
5f
6
7
door water in of uit de ballasttanks te pompen
Laat het antwoord in de les nakijken
I in fig b stroomt er geen water bedenk dat de waterstand in de beide buizen evenhoog is.
Studiehulp klas 3 Dr3
Vraag bij alle proeven steeds hulp als deze niet goed gaan en vraag bij alle opgeven steeds hulp als je ze niet begrijpt.
la proef
lb oppervlak is 71 r2
lc proef
2abc proef
3a
de lucht buiten de ballon duwt steeds minder hard tegen de ballon. Door de druk van de
lucht in de ballon wordt de ballon steeds groter.
3b gebruik p=F/A
4
proef
5a 
5b op grotere hoogte is de
bovenstaande luchtlaag kleiner;
je zit dan minder diep in de
uchtlaag
5c
3,2N/cm2
zie grafiek
5d 10,2N/cm2
5e
720mbar
bedenk dat
1000 mbar = 10 N/cm2, gebruik
kruistabel
6a
10,4N/cm2
bedenk dat
1000 mbar = 10 N/cm2.
6b proef
7a
5, IN
gebruik p = 10,1 N/cm2 in kruistabel of formule.
7b omdat de lucht achter het trommelvlies met dezelfde druk duwt.
7c de lucht achter het trommelvlies heeft zich via de buis van Eustachius nog niet
aangepast aan de grotere buitenluchtdruk. Door slikken versnel je de luchtstroming door
de buis van Eustachius.
gebruik p = 10,1 N/cm2 in kruistabel of formule.
8a
l0lkN
8b
omdat de lucht onder de tafel even hard naar boven duwt
8c
de lucht uit het pak is weggezogen. Er duwt dus geen binnenlucht meer tegen de
verpakking. De buitenlucht duwt de verpakking stevig tegen de koffie
60
Studiehulp klas 3 Dr3
61
Vraag bij alle proeven steeds hulp als deze niet goed gaan en vraag bij alle opgeven steeds hulp als je ze niet begrijpt.
9a
9b
het oppervlak van de rechterkant van de kromme platte buis is groter dan het oppervlak
van de linkerkant. Dus als de druk in de buis toeneemt zal de kracht op de rechterkant
meer toenemen dan de kracht op de linkerkant van de buis. De buis wordt dan naar
buiten geduwd en minder krom.
proef
9c
0N/cm2
9d
Draait een beetje tegen de wijzers van de
klok in, omdat de buis minder krom wordt,
zie pijlen.
10a minstens 10,1N/cm2
bedenk dat de druk binnen en buiten de meter gelijk is.
bedenk dat het gas
bij uitstromen de buitenlucht opzij duwt.
10b
proef. 10c
de buitenluchtdruk, lees dus de barometer af
10d optellen van b en c
10e 11,1 N/cm2
tel de druk van 1 meter water op bij de luchtdruk
Studiehulp klas 3 Dr4
62
Vraag bij alle proeven steeds hulp als deze niet goed gaan en vraag bij alle opgeven steeds hulp als je ze niet begrijpt.
Opgave 16 moet je in de les laten nakijken. Zet dus even een
merkteken voor deze opgave
la
lb
lc
op de binnenkant van de ballonwand
ja
p = F/A.
ja
bedenk dat ook de bovenkant van de ballon gespannen is.
2a
9,8N
gebruik g = 9,81 N/kg in kruistabel of formule.
2b
2c
6IN
7IN
gebruik p = 10,2 N/cm2 in kruistabel of formule.
bereken de somkracht
2d
2e
2f
de zuiger beweegt niet
12N/cm2
gebruik p = F/A
12N/cm2
bedenk dat de zwaartekracht van de lucht in de ballon zo klein
is dat het praktisch geen invloed heeft op de druk.
3a
3b
7,2N/cm2
330kg
bereken het drukverschil.
bereken eerst met p = 7,2 N/cm2 in kruistabel of formule de
3c
7,9kN
kracht op de zuiger en daarna met g = 9,81 N/kg in kruistabel of
formule de massa.
gebruik p = 17,5 N/cm2 in kruistabel of formule,
4a
nee
bedenk dat de zwaartekracht de zuiger naar beneden trekt.
4b
10,3N/cm2
bedenk dat de afgesloten lucht evenhard duwt als de buitenlucht
omdat de zuiger niet beweegt.
5
3,1 N/cm2
bedenk dat de zwaartekracht de zuiger naar beneden trekt en dat
de buitenlucht op de zuiger naar boven duwt.
6a
overdruk
bedenk dat de meter
in het begin van de
proef 0 N/cm2
aanwijst.
6b t/m e proef
6f zie de lijn 6f in de grafiek —►
Studiehulp klas 3 Dr4
63
Vraag bij alle proeven steeds hulp als deze niet goed gaan en vraag bij alle opgeven steeds hulp als je ze niet begrijpt.
7a
steeds ongeveer dezelfde waarde
7c
hetzelfde
bedenk dat je geen lucht toevoegt of eruit haalt.
7e
110N/cm2
gebruik p X V = 606.
7f
zie de lijn 7f in de grafiek uit 6f
8a
10,2N/cm2
8b
2040
8c
20,4N/cm2
gebruik p x V =2040.
8d
5 lN/cm2
gebruik p x V = 2040
9a
255N
gebruik p = 10,2 N/cm2 in kruistabel of formule.
9b
1,3kN
gebruik p = 51 N/cm2 in kruistabel of formule.
bedenk dat de zuiger niet extra op de afgesloten lucht duwt.
9c 1,0kN
bedenk dat de extra kracht
gelijk is aan het verschil tussen de
kracht van de afgesloten lucht en de
kracht van de buitenlucht.
10a 180cm3
bereken hoogte maal oppervlak.
10b 1836
10c 20N/cm2
gebruik p x V = 1836
10d 61N/cm2
gebruik p x V = 1836
10e
bereken eerst met p x V = 1836 het volume bij 40 N/cm2 en
7,7cm
daarna uit dit volume(46 cm3)et het gegeven oppervlak de
hoogte.
11a 0,23g
gebruik d = 1,3 g/cm3 in kruistabel of formule.
1lb 2,6g/dm3
gebruik d = m/V.
12
maak deze opgave en laat het antwoord in de les nakijken.
Studiehulp klas 3 Dr5
64
Vraag bij alle proeven steeds hulp als deze niet goed gaan en vraag bij alle opgeven steeds hulp als je ze niet begrijpt.
la proef
lb
omdat de temperatuur verandert
lc
lijn in de grafiek naar T = 0 doortrekken
ld
ongeveer 9,9N/cm2
2b
-273°C
2c
-273°C
3a
523K
3b
23K
gebruik T(inK) = T(in°C) + 273.
3c
nee
een gas duwt altijd, bij een gas moet de druk altijd groter zijn
zie grafiek
gebruik T(inK) = T(in°C) + 273.
dan 0.
3d
-23°C
gebruik T(inK) = T(in°C) + 273.
4a
20,4N/cm2
gebruik p/T = 10,2/300
4b
12,3N/cm2
gebruik p/T = 6,8/400
4c
13,4N/cm2
gebruik p/T = 6,8/400
4d
Bij 273
5a
2,5 N/cm2
5b
900K
gebruik p/T = 1,5/300 (zie a).
5c
227°C
gebruik T(inK) = T(in°C) + 273.
6a
1490K=1,5kK
gebruik p/T = 25/298.
6b
1217°C=1,2k°C
gebruik T(inK) = T(in°C) + 273.
6c
3 lN/cm2
gebruik p/T = 25/298 .
7
28N/cm2
gebruik p/T = 25/293.
Studiehulp klas 3 Dr5
65
Vraag bij alle proeven steeds hulp als deze niet goed gaan en vraag bij alle opgeven steeds hulp als je ze niet begrijpt
8a
11,3N/cm2
8b
voor afgesloten lucht: 3,4N/cm2,
voor buitenlucht: 3, lN/cm2
gebruik p/T = 10,2/290.
gebruik voor de afgesloten lucht p = 11,2 M/cm en
voor de buitenlucht p = 10,2 N/cm2 in kruistabel of formule.
8c
0,3kN
gebruik de uitkomsten van b.
Studiehulp klas 3 M1
66
Vraag bij alle proeven steeds hulp als deze niet goed gaan en vraag bij alle opgeven steeds hulp als je ze niet begrijpt.
1a
1b
1c
door kleinere afstanden tussen de wanden zijn de moleculen weer eerder bij de wand.
Ze botsen dus vaker, meer botsingen per cm2 dus.
de snelheid zou dan na een groot aantal botsingen nul worden, en dat kan niet omdat
dan de druk nooit nul wordt
gaan sneller bewegen
bedenk dat er dan meer botsingen per cm2 en dat er dan ook
heftiger botsingen zijn.
2a
De moleculen zullen ook onderling botsen, waardoor de ene tijdelijk sneller en de
andere tijdelijk langzamer gaat.
2b
door afkoelen
2c
kleiner
bedenk dat door de afname van het aantal moleculen er minder
botsingen tegen elke cm2 van de wand zijn
2d
kleiner
bedenk dat langzamer moleculen minder vaak per cm2 wand
botsen en dat elke botsing dan ook minder krachtig is.
2e
of het volume verkleinen of wat gas toevoegen
3a
wordt kleiner
bedenk dat door het vergroten van het volume er minder
moleculen per cm3.
3b
wordt kleiner
bedenk dat het volume door uitzetten groter zal worden, dus
minder moleculen per cm3.
3c
wordt groter
het volume blijft gelijk en met meer gas geeftwordt het aantal
moleculen per cm3 groter.
3d
blijft gelijk
bedenk dat het volume bij toevoegen groter wordt, dus het
aantal moleculen per cm3 blijft gelijk.
4a
blijft gelijk
bedenk dat de temperatuur niet verandert.
4b
wordt groter
bedenk dat de temperatuur stijgt.
4c
blijft gelijk
bedenk dat de temperatuur blijft gelijk.
4d
blijft gelijk
bedenk dat de temperatuur blijft gelijk.
5a
5b
Door grote lege ruimte tussen de moleculen.
De snelheid wordt kleiner, dus minder botsingen en minder heftige botsingen per cm2
tegen de wand.
5c meer moleculen per cm3dus ook meer botsingen per cm2 wand.
5d meer moleculen per cm3 dus ook meer botsingen per cm2 wand
5e de snelheid van de moleculen neemt toe dus meer botsingen en heftiger botsingen per
Studiehulp klas 3 M1
67
Vraag bij alle proeven steeds hulp als deze niet goed gaan en vraag bij alle opgeven steeds hulp als je ze niet begrijpt.
cm2van de wand
6a
6b
omdat de moleculen bewegen verspreiden ze zich over de gehele ruimte
dan zal de verspreiding sneller zijn omdat de moleculen dan sneller bewegen
7a
7b
water en ijs verspreiden zich niet vanzelf
de snelheid is dan te groot, de moleculen bewegen dan te hard om bij elkaar te blijven
8a
nee
bedenk dat het dezelfde moleculen zijn.
8b
nee
bedenk dat het molecuul hetzelfde blijft; het molecuul ontsnapt
8c
alleen uit de vloeistofgroepering.
moleculen kunnen dus nog langs elkaar bewegen
8d
moleculen bevinden zich op vaste plaatsen en kunnen niet meer langs elkaar bewegen
8e
als knikkertjes
bedenk dat je vaste stof en vloeistof waar de moleculen dicht
tegen elkaar liggen, nauwelijks kunt samenpersen.
9a
1,6dm3
gebruik d = 0,60 g/dm3 in kruistabel of formule.
b
l,0cm3
gebruik d = 0,969 g/cm3 in kruistabel of formule.
c
1666 keer
bedenk dat het volume toeneemt van 1,0 cm3 naar 1666 cm3
10a
bij kleinere afstand wordt de vanderwaalskracht groter
b
van klein  groot
waterstof, neon, stikstof, zuurstof
c
d/e
bij water is de vanderwaalskracht tussen de moleculen groter dan bij alcohol
de snelheid van de moleculen wordt groter, dus moet er bij verwarmen energie worden
opgenomen
f
plaatsenerige wordt groter bedenk dat bij koken de temperatuur en dus ook de
bewegingsenergie hetzelfde blijft. Maar de moleculen komen wel verder van elkaar, dus
de plaatsenergie wordt groter
11a
er zijn dan meer moleculen met voldoende energie om te ontsnappen
b
de snelste moleculen in de oppervlaktelaag
c
de snelle moleculen ontsnappen, dus de gemiddeld bewegingsenergie van de
achterblijvende moleculen daalt, dus lagere temperatuur
d
klopt
e
proef
Studiehulp klas 3 M1
68
Vraag bij alle proeven steeds hulp als deze niet goed gaan en vraag bij alle opgeven steeds hulp als je ze niet begrijpt.
12a
het water blijft aan een glasoppervlak hangen
b
bij water-glas groter dan bij water-water
c
bij water-vet kleiner dan bij water-water
13a
b
in het verwarmde deel trillen de moleculen sneller. Door botsingen met de moleculen
ernaast gaan deze moleculen ook sneller trillen, dus stijgt de temperatuur ernaast
de ontsnapte diwaterstofoxidemoleculen worden weggeblazen, waardoor het verdampen
sneller gaat.
Download