Samenvatting Pathofysiologie, gemaakt door Carola Timmer. Inleiding Pathofysiologie: kennis van verstoringen in normale lichaamsfuncties waardoor ziekten en symptomen van ziekten kunnen ontstaan. Juiste diagnose is belangrijk maar moeilijk te leren vanwege patroonherkenning en intuïtie. Acetonemie, hyperlipemie en leververvetting Een groot aantal belangrijke ziekteprocessen gaan gepaard met ernstige ontsporingen in het metabolisme van koolhydraten, vetten en eiwitten (stofwisseling). Lever: centrale functie in het metabolisme. Koolhydraten: glucoseconcentratie in de poortader kan oplopen tot 10 mM na voeding hepatocyten blootgesteld aan hoge glucoseconcentraties (normaal = 5 mM). Maar omdat de plasmamembranen van de levercellen veel GLUT2 transporters hebben, wordt mn bij hoge concentraties glucose efficiënt door de hepatocyten opgenomen. GLUT2 heeft een hoge Km voor glucose. Glucose in de hepatocyt glucose-6-fosfaat glucokinase (niet geremd door glucose-6fosfaat, wat wel gebeurt bij andere hexokinases). o Insuline (pancreas): bij hoge glucoseconcentratie. Stimuleert opslag van glucose glycogeen door stimulatie van glycogeen synthetase (snelheidsbepalende enzym van glycogeensynthese) en remming van glycogeen fosforylase (sleutelenzym van glycogeenafbraak). Insuline stimuleert ook de omzetting van glucose-6-fosfaat pyruvaat (glycolyse), door activatie fosfofructokinase. Insuline stimulatie glycogeensynthese, vetzuursynthese en glycolyse. o Glucagon (pancreas): bij dalende glucoseconcentratie: glycogeenafbraak (activering glycogeenfosforylase en remming glycogeensynthase) en gluconeogenese. o Catecholamines (Adrenaline / Noradrenaline): activeren ook de afbraak van glycogeen in de lever mobilisatie van glucose tijdens stress. o Cortisol: stimuleert gluconeogenese (op de lange termijn), komt uit de bijnieren. Grondstoffen gluconeogenese: lactaat (spieren en ery’s), glycerol (van TAG), aminozuren (afbraak spiereiwit) en bij herkauwers ook propionaat (fermentatie). Regulatie gluconeogenese: door aanvoer glucogene stoffen en hormonale regulatie van de sleutelenzymen van de gluconeogenese (glucagon ). Glycolyse en gluconeogenese in de lever: ook onderhevig aan lange termijn regulering door synthese van enzymen. Vetten: lever kan net als andere weefsels vrije vetzuren uit het plasma opnemen activatie tot vetzuur-CoA esters o -oxidatie (in mito’s) acetyl-CoA krebscyclus en ademhalingsketen verbrand tot CO2. De vetten dienen nu dus als energiebron voor de gluconeogenese onder andere. Bij een grotere aanvoer van acetyl-CoA dan dat de krebscyclus kan verwerken, wordt het teveel aan acetyl-CoA omgezet in ketonlichamen (acetoacetaat, -hydroxybutyraat en aceton) uitscheiding in het bloed (als acetoacetaat en 3-hydroxybutyraat) alternatieve brandstof voor glucose in de meeste extra-hepatische weefsels. o Vetzuur-CoA: ontstaan door opgenomen vetzuren of door acetyl-CoA gevormd in de lever (dmv lipogenese). Vetzuur-CoA glycerol-3-fosfaat TAG vorming in de lever: Energiereserve (intracellulair). Aanmaak VLDL’s door de lever bloedbaan. De balans tussen vetzuuroxidatie en omzetting van vetzuren naar TAG wordt mn gereguleerd door insuline en glucagon, oa op het punt van het enzym carnitine acyltransferase-1 (brengt vetzuur-CoA esters in de matrix van de mito’s). Insuline malonyl-CoA remming carnitine acyltransferase-1 vetzuuroxidatie en ketogenese (mito) vetzuren in de lever omgezet in TAG en aan het bloed afgegeven als VLDL. Glucagon oxidatie vetzuren en verestering . Eiwitten / Aminozuren: merendeel aminozuren binnengekregen door voeding, wordt door de lever aan de poortader onttrokken. Verbranding van aminozuren voorziet onder normale omstandigheden in de helft van de totale energiebehoefte van de lever. Lever: enigste plaats in het lichaam waar het vrijkomende NH3 (toxisch) omgezet kan worden in ureum. Aminozuren kunnen ook gebruikt worden voor synthese van glucose (mn alanine), van vetzuren en van ketonlichamen. Aminozuren worden ook gebruikt voor aanmaak van eiwitten. Hersenen: neuronale cellen kunnen vetzuren uit het plasma niet als metabole brandstof opnemen en gebruiken. Onder normale omstandigheden: CZS is volledig aangewezen op glucose als energiebron. Bijzondere omstandigheden (vasten): deel van energiebehoefte kan gedekt worden door ketonlichamen. Celmembranen in hersenen hebben GLUT3: lage Km voor glucose (1,6 mM), bij normale / iets lage glucoseconcentraties in het bloed is deze transporter volledig verzadigd met glucose. Snelheid waarmee glucose door de hersencellen wordt verbruikt, wordt niet beïnvloed door insuline. Pas als glucoseconcentratie daalt tot 2 mM verlaagde glucose opname hersenen in problemen. Opname / verbruik van ketonlichamen is niet hormonaal gereguleerd, maar alleen afhankelijk van het aanbod. Vetweefsel: opslag TAG, belangrijkste energiereserve voor dier. Vetopslag (na maaltijd) en vetmobilistatie (bij vasten) mogen nooit te gelijk werken. Vetzuren + glycerol-3-fosfaat (uit glucose, via insuline-gevoelige GLUT4 transporter de adipocyt in) TAG. Als insuline extra glucose opname door adipocyten. Vetzuren worden verkregen door afbraak van TAG (lipoproteine lipase (LPLase)) in circulerende chylomicronen (na vetrijke voeding) of VLDL uit de lever, deze vetzuren worden opgenomen door de adipocyten en daar weer omgezet tot TAG. De expressie van LPLase in de adipocyten als insuline (lange termijn regulering, enkele uren na voeding). Insuline vetsynthese in vetweefsel . Mobilisatie vetzuren uit de TAG-voorraad: onder invloed van het hormoongevoelige lipase (geremd door insuline, geactiveerd door catecholamines en glucagon (en cortisol / groeihormoon)) vrijkomende vetzuren worden afgegeven aan bloed en gebonden aan albumine naar diverse weefsels. Glycerol komt vrij naar lever substraat voor gluconeogenese. Skeletspieren: