Therapie en de hechtingsstoornis

advertisement
Inhoudsopgave
Deze scriptie is afkomstig van: www.studentenonderzoek.com &
www.studiosus.nl, Online Scripties & Verslagen
Voorwoord
3
Inleiding
4
Opzet van het onderzoek
5
Hoofdstukken:
1.
1.1
1.2
1.3
Aantrekken en afstoten
Hoe zie je aantrekken en afstoten binnen de klas terug?
Wat is aantrekken en afstoten?
Hoe ga je hier als leerkracht mee om?
6
6
7
2.
2.1
2.2
2.3
De hechtingsstoornis en de relationele stoornis
De hechtingsstoornis
De relationele stoornis
De classificatie
8
9
10
3.
3.1
3.2
3.3
De werkwijze wat betreft aantrekken en afstoten binnen dramatherapie
Hoe zie je aantrekken en afstoten binnen de therapie terug?
Mijn werkwijze
De werkwijze van de dramatherapeut
11
11
13
4. Conclusies en aanbevelingen
15
Nawoord
17
Bronvermelding
18
Samenvatting CWS Nederlandse versie
19
Samenvatting CWS Engelse versie
20
Bijlagen;





1. Therapie en de hechtingsstoornis; de theorie en de praktijk
Therapie en de hechtingsstoornis
De therapeutische attitude bij een kind met een hechtingsstoornis
Hoe wordt er in de dramatherapeutische praktijk gewerkt met kinderen met een
hechtingsstoornis?
21
2. Het hanteren van tegenoverdracht
Wat is tegenoverdracht en hoe kan het werken in de therapie?
Hoe ga je er binnen de therapie mee om?
24
Contractwerkstuk Creatieve therapie
‘Hou me vast maar raak me niet aan…’
Voorwoord
Door middel van mijn stage binnen het speciaal basisonderwijs in het kader van mijn studie
creatieve therapie drama, kwam ik binnen een van de therapieën in aanraking met een kind met
een hechtingsstoornis.
Deze therapie was voor mij de eerste therapie waarin ik zag hoe dramatherapie kan werken en dat
het kan werken!
Onder andere doordat dramatherapie op haar een positieve uitwerking had raakte ik geïnteresseerd
in de behandeling van kinderen met een hechtingsstoornis.
Binnen deze therapie zag ik dat het kind binnen de relatie me (als therapeut) aantrok en vervolgens
weer afstootte.
De ene keer trok het kind naar de therapeut toe en zocht het intimiteit binnen en buiten spel,
terwijl het de andere keer binnen en buiten spel afstootte door te schelden of door zich af te
sluiten voor de therapeut.
Ik vond het lastig hiermee om te gaan, maar dit gedrag interesseerde me.
Wat betekende dit gedrag en hoe kon ik er op de beste manier mee omgaan?
De keuze voor de doelgroep kinderen met hechtingsstoornissen heb ik gemaakt omdat deze
problematiek me in mijn stagejaar erg aangreep. Bij het kind dat ik in therapie had, kwamen veel
thema’s naar voren die mij persoonlijk aanspraken omdat ik de thema’s en ontwikkelingen ook in
mijn eigen proces herkende. Het aantrekken en afstoten is iets wat linkt aan een van mijn eigen
thema’s binnen mijn persoonlijk proces, namelijk afstand en nabijheid.
Vandaar dat het voor mij ook een uitdaging is hier nog verder mee aan de slag te gaan.
Binnen mijn stage heb ik gezien hoe ik binnen dramatherapie met het aantrekken en afstoten ben
omgegaan wat betreft mijn therapeutische houding en (medium)interventies. Dit kreeg tenslotte
een succesvolle afsluiting.
Ik was benieuwd hoe andere dramatherapeuten dit zouden doen, ook omdat ik een
breedgeoriënteerde therapeut wil worden die open staat voor verschillende werkwijzen en
manieren van werken.
Binnen mijn stages ben ik nooit in aanraking gekomen met creatief therapeuten.
Ik merk dat ik het contact met iemand van mijn eigen vak gemist heb.
Ook wilde ik graag een therapeutische instelling van dichterbij bekijken, mijn stages hebben
namelijk plaatsgevonden binnen een verpleeghuis en een school voor speciaal onderwijs.
Verder ben ik in mijn stagejaar te weinig bezig geweest op de as cliënt-materiaal. Ik was benieuwd
hoe andere dramatherapeuten het materiaal (ofwel het medium drama) inzetten om met de cliënt
doelen te bereiken.
Ik heb me binnen mijn stage vooral geconcentreerd op de as cliënt-therapeut. Ik merkte dat ik me
hier nog verder in wil ontwikkelen. Door dit onderzoek hoop ik aan al deze aspecten aandacht te
kunnen besteden om zo breed mogelijk af te studeren.
‘Hou me vast maar raak me niet aan…’
Kim Molenaar Creatieve therapie drama, 2005
3
Contractwerkstuk Creatieve therapie
‘Hou me vast maar raak me niet aan…’
Inleiding
Het aantrekken en afstoten kan als een gedragskenmerk gezien worden, dat bij vele kinderen
voorkomt. Maar vooral binnen het gedrag van een kind met een hechtingsstoornis of een relationele
stoornis zie je het aantrekken en afstoten duidelijk terug.
Daarom heb ik de dramatherapeuten bevraagd op het werken met aantrekken en afstoten binnen
een therapie met een kind met een hechtingsstoornis of relationele stoornis.
Bij navraag bleek dat leerkrachten binnen het (speciaal)basisonderwijs het gedrag aantrekken en
afstoten in relatie tot de leerkracht en/of klasgenoten terug zien bij sommige kinderen in de klas.
Aan de hand van een checklist kwam ik tot de conclusie dat het aantrekken en afstoten bij ongeveer
4 van de 18 kinderen (ongeveer de grootte van een klas binnen het S.B.O.) wordt geconstateerd.
De speltherapeut, die mij begeleidde in mijn stage, heeft in haar werk ook te maken met kinderen,
waarbij ze het aantrekken en afstoten terugziet.
Er is onzekerheid ten aanzien van de ontwikkelingen in het therapeutisch proces. Hoe lang gaat dit
proces namelijk duren? En kan/mag je als speltherapeut in de organisatie (in deze het speciaal
onderwijs) de tijd te nemen die dit kind in zijn proces vraagt?
Ik kreeg dus het vermoeden dat het probleem zich op grote schaal voordeed.
Binnen mijn stage, als dramatherapeut werd ik geconfronteerd met ditzelfde gedrag. Ik merkte dat
het aantrekken en afstoten bij sommige kinderen, in de loop van de therapie, wel degelijk begon af
te nemen.
Maar hoe gaan andere dramatherapeuten om het aantrekken en afstoten?
En hoe anticipeert de therapeut op het aantrekken en afstoten binnen een individuele therapie, en
hoe gaan ze hier binnen de behandeling mee om, wat betreft hun therapeutische houding en
interventies?
Heeft dit overlappingen met mijn werkwijze?
Zo kwam ik tot de volgende onderzoeksvraag:
Hoe reageren dramatherapeuten in hun behandeling van hechtingsgestoorde en relationeel
gestoorde kinderen in de leeftijd van 6-18 jaar, met hun interventies op het gedrag aantrekken
en afstoten?
Dit contractwerkstuk is geschreven voor leerkrachten en drama/spel-therapeuten die in hun werk te
maken hebben gekregen/ krijgen met de problematiek aantrekken en afstoten.
Het doel van het onderzoek is de lezer te informeren over deze zaken maar ook aan het denken te
zetten.
Hoe werk jij als leerkracht of therapeut met deze problematiek? En hoe ga je als leerkracht of
therapeut om met het aantrekken en afstoten binnen de klas of de therapie?
Ten slotte heb ik tijdens mijn stage gemerkt dat het vak van een leerkracht en dat van een
therapeut ver uit elkaar liggen omdat je beiden werkt vanuit het verschillend oogpunt; namelijk de
begeleidende en de behandelende kant.
Toch zijn er, mijns inziens, veel overlappingen. Binnen het speciaal onderwijs werk je immers
samen aan een doel. Het een kind een zo goed mogelijke toekomst te bieden.
Ik denk dat er veel mogelijkheden zijn om een goede samenwerkingsrelatie aan te gaan en daarin
ook van elkaar te leren. Aan de hand van dit CWS hoop ik dit ook duidelijk te kunnen maken.
In het eerste hoofdstuk zal ik het gedrag aantrekken en afstoten belichten, tevens aan de hand van
korte situatieschetsen waarin dit gedrag bij cliënten terug is te zien binnen een klassensituatie.
Vervolgens zal ik in het tweede hoofdstuk een beschrijving geven van wat hechtingsstoornis en een
relationele stoornis is en waar dus een oorzaak kan liggen van het aantrekken en afstoten.
Het derde hoofdstuk zal zich bezighouden met de vraag hoe de dramatherapeut omgaat met het
gedrag aantrekken en afstoten. Ten eerste komt mijn therapeutische attitude en werkwijze naar
voren wat betreft het werken met kinderen en hun aantrekken en afstoten in de therapie.
‘Hou me vast maar raak me niet aan…’
Kim Molenaar Creatieve therapie drama, 2005
4
Contractwerkstuk Creatieve therapie
‘Hou me vast maar raak me niet aan…’
Ten tweede komt de inventarisatie van hoe dramatherapeuten werken met deze problematiek aan
bod. Dit zal leiden tot een aantal conclusies en aanbevelingen in hoofdstuk 4.
Opzet van het onderzoek
Ik heb gekozen voor een inventariserend onderzoek.
Omdat er eerder niets geschreven is, specifiek over het gedrag aantrekken en afstoten, lijkt het me
zinnig een Contractwerkstuk te schrijven dat een inventarisatie voorstelt.
Een inventarisatie van wat het gedrag precies is, waar het vandaan komt en hoe er in de praktijk
mee wordt omgegaan.
Ik maak binnen deze vorm van onderzoek gebruik van twee databronnen.
Namelijk literatuuronderzoek en het open interview.
Om de theorie rondom het aantrekken en afstoten bij kinderen met een hechtingsstoornis of
relationele stoornis duidelijk te krijgen, maak ik gebruik van boeken m.b.t. dit onderwerp en het
internet.
Wat is er bekend over het aantrekken en afstoten en waar komt dit gedrag vandaan als je kijkt naar
de hechtingstoornis of de relationele stoornis?
Voorafgaand aan de interviews maak ik, om te weten te komen waar de problemen liggen rondom
het probleemgedrag aantrekken en afstoten, gebruik van een checklist. Leerkrachten binnen het
(S.)B.O. kunnen zo aangeven, in welke mate zij het gedrag aantrekken en afstoten terugzien in hun
klas. Verder ondervraag ik een van de leerkrachten op de problemen die in de klas komen kijken
m.b.t. dit gedrag. Ook de speltherapeut vanuit de instelling bevraag ik op in hoeverre en hoe zij het
gedrag tegenkomt in haar therapieën, hoe zij er mee omgaat en welke problemen ze daarbij
ondervindt.
Vervolgens maak ik door middel van een open interview gebruik van de kennis van
dramatherapeuten. Deze dramatherapeuten zijn de ervaringsdeskundigen op het gebied van het
geven van therapie en hebben ervaring met kinderen met een hechtingsstoornis of relationele
stoornis. Daarbij hebben ze ervaring met kinderen die het gedrag aantrekken en afstoten vertonen.
Naast mijn werkwijze met de problematiek maak ik een inventarisatie van de werkwijzen van deze
dramatherapeuten.
Ik interview de volgende personen:
 Ernest van Telgen, dramatherapeut, S.B.O. ‘de Witakker’ in Rijs.
 Annet Warringa, dramatherapeut, ‘De Meregaard’, Kinderen en jeugd in Almere.
 Marius den Otter, dramatherapeut, ‘De Praktijk’ in Amsterdam.
 Jaqueline Helbers, dramatherapeut, GGZ Dijk en Duin in Beverwijk.
Deze dramatherapeuten werken allemaal vanuit een verschillende instelling. De een werkt op een
school voor speciaal onderwijs, terwijl de ander een eigen praktijk heeft.
Verder werken de dramatherapeuten op verschillende manieren. De een werkt eerder volgend,
terwijl de ander juist gedragsmatig werkt.
Met deze diversiteit en de vorm van een open interview hoop ik een zo duidelijk en breed mogelijk
beeld te krijgen van hoe er gewerkt wordt in de praktijk met kinderen met een hechtingsstoornis of
relationele stoornis en daarbij het aantrekken en afstoten.
‘Hou me vast maar raak me niet aan…’
Kim Molenaar Creatieve therapie drama, 2005
5
‘Hou me vast maar raak me niet aan…’
Contractwerkstuk Creatieve therapie
1. Aantrekken en afstoten
Om een beeld te geven van wat aantrekken en afstoten is, wordt dit geschetst aan de hand van 3
voorbeelden uit de klassensituatie, daarna kan concreet worden teruggelezen wat dit gedrag
betekent.
1.1
Hoe zie je aantrekken en afstoten binnen de klas terug?
Erik (7 jaar)
Erik is een braaf jongetje. Hij is slim en heeft zijn taken altijd op tijd af. Naar de leerkracht toe is
hij een engeltje. Maar als de leerkracht niet kijkt is hij vaak bezig de andere kinderen uit zijn klas
te plagen en uit te dagen. Voor de rest maakt hij weinig contact met hen, en werkt hij het liefst
alleen. Thuis heeft Erik het moeilijk. Zijn ouders zijn gescheiden en zijn moeder heeft moeite hem
en zijn broertjes in toom te houden.
Voor en na de les blijft Erik vaak lang hangen, hij wil graag praten en kan dan hele persoonlijke
dingen aan de leerkracht vertellen.
Maar de volgende dag, als hij dan weer op school komt en de juf hem iets vraagt over wat hij die
vorige dag heeft verteld, doet Erik alsof de vragen van de juf hem niet interesseren of alsof hij niet
weet waar ze het over heeft.
Arjan (9 jaar)
Arjan is een jongetje met een turbulent verleden. Je zou bij hem kunnen spreken van een
hechtingsstoornis.
Een op een met de leerkracht is Arjan erg claimend. Hij is heel lief en beleefd tegen de leerkracht.
Maar in de klas, temidden van de andere kinderen stoot Arjan iedereen af. Hij kijkt constant om
zich heen en reageert overgevoelig. Hij denkt en roept steeds dat de andere kinderen hem
uitlachen. Hij maakt weinig contact met de andere kinderen, hij maakt alleen ruzie met ze.
Tijdens het klassikale gedeelte is Arjan heel storend, hij gebruikt grove taal naar anderen toe.
Als Arjan ruzie heeft gemaakt, kan hij de leerkracht zo te woord staan en netjes zijn excuses
aanbieden dat deze hem op slag vergeeft. Het is een jongetje dat weet wat de ander wil horen.
De leerkracht blijft waarschuwen, maar Arjan gaat al jaren op dezelfde voet voort.
Dennis (11 jaar)
Ook Dennis is een jongetje dat al veel heeft meegemaakt. Hij is op vroege leeftijd in de steek
gelaten door zijn vader.
Dennis is een jongetje met weinig zelfvertrouwen, dat weinig vooruit gaat in de klas.
Soms uit hij zich door te zeggen dat niemand te vertrouwen is of zelfs te dreigen met
zelfmoordpogingen.
Dennis stoot de kinderen in zijn klas af. Het lijkt wel of hij de macht wil hebben en boven zijn
klasgenoten wil staan.
Hij is vaak bezig de verantwoordelijkheid bij anderen te leggen. Als hij ruzie heeft gemaakt, is het
altijd de schuld van de ander. Dit, terwijl Dennis zelf heel goed weet, dat hij mede schuldig is.
In de klas vertoont Dennis negatief gedrag. Hij probeert daarmee te bewerkstelligen dat iedereen
boos op hem is en sluit zich af.
Soms is Dennis juist een modelkind en kan hij heel lief zijn naar de leerkracht. Wel kan hij moeilijk
met complimenten omgaan.
De leerkracht vind het moeilijk het gedrag van dit jongetje te voorspellen, en aan te zien komen.
1.2
Wat is aantrekken en afstoten?
In bovenstaande voorbeelden lees je dat deze kinderen aan de ene kant graag contact willen (soms
zelfs claimend), maar aan de andere kant niet, en zich vervolgens afsluiten en/of de ander
afstoten. De kinderen lijken hun klasgenootjes af te stoten en ze als vijanden te zien. Naar de
‘Hou me vast maar raak me niet aan…’
Kim Molenaar Creatieve therapie drama, 2005
6
Contractwerkstuk Creatieve therapie
‘Hou me vast maar raak me niet aan…’
leerkracht toe is het aantrekken en afstoten het duidelijkst zichtbaar. Er is veel ambivalentie te
zien in hun gedrag waardoor de leerkracht steeds weer in verwarring wordt gebracht.
Wat deze kinderen gemeen hebben is een verleden of thuissituatie waar ze problemen
ondervonden/ondervinden.
Het overgeven aan de intimiteit van een relatie is niet makkelijk. De intimiteit zorgt ervoor dat je
de controle kwijt bent.
Je stelt je kwetsbaar op door die relatie aan te gaan. Wat zal er met je gebeuren als jij je
overgeeft, als je je laat gaan? Hierbij komt ook schaamte kijken, word je wel geaccepteerd zoals je
bent, mag je er wel zijn?
Als we kijken naar de relatie tussen de cliënt en de therapeut of tussen de leerling en leerkracht is
het aantrekken en afstoten het blijven testen en op de proef stellen van het vertrouwen.
Het kind test hoe beschikbaar je bent en of je ook beschikbaar blijft.
Het is verder een soort experimenteren met afstand en nabijheid. Wat gebeurt er als ik je aantrek?
Wat gebeurt er als ik uitdaag? Hoe reageert de ander als ik hem afstoot? Blijft hij terugkomen?
Hoeveel kan ik bij je maken? Geef je het al snel op als ik weer afstoot?
Aantrekken en afstoten komt bij vele kinderen voor. Het is het uittesten van de relatie. Een kind
bepaalt zijn grenzen en laat zien in hoeverre hij intimiteit toestaat.
Een kind met een hechtingsstoornis of een relationele stoornis heeft moeite met de thema’s
nabijheid, intimiteit en vertrouwen. Binnen therapie zullen ze in relatie met de therapeut met die
nabijheid experimenteren. En daarbij steeds naar bevestiging blijven zoeken.
Dit doen ze onder andere door aan te trekken en af te stoten.
Ze willen wel liefde, warmte en aandacht maar ze moeten het ook weer afstoten, want voor je
weet gaat die persoon ook weer weg en laat hij me ook weer in de steek, zo denkt het kind.
1.3
Hoe ga je hier als leerkracht mee om?
De leerkracht vraagt zich af hoe hij/zij met dit aantrekken en afstoten om moet gaan.
Vaak is het moeilijk te begrijpen wat er in zo’n kind omgaat en wordt je als leerkracht keer op keer
teleurgesteld, omdat wat je ook doet, er weinig vooruitgang te zien is.
Het is überhaupt van belang jezelf constant vragen te blijven stellen over het gedrag van het kind.
Wat betekent dat gedrag? Waarom wil het kind me boos hebben? Waarom gedraagt het kind zich zo
naar de andere kinderen in de klas?
Belangrijk is verder dat je in de gaten houdt, dat er geen tegenovertracht plaats vindt.
Tegenoverdracht is het projecteren van je eigen gevoelens op de ander. Dit kan problemen
opleveren. Onbewust raakt een bepaald kind met een bepaalde houding of gedrag jou op een
zwakke plek.
Waarom heeft meester Joris eigenlijk zo’n moeite met dat ene agressieve kind? Heeft hij zelf
problemen met agressie? Of doet het kind hem wellicht ergens denken aan zijn agressieve vader?
Dat gaat natuurlijk wel heel diep. Het kan ook simpeler. Juf Esther kan bijvoorbeeld maar moeilijk
omgaan met Irene, een zeer afhankelijk kind, dat met iedereen meeloopt. Als ze bij haar zelf
nagaat hoe dat komt, komt ze tot de conclusie dat ze zelf vroeger ook zo’n kind is geweest en zich
daar achteraf wat voor schaamt.
Het is daarom belangrijk na te gaan waarom je je juist zo ergert aan het gedrag van dat ene kind.
Heeft het ook niet iets met jou te maken?
Los daarvan is er, om het gedrag van een kind beter te begrijpen en er mee aan de slag te gaan,
binnen de klas vaak niet zoveel tijd. Daarom kun je een kind ook doorverwijzen naar een specialist.
Bijvoorbeeld een creatief therapeut, die aan de hand van creatieve middelen met het kind een
veranderingsproces aangaat.
‘Hou me vast maar raak me niet aan…’
Kim Molenaar Creatieve therapie drama, 2005
7
‘Hou me vast maar raak me niet aan…’
Contractwerkstuk Creatieve therapie
2. De hechtingsstoornis en de relationele stoornis
Het gedrag aantrekken en afstoten is een duidelijk symptoom van de hechtingsstoornis.
De hechtingsstoornis ontstaat vanuit een onveilige hechting.
Ook de relationele stoornis heeft te maken met een onveilige hechting in de kindertijd.
Ik noem de relationele stoornis omdat ook binnen deze stoornis heel duidelijk het gedrag
aantrekken en afstoten naar voren komt. Aan de ene kant wenst dit kind nabijheid, terwijl het aan
de andere kant nabijheid weert.
2.1
De hechtingsstoornis
Kenmerken van een hechtingsstoornis zijn door Geertje van Egmond als volgt beschreven:
- Er is geen ‘bodem’ in het bestaan. Er zijn weinig tot geen affectiebanden geweest in de
allereerste levensfase. Ouders van adoptiekinderen spreken vaak van een ‘bodemloze put’,
ze stoppen er oneindig veel liefde, aandacht en zorg in maar krijgen er niets voor terug.
- Er is geen ‘lijn’ in het leven. Deze kinderen hebben weinig gevoel voor tijd en ruimte, de
wereld blijft ongestructureerd. Er ontstaan hierdoor vaak specifieke leerproblemen: weinig
getalbegrip, niet kunnen abstraheren, slecht woordbeeld en de leerstof blijft niet hangen.
Het kind ervaart de wereld als chaotisch omdat het kind ‘geen plaats in de wereld’ heeft,
geen geschiedenis heeft en daardoor ook geen toekomst.
- De gewetensontwikkeling is niet op gang gekomen. Wanneer in het leven van een baby de
‘ander’ gestalte krijgt (meestal in de vorm van een moeder), kan het ‘ik’ gaan groeien en
komt ook de gewetensontwikkeling op gang. Pas wanneer een kind het gevoel krijgt dat het
deel uitmaakt van een wereld en dat het daarin een plek heeft, kan het eerst onbewust en
dan bewust bezig zijn en rekening houden met de plek van de ander. Een kind met een
hechtingsstoornis kan daardoor bijvoorbeeld na een conflict, vaak geen spijt of berouw
tonen. Ontkennen en liegen kost hen dan ook geen moeite.
- Er is geen ‘ik’. Er is geen basaal vertrouwen in volwassenen met als gevolg een onvermogen
en/of diepgewortelde angst om relaties aan te gaan. Omdat de ‘ik’-functie niet ontwikkeld
is door het ontbreken van de liefhebbende en verzorgende ‘ander’ en door de vele
ontberingen en vaak wreedheden veroorzaakt door de volwassenen, heeft het kind een
diepgewortelde angst voor en een onvermogen tot tweezaamheid en het aangaan van meer
dan oppervlakkige relaties.
- Er is een sterke neiging tot het leggen van oppervlakkige, inwisselbare contacten.
Er is vaak een duidelijk verschil hoe een kind met een hechtingsstoornis zich binnen de
gezinssituatie en daarbuiten gedraagt. Een kind kan zich naar de buitenwereld toe heel
aangepast gedragen, terwijl het thuis dit masker laat vallen.
- Het kind toont ‘survivors’-gedrag door middel van schijnaanpassing.
Veel hechtingsgestoorde kinderen zijn in hun ‘vorige leven’ genoodzaakt geweest
onmiddellijk in te spelen op de meest ingrijpende gebeurtenissen en veranderingen in het
bestaan. Het kind probeert zich staande te houden door de wereld om zich heen
voortdurend onder controle te houden. Het is geniaal in het observeren, taxeren en het
manipuleren van de mensen om zich heen. Het besteedt hier zoveel aandacht aan dat
bijvoorbeeld leerprestaties en creativiteit achterblijven.
- De intieme emotionele banden binnen het gezin worden als bedreigend ervaren.
Het appel van de gezinsleden op een vertrouwensrelatie is voor het kind slecht invoelbaar
en verwarrend. Het geeft het kind soms ook een gevoel van anders-zijn, tekortschieten en
eenzaamheid.
Gevolgen hiervan kunnen zijn;
- automutilatie, vernietigingsdrang t.o.v. moeder, agressie, wreedheid t.o.v. dieren, vreten,
stelen, vernielen, liegen, slapeloosheid, provocerend seksueel gedrag en weglopen. 1
1
Van Egmond, G., ‘Bodemloos bestaan: problemen met adoptiekinderen’. (1987)
‘Hou me vast maar raak me niet aan…’
Kim Molenaar Creatieve therapie drama, 2005
8
Contractwerkstuk Creatieve therapie
‘Hou me vast maar raak me niet aan…’
Bij de hechtingsstoornis komen de volgende gedragskenmerken naar voren;
- geringe sociale vaardigheden, weinig contact met leeftijdsgenoten
- allemansvriendjesgedrag
- dominerend, eisend en agressief gedrag
- uitingen van angst, boosheid en wantrouwen
- ongedisciplineerde activiteiten, vlindergedrag, vluchtig speelgedrag
- inwisselbaar zijn van volwassenen
- onverschilligheid voor mensen, kleding en voorwerpen
- negatief aandacht vragen
Het gemeenschappelijke van deze verschijnselen is het niet beklijven/ zich niet hechten: de relatie
met mensen vertoont geen hechting (allemansvriend zijn, inwisselbaar zijn).
De emoties vertonen geen ontwikkeling (onverschilligheid) en interesses beklijven niet.
Het waarschijnlijke gevolg van een gebrek aan liefde en zorg in de eerste kinderjaren is een
bepaald onvermogen tot het aangaan van diepgaande en blijvende relaties. Iemand met een
dergelijke jeugd is tot op zekere hoogte niet in staat diepgaande gevoelens voor anderen langdurig
te koesteren. 2
Een hechtingsstoornis komt voor bij adoptieproblematiek maar ook bij kinderen die problemen
hebben gehad bij de zwangerschap of geboorte, bij (tijdelijke) afwezigheid van de ouder (door
bijvoorbeeld ziekte, postnatale depressie, echtscheiding of overlijden) of een andere onduidelijke
oorzaak.3
2.2
De relationele stoornis
De verschillen met de hechtingsstoornis zijn:
 Vaak vertoont het kind met een relationele stoornis eerder aanklampgedrag.
 Het kind toont daarbij passief en teruggetrokken gedrag.
 Het kind heeft uitingen van verlatenheid, teleurstelling, verdriet en eenzaamheid.
 Het kind gedraagt zich depressief en passief.
Het leven van relationeel gestoorde jongeren lijkt te worden bepaald door angst.
Vaak angst voor dagelijkse dingen, zoals angst voor de trein, onweer etc., maar vooral angst voor de
toekomst.
Dat het vaak misgaat in de gezinssituatie komt niet zozeer door de angsten en het aandacht vragend
gedrag, maar juist door het onvermogen nabijheid te kunnen verdragen.
Dit onvermogen brengt het kind en zijn ouders in een cirkel van machteloosheid. In de concrete
situatie houdt dit in dat aankijken, persoonsgericht praten, samen in een kamer met een
volwassene niet verdragen wordt.
Het kind voelt zich ellendig door de tegenstrijdige gevoelens die nabijheid bij hem oproept.
Enerzijds wordt nabijheid gewenst, maar door gevoelens van angst, verdriet en boosheid die door
vroegere ervaringen veroorzaakt zijn, wordt nabijheid geweerd.
Deze ambivalentie, nabijheid wensen en nabijheid weren, staat centraal in deze problematiek.
Nabijheid ervaren vraagt om continuïteit, dat is wat relationeel gestoorde kinderen vaak gemist
hebben door de separaties in hun leven.4
Het aantrekken en afstoten is verklaarbaar vanuit deze stoornissen omdat het kind zich, in zijn
vroege kindertijd, niet of moeilijk heeft kunnen hechten aan bijvoorbeeld een moederfiguur.
Omdat het kind dit niet geleerd en ervaren heeft, zal het vaak in zijn verdere leven moeite houden
met deze nabijheid.
2
Broos, D. & van Dun, K.; Hou me (niet) vast, hulpverlening en hechtingstoornis.(1997)
http://www.deknoop.org/, website opgezet door stichting de Knoop, ouders van adoptiekinderen.
4
Thoomes-Vreugdenhil, A., Relationeel gestoord en hechtingsgestoord, een onderscheid in verwaarlozingsproblematiek
(1999).
3
‘Hou me vast maar raak me niet aan…’
Kim Molenaar Creatieve therapie drama, 2005
9
Contractwerkstuk Creatieve therapie
‘Hou me vast maar raak me niet aan…’
Intimiteit kan angst oproepen, want deze nabijheid is voor hen niet vanzelfsprekend. Het kind heeft
het onvoorwaardelijke vertrouwen in de ouder/verzorger niet ervaren.
De normale ontwikkeling waarbij het kind alleen zijn directe verzorger vertrouwt en haar
aanwezigheid afdwingt om vervolgens andere relaties aan te gaan heeft dit hechtingsgestoorde kind
nooit ervaren. Dit is in de normale ontwikkeling moeilijk bij te sturen. Het kind zal zich hierdoor
altijd bedachtzaam en behoedzaam opstellen en niet snel kunnen vertrouwen op de ander.
2.3
De classificatie
Vanuit de DSM-IV kan, de relationele stoornis bij een kind vanaf 4 jaar, wijzen op een Separation
anxiety disorder (de separatie-angststoornis)(309.21). Daarvan is het aanklampgedrag voornaamste
aanwijzing.
Ook is er sprake van een Generalized anxiety disorder (de diffuse-angststoornis) (300.02), de
genoemde criteria zijn alle aanwezig. Deze twee stoornissen betreffen vooral de angst. Een aantal
verschijnselen van de problematiek is hiermee nog niet benoemd.
Zowel in de vroege ontwikkelingsfase als in de huidige fase is er sprake van een sombere stemming,
verdriet en een periode van lusteloosheid. Dit wordt bepaald door gevoelens van waardeloosheid,
schuldgevoelens en doodsgedachten. Dit wijst naar een mood disorder. Gezien de lange periode dat
er sprake is van de sombere stemming zou er van een Dysthymic disorder(dystymie)(330.4)
gesproken kunnen worden.
De hechtingsstoornis staat in de DSM-IV aangeduid als de Reactive attachment disorder of infancy
van het inhibited type (de reactieve hechtingsstoonis , van het geremde type) (313.89).4
Wat betreft de classificaties en de diagnostische criteria van de stoornissen verwijs ik naar de DSMIV.
4
Thoomes-Vreugdenhil, A., Relationeel gestoord en hechtingsgestoord, een onderscheid in verwaarlozingsproblematiek
(1999).
‘Hou me vast maar raak me niet aan…’
Kim Molenaar Creatieve therapie drama, 2005
10
‘Hou me vast maar raak me niet aan…’
Contractwerkstuk Creatieve therapie
3. De werkwijze wat betreft aantrekken en afstoten binnen dramatherapie
3.1
Hoe zie je aantrekken en afstoten binnen de therapie terug?
In een van de therapieën binnen mijn stage trof ik Eva. Eva is een meisje met een hechtingsstoornis.
In deze therapie zag ik duidelijk het aantrekken en afstoten.
Eva is een meisje van 12 jaar met een hechtingsstoornis en een licht verstandelijke handicap.
Na een periode van 3 jaar in een kindertehuis is ze geadopteerd.
De dramatherapie bestond uit 23 sessies, een kortdurende tot middellange therapie.
De volgende doelen werden na de observatie o.a. gesteld; het uiten, herkennen en onder woorden
brengen van emoties, het verwerken van traumatische gebeurtenissen, een uitlaatklep middels spel
en haar relatie tot en vertrouwen in volwassenen verbeteren.
In de observatiefase is Eva angstig voor het spelmateriaal, ze speelt vooral veel rollen.
Richting de therapeut en het materiaal laat ze veel woede en frustratie zien.
Maar elke sessie eindigt met het zoeken naar aandacht en verzorging.
Buiten spel laat Eva veel frustratie, woede en provocatie d.m.v. seksuele uitingen zien, gericht op
therapeut, maar ook dit eindigt vaak met het zoeken van aandacht.
Eva daagt de therapeut uit en zegt een hekel aan haar te hebben maar toch blijft ze haar aandacht
zoeken.
In de middenfase kiest Eva telkens voor hetzelfde spel, namelijk het juf-leerlingspel, waarin zij
meestal de leerling speelt, die door de juf wordt genegeerd. Tegelijkertijd krijgt deze leerling van
alles de schuld. Hierin kwamen de volgende thema’s naar voren: afwijzing/inde steek gelaten
worden, boosheid/woede, onzekerheid/schaamte/ seksualiteit, frustratie.
Zowel binnen als buiten spel vindt er veel aantrekken en afstoten plaats. Eva probeert het
vertrouwen te testen door o.a. te provoceren, te schelden of de
therapeut te kleineren. Ze zoekt telkens weer redenen om de therapeut te haten en te betrappen
op het feit dat de therapeut haar afwijst. ‘Jij deed mij expres pijn binnen het spel!’.
Er is wel een groeiend vertrouwen te zien, Eva heeft er behoefte aan te vertellen over haar
thuissituatie en soms ook over de gevoelens die daarbij komen kijken.
Bij de afsluiting van de sessie doet Eva zichzelf pijn door bijvoorbeeld met haar hoofd tegen de
deur te bonken en bij het teruglopen zegt ze steeds dat het erge pijn doet.
In de eindfase wordt er een spel gespeeld dat Eva zelf introduceert.
Het spel is gebaseerd op verhalen die ze zelf vertelt en ze houdt het spel dichtbij; vooral
thuissituaties/klassensituaties. De rollen die gespeeld worden zijn meestal een moeder, juf, een
vriendinnetjes of klasgenootjes. Het juf-leerlingspel blijft favoriet.
Toch heeft Eva in de eindfase meer behoefte aan praten. Het beginnen met spel levert haar
spanning op. Wel legt ze nu buiten spel emoties bij de therapeut neer. Ze laat veel haar blauwe
plekken zien, doet zichzelf pijn en wil dan getroost worden.
Het aantrekken en afstoten blijft, maar dit gedrag is nu meer te zien binnen spel dan daarbuiten.
In plaats van de provocatie en het testen van het vertrouwen is er meer plaats gekomen voor rust.
Thuis blijkt Eva ook meer in staat haar emoties te uiten.
3.2
Mijn werkwijze
Aan de hand van steekwoorden leg ik mijn therapeutische attitude en mijn werkwijze tijdens de
therapieperiode met Eva voor.
Therapeutische attitude
 Onvoorwaardelijke acceptatie.
Ik vond het belangrijk een klimaat te schapen in de spelruimte waarin Eva zich volledig durfde te
geven. Een plek waar ze zich onvoorwaardelijk geaccepteerd voelt.
 Structuur.
‘Hou me vast maar raak me niet aan…’
Kim Molenaar Creatieve therapie drama, 2005
11
Contractwerkstuk Creatieve therapie
‘Hou me vast maar raak me niet aan…’
Daarbij gaf ik bij Eva wel steeds duidelijk grenzen aan. Ik bood structuur door te benoemen wat er
allemaal wel en niet mag in de spelruimte en een duidelijke scheiding benadrukken tussen spel en
werkelijkheid. (bijvoorbeeld; niet schelden op de therapeut buiten spel).
 Congruentie en transparantie.
Wel hield ik in de gaten dat ik als therapeut congruent bleef.
Ik toonde begrip voor alle gevoelens van het kind, maar bleef daarbij congruent.
Die congruentie zette ik bewust in. Als doel had ik hierbij het reflecteren van gevoelens op het oog.
Dus Eva laten voelen dat emoties er mogen zijn, en dat het niet goed of fout is deze emoties te
voelen. Op deze manier bleef ik transparant voor Eva, waardoor ze de veiligheid voelde te komen
met al haar gevoelens. Verder zette ik die congruentie ook in, om haar bewust te maken van haar
gedrag en wat dat met mij doet.
Dat is toch weer gedragsmatig, het zegt ook iets over hoe andere mensen met dat gedrag zouden
omgaan.
Werkwijze
Ik werkte voornamelijk vanuit de Rogeriaanse stroming, ik vind het belangrijk niet alleen cliëntcentred te werken maar ook vanuit het hier-en-nu. En met betrekking tot het laatste aspect,
maakte ik tevens gebruik van enkele punten uit de gedragsmatige therapie.
Met Eva werkte ik dan ook vooral volgend, met het oog op de doelen en omdat dit een faalangstig
kind betrof. Tegelijkertijd benoemde en verwoordde ik Eva’s gevoelens met als doel bewustmaking
van haar gevoelens.
Interventies
 Buiten spel.
Buiten spel was ik veel bezig met het benoemen van gevoelens en/of liet ik het gevoel er zijn.
(D.m.v. stilte bijvoorbeeld). De drempel om tot spel te komen was voor Eva soms erg hoog. Als
therapeut was ik dan ook vaak bezig met aanmoedigen/coachen en het uitnodigen tot spel.Met
opdrachten binnen de observatie probeerde ik de frustratie, ofwel de angst die daarbij kwam
kijken, aan te gaan, door te stimuleren, de gevoelens zoals angst en onzekerheid te benoemen
en/of er te laten zijn, en Eva uit te nodigen tot spel.
Wanneer dit echt niet lukte, dan zag ik geen mogelijkheid het kind te volgen in wat het zelf wilde.
De vrije keuze die het kind maakte in spel gaf me eigenlijk nog meer informatie dan de aangeboden
observatieopdrachten.
Binnen het tegenspel ging ik in op haar behoeftes. Voor Eva is altijd veel bepaald in haar leven, ze
had een grote behoefte aan macht binnen de therapie.
Ik denk dat het volgend werken in deze aan deze behoefte voldoet. Ik kijk daarbij naar hoe het kind
reageert op de opdrachten. Is er bijvoorbeeld veel frustratie en tegenstand te zien, dan kun je
eventueel weer overgaan op volgend werken en het kind keuzes laten maken.
Vaak kwam ik na afloop van het spel even terug op het spel en bevroeg Eva hoe het voor haar was
geweest. Soms koos ik ervoor simpelweg even te benoemen dat het er heftig aan toe ging. Ook een
simpel ‘goh, wat moet die Sanne zich soms alleen hebben gevoeld in die klas’! volstond. Dit deed ik
met het doel de emotie bewust te maken. Aan het begin van de sessie kwam ik vaak ook terug op de
vorige keer.
Soms legde ik een link tussen spel en realiteit, maar ik merkte wel dat ik dit ook niet te vaak moest
doen, aangezien dit te veel weerstand veroorzaakte bij Eva. Dan liet ik het gevoel er gewoon zijn.
D.m.v. rust, een blik, een aanraking, kun je soms ook veel doen.
Wat betreft het aantrekken en afstoten liet ik dit gedrag er zijn, door het bijvoorbeeld te
benoemen, maar ik stelde daarnaast wel duidelijk grenzen, de grenzen van therapeut en van het
lokaal (het normatieve). Dit om zo de situatie zo veilig mogelijk te houden voor het kind en voor de
therapeut
 Binnen spel.
Ik probeerde zoveel mogelijk met het oog op de doelen/proces en achtergrond van het kind mee te
gaan in het tegenspel en aan te voelen wat Eva wilde binnen tegenspel.
Soms, aan het begin van het spel, vroeg ik hoe ‘de juf’ moest zijn, waarbij ik soms als de cliënt
‘gewoon’ zei, keuzemogelijkheden bood. ‘Is het een aardige juf of niet en hoe gaat ze met haar
leerlingen om?’. Verder het is ook een kwestie van aanvoelen van dat wat Eva wilde.
‘Hou me vast maar raak me niet aan…’
Kim Molenaar Creatieve therapie drama, 2005
12
Contractwerkstuk Creatieve therapie
‘Hou me vast maar raak me niet aan…’
In het tegenspel was ik vaak ook bezig met uitdagen en prikkelen om zoveel mogelijk emotie bij
haar te bewerkstelligen. Dit kon het spel heel intensief maken, waardoor time-outs of coolingdowns nodig waren om spel en werkelijkheid te scheiden en Eva weer rustig naar de klas te laten
gaan.
Verder deed ik interventies binnen het tegenspel, met het oog op de doelen, door het tegenspel
enigszins te veranderen. Wat betreft het aantrekken en afstoten, was spel een mooie ingang om
middels het tegenspel te benoemen of te laten merken dat het aantrekken en afstoten er was, en
hoe dit voelde voor haar en haar tegenspeler. Maar het spel was vooral een plaats waar het gedrag
aantrekken en aanstoten er mocht zijn.
Samengevat werkte ik met dit kind vooral volgend en ik paste me daarbij aan het kind en wat het
nodig had. Dit terwijl ik wel de veiligheid van de therapiesituatie in de gaten hield om zo de
veiligheid van het kind te waarborgen.
Door constant en peilbaar te blijven (door duidelijk te zijn en dus ook congruent) voor het kind zal
het aantrekken en afstoten, wat er in het therapeutisch proces ook mag zijn, uiteindelijk af nemen.
Dit omdat de omgang van de therapeut met het gedrag altijd het zelfde is (constant) en het kind
het groeiende vertrouwen werkelijk ervaart.
Het vertrouwen zal toenemen en met der tijd zal het gedrag aantrekken en afstoten steeds minder
nodig zijn voor het kind, zo ook bij Eva.
3.3
De werkwijze van de dramatherapeut
Na uiteen te hebben gezet wat mijn werkwijze/therapeutische attitude is t.a.v. het aantrekken en
afstoten bij een kind met een hechtingsstoornis, vraag ik me af hoe er in de dramatherapeutische
praktijk om wordt gegaan met aantrekken en afstoten. Is mijn werkwijze en attitude, de enige
juiste werkwijze en attitude, om met het aantrekken en afstoten om te gaan? De geïnterviewde
therapeuten werken Rogeriaans, gedragsmatig of eclectisch.
Therapeutische attitude
De volgende punten werden binnen de interviews genoemd als het aankomt op de therapeutische
attitude wat betreft het aantrekken en afstoten binnen een therapie.
 Onvoorwaardelijke acceptatie.
Je hoort steeds begrip te hebben voor alle negatieve gevoelens, daarbij kun je gebruikmaken van de
begrippen onvoorwaardelijke acceptatie en holding en containment (Cluckers, 1986).
Door het aanbieden van een vaste structuur (holding) kan er door het opvangen van losse
ervaringsfragmenten bij het kind (containment) gewerkt worden aan de ontwikkeling en daarbij een
proces in gang gezet worden.
 Structuur.
Veiligheid staat voor alles. Door duidelijk te zijn naar het kind door congruent en transparant te
zijn, door structuur te bieden en grenzen aan te geven binnen en buiten spel creëer je die
veiligheid. Belangrijk is zowel het spel als de therapeutische relatie zo goed mogelijk te beveiligen
om zo een proces/ontwikkeling te laten plaatsvinden. Bijvoorbeeld door tegenspel te geven waarin
je structuur in het spel brengt of het gebruiken van time-outs om het spel even stil te leggen.
Verder is het van belang ook consequent te zijn in het aangeven van de grenzen en het bieden van
de structuur.
Een van de geïnterviewde therapeuten illustreerde dit met de volgende casus:
‘Binnen een van mijn therapieën, werd Joerie, een geadopteerd jongetje aan het einde van de
sessie altijd erg boos en dan ging hij naar me schoppen en slaan. Vooral als hij een goed uur zonder
wantrouwen had gespeeld leek hij aan het einde van het uur de relatie stuk te moeten maken. (Als
het ware de zekere weg kiezen; als ik het zelf stuk maak, kan het mij niet onverwacht overkomen.)
Door duidelijk grenzen te stellen (‘Ik snap dat je dat niet leuk vindt, dat het uur is afgelopen,
terwijl je juist zo fijn aan het spelen was, maar je mag me niet schoppen en slaan..
Je mag het me wel vertellen.Volgende week ben ik er weer gewoon voor je en kunnen we samen
spelen.’), duidelijk en consequent te zijn, maar steeds met alle begrip voor de negatieve gevoelens
verbeterde Joerie’s gedrag langzamerhand.’
‘Hou me vast maar raak me niet aan…’
Kim Molenaar Creatieve therapie drama, 2005
13
Contractwerkstuk Creatieve therapie
‘Hou me vast maar raak me niet aan…’
Werkwijze
Hoe je te werk gaat is afhankelijk van hoe de stabiliteit van het kind is.(de basisveiligheid en de
huidige woon-/gezinsomstandigheden). Verder is het afhankelijk van in welke fase de therapie zich
op dat moment bevindt en de doelen die m.b.t. de therapie gesteld zijn.
Voorop staat het ervaren van veiligheid. Het kind moet zich onvoorwaardelijk geaccepteerd voelen.
Natuurlijk heb je bij alles wat je doet en zegt je antennes uit staan, waarbij je jezelf constant
afvraagt wat de effecten van je interventies (kunnen) zijn, wat de risico's zijn.
Je wikt en je weegt, je denkt altijd een paar stappen vooruit, maar tegelijkertijd sta je in direct
contact met het kind in het hier-en-nu, ben je voorspelbaar in je reacties en transparant.
Met dit alles ben je een stabiele factor voor het kind en op geen enkel moment geef je vanuit jouw
positie aanleiding dat het kind zich bedreigd voelt. Daarnaast moet het kind hierbij ook de
gelegenheid hebben om de stevigheid van de relatie uit te testen en dus ervaren dat aantrekken en
afstoten van de kant van het kind gelegitimeerd is.
Interventies
 Buiten spel.
Als therapeut ben je er voor het kind als het je nodig heeft en wijs je het kind niet af als het
afstand neemt. Je gunt het kind de tijd en de ruimte om hiermee te experimenteren en je laat, als
de situatie het toelaat, en de situatie daarom vraagt, merken dat je begrijpt waarmee het kind zo
worstelt. Op welk moment je dat doet is lastig, dit heeft waarschijnlijk ook met intuïtie te maken
en het aanvoelen van het juiste moment.
Op een moment waarin het kind afstand neemt, of op een moment van nabijheid? Binnen het spel of
buiten het spel?
Zowel het afstand nemen als wel momenten van nabijheid kunnen spanning oproepen bij het kind.
Die spanning kan worden benoemd. (Als de spanning te groot wordt, is het nog te verdragen voor
het kind?)
Belangrijk is de combinatie van enerzijds een consequente houding van de therapeut afgestemd op
'dit' kind met 'deze' achtergronden in 'deze' situatie met 'deze' doelen en anderzijds het
spelmateriaal/rollen/spelthema's.
Als je volgend (ofwel Rogeriaans) werkt, is het belangrijk wel te prikkelen en uit te dagen binnen
het contact.Benoem wat je ziet en probeer op de juiste momenten (liever nog niet zoveel in de
beginfase) linken te leggen tussen spel en realiteit.
Vanuit de gedragsmatige hoek gezien, kun je het aantrekken en afstoten buiten spel bespreekbaar
maken door het te benoemen. Daarbij kun je refereren naar wat het gedrag voor invloed heeft, (als
het invloed heeft) voor het contact met de therapeut. Tegelijkertijd kun je het er laten zijn en het
proberen via spel een plaats te geven.
 Binnen spel.
Als je volgend werkt geef je binnen spel duidelijk je persoonlijke grenzen aan en laat je het kind
deze grenzen ook voelen. Je kunt dan ook vaak de nadruk leggen op het experimenteren met
afstand en nabijheid, en dit ook benoemen binnen je tegenspel als wel daarbuiten.
Binnen spel kan er tegenspel worden gegeven waarin je gevoelens laat zien t.o.v. de tegenspeler.
Een van de geïnterviewde therapeuten illustreerde dit met het volgende voorbeeld:
‘Als ik met Juan, een kind met een hechtingsstoornis, verstoppertje speel en hij zich op een
gegeven moment niet meer laat vinden (het afsluiten/afstoten), roep ik binnen mijn tegenspel hoe
jammer ik het vind dat ik hem niet kan vinden omdat ik zo graag met hem wilde spelen. Op deze
manier hoort hij dat hij gemist en gewaardeerd wordt. En dat het dus ook niet raar is dat je dat
soort (voor hem; lastige) gevoelens laat zien.’
Als je gedragsmatig werkt kun je binnen spel zoeken naar een aanbod waarin het een plek kan
krijgen. Soms zal dat vooral gericht zijn op het er laten zijn; zeker in het begin van een proces is
dat belangrijk. Later kun je de cliënt uitdagen om een verandering te bewerkstellen.
‘Hou me vast maar raak me niet aan…’
Kim Molenaar Creatieve therapie drama, 2005
14
Contractwerkstuk Creatieve therapie
‘Hou me vast maar raak me niet aan…’
Samengevat kan er vanuit verschillende werkwijzen (Rogeriaans, gedragsmatig, eclectisch) gewerkt
worden met het aantrekken en afstoten als er maar gekeken wordt naar het waarom van het
gedrag. Alle therapeuten zijn het er over eens dat je het gedrag er moet laten zijn en het een
plaats moet geven. Hoe je het er laat zijn hangt af van het kind, zijn achtergrond, de fase van de
therapie en de doelen die gesteld zijn maar ook jouw eigen manier van werken.
4. Conclusies en aanbevelingen
De informatie die ik uit de interviews verkregen heb, geven mij ondanks het kleine aantal van vier
interviews, een duidelijk beeld van hoe er gewerkt wordt met het aantrekken en afstoten in de
praktijk.
Ondanks dat het gegeven aantrekken en afstoten nogal abstract bleek te zijn – wat is het nou
eigenlijk precies? - ben ik er binnen de interviews uiteindelijk toch in geslaagd dit gegeven helder te
krijgen en daarbij duidelijk te krijgen hoe de dramatherapeut ermee werkt.
Mijn eigen werkwijze leidde tot een positief resultaat wat betreft het aantrekken en afstoten in
verschillende therapieën binnen mijn stage. In de beroepspraktijk blijkt dat er verschillende
werkwijzen zijn wat betreft de omgang met aantrekken en afstoten die net als bij mij, tot een
positief resultaat leiden.
Ik meen dat mijn therapeutische attitude, die ook de dramatherapeuten hebben t.o.v. de
problematiek, een grote bijdrage heeft gevormd wat betreft het slagen van de therapie.
De punten die ik benoemd heb wat betreft mijn werkwijze en interventies, komen veelal overeen
met de verschillende werkwijzen en interventies die de dramatherapeuten noemden in hun
interviews.
De verschillende invalshoeken wat betreft de werkwijze leerden me dat er vanuit elke invalshoek
kan worden omgegaan met het aantrekken en afstoten zodat dat aantrekken en afstoten het proces
uiteindelijk niet meer in de weg staat.
Ik ben tot de conclusie gekomen dat een aantal punten wat betreft de werkwijze van de therapeut
heel belangrijk zijn.
Namelijk;
 onvoorwaardelijke acceptatie: acceptatie van al het negatieve gedrag en alle negatieve
gevoelens;
 congruent en transparant zijn, consequent blijven en structuur bieden om zo de veiligheid
te waarborgen;
 begrip hebben en blijven houden voor het aantrekken en afstoten, het waarom en waar het
vandaan komt.
 benoemen en spiegelen, benoemen wat je ziet, om zo het kind een spiegel voor te houden
van zijn gedrag en/of zijn gevoelens.
Het werken met het gedrag aantrekken en afstoten is lastig. Vaak ben je als therapeut een middel
en moet je ook als middel fungeren, net zoals je het medium als middel laat fungeren binnen de
therapie.
Ik denk dat een goede therapeut iemand is die altijd open blijft staan voor andere/nieuwe ideeën
en ontwikkelingen wat betreft het creatief-therapeutisch werken en kritisch blijft op zijn eigen
werkwijze.
Uiteindelijk is het een kwestie van al die ingrediënten die je hebt als therapeut, het juiste soepje
te brouwen, welke het beste past bij dat kind met die problematiek.
Ditzelfde geldt voor de leerkracht, die met zijn eigen kennis en ervaring open zal moeten blijven
staan voor nieuwe ideeën en ontwikkelingen binnen het onderwijs en de hulp van anderen om zo
om te kunnen gaan met kinderen met probleemgedrag, zoals het aantrekken en afstoten.
De volgende benadering beveel ik aan:
‘Hou me vast maar raak me niet aan…’
Kim Molenaar Creatieve therapie drama, 2005
15
Contractwerkstuk Creatieve therapie






‘Hou me vast maar raak me niet aan…’
Het is belangrijk het kind en zijn gedrag te scheiden. Benoem wat je ziet bij het kind, wees
een ‘spiegel’ voor het kind. Op deze manier gaat het kind begrijpen/ervaren dat wat het
doormaakt begrepen wordt en past bij problematiek.
Probeer altijd consequent te blijven. Veroordeel niet maar blijf consequent. ‘He bah, nu
ben ik al weer boos op je, wat jammer! Maar je weet ‘t, denk aan de afspraak!’
Laat het kind op elke mogelijke manier merken dat het er, ondanks zijn negatieve gedrag,
mag zijn.
Probeer inventief te blijven. Vindt verschillende manieren om tot het kind door te dringen
en je vertrouwen in het kind te laten zien, merken en voelen.
Het is het belangrijk te beseffen en je te realiseren dat je aan deze kinderen vaak niet te
hoge eisen moet stellen, en je als leerkracht voldoening moet halen uit kleine dingen die
hoop geven voor de toekomst, al kan dit een lang proces zijn.
Let op tegenoverdracht. Vraag jezelf af waarom jij zelf moeite hebt met dat specifieke kind
met dat specifieke gedrag.
In mijn voorwoord gaf ik aan dat de keuze voor het onderwerp van het CWS gemaakt was, omdat ik
bepaalde thema’s binnen de therapie met Eva herkende in mijn eigen proces binnen de opleiding en
de thema’s die daarbij kwamen kijken.
Als dit het geval is binnen therapie, is er grote kans dat er tegenoverdracht plaats vindt.
Daarom vond ik het van belang extra aandacht te besteden aan tegenoverdracht. In de therapie met
Eva heb ik hier dan ook goed op moeten letten. Via de opleiding kon ik hier aandacht aan besteden
binnen supervisie. Supervisie is dan ook een goede manier, om als therapeut stil te staan bij o.a.
tegenoverdracht.
In de bijlage over het hanteren van tegenoverdracht, kun je nog meer lezen over wat
tegenoverdracht is en hoe je er mee om kunt gaan.
‘Hou me vast maar raak me niet aan…’
Kim Molenaar Creatieve therapie drama, 2005
16
Contractwerkstuk Creatieve therapie
‘Hou me vast maar raak me niet aan…’
Nawoord
Na een ‘ik heb er zin in’, volgde een ‘wat een rotklus!’, vervolgens beleefde ik er weer plezier aan
om er daarna weer tijdelijk het bijltje bij neer te gooien.
Een werkproces met ups en downs. Je zou kunnen zeggen dat ik dit CWS af en toe aantrok, terwijl
ik het vervolgens weer afstootte. Dit heeft in dit geval niet te maken gehad met diepe interne
problematiek, maar ik kwam erachter dat het opzetten van een CWS met meer struikelblokken en
strubbelingen gepaard ging dan ik van tevoren dacht.
Het bezig zijn met het thema aantrekken en afstoten heb ik als zeer zinvol ervaren en ik heb
gemerkt dat dit mij ook buiten het werken aan het werkstuk heeft beziggehouden. Ik kwam
wederom tot de conclusie dat je een bepaald onderwerp niet zomaar kiest. Je kiest het omdat het
onderwerp je boeit, je het herkent, je er iets mee hebt.
Ik zag het aantrekken en afstoten veel bij mezelf terug in verschillende situaties; bijvoorbeeld
tijdens het flirten in de kroeg.
Het zette me steeds weer aan het denken, wat betekent dit gedrag nu in mijn geval?
In ieder geval ervoer ik, wat dit betreft, diverse binnenpretjes maar ook binnenkomers tijdens deze
periode.
Bij het afnemen van de interviews werd ik telkens weer geboeid door de gebeurtenissen uit de
therapieën die de dramatherapeuten schetsten en dacht ik terug aan mijn stage-ervaringen
waardoor ik steeds meer zin kreeg om aan de slag te gaan als dramatherapeut en wellicht weer, net
zoals binnen mijn stage, in het onderwijs.
Ik hoop dat leerkrachten en therapeuten die dit CWS onder ogen hebben gekregen er wat van
hebben opgestoken en/of dat ze aan het denken zijn gezet wat betreft hun houding en omgang
m.b.t. het aantrekken en afstoten.
Tenslotte wil ik de volgende mensen, die aan mijn CWS hebben meegewerkt, hartelijk danken;
De dramatherapeuten, die ondanks hun volle werkschema’s tijd vrij konden maken voor een
interview;
 Annet Warringa
 Ernest van Telgen
 Marius den Otter
 Jaqueline Helbers
De leerkrachten die me duidelijkheid hebben geboden wat betreft het aantrekken en afstoten in de
klas;
‘Hou me vast maar raak me niet aan…’
Kim Molenaar Creatieve therapie drama, 2005
17
Contractwerkstuk Creatieve therapie



‘Hou me vast maar raak me niet aan…’
Lianne Huisman, leerkracht S.B.O. ’t Palet, Bovenkarspel/Grootebroek.
Andere leerkrachten/medewerkers S.B.O. ’t Palet, Bovenkarspel/Grootebroek.
Wendy Ettema en Marleen Appel, leerkrachten basisonderwijs.
Voor de goede steun, begeleiding en adviezen;
 Anneke Broertjes, speltherapeut ’t Palet.
 Ineke Boschloo, CHN, Leeuwarden.
 Mathilde Tubben. CHN, Leeuwarden.
Bronnen- en literatuurlijst

American psychiatric association, Beknopte handleiding bij de diagnostische criteria van de
DSM-IV, Lisse, 1998. ISBN 90 265 1394 1.

Bakker-van Zeil, T., Hechten en loslaten in therapie. Scriptie in het kader van de technischtheoretische cursus Experimentele psychotherapie. 1986

Broos, D. & van Dun, K.; Hou me (niet) vast, hulpverlening en hechtingstoornis. LeuvenApeldoorn, 1997. ISBN 90 5350 517 2.

Egmond, G. van, Bodemloos bestaan, problemen met adoptiekinderen. Amsterdam, 1996
ISBN 90 263 0833 7.

Henkes, M. & Buitenhuis, J., Adoptiekinderen: ontworteld? Buitenlandse adoptiekinderen in
de hulpverlening. 1997
Uit: Vereniging van speltherapeuten.

Migchelbrink, F., Praktijkgericht onderzoek in zorg en welzijn, Amsterdam, 2000/2001. ISBN
90 6665 363 9.

Thoomes-Vreugdenhil, A., Relationeel gestoorde jongeren, een onderscheid in
verwaarlozingsproblematiek en een behandelingsvoorstel. 1999. ISBN 90 1330 01 9.
Internet


http://www.deknoop.org/ , website opgezet door stichting de Knoop, ouders van kinderen
met een hechtingsstoornis.
http://psy.cc/sg01.php/ , artikel genaamd ‘Overdrachtsfenomenen’ van Kris Roose.
Overige bronnen:






Ernest van Telgen, dramatherapeut, S.B.O. ‘de Witakker’ in Rijs.
Annet Warringa, dramatherapeut, ‘De Meregaard’, Kinderen en jeugd in Almere.
Marius den Otter, dramatherapeut, ‘De Praktijk’ in Amsterdam.
Jaqueline Helbers, dramatherapeut, GGZ Dijk en Duin in Beverwijk.
Anneke Broertjes, speltherapeut, S.B.O.’t Palet in Grootebroek/Bovenkarspel.
Mathilde Tubben, dramatherapeut en docente CHN in Leeuwarden.



Lianne Huisman, leerkracht S.B.O. ’t Palet, Bovenkarspel/Grootebroek.
Leerkrachten S.B.O. ‘t Palet, Grootebroek/Bovenkarspel.
Wendy Ettema en Marleen Appel, leerkrachten basisonderwijs.
‘Hou me vast maar raak me niet aan…’
Kim Molenaar Creatieve therapie drama, 2005
18
Contractwerkstuk Creatieve therapie
‘Hou me vast maar raak me niet aan…’
Samenvatting Contractwerkstuk
‘Hou me vast maar raak me niet aan…’, een inventarisatie van hoe dramatherapeuten omgaan met
het aantrekken en afstoten van een kind binnen de therapie.
Creatieve therapie
Kim Molenaar
CHN, Leeuwarden
Aan de hand van een checklist kwam ik tot de conclusie dat het aantrekken en afstoten bij ongeveer
4 van de 18 kinderen in een schoolklas wordt geconstateerd. In mijn onderzoek over aantrekken en
afstoten van een kind binnen therapie, kun je lezen hoe je als leerkracht om kunt gaan met dit
gedrag. Verder maak ik een vergelijking van hoe ik heb gewerkt met het aantrekken en afstoten
binnen dramatherapie en hoe andere dramatherapeuten hiermee omgaan. Dit laatste door middel
van het afnemen van een open interview.
Aantrekken en afstoten is het blijven testen en op de proef stellen van het vertrouwen. Binnen
therapie test de cliënt hoe beschikbaar je bent en of je ook beschikbaar blijft. Het is een soort
experimenteren met afstand en nabijheid. Het kind bepaalt zijn grenzen en laat zien in hoeverre hij
intimiteit toestaat.
Ten gevolge van een onveilige hechting, kan er een hechtingsstoornis of een relationele stoornis
ontstaan. Binnen deze stoornissen komt het gedrag aantrekken en afstoten sterk naar voren.
Een kind met een hechtingsstoornis of een relationele stoornis heeft moeite met de thema’s
nabijheid, intimiteit en vertrouwen.
Binnen therapie zullen ze in relatie met de therapeut met die nabijheid experimenteren.
Binnen mijn stage in het speciaal onderwijs heb ik als dramatherapeut gewerkt met een kind met
een hechtingsstoornis. In deze therapie zag ik dan ook duidelijk het aantrekken en afstoten terug.
Ik werk vooral volgend en ik pas me daarbij aan, aan het kind en wat het nodig heeft. Dit terwijl ik
wel de veiligheid van de therapiesituatie in de gaten houd om zo de veiligheid van het kind te
waarborgen.
Door constant en peilbaar te blijven (door duidelijk te zijn en dus ook congruent) voor het kind nam
het aantrekken en afstoten, wat er in het therapeutisch proces ook mag zijn, uiteindelijk af. Dit
omdat de omgang van de therapeut met het gedrag altijd het zelfde is (constant) en het kind het
groeiende vertrouwen werkelijk ervaart.
Het vertrouwen zal toenemen en mettertijd zal het gedrag aantrekken en afstoten steeds minder
nodig zijn voor het kind.
In de praktijk bleek dat er vanuit verschillende werkwijzen (Rogeriaans, eclectisch, gedragsmatig)
gewerkt kan worden met het aantrekken en afstoten als er maar gekeken wordt naar het waarom
van het gedrag. Alle therapeuten zijn het er over eens dat je het gedrag er moet laten zijn en het
een plaats moet geven.
Hoe je het er laat zijn hangt af van het kind, zijn achtergrond, de fase van de therapie en de doelen
die gesteld zijn maar ook jouw eigen manier van werken.
Als leerkracht is het belangrijk het kind en zijn gedrag te scheiden. De leerkracht zal moeten
benoemen wat hij ziet bij het kind, en zo een ‘spiegel’ zijn voor het kind. Op deze manier gaat het
kind begrijpen/ervaren dat wat het doormaakt begrepen wordt.
Ten slotte is het belangrijk dat de leerkracht het kind laat voelen dat er vertrouwen is en dat het er
ondanks zijn negatieve gedrag mag zijn.
‘Hou me vast maar raak me niet aan…’
Kim Molenaar Creatieve therapie drama, 2005
19
Contractwerkstuk Creatieve therapie
‘Hou me vast maar raak me niet aan…’
English summary essay
‘Hold me, but don’t touch me..’ An inventarisation of how the drama therapist deals with a child
who’s attracting and rejecting within therapy.
Art therapy
Kim Molenaar
CHN, Leeuwarden
On the basis of a checklist, I came to the conclusion that the behaviour attracting and rejecting is
found with 4 of 18 kids in a school class.
In my essay about attracting and rejecting of a child, you can read how you can deal with this
behaviour as a teacher.
Apart from that I will make a comparison of how I have worked with attracting and rejecting in
drama therapy and how other drama therapists deal with this behaviour.
Attracting and rejecting is testing the trust. Within therapy the client is testing how available you
are and if this availability will last. It’s a kind of experimenting with distance and nearness. The
child is defining its boundaries and shows whether he allows intimacy.
As a result of an insecure attachment, there can originate an attachment disorder or a relational
disorder.
Within these disorders, the behaviour attracting and rejecting, is clearly visible.
A child with an attachment disorder or a relational disorder is struggling with theme’s like nearness,
intimacy and trust.
Within therapy they will experiment with this nearness in relation with the therapist.
Within my traineeship in a special primary school, I have worked as a drama therapist with a child
who was dealing with an attachment disorder.
In this therapy I saw the behaviour attracting and rejecting very clearly.
In my method, I’m following the child and I adjust to the child, and what it needs. But at the same
time I closely keep an eye on the safety of the therapy situation to guarantee the safety of the
child.
By being constant and fathom (by being clear and congruently) the attracting and rejecting,
something that is allowed in the therapeutic process, will decrease.
This is because of the fact that the therapist is dealing with the behaviour in the same way as
always (in a constant way) and the child really experiences the growing trust.
The trust will increase and gradually the child will not be needing the attracting and rejecting so
much any more.
In practice I found out that there are many ways to work with this behaviour. For example
movements like Rogerian and behaviourism. It’s just important that the reason of the behaviour is
being watched.
All therapists agree on the fact that you should let the attracting and rejecting take place and let it
be.
How you let it be depends on the child, its background, the phase of the therapy and the goals
witch are alleged.
As a teacher it is important to separate the child and its behaviour. The teacher must name what he
sees, and in that way be a ‘mirror’ for the child.
In this way the child shall understand/experience that, the things he is going trough is being
understood.
‘Hou me vast maar raak me niet aan…’
Kim Molenaar Creatieve therapie drama, 2005
20
‘Hou me vast maar raak me niet aan…’
Contractwerkstuk Creatieve therapie
Finally it’s important that the teacher lets the child feel that there is trust and that the child is
allowed to be there, in spite of his negative behaviour.
Bijlagen
Bijlage 1
Therapie en de hechtingsstoornis; de theorie en de praktijk
Binnen de interviews merkte ik dat er veel vraag was naar informatie over therapie met een
hechtingsgestoord kind.
Deze bijlage bestaat uit een verzameling van informatie die betrekking heeft op dit onderwerp, en
die vanuit de literatuur en vanuit de interviews naar voren kwam.
Uit deze informatie kun je als therapeut ideeën en tips putten om met een kind met een
hechtingsstoornis aan de slag te gaan.
 Therapie en de hechtingsstoornis
Bij kinderen met een hechtingsstoornis geldt dat naarmate de basisveiligheid groter is, des te groter
de kans zal zijn dat de therapie effect heeft.
Speltherapie of creatieve therapie is zeer geschikt omdat het kind dan op symbolische wijze de
traumatische ervaringen kan herstructureren. Voor het verwerken van traumatische belevingen is
een zekere ik-sterkte of basisveiligheid noodzakelijk.
Ontbreekt die in het kind of het gezin, dan zal de hulp vooral steunend en ik-versterkend moeten
zijn.
Ook hier is het belangrijk om te weten of de traumatische ervaringen zijn opgedaan tijdens een
veilige hechting, of in een veilige situatie, zonder hechtingsfiguur.
Kinderen die te vroeg, te alleen, te onveilige situaties hebben meegemaakt, hebben vaak een heel
afweerpatroon opgebouwd, dat hen in staat gesteld heeft te overleven. Hier moet voorzichtig mee
worden omgegaan.
Verder is het binnen therapie in deze, maar eigenlijk altijd, belangrijk terug te kijken op hoe de
basis (de baby/kindertijd) is geweest.
Ook is het belangrijk om te kijken hoe de contacten met de ouders nu zijn. Is er (enige) binding,
dan is het basisvertrouwen minder geschonden.
Binnen de relatie met de therapeut kan het kind experimenteren met afstand/nabijheid en
zodoende meer vertrouwen ontwikkelen in de relatie met de volwassene.5
 De therapeutische attitude bij een kind met een hechtingsstoornis.
Volgens Rogers moet de therapeut congruent, eerlijk en spontaan zijn in de relatie.
Deze lijken veel op de voorwaarden voor het ontstaan van een veilige-gehechtheidsrelatie in het
algemeen, namelijk; consistent, betrouwbaar, toegankelijk, voorspelbaar, expressief en in staat tot
sensitief/ lichamelijk contact.
Verder aanvaardt de therapeut de ander onvoorwaardelijk in positieve zin.
Belangrijk is veilige nabijheid te bieden in het contact en deze te doseren, dat wil zeggen
voorspelbaar en betrouwbaar zijn.
5
Henkes, M. & Buitenhuis, J., Adoptiekinderen: ontworteld? Buitenlandse adoptiekinderen in de hulpverlening. (1997)
Uit: Vereniging van speltherapeuten.
‘Hou me vast maar raak me niet aan…’
Kim Molenaar Creatieve therapie drama, 2005
21
Contractwerkstuk Creatieve therapie
‘Hou me vast maar raak me niet aan…’
Om een verstoorde hechtingsrelatie een ‘nieuwe kans’ te geven, zal de nieuwe hechtingspersoon, in
deze de therapeut zowel nabijheid als afstand moeten kunnen realiseren in de omgang met het
kind/de cliënt.
Voorwaarde is dat je als therapeut je eigen hechting- en loslatingsproces redelijk moet hebben
doorlopen, wil je de rol van therapeut optimaal kunnen realiseren, aangepast aan een geblokkeerd
of verstoord proces van de cliënt.6

Hoe wordt er in de dramatherapeutische praktijk gewerkt met kinderen met een
hechtingsstoornis?
Hoe ga je met een kind met een hechtingsstoornis aan de slag?
Kun je de kapotte kern in het hechtingsgestoorde kind nog enigszins ‘repareren’? Werk je aan die
binnenkant en hoop je daarin iets te bereiken bij het kind of kies je ervoor gedragsmatig te gaan
werken en de buitenkant, dat het hechtingsgestoorde kind zo hard nodig heeft, aan te pakken en te
versterken? Of is dat dweilen met de kraan open?
Sommige therapeuten zijn van mening dat er meer grip wordt gegeven op de situatie van het kind,
door aan de buitenkant te werken i.p.v. aan de binnenkant.
Een van de therapeuten noemde dat je bij kinderen met een hechtingsstoornis je je verwachtingen
zou moeten aanpassen en daarbij ook de therapeutische attitude.
Je kunt je beter wat minder betrokken voelen en je realiseren dat je van een onthecht kind geen
gehecht kind maken. Hoe harder je namelijk aan zo’n kind trekt, hoe meer je ze ook weer afstoten.
Of ze vervloeien weer zo met je dat de relatie weer te beknellend is en het kind zich niet kan en
wil ontwikkelen binnen therapie.
Het is belangrijk van te voren een duidelijke doelstelling te maken en daarin de lat niet te hoog te
leggen.
Hieronder een aantal ideeën om te gebruiken binnen de therapie:
- eigen plek bouwen
Je kunt binnen je therapie de activiteit bouwen van een eigen plek aanbieden, om spel vanuit te
starten. Dit kan een huisje zijn, maar ook bijvoorbeeld een winkeltje.
Volgend voorbeeld geeft weer hoe een geïnterviewde therapeut binnen deze opdracht een
interventie pleegde.
‘Lianne, een meisje met een hechtingsstoornis bouwde in eerste instantie een heel open hut.
Ik intervenieerde door het kind een hut met maar een opening te bouwen zodat de dief in haar spel
niet binnen zou kunnen komen, met oog op het doel van zelf veiligheid in kunnen bouwen’
Als die veiligheid er eenmaal is, is het belangrijk de cliënt zijn rolrepetoire uit te laten bouwen
zodat deze meerdere mogelijkheden leert om met zichzelf om te gaan en met anderen contact aan
te gaan.
- metafoor
Je kunt binnen de therapie gebruik maken van metaforen.
Bijvoorbeeld; ‘Je hebt een soort wond, daarvoor kom je hier, je hebt zelf pleisters door er
bijvoorbeeld niet aan te denken of er heel boos over te worden. Ik ga je helpen om het wat dichter
te maken, misschien naaien we het wel dicht, maar wat er altijd zal blijven is een litteken. Heb je
nu misschien een litteken van iets?’
‘De wond is dicht, maar op sommige momenten zal hij toch wel weer eens opengaan en gaan
bloeden, maar dan weet jij wel hoe je dat bloeden weer moet stoppen.’
- levensboek
Vervolgens geeft je het kind iets meer inzicht in zijn verleden door een soort levensboek/fotoalbum
te maken.
Als het gaat om een geadopteerd kind, kun je dit kind bevragen op wat het nog weet van het
verleden, hoe het er bijvoorbeeld uitzag in het land van herkomst. Hier kan een verhaal van worden
gemaakt en uitgespeeld worden. Als de situatie het toelaat kun je het verhaal en/of het spel
6
Bakker-van Zeil, T., Hechten en loslaten in therapie. Scriptie in het kader van de technisch-theoretische cursus
Experimentele psychotherapie, (1986)
‘Hou me vast maar raak me niet aan…’
Kim Molenaar Creatieve therapie drama, 2005
22
Contractwerkstuk Creatieve therapie
‘Hou me vast maar raak me niet aan…’
koppelen aan de realiteit. Je kunt daarbij gebruik maken van boekjes van Martine Delfos. (‘Patja,
de gevlekte Panda, over adoptie en pleeggezinplaatsing’ of ‘Merel is bang, over angst’)
- afsluiting
Wat betreft de afsluiting van de therapie is het belangrijk deze fase zo goed mogelijk te
begeleiden. Het afscheid heeft voor een kind met een hechtingsstoornis natuurlijk nog een andere
betekenis dan dat het voor een ander kind zou hebben. Het stoppen van de therapie kan voor een
kind als een zoveelste afwijzing betekenen en het opgebouwde vertrouwen in de therapeut zal weer
een deuk oplopen. Het aantrekken en afstoten zal in deze fase weer duidelijk zichtbaar zijn.(Net
zoals vaak in de eindfase oude patronen en oud gedrag weer de kop op steekt). Om het kind bewust
te maken van het feit dat de therapie zal eindigen zonder dat het zich afgewezen voelt, zal je als
therapeut vaak moeten benoemen waarom de therapie eindigt. En daarbij het kind duidelijk maken
dat dat niet te maken heeft met het kind zelf, maar met de situatie van de therapie. Het
benoemen/uitspelen van de gevoelens van het kind rondom het afscheid is daarin heel belangrijk.
Verder zou er een adventkalender gemaakt kunnen worden, waarop het kind elke week aan het
einde van de sessie een sticker plakt.(Om zo het afscheid tastbaar en concreet te maken). Het is
gebruikelijk in onze cultuur een afscheid te vieren. Je kunt het kind, waarvan afscheid wordt
genomen, nog een klein cadeautje geven (iets in de lijn van de therapie), waarmee het zo een
herinnering heeft aan de therapie en wat het daarin geleerd heeft.
‘Hou me vast maar raak me niet aan…’
Kim Molenaar Creatieve therapie drama, 2005
23
Contractwerkstuk Creatieve therapie
‘Hou me vast maar raak me niet aan…’
Bijlage 2
Het hanteren van tegenoverdracht
 Wat is tegenoverdracht en hoe kan het werken in de therapie?
Tegenoverdracht kan zeer storend werken in de therapie. We zijn vaak meer geneigd te handelen
vanuit onze behoeften dan door de groeibehoeften van de patiënt zelf.
Toch is het ook de behoefte van de therapeut dat het cliënt beter zou vergaan, zo heb je op lange
termijn immers de meeste beroepsbevrediging. Als ons onderbewuste ons inspireert tot gedrag dat
minder geschikt is voor de groei van de patiënt, dan is dit een neurotische situatie. Je verkiest, op
fantasmatische gronden, een voordeel op korte termijn ten nadele van een voordeel op lange
termijn.
Het principe van de oplossing is dat je moet proberen je bewust te worden van je werkelijk
voordeel.
Vaak is een bewust worden van het feit dat wij bezig zijn voor onszelf voldoende, om een reactie
van schaamte of uitdaging uit te lokken, waardoor je gemotiveerd wordt een minder egocentrische
oplossing te kiezen. Supervisie kan sterk helpen bij dit bewust worden.
Verder is een goede kennis van de groeiwegen waarlangs de patiënt zich moet ontwikkelen: de
fasen die hij moet doorlopen, de zaken die hij achtereenvolgens moet bewust worden, van belang.
Tegenoverdracht speelt des te meer een rol naarmate ons inzicht in het groeiproces van de cliënt
beperkter en vager is. Dit is vaak het geval bij beginnende therapeuten. Want dan hangt alles
slechts af van de inspiratie van het ogenblik, en hierbij zijn we natuurlijk erg gevoelig voor het spel
van onbewuste tegenoverdrachtsbehoeften.
Je reageert onbewust en onvermijdelijk op de overdracht van de cliënt tegenover je. Als je gevoelig
bent voor de gevoelsmatige reacties die zich in je afspeelt, dat kan je dit helpen bij het herkennen
van het persoonlijkheidstype, en de soort relationele problematiek van de cliënt. Dit op voorwaarde
dat je inzicht hebt in je eigen persoonlijkheidstype, dat wil zeggen je eigen onverwerkte
problemen, je eigen neurotische trekken en fantasieën.
Heb je bijvoorbeeld sterke autoritaire trekken, dan kun je binnen therapie meegaan met cliënten
die neigen tot afhankelijkheid.
Deze tegenoverdrachtsreacties, als spontane reacties op de gedragingen van cliënt, kunnen
aangewend worden als therapeutische middel, om de cliënt duidelijk te maken wat hij in de
omgeving uitlokt aan bijvoorbeeld pijnlijke, vernederende gevoelens. Omgekeerd kunnen de
therapeutische gevoelens en reacties die afwijken van wat de omgeving doorgaans doet de cliënt
een nieuwe leerervaring bezorgen.
Ook is het veranderen van de tegenoverdracht in de loop van de therapie een mogelijke aanwijzing
dat er in het proces van de cliënt een evolutie komt. De cliënt kan mettertijd gaan proberen bij jou
een positieve reactie uit te lokken. Dit kan voor hem een krachtige motivatie tot groei zijn.
Tenslotte leert het fenomeen tegenoverdracht je enorm veel over jezelf, als je daar open voor
staat. Het ervaren en duiden van die tegenoverdracht (met behulp van bijvoorbeeld supervisie) kan
je helpen bewust te worden van je eigen neurotische manier van functioneren, je eigen
onverwerkte problemen, etc.
‘Hou me vast maar raak me niet aan…’
Kim Molenaar Creatieve therapie drama, 2005
24
‘Hou me vast maar raak me niet aan…’
Contractwerkstuk Creatieve therapie
 Hoe ga je er binnen de therapie mee om?
De tegenoverdrachtsreacties kunnen verschillende concrete vormen aannemen.
In de praktijk is het vooral nuttig onderscheid te maken tussen:
1. Onbewuste uitingen van tegenoverdracht
Daarbij zijn wij ons niet bewust van op het ogenblik zelf.
Zodra we ons bewust worden van deze onbewuste invloeden, moeten we er werk van maken:
bewuster worden, eerdere therapiesituaties opnieuw bekijken, veronderstellen dat de invloed er
hoe dan ook aanwezig is, en het vervolgens proberen te herkennen, ter sprake brengen in supervisie
en fantaseren over alternatieve, betere reacties in dergelijke situaties.
2. Bewuste uitingen
Deze kunnen we ter sprake brengen met de patiënt, of niet. In dit laatste geval kan het zijn dat de
cliënt het toch merkt, of niet. Dit is ten eerste afhankelijk van de leeftijd en het niveau van de
cliënt.
Ook kan het ter sprake brengen meestal alleen in rijpere therapiesituaties. Soms kan het wel in het
begin gebeuren, om situaties bijvoorbeeld te deblokkeren, maar doorgaans komt een dergelijke
openheid te bedreigend over voor de cliënt, die verwacht dat hij in de therapie centraal zal staan,
en die nog niet begrijpen kan dat het bespreken van de eigen gevoelsmatige reacties van de
therapie ook voor hem zeer verrijkend kan zijn. Het kan zijn dat analoge gevoelens waarschijnlijk
ook in zijn omgeving plaats vinden, maar dan zonder dat men hem erover inlicht.
De tegenoverdrachtsreacties niet bespreken, en hopen dat de cliënt ze niet merkt, terwijl hij het
toch doet, werkt doorgaans ondermijnend voor het vertrouwen in de therapeut, en kan niet lang
volgehouden worden. De cliënt beleeft het als een verwerping, of als een vorm van incompetentie.
In andere gevallen doorziet de cliënt het niet, maar stimuleert men verkeerde fantasieën bij hem,
zoals schuldgevoelens, minderwaardigheidsgevoelens of verliefdheidsgevoelens.
Nu maakt speltherapie of creatieve therapie het mogelijk, iets met die bewuste tegenoverdracht te
doen, binnen het creatieve medium.
Binnen dramatherapie bijvoorbeeld, kun je deze bewuste tegenoverdracht duidelijk maken, door
tegenspel te bieden dat hierop gericht is. Dit is natuurlijk afhankelijk van het doel dat je wilt
bereiken met deze interventie.
Tegenoverdracht kan onmogelijk vermeden worden. Het is er gewoon altijd. Je kunt alleen
proberen je er zoveel mogelijk van bewust te zijn zodat je het tijdig kunt doorzien en corrigeren.7
7
Kris Roose, artikel genaamd ‘Overdrachtsfenomenen’, http://psy.cc/sg01.php/
‘Hou me vast maar raak me niet aan…’
Kim Molenaar Creatieve therapie drama, 2005
25
Download