Inhoudsopgave Deze scriptie is afkomstig van: www.studentenonderzoek.com & www.studiosus.nl, Online Scripties & Verslagen Voorwoord 3 Inleiding 4 Opzet van het onderzoek 5 Hoofdstukken: 1. 1.1 1.2 1.3 Aantrekken en afstoten Hoe zie je aantrekken en afstoten binnen de klas terug? Wat is aantrekken en afstoten? Hoe ga je hier als leerkracht mee om? 6 6 7 2. 2.1 2.2 2.3 De hechtingsstoornis en de relationele stoornis De hechtingsstoornis De relationele stoornis De classificatie 8 9 10 3. 3.1 3.2 3.3 De werkwijze wat betreft aantrekken en afstoten binnen dramatherapie Hoe zie je aantrekken en afstoten binnen de therapie terug? Mijn werkwijze De werkwijze van de dramatherapeut 11 11 13 4. Conclusies en aanbevelingen 15 Nawoord 17 Bronvermelding 18 Samenvatting CWS Nederlandse versie 19 Samenvatting CWS Engelse versie 20 Bijlagen; 1. Therapie en de hechtingsstoornis; de theorie en de praktijk Therapie en de hechtingsstoornis De therapeutische attitude bij een kind met een hechtingsstoornis Hoe wordt er in de dramatherapeutische praktijk gewerkt met kinderen met een hechtingsstoornis? 21 2. Het hanteren van tegenoverdracht Wat is tegenoverdracht en hoe kan het werken in de therapie? Hoe ga je er binnen de therapie mee om? 24 Contractwerkstuk Creatieve therapie ‘Hou me vast maar raak me niet aan…’ Voorwoord Door middel van mijn stage binnen het speciaal basisonderwijs in het kader van mijn studie creatieve therapie drama, kwam ik binnen een van de therapieën in aanraking met een kind met een hechtingsstoornis. Deze therapie was voor mij de eerste therapie waarin ik zag hoe dramatherapie kan werken en dat het kan werken! Onder andere doordat dramatherapie op haar een positieve uitwerking had raakte ik geïnteresseerd in de behandeling van kinderen met een hechtingsstoornis. Binnen deze therapie zag ik dat het kind binnen de relatie me (als therapeut) aantrok en vervolgens weer afstootte. De ene keer trok het kind naar de therapeut toe en zocht het intimiteit binnen en buiten spel, terwijl het de andere keer binnen en buiten spel afstootte door te schelden of door zich af te sluiten voor de therapeut. Ik vond het lastig hiermee om te gaan, maar dit gedrag interesseerde me. Wat betekende dit gedrag en hoe kon ik er op de beste manier mee omgaan? De keuze voor de doelgroep kinderen met hechtingsstoornissen heb ik gemaakt omdat deze problematiek me in mijn stagejaar erg aangreep. Bij het kind dat ik in therapie had, kwamen veel thema’s naar voren die mij persoonlijk aanspraken omdat ik de thema’s en ontwikkelingen ook in mijn eigen proces herkende. Het aantrekken en afstoten is iets wat linkt aan een van mijn eigen thema’s binnen mijn persoonlijk proces, namelijk afstand en nabijheid. Vandaar dat het voor mij ook een uitdaging is hier nog verder mee aan de slag te gaan. Binnen mijn stage heb ik gezien hoe ik binnen dramatherapie met het aantrekken en afstoten ben omgegaan wat betreft mijn therapeutische houding en (medium)interventies. Dit kreeg tenslotte een succesvolle afsluiting. Ik was benieuwd hoe andere dramatherapeuten dit zouden doen, ook omdat ik een breedgeoriënteerde therapeut wil worden die open staat voor verschillende werkwijzen en manieren van werken. Binnen mijn stages ben ik nooit in aanraking gekomen met creatief therapeuten. Ik merk dat ik het contact met iemand van mijn eigen vak gemist heb. Ook wilde ik graag een therapeutische instelling van dichterbij bekijken, mijn stages hebben namelijk plaatsgevonden binnen een verpleeghuis en een school voor speciaal onderwijs. Verder ben ik in mijn stagejaar te weinig bezig geweest op de as cliënt-materiaal. Ik was benieuwd hoe andere dramatherapeuten het materiaal (ofwel het medium drama) inzetten om met de cliënt doelen te bereiken. Ik heb me binnen mijn stage vooral geconcentreerd op de as cliënt-therapeut. Ik merkte dat ik me hier nog verder in wil ontwikkelen. Door dit onderzoek hoop ik aan al deze aspecten aandacht te kunnen besteden om zo breed mogelijk af te studeren. ‘Hou me vast maar raak me niet aan…’ Kim Molenaar Creatieve therapie drama, 2005 3 Contractwerkstuk Creatieve therapie ‘Hou me vast maar raak me niet aan…’ Inleiding Het aantrekken en afstoten kan als een gedragskenmerk gezien worden, dat bij vele kinderen voorkomt. Maar vooral binnen het gedrag van een kind met een hechtingsstoornis of een relationele stoornis zie je het aantrekken en afstoten duidelijk terug. Daarom heb ik de dramatherapeuten bevraagd op het werken met aantrekken en afstoten binnen een therapie met een kind met een hechtingsstoornis of relationele stoornis. Bij navraag bleek dat leerkrachten binnen het (speciaal)basisonderwijs het gedrag aantrekken en afstoten in relatie tot de leerkracht en/of klasgenoten terug zien bij sommige kinderen in de klas. Aan de hand van een checklist kwam ik tot de conclusie dat het aantrekken en afstoten bij ongeveer 4 van de 18 kinderen (ongeveer de grootte van een klas binnen het S.B.O.) wordt geconstateerd. De speltherapeut, die mij begeleidde in mijn stage, heeft in haar werk ook te maken met kinderen, waarbij ze het aantrekken en afstoten terugziet. Er is onzekerheid ten aanzien van de ontwikkelingen in het therapeutisch proces. Hoe lang gaat dit proces namelijk duren? En kan/mag je als speltherapeut in de organisatie (in deze het speciaal onderwijs) de tijd te nemen die dit kind in zijn proces vraagt? Ik kreeg dus het vermoeden dat het probleem zich op grote schaal voordeed. Binnen mijn stage, als dramatherapeut werd ik geconfronteerd met ditzelfde gedrag. Ik merkte dat het aantrekken en afstoten bij sommige kinderen, in de loop van de therapie, wel degelijk begon af te nemen. Maar hoe gaan andere dramatherapeuten om het aantrekken en afstoten? En hoe anticipeert de therapeut op het aantrekken en afstoten binnen een individuele therapie, en hoe gaan ze hier binnen de behandeling mee om, wat betreft hun therapeutische houding en interventies? Heeft dit overlappingen met mijn werkwijze? Zo kwam ik tot de volgende onderzoeksvraag: Hoe reageren dramatherapeuten in hun behandeling van hechtingsgestoorde en relationeel gestoorde kinderen in de leeftijd van 6-18 jaar, met hun interventies op het gedrag aantrekken en afstoten? Dit contractwerkstuk is geschreven voor leerkrachten en drama/spel-therapeuten die in hun werk te maken hebben gekregen/ krijgen met de problematiek aantrekken en afstoten. Het doel van het onderzoek is de lezer te informeren over deze zaken maar ook aan het denken te zetten. Hoe werk jij als leerkracht of therapeut met deze problematiek? En hoe ga je als leerkracht of therapeut om met het aantrekken en afstoten binnen de klas of de therapie? Ten slotte heb ik tijdens mijn stage gemerkt dat het vak van een leerkracht en dat van een therapeut ver uit elkaar liggen omdat je beiden werkt vanuit het verschillend oogpunt; namelijk de begeleidende en de behandelende kant. Toch zijn er, mijns inziens, veel overlappingen. Binnen het speciaal onderwijs werk je immers samen aan een doel. Het een kind een zo goed mogelijke toekomst te bieden. Ik denk dat er veel mogelijkheden zijn om een goede samenwerkingsrelatie aan te gaan en daarin ook van elkaar te leren. Aan de hand van dit CWS hoop ik dit ook duidelijk te kunnen maken. In het eerste hoofdstuk zal ik het gedrag aantrekken en afstoten belichten, tevens aan de hand van korte situatieschetsen waarin dit gedrag bij cliënten terug is te zien binnen een klassensituatie. Vervolgens zal ik in het tweede hoofdstuk een beschrijving geven van wat hechtingsstoornis en een relationele stoornis is en waar dus een oorzaak kan liggen van het aantrekken en afstoten. Het derde hoofdstuk zal zich bezighouden met de vraag hoe de dramatherapeut omgaat met het gedrag aantrekken en afstoten. Ten eerste komt mijn therapeutische attitude en werkwijze naar voren wat betreft het werken met kinderen en hun aantrekken en afstoten in de therapie. ‘Hou me vast maar raak me niet aan…’ Kim Molenaar Creatieve therapie drama, 2005 4 Contractwerkstuk Creatieve therapie ‘Hou me vast maar raak me niet aan…’ Ten tweede komt de inventarisatie van hoe dramatherapeuten werken met deze problematiek aan bod. Dit zal leiden tot een aantal conclusies en aanbevelingen in hoofdstuk 4. Opzet van het onderzoek Ik heb gekozen voor een inventariserend onderzoek. Omdat er eerder niets geschreven is, specifiek over het gedrag aantrekken en afstoten, lijkt het me zinnig een Contractwerkstuk te schrijven dat een inventarisatie voorstelt. Een inventarisatie van wat het gedrag precies is, waar het vandaan komt en hoe er in de praktijk mee wordt omgegaan. Ik maak binnen deze vorm van onderzoek gebruik van twee databronnen. Namelijk literatuuronderzoek en het open interview. Om de theorie rondom het aantrekken en afstoten bij kinderen met een hechtingsstoornis of relationele stoornis duidelijk te krijgen, maak ik gebruik van boeken m.b.t. dit onderwerp en het internet. Wat is er bekend over het aantrekken en afstoten en waar komt dit gedrag vandaan als je kijkt naar de hechtingstoornis of de relationele stoornis? Voorafgaand aan de interviews maak ik, om te weten te komen waar de problemen liggen rondom het probleemgedrag aantrekken en afstoten, gebruik van een checklist. Leerkrachten binnen het (S.)B.O. kunnen zo aangeven, in welke mate zij het gedrag aantrekken en afstoten terugzien in hun klas. Verder ondervraag ik een van de leerkrachten op de problemen die in de klas komen kijken m.b.t. dit gedrag. Ook de speltherapeut vanuit de instelling bevraag ik op in hoeverre en hoe zij het gedrag tegenkomt in haar therapieën, hoe zij er mee omgaat en welke problemen ze daarbij ondervindt. Vervolgens maak ik door middel van een open interview gebruik van de kennis van dramatherapeuten. Deze dramatherapeuten zijn de ervaringsdeskundigen op het gebied van het geven van therapie en hebben ervaring met kinderen met een hechtingsstoornis of relationele stoornis. Daarbij hebben ze ervaring met kinderen die het gedrag aantrekken en afstoten vertonen. Naast mijn werkwijze met de problematiek maak ik een inventarisatie van de werkwijzen van deze dramatherapeuten. Ik interview de volgende personen: Ernest van Telgen, dramatherapeut, S.B.O. ‘de Witakker’ in Rijs. Annet Warringa, dramatherapeut, ‘De Meregaard’, Kinderen en jeugd in Almere. Marius den Otter, dramatherapeut, ‘De Praktijk’ in Amsterdam. Jaqueline Helbers, dramatherapeut, GGZ Dijk en Duin in Beverwijk. Deze dramatherapeuten werken allemaal vanuit een verschillende instelling. De een werkt op een school voor speciaal onderwijs, terwijl de ander een eigen praktijk heeft. Verder werken de dramatherapeuten op verschillende manieren. De een werkt eerder volgend, terwijl de ander juist gedragsmatig werkt. Met deze diversiteit en de vorm van een open interview hoop ik een zo duidelijk en breed mogelijk beeld te krijgen van hoe er gewerkt wordt in de praktijk met kinderen met een hechtingsstoornis of relationele stoornis en daarbij het aantrekken en afstoten. ‘Hou me vast maar raak me niet aan…’ Kim Molenaar Creatieve therapie drama, 2005 5 ‘Hou me vast maar raak me niet aan…’ Contractwerkstuk Creatieve therapie 1. Aantrekken en afstoten Om een beeld te geven van wat aantrekken en afstoten is, wordt dit geschetst aan de hand van 3 voorbeelden uit de klassensituatie, daarna kan concreet worden teruggelezen wat dit gedrag betekent. 1.1 Hoe zie je aantrekken en afstoten binnen de klas terug? Erik (7 jaar) Erik is een braaf jongetje. Hij is slim en heeft zijn taken altijd op tijd af. Naar de leerkracht toe is hij een engeltje. Maar als de leerkracht niet kijkt is hij vaak bezig de andere kinderen uit zijn klas te plagen en uit te dagen. Voor de rest maakt hij weinig contact met hen, en werkt hij het liefst alleen. Thuis heeft Erik het moeilijk. Zijn ouders zijn gescheiden en zijn moeder heeft moeite hem en zijn broertjes in toom te houden. Voor en na de les blijft Erik vaak lang hangen, hij wil graag praten en kan dan hele persoonlijke dingen aan de leerkracht vertellen. Maar de volgende dag, als hij dan weer op school komt en de juf hem iets vraagt over wat hij die vorige dag heeft verteld, doet Erik alsof de vragen van de juf hem niet interesseren of alsof hij niet weet waar ze het over heeft. Arjan (9 jaar) Arjan is een jongetje met een turbulent verleden. Je zou bij hem kunnen spreken van een hechtingsstoornis. Een op een met de leerkracht is Arjan erg claimend. Hij is heel lief en beleefd tegen de leerkracht. Maar in de klas, temidden van de andere kinderen stoot Arjan iedereen af. Hij kijkt constant om zich heen en reageert overgevoelig. Hij denkt en roept steeds dat de andere kinderen hem uitlachen. Hij maakt weinig contact met de andere kinderen, hij maakt alleen ruzie met ze. Tijdens het klassikale gedeelte is Arjan heel storend, hij gebruikt grove taal naar anderen toe. Als Arjan ruzie heeft gemaakt, kan hij de leerkracht zo te woord staan en netjes zijn excuses aanbieden dat deze hem op slag vergeeft. Het is een jongetje dat weet wat de ander wil horen. De leerkracht blijft waarschuwen, maar Arjan gaat al jaren op dezelfde voet voort. Dennis (11 jaar) Ook Dennis is een jongetje dat al veel heeft meegemaakt. Hij is op vroege leeftijd in de steek gelaten door zijn vader. Dennis is een jongetje met weinig zelfvertrouwen, dat weinig vooruit gaat in de klas. Soms uit hij zich door te zeggen dat niemand te vertrouwen is of zelfs te dreigen met zelfmoordpogingen. Dennis stoot de kinderen in zijn klas af. Het lijkt wel of hij de macht wil hebben en boven zijn klasgenoten wil staan. Hij is vaak bezig de verantwoordelijkheid bij anderen te leggen. Als hij ruzie heeft gemaakt, is het altijd de schuld van de ander. Dit, terwijl Dennis zelf heel goed weet, dat hij mede schuldig is. In de klas vertoont Dennis negatief gedrag. Hij probeert daarmee te bewerkstelligen dat iedereen boos op hem is en sluit zich af. Soms is Dennis juist een modelkind en kan hij heel lief zijn naar de leerkracht. Wel kan hij moeilijk met complimenten omgaan. De leerkracht vind het moeilijk het gedrag van dit jongetje te voorspellen, en aan te zien komen. 1.2 Wat is aantrekken en afstoten? In bovenstaande voorbeelden lees je dat deze kinderen aan de ene kant graag contact willen (soms zelfs claimend), maar aan de andere kant niet, en zich vervolgens afsluiten en/of de ander afstoten. De kinderen lijken hun klasgenootjes af te stoten en ze als vijanden te zien. Naar de ‘Hou me vast maar raak me niet aan…’ Kim Molenaar Creatieve therapie drama, 2005 6 Contractwerkstuk Creatieve therapie ‘Hou me vast maar raak me niet aan…’ leerkracht toe is het aantrekken en afstoten het duidelijkst zichtbaar. Er is veel ambivalentie te zien in hun gedrag waardoor de leerkracht steeds weer in verwarring wordt gebracht. Wat deze kinderen gemeen hebben is een verleden of thuissituatie waar ze problemen ondervonden/ondervinden. Het overgeven aan de intimiteit van een relatie is niet makkelijk. De intimiteit zorgt ervoor dat je de controle kwijt bent. Je stelt je kwetsbaar op door die relatie aan te gaan. Wat zal er met je gebeuren als jij je overgeeft, als je je laat gaan? Hierbij komt ook schaamte kijken, word je wel geaccepteerd zoals je bent, mag je er wel zijn? Als we kijken naar de relatie tussen de cliënt en de therapeut of tussen de leerling en leerkracht is het aantrekken en afstoten het blijven testen en op de proef stellen van het vertrouwen. Het kind test hoe beschikbaar je bent en of je ook beschikbaar blijft. Het is verder een soort experimenteren met afstand en nabijheid. Wat gebeurt er als ik je aantrek? Wat gebeurt er als ik uitdaag? Hoe reageert de ander als ik hem afstoot? Blijft hij terugkomen? Hoeveel kan ik bij je maken? Geef je het al snel op als ik weer afstoot? Aantrekken en afstoten komt bij vele kinderen voor. Het is het uittesten van de relatie. Een kind bepaalt zijn grenzen en laat zien in hoeverre hij intimiteit toestaat. Een kind met een hechtingsstoornis of een relationele stoornis heeft moeite met de thema’s nabijheid, intimiteit en vertrouwen. Binnen therapie zullen ze in relatie met de therapeut met die nabijheid experimenteren. En daarbij steeds naar bevestiging blijven zoeken. Dit doen ze onder andere door aan te trekken en af te stoten. Ze willen wel liefde, warmte en aandacht maar ze moeten het ook weer afstoten, want voor je weet gaat die persoon ook weer weg en laat hij me ook weer in de steek, zo denkt het kind. 1.3 Hoe ga je hier als leerkracht mee om? De leerkracht vraagt zich af hoe hij/zij met dit aantrekken en afstoten om moet gaan. Vaak is het moeilijk te begrijpen wat er in zo’n kind omgaat en wordt je als leerkracht keer op keer teleurgesteld, omdat wat je ook doet, er weinig vooruitgang te zien is. Het is überhaupt van belang jezelf constant vragen te blijven stellen over het gedrag van het kind. Wat betekent dat gedrag? Waarom wil het kind me boos hebben? Waarom gedraagt het kind zich zo naar de andere kinderen in de klas? Belangrijk is verder dat je in de gaten houdt, dat er geen tegenovertracht plaats vindt. Tegenoverdracht is het projecteren van je eigen gevoelens op de ander. Dit kan problemen opleveren. Onbewust raakt een bepaald kind met een bepaalde houding of gedrag jou op een zwakke plek. Waarom heeft meester Joris eigenlijk zo’n moeite met dat ene agressieve kind? Heeft hij zelf problemen met agressie? Of doet het kind hem wellicht ergens denken aan zijn agressieve vader? Dat gaat natuurlijk wel heel diep. Het kan ook simpeler. Juf Esther kan bijvoorbeeld maar moeilijk omgaan met Irene, een zeer afhankelijk kind, dat met iedereen meeloopt. Als ze bij haar zelf nagaat hoe dat komt, komt ze tot de conclusie dat ze zelf vroeger ook zo’n kind is geweest en zich daar achteraf wat voor schaamt. Het is daarom belangrijk na te gaan waarom je je juist zo ergert aan het gedrag van dat ene kind. Heeft het ook niet iets met jou te maken? Los daarvan is er, om het gedrag van een kind beter te begrijpen en er mee aan de slag te gaan, binnen de klas vaak niet zoveel tijd. Daarom kun je een kind ook doorverwijzen naar een specialist. Bijvoorbeeld een creatief therapeut, die aan de hand van creatieve middelen met het kind een veranderingsproces aangaat. ‘Hou me vast maar raak me niet aan…’ Kim Molenaar Creatieve therapie drama, 2005 7 ‘Hou me vast maar raak me niet aan…’ Contractwerkstuk Creatieve therapie 2. De hechtingsstoornis en de relationele stoornis Het gedrag aantrekken en afstoten is een duidelijk symptoom van de hechtingsstoornis. De hechtingsstoornis ontstaat vanuit een onveilige hechting. Ook de relationele stoornis heeft te maken met een onveilige hechting in de kindertijd. Ik noem de relationele stoornis omdat ook binnen deze stoornis heel duidelijk het gedrag aantrekken en afstoten naar voren komt. Aan de ene kant wenst dit kind nabijheid, terwijl het aan de andere kant nabijheid weert. 2.1 De hechtingsstoornis Kenmerken van een hechtingsstoornis zijn door Geertje van Egmond als volgt beschreven: - Er is geen ‘bodem’ in het bestaan. Er zijn weinig tot geen affectiebanden geweest in de allereerste levensfase. Ouders van adoptiekinderen spreken vaak van een ‘bodemloze put’, ze stoppen er oneindig veel liefde, aandacht en zorg in maar krijgen er niets voor terug. - Er is geen ‘lijn’ in het leven. Deze kinderen hebben weinig gevoel voor tijd en ruimte, de wereld blijft ongestructureerd. Er ontstaan hierdoor vaak specifieke leerproblemen: weinig getalbegrip, niet kunnen abstraheren, slecht woordbeeld en de leerstof blijft niet hangen. Het kind ervaart de wereld als chaotisch omdat het kind ‘geen plaats in de wereld’ heeft, geen geschiedenis heeft en daardoor ook geen toekomst. - De gewetensontwikkeling is niet op gang gekomen. Wanneer in het leven van een baby de ‘ander’ gestalte krijgt (meestal in de vorm van een moeder), kan het ‘ik’ gaan groeien en komt ook de gewetensontwikkeling op gang. Pas wanneer een kind het gevoel krijgt dat het deel uitmaakt van een wereld en dat het daarin een plek heeft, kan het eerst onbewust en dan bewust bezig zijn en rekening houden met de plek van de ander. Een kind met een hechtingsstoornis kan daardoor bijvoorbeeld na een conflict, vaak geen spijt of berouw tonen. Ontkennen en liegen kost hen dan ook geen moeite. - Er is geen ‘ik’. Er is geen basaal vertrouwen in volwassenen met als gevolg een onvermogen en/of diepgewortelde angst om relaties aan te gaan. Omdat de ‘ik’-functie niet ontwikkeld is door het ontbreken van de liefhebbende en verzorgende ‘ander’ en door de vele ontberingen en vaak wreedheden veroorzaakt door de volwassenen, heeft het kind een diepgewortelde angst voor en een onvermogen tot tweezaamheid en het aangaan van meer dan oppervlakkige relaties. - Er is een sterke neiging tot het leggen van oppervlakkige, inwisselbare contacten. Er is vaak een duidelijk verschil hoe een kind met een hechtingsstoornis zich binnen de gezinssituatie en daarbuiten gedraagt. Een kind kan zich naar de buitenwereld toe heel aangepast gedragen, terwijl het thuis dit masker laat vallen. - Het kind toont ‘survivors’-gedrag door middel van schijnaanpassing. Veel hechtingsgestoorde kinderen zijn in hun ‘vorige leven’ genoodzaakt geweest onmiddellijk in te spelen op de meest ingrijpende gebeurtenissen en veranderingen in het bestaan. Het kind probeert zich staande te houden door de wereld om zich heen voortdurend onder controle te houden. Het is geniaal in het observeren, taxeren en het manipuleren van de mensen om zich heen. Het besteedt hier zoveel aandacht aan dat bijvoorbeeld leerprestaties en creativiteit achterblijven. - De intieme emotionele banden binnen het gezin worden als bedreigend ervaren. Het appel van de gezinsleden op een vertrouwensrelatie is voor het kind slecht invoelbaar en verwarrend. Het geeft het kind soms ook een gevoel van anders-zijn, tekortschieten en eenzaamheid. Gevolgen hiervan kunnen zijn; - automutilatie, vernietigingsdrang t.o.v. moeder, agressie, wreedheid t.o.v. dieren, vreten, stelen, vernielen, liegen, slapeloosheid, provocerend seksueel gedrag en weglopen. 1 1 Van Egmond, G., ‘Bodemloos bestaan: problemen met adoptiekinderen’. (1987) ‘Hou me vast maar raak me niet aan…’ Kim Molenaar Creatieve therapie drama, 2005 8 Contractwerkstuk Creatieve therapie ‘Hou me vast maar raak me niet aan…’ Bij de hechtingsstoornis komen de volgende gedragskenmerken naar voren; - geringe sociale vaardigheden, weinig contact met leeftijdsgenoten - allemansvriendjesgedrag - dominerend, eisend en agressief gedrag - uitingen van angst, boosheid en wantrouwen - ongedisciplineerde activiteiten, vlindergedrag, vluchtig speelgedrag - inwisselbaar zijn van volwassenen - onverschilligheid voor mensen, kleding en voorwerpen - negatief aandacht vragen Het gemeenschappelijke van deze verschijnselen is het niet beklijven/ zich niet hechten: de relatie met mensen vertoont geen hechting (allemansvriend zijn, inwisselbaar zijn). De emoties vertonen geen ontwikkeling (onverschilligheid) en interesses beklijven niet. Het waarschijnlijke gevolg van een gebrek aan liefde en zorg in de eerste kinderjaren is een bepaald onvermogen tot het aangaan van diepgaande en blijvende relaties. Iemand met een dergelijke jeugd is tot op zekere hoogte niet in staat diepgaande gevoelens voor anderen langdurig te koesteren. 2 Een hechtingsstoornis komt voor bij adoptieproblematiek maar ook bij kinderen die problemen hebben gehad bij de zwangerschap of geboorte, bij (tijdelijke) afwezigheid van de ouder (door bijvoorbeeld ziekte, postnatale depressie, echtscheiding of overlijden) of een andere onduidelijke oorzaak.3 2.2 De relationele stoornis De verschillen met de hechtingsstoornis zijn: Vaak vertoont het kind met een relationele stoornis eerder aanklampgedrag. Het kind toont daarbij passief en teruggetrokken gedrag. Het kind heeft uitingen van verlatenheid, teleurstelling, verdriet en eenzaamheid. Het kind gedraagt zich depressief en passief. Het leven van relationeel gestoorde jongeren lijkt te worden bepaald door angst. Vaak angst voor dagelijkse dingen, zoals angst voor de trein, onweer etc., maar vooral angst voor de toekomst. Dat het vaak misgaat in de gezinssituatie komt niet zozeer door de angsten en het aandacht vragend gedrag, maar juist door het onvermogen nabijheid te kunnen verdragen. Dit onvermogen brengt het kind en zijn ouders in een cirkel van machteloosheid. In de concrete situatie houdt dit in dat aankijken, persoonsgericht praten, samen in een kamer met een volwassene niet verdragen wordt. Het kind voelt zich ellendig door de tegenstrijdige gevoelens die nabijheid bij hem oproept. Enerzijds wordt nabijheid gewenst, maar door gevoelens van angst, verdriet en boosheid die door vroegere ervaringen veroorzaakt zijn, wordt nabijheid geweerd. Deze ambivalentie, nabijheid wensen en nabijheid weren, staat centraal in deze problematiek. Nabijheid ervaren vraagt om continuïteit, dat is wat relationeel gestoorde kinderen vaak gemist hebben door de separaties in hun leven.4 Het aantrekken en afstoten is verklaarbaar vanuit deze stoornissen omdat het kind zich, in zijn vroege kindertijd, niet of moeilijk heeft kunnen hechten aan bijvoorbeeld een moederfiguur. Omdat het kind dit niet geleerd en ervaren heeft, zal het vaak in zijn verdere leven moeite houden met deze nabijheid. 2 Broos, D. & van Dun, K.; Hou me (niet) vast, hulpverlening en hechtingstoornis.(1997) http://www.deknoop.org/, website opgezet door stichting de Knoop, ouders van adoptiekinderen. 4 Thoomes-Vreugdenhil, A., Relationeel gestoord en hechtingsgestoord, een onderscheid in verwaarlozingsproblematiek (1999). 3 ‘Hou me vast maar raak me niet aan…’ Kim Molenaar Creatieve therapie drama, 2005 9 Contractwerkstuk Creatieve therapie ‘Hou me vast maar raak me niet aan…’ Intimiteit kan angst oproepen, want deze nabijheid is voor hen niet vanzelfsprekend. Het kind heeft het onvoorwaardelijke vertrouwen in de ouder/verzorger niet ervaren. De normale ontwikkeling waarbij het kind alleen zijn directe verzorger vertrouwt en haar aanwezigheid afdwingt om vervolgens andere relaties aan te gaan heeft dit hechtingsgestoorde kind nooit ervaren. Dit is in de normale ontwikkeling moeilijk bij te sturen. Het kind zal zich hierdoor altijd bedachtzaam en behoedzaam opstellen en niet snel kunnen vertrouwen op de ander. 2.3 De classificatie Vanuit de DSM-IV kan, de relationele stoornis bij een kind vanaf 4 jaar, wijzen op een Separation anxiety disorder (de separatie-angststoornis)(309.21). Daarvan is het aanklampgedrag voornaamste aanwijzing. Ook is er sprake van een Generalized anxiety disorder (de diffuse-angststoornis) (300.02), de genoemde criteria zijn alle aanwezig. Deze twee stoornissen betreffen vooral de angst. Een aantal verschijnselen van de problematiek is hiermee nog niet benoemd. Zowel in de vroege ontwikkelingsfase als in de huidige fase is er sprake van een sombere stemming, verdriet en een periode van lusteloosheid. Dit wordt bepaald door gevoelens van waardeloosheid, schuldgevoelens en doodsgedachten. Dit wijst naar een mood disorder. Gezien de lange periode dat er sprake is van de sombere stemming zou er van een Dysthymic disorder(dystymie)(330.4) gesproken kunnen worden. De hechtingsstoornis staat in de DSM-IV aangeduid als de Reactive attachment disorder of infancy van het inhibited type (de reactieve hechtingsstoonis , van het geremde type) (313.89).4 Wat betreft de classificaties en de diagnostische criteria van de stoornissen verwijs ik naar de DSMIV. 4 Thoomes-Vreugdenhil, A., Relationeel gestoord en hechtingsgestoord, een onderscheid in verwaarlozingsproblematiek (1999). ‘Hou me vast maar raak me niet aan…’ Kim Molenaar Creatieve therapie drama, 2005 10 ‘Hou me vast maar raak me niet aan…’ Contractwerkstuk Creatieve therapie 3. De werkwijze wat betreft aantrekken en afstoten binnen dramatherapie 3.1 Hoe zie je aantrekken en afstoten binnen de therapie terug? In een van de therapieën binnen mijn stage trof ik Eva. Eva is een meisje met een hechtingsstoornis. In deze therapie zag ik duidelijk het aantrekken en afstoten. Eva is een meisje van 12 jaar met een hechtingsstoornis en een licht verstandelijke handicap. Na een periode van 3 jaar in een kindertehuis is ze geadopteerd. De dramatherapie bestond uit 23 sessies, een kortdurende tot middellange therapie. De volgende doelen werden na de observatie o.a. gesteld; het uiten, herkennen en onder woorden brengen van emoties, het verwerken van traumatische gebeurtenissen, een uitlaatklep middels spel en haar relatie tot en vertrouwen in volwassenen verbeteren. In de observatiefase is Eva angstig voor het spelmateriaal, ze speelt vooral veel rollen. Richting de therapeut en het materiaal laat ze veel woede en frustratie zien. Maar elke sessie eindigt met het zoeken naar aandacht en verzorging. Buiten spel laat Eva veel frustratie, woede en provocatie d.m.v. seksuele uitingen zien, gericht op therapeut, maar ook dit eindigt vaak met het zoeken van aandacht. Eva daagt de therapeut uit en zegt een hekel aan haar te hebben maar toch blijft ze haar aandacht zoeken. In de middenfase kiest Eva telkens voor hetzelfde spel, namelijk het juf-leerlingspel, waarin zij meestal de leerling speelt, die door de juf wordt genegeerd. Tegelijkertijd krijgt deze leerling van alles de schuld. Hierin kwamen de volgende thema’s naar voren: afwijzing/inde steek gelaten worden, boosheid/woede, onzekerheid/schaamte/ seksualiteit, frustratie. Zowel binnen als buiten spel vindt er veel aantrekken en afstoten plaats. Eva probeert het vertrouwen te testen door o.a. te provoceren, te schelden of de therapeut te kleineren. Ze zoekt telkens weer redenen om de therapeut te haten en te betrappen op het feit dat de therapeut haar afwijst. ‘Jij deed mij expres pijn binnen het spel!’. Er is wel een groeiend vertrouwen te zien, Eva heeft er behoefte aan te vertellen over haar thuissituatie en soms ook over de gevoelens die daarbij komen kijken. Bij de afsluiting van de sessie doet Eva zichzelf pijn door bijvoorbeeld met haar hoofd tegen de deur te bonken en bij het teruglopen zegt ze steeds dat het erge pijn doet. In de eindfase wordt er een spel gespeeld dat Eva zelf introduceert. Het spel is gebaseerd op verhalen die ze zelf vertelt en ze houdt het spel dichtbij; vooral thuissituaties/klassensituaties. De rollen die gespeeld worden zijn meestal een moeder, juf, een vriendinnetjes of klasgenootjes. Het juf-leerlingspel blijft favoriet. Toch heeft Eva in de eindfase meer behoefte aan praten. Het beginnen met spel levert haar spanning op. Wel legt ze nu buiten spel emoties bij de therapeut neer. Ze laat veel haar blauwe plekken zien, doet zichzelf pijn en wil dan getroost worden. Het aantrekken en afstoten blijft, maar dit gedrag is nu meer te zien binnen spel dan daarbuiten. In plaats van de provocatie en het testen van het vertrouwen is er meer plaats gekomen voor rust. Thuis blijkt Eva ook meer in staat haar emoties te uiten. 3.2 Mijn werkwijze Aan de hand van steekwoorden leg ik mijn therapeutische attitude en mijn werkwijze tijdens de therapieperiode met Eva voor. Therapeutische attitude Onvoorwaardelijke acceptatie. Ik vond het belangrijk een klimaat te schapen in de spelruimte waarin Eva zich volledig durfde te geven. Een plek waar ze zich onvoorwaardelijk geaccepteerd voelt. Structuur. ‘Hou me vast maar raak me niet aan…’ Kim Molenaar Creatieve therapie drama, 2005 11 Contractwerkstuk Creatieve therapie ‘Hou me vast maar raak me niet aan…’ Daarbij gaf ik bij Eva wel steeds duidelijk grenzen aan. Ik bood structuur door te benoemen wat er allemaal wel en niet mag in de spelruimte en een duidelijke scheiding benadrukken tussen spel en werkelijkheid. (bijvoorbeeld; niet schelden op de therapeut buiten spel). Congruentie en transparantie. Wel hield ik in de gaten dat ik als therapeut congruent bleef. Ik toonde begrip voor alle gevoelens van het kind, maar bleef daarbij congruent. Die congruentie zette ik bewust in. Als doel had ik hierbij het reflecteren van gevoelens op het oog. Dus Eva laten voelen dat emoties er mogen zijn, en dat het niet goed of fout is deze emoties te voelen. Op deze manier bleef ik transparant voor Eva, waardoor ze de veiligheid voelde te komen met al haar gevoelens. Verder zette ik die congruentie ook in, om haar bewust te maken van haar gedrag en wat dat met mij doet. Dat is toch weer gedragsmatig, het zegt ook iets over hoe andere mensen met dat gedrag zouden omgaan. Werkwijze Ik werkte voornamelijk vanuit de Rogeriaanse stroming, ik vind het belangrijk niet alleen cliëntcentred te werken maar ook vanuit het hier-en-nu. En met betrekking tot het laatste aspect, maakte ik tevens gebruik van enkele punten uit de gedragsmatige therapie. Met Eva werkte ik dan ook vooral volgend, met het oog op de doelen en omdat dit een faalangstig kind betrof. Tegelijkertijd benoemde en verwoordde ik Eva’s gevoelens met als doel bewustmaking van haar gevoelens. Interventies Buiten spel. Buiten spel was ik veel bezig met het benoemen van gevoelens en/of liet ik het gevoel er zijn. (D.m.v. stilte bijvoorbeeld). De drempel om tot spel te komen was voor Eva soms erg hoog. Als therapeut was ik dan ook vaak bezig met aanmoedigen/coachen en het uitnodigen tot spel.Met opdrachten binnen de observatie probeerde ik de frustratie, ofwel de angst die daarbij kwam kijken, aan te gaan, door te stimuleren, de gevoelens zoals angst en onzekerheid te benoemen en/of er te laten zijn, en Eva uit te nodigen tot spel. Wanneer dit echt niet lukte, dan zag ik geen mogelijkheid het kind te volgen in wat het zelf wilde. De vrije keuze die het kind maakte in spel gaf me eigenlijk nog meer informatie dan de aangeboden observatieopdrachten. Binnen het tegenspel ging ik in op haar behoeftes. Voor Eva is altijd veel bepaald in haar leven, ze had een grote behoefte aan macht binnen de therapie. Ik denk dat het volgend werken in deze aan deze behoefte voldoet. Ik kijk daarbij naar hoe het kind reageert op de opdrachten. Is er bijvoorbeeld veel frustratie en tegenstand te zien, dan kun je eventueel weer overgaan op volgend werken en het kind keuzes laten maken. Vaak kwam ik na afloop van het spel even terug op het spel en bevroeg Eva hoe het voor haar was geweest. Soms koos ik ervoor simpelweg even te benoemen dat het er heftig aan toe ging. Ook een simpel ‘goh, wat moet die Sanne zich soms alleen hebben gevoeld in die klas’! volstond. Dit deed ik met het doel de emotie bewust te maken. Aan het begin van de sessie kwam ik vaak ook terug op de vorige keer. Soms legde ik een link tussen spel en realiteit, maar ik merkte wel dat ik dit ook niet te vaak moest doen, aangezien dit te veel weerstand veroorzaakte bij Eva. Dan liet ik het gevoel er gewoon zijn. D.m.v. rust, een blik, een aanraking, kun je soms ook veel doen. Wat betreft het aantrekken en afstoten liet ik dit gedrag er zijn, door het bijvoorbeeld te benoemen, maar ik stelde daarnaast wel duidelijk grenzen, de grenzen van therapeut en van het lokaal (het normatieve). Dit om zo de situatie zo veilig mogelijk te houden voor het kind en voor de therapeut Binnen spel. Ik probeerde zoveel mogelijk met het oog op de doelen/proces en achtergrond van het kind mee te gaan in het tegenspel en aan te voelen wat Eva wilde binnen tegenspel. Soms, aan het begin van het spel, vroeg ik hoe ‘de juf’ moest zijn, waarbij ik soms als de cliënt ‘gewoon’ zei, keuzemogelijkheden bood. ‘Is het een aardige juf of niet en hoe gaat ze met haar leerlingen om?’. Verder het is ook een kwestie van aanvoelen van dat wat Eva wilde. ‘Hou me vast maar raak me niet aan…’ Kim Molenaar Creatieve therapie drama, 2005 12 Contractwerkstuk Creatieve therapie ‘Hou me vast maar raak me niet aan…’ In het tegenspel was ik vaak ook bezig met uitdagen en prikkelen om zoveel mogelijk emotie bij haar te bewerkstelligen. Dit kon het spel heel intensief maken, waardoor time-outs of coolingdowns nodig waren om spel en werkelijkheid te scheiden en Eva weer rustig naar de klas te laten gaan. Verder deed ik interventies binnen het tegenspel, met het oog op de doelen, door het tegenspel enigszins te veranderen. Wat betreft het aantrekken en afstoten, was spel een mooie ingang om middels het tegenspel te benoemen of te laten merken dat het aantrekken en afstoten er was, en hoe dit voelde voor haar en haar tegenspeler. Maar het spel was vooral een plaats waar het gedrag aantrekken en aanstoten er mocht zijn. Samengevat werkte ik met dit kind vooral volgend en ik paste me daarbij aan het kind en wat het nodig had. Dit terwijl ik wel de veiligheid van de therapiesituatie in de gaten hield om zo de veiligheid van het kind te waarborgen. Door constant en peilbaar te blijven (door duidelijk te zijn en dus ook congruent) voor het kind zal het aantrekken en afstoten, wat er in het therapeutisch proces ook mag zijn, uiteindelijk af nemen. Dit omdat de omgang van de therapeut met het gedrag altijd het zelfde is (constant) en het kind het groeiende vertrouwen werkelijk ervaart. Het vertrouwen zal toenemen en met der tijd zal het gedrag aantrekken en afstoten steeds minder nodig zijn voor het kind, zo ook bij Eva. 3.3 De werkwijze van de dramatherapeut Na uiteen te hebben gezet wat mijn werkwijze/therapeutische attitude is t.a.v. het aantrekken en afstoten bij een kind met een hechtingsstoornis, vraag ik me af hoe er in de dramatherapeutische praktijk om wordt gegaan met aantrekken en afstoten. Is mijn werkwijze en attitude, de enige juiste werkwijze en attitude, om met het aantrekken en afstoten om te gaan? De geïnterviewde therapeuten werken Rogeriaans, gedragsmatig of eclectisch. Therapeutische attitude De volgende punten werden binnen de interviews genoemd als het aankomt op de therapeutische attitude wat betreft het aantrekken en afstoten binnen een therapie. Onvoorwaardelijke acceptatie. Je hoort steeds begrip te hebben voor alle negatieve gevoelens, daarbij kun je gebruikmaken van de begrippen onvoorwaardelijke acceptatie en holding en containment (Cluckers, 1986). Door het aanbieden van een vaste structuur (holding) kan er door het opvangen van losse ervaringsfragmenten bij het kind (containment) gewerkt worden aan de ontwikkeling en daarbij een proces in gang gezet worden. Structuur. Veiligheid staat voor alles. Door duidelijk te zijn naar het kind door congruent en transparant te zijn, door structuur te bieden en grenzen aan te geven binnen en buiten spel creëer je die veiligheid. Belangrijk is zowel het spel als de therapeutische relatie zo goed mogelijk te beveiligen om zo een proces/ontwikkeling te laten plaatsvinden. Bijvoorbeeld door tegenspel te geven waarin je structuur in het spel brengt of het gebruiken van time-outs om het spel even stil te leggen. Verder is het van belang ook consequent te zijn in het aangeven van de grenzen en het bieden van de structuur. Een van de geïnterviewde therapeuten illustreerde dit met de volgende casus: ‘Binnen een van mijn therapieën, werd Joerie, een geadopteerd jongetje aan het einde van de sessie altijd erg boos en dan ging hij naar me schoppen en slaan. Vooral als hij een goed uur zonder wantrouwen had gespeeld leek hij aan het einde van het uur de relatie stuk te moeten maken. (Als het ware de zekere weg kiezen; als ik het zelf stuk maak, kan het mij niet onverwacht overkomen.) Door duidelijk grenzen te stellen (‘Ik snap dat je dat niet leuk vindt, dat het uur is afgelopen, terwijl je juist zo fijn aan het spelen was, maar je mag me niet schoppen en slaan.. Je mag het me wel vertellen.Volgende week ben ik er weer gewoon voor je en kunnen we samen spelen.’), duidelijk en consequent te zijn, maar steeds met alle begrip voor de negatieve gevoelens verbeterde Joerie’s gedrag langzamerhand.’ ‘Hou me vast maar raak me niet aan…’ Kim Molenaar Creatieve therapie drama, 2005 13 Contractwerkstuk Creatieve therapie ‘Hou me vast maar raak me niet aan…’ Werkwijze Hoe je te werk gaat is afhankelijk van hoe de stabiliteit van het kind is.(de basisveiligheid en de huidige woon-/gezinsomstandigheden). Verder is het afhankelijk van in welke fase de therapie zich op dat moment bevindt en de doelen die m.b.t. de therapie gesteld zijn. Voorop staat het ervaren van veiligheid. Het kind moet zich onvoorwaardelijk geaccepteerd voelen. Natuurlijk heb je bij alles wat je doet en zegt je antennes uit staan, waarbij je jezelf constant afvraagt wat de effecten van je interventies (kunnen) zijn, wat de risico's zijn. Je wikt en je weegt, je denkt altijd een paar stappen vooruit, maar tegelijkertijd sta je in direct contact met het kind in het hier-en-nu, ben je voorspelbaar in je reacties en transparant. Met dit alles ben je een stabiele factor voor het kind en op geen enkel moment geef je vanuit jouw positie aanleiding dat het kind zich bedreigd voelt. Daarnaast moet het kind hierbij ook de gelegenheid hebben om de stevigheid van de relatie uit te testen en dus ervaren dat aantrekken en afstoten van de kant van het kind gelegitimeerd is. Interventies Buiten spel. Als therapeut ben je er voor het kind als het je nodig heeft en wijs je het kind niet af als het afstand neemt. Je gunt het kind de tijd en de ruimte om hiermee te experimenteren en je laat, als de situatie het toelaat, en de situatie daarom vraagt, merken dat je begrijpt waarmee het kind zo worstelt. Op welk moment je dat doet is lastig, dit heeft waarschijnlijk ook met intuïtie te maken en het aanvoelen van het juiste moment. Op een moment waarin het kind afstand neemt, of op een moment van nabijheid? Binnen het spel of buiten het spel? Zowel het afstand nemen als wel momenten van nabijheid kunnen spanning oproepen bij het kind. Die spanning kan worden benoemd. (Als de spanning te groot wordt, is het nog te verdragen voor het kind?) Belangrijk is de combinatie van enerzijds een consequente houding van de therapeut afgestemd op 'dit' kind met 'deze' achtergronden in 'deze' situatie met 'deze' doelen en anderzijds het spelmateriaal/rollen/spelthema's. Als je volgend (ofwel Rogeriaans) werkt, is het belangrijk wel te prikkelen en uit te dagen binnen het contact.Benoem wat je ziet en probeer op de juiste momenten (liever nog niet zoveel in de beginfase) linken te leggen tussen spel en realiteit. Vanuit de gedragsmatige hoek gezien, kun je het aantrekken en afstoten buiten spel bespreekbaar maken door het te benoemen. Daarbij kun je refereren naar wat het gedrag voor invloed heeft, (als het invloed heeft) voor het contact met de therapeut. Tegelijkertijd kun je het er laten zijn en het proberen via spel een plaats te geven. Binnen spel. Als je volgend werkt geef je binnen spel duidelijk je persoonlijke grenzen aan en laat je het kind deze grenzen ook voelen. Je kunt dan ook vaak de nadruk leggen op het experimenteren met afstand en nabijheid, en dit ook benoemen binnen je tegenspel als wel daarbuiten. Binnen spel kan er tegenspel worden gegeven waarin je gevoelens laat zien t.o.v. de tegenspeler. Een van de geïnterviewde therapeuten illustreerde dit met het volgende voorbeeld: ‘Als ik met Juan, een kind met een hechtingsstoornis, verstoppertje speel en hij zich op een gegeven moment niet meer laat vinden (het afsluiten/afstoten), roep ik binnen mijn tegenspel hoe jammer ik het vind dat ik hem niet kan vinden omdat ik zo graag met hem wilde spelen. Op deze manier hoort hij dat hij gemist en gewaardeerd wordt. En dat het dus ook niet raar is dat je dat soort (voor hem; lastige) gevoelens laat zien.’ Als je gedragsmatig werkt kun je binnen spel zoeken naar een aanbod waarin het een plek kan krijgen. Soms zal dat vooral gericht zijn op het er laten zijn; zeker in het begin van een proces is dat belangrijk. Later kun je de cliënt uitdagen om een verandering te bewerkstellen. ‘Hou me vast maar raak me niet aan…’ Kim Molenaar Creatieve therapie drama, 2005 14 Contractwerkstuk Creatieve therapie ‘Hou me vast maar raak me niet aan…’ Samengevat kan er vanuit verschillende werkwijzen (Rogeriaans, gedragsmatig, eclectisch) gewerkt worden met het aantrekken en afstoten als er maar gekeken wordt naar het waarom van het gedrag. Alle therapeuten zijn het er over eens dat je het gedrag er moet laten zijn en het een plaats moet geven. Hoe je het er laat zijn hangt af van het kind, zijn achtergrond, de fase van de therapie en de doelen die gesteld zijn maar ook jouw eigen manier van werken. 4. Conclusies en aanbevelingen De informatie die ik uit de interviews verkregen heb, geven mij ondanks het kleine aantal van vier interviews, een duidelijk beeld van hoe er gewerkt wordt met het aantrekken en afstoten in de praktijk. Ondanks dat het gegeven aantrekken en afstoten nogal abstract bleek te zijn – wat is het nou eigenlijk precies? - ben ik er binnen de interviews uiteindelijk toch in geslaagd dit gegeven helder te krijgen en daarbij duidelijk te krijgen hoe de dramatherapeut ermee werkt. Mijn eigen werkwijze leidde tot een positief resultaat wat betreft het aantrekken en afstoten in verschillende therapieën binnen mijn stage. In de beroepspraktijk blijkt dat er verschillende werkwijzen zijn wat betreft de omgang met aantrekken en afstoten die net als bij mij, tot een positief resultaat leiden. Ik meen dat mijn therapeutische attitude, die ook de dramatherapeuten hebben t.o.v. de problematiek, een grote bijdrage heeft gevormd wat betreft het slagen van de therapie. De punten die ik benoemd heb wat betreft mijn werkwijze en interventies, komen veelal overeen met de verschillende werkwijzen en interventies die de dramatherapeuten noemden in hun interviews. De verschillende invalshoeken wat betreft de werkwijze leerden me dat er vanuit elke invalshoek kan worden omgegaan met het aantrekken en afstoten zodat dat aantrekken en afstoten het proces uiteindelijk niet meer in de weg staat. Ik ben tot de conclusie gekomen dat een aantal punten wat betreft de werkwijze van de therapeut heel belangrijk zijn. Namelijk; onvoorwaardelijke acceptatie: acceptatie van al het negatieve gedrag en alle negatieve gevoelens; congruent en transparant zijn, consequent blijven en structuur bieden om zo de veiligheid te waarborgen; begrip hebben en blijven houden voor het aantrekken en afstoten, het waarom en waar het vandaan komt. benoemen en spiegelen, benoemen wat je ziet, om zo het kind een spiegel voor te houden van zijn gedrag en/of zijn gevoelens. Het werken met het gedrag aantrekken en afstoten is lastig. Vaak ben je als therapeut een middel en moet je ook als middel fungeren, net zoals je het medium als middel laat fungeren binnen de therapie. Ik denk dat een goede therapeut iemand is die altijd open blijft staan voor andere/nieuwe ideeën en ontwikkelingen wat betreft het creatief-therapeutisch werken en kritisch blijft op zijn eigen werkwijze. Uiteindelijk is het een kwestie van al die ingrediënten die je hebt als therapeut, het juiste soepje te brouwen, welke het beste past bij dat kind met die problematiek. Ditzelfde geldt voor de leerkracht, die met zijn eigen kennis en ervaring open zal moeten blijven staan voor nieuwe ideeën en ontwikkelingen binnen het onderwijs en de hulp van anderen om zo om te kunnen gaan met kinderen met probleemgedrag, zoals het aantrekken en afstoten. De volgende benadering beveel ik aan: ‘Hou me vast maar raak me niet aan…’ Kim Molenaar Creatieve therapie drama, 2005 15 Contractwerkstuk Creatieve therapie ‘Hou me vast maar raak me niet aan…’ Het is belangrijk het kind en zijn gedrag te scheiden. Benoem wat je ziet bij het kind, wees een ‘spiegel’ voor het kind. Op deze manier gaat het kind begrijpen/ervaren dat wat het doormaakt begrepen wordt en past bij problematiek. Probeer altijd consequent te blijven. Veroordeel niet maar blijf consequent. ‘He bah, nu ben ik al weer boos op je, wat jammer! Maar je weet ‘t, denk aan de afspraak!’ Laat het kind op elke mogelijke manier merken dat het er, ondanks zijn negatieve gedrag, mag zijn. Probeer inventief te blijven. Vindt verschillende manieren om tot het kind door te dringen en je vertrouwen in het kind te laten zien, merken en voelen. Het is het belangrijk te beseffen en je te realiseren dat je aan deze kinderen vaak niet te hoge eisen moet stellen, en je als leerkracht voldoening moet halen uit kleine dingen die hoop geven voor de toekomst, al kan dit een lang proces zijn. Let op tegenoverdracht. Vraag jezelf af waarom jij zelf moeite hebt met dat specifieke kind met dat specifieke gedrag. In mijn voorwoord gaf ik aan dat de keuze voor het onderwerp van het CWS gemaakt was, omdat ik bepaalde thema’s binnen de therapie met Eva herkende in mijn eigen proces binnen de opleiding en de thema’s die daarbij kwamen kijken. Als dit het geval is binnen therapie, is er grote kans dat er tegenoverdracht plaats vindt. Daarom vond ik het van belang extra aandacht te besteden aan tegenoverdracht. In de therapie met Eva heb ik hier dan ook goed op moeten letten. Via de opleiding kon ik hier aandacht aan besteden binnen supervisie. Supervisie is dan ook een goede manier, om als therapeut stil te staan bij o.a. tegenoverdracht. In de bijlage over het hanteren van tegenoverdracht, kun je nog meer lezen over wat tegenoverdracht is en hoe je er mee om kunt gaan. ‘Hou me vast maar raak me niet aan…’ Kim Molenaar Creatieve therapie drama, 2005 16 Contractwerkstuk Creatieve therapie ‘Hou me vast maar raak me niet aan…’ Nawoord Na een ‘ik heb er zin in’, volgde een ‘wat een rotklus!’, vervolgens beleefde ik er weer plezier aan om er daarna weer tijdelijk het bijltje bij neer te gooien. Een werkproces met ups en downs. Je zou kunnen zeggen dat ik dit CWS af en toe aantrok, terwijl ik het vervolgens weer afstootte. Dit heeft in dit geval niet te maken gehad met diepe interne problematiek, maar ik kwam erachter dat het opzetten van een CWS met meer struikelblokken en strubbelingen gepaard ging dan ik van tevoren dacht. Het bezig zijn met het thema aantrekken en afstoten heb ik als zeer zinvol ervaren en ik heb gemerkt dat dit mij ook buiten het werken aan het werkstuk heeft beziggehouden. Ik kwam wederom tot de conclusie dat je een bepaald onderwerp niet zomaar kiest. Je kiest het omdat het onderwerp je boeit, je het herkent, je er iets mee hebt. Ik zag het aantrekken en afstoten veel bij mezelf terug in verschillende situaties; bijvoorbeeld tijdens het flirten in de kroeg. Het zette me steeds weer aan het denken, wat betekent dit gedrag nu in mijn geval? In ieder geval ervoer ik, wat dit betreft, diverse binnenpretjes maar ook binnenkomers tijdens deze periode. Bij het afnemen van de interviews werd ik telkens weer geboeid door de gebeurtenissen uit de therapieën die de dramatherapeuten schetsten en dacht ik terug aan mijn stage-ervaringen waardoor ik steeds meer zin kreeg om aan de slag te gaan als dramatherapeut en wellicht weer, net zoals binnen mijn stage, in het onderwijs. Ik hoop dat leerkrachten en therapeuten die dit CWS onder ogen hebben gekregen er wat van hebben opgestoken en/of dat ze aan het denken zijn gezet wat betreft hun houding en omgang m.b.t. het aantrekken en afstoten. Tenslotte wil ik de volgende mensen, die aan mijn CWS hebben meegewerkt, hartelijk danken; De dramatherapeuten, die ondanks hun volle werkschema’s tijd vrij konden maken voor een interview; Annet Warringa Ernest van Telgen Marius den Otter Jaqueline Helbers De leerkrachten die me duidelijkheid hebben geboden wat betreft het aantrekken en afstoten in de klas; ‘Hou me vast maar raak me niet aan…’ Kim Molenaar Creatieve therapie drama, 2005 17 Contractwerkstuk Creatieve therapie ‘Hou me vast maar raak me niet aan…’ Lianne Huisman, leerkracht S.B.O. ’t Palet, Bovenkarspel/Grootebroek. Andere leerkrachten/medewerkers S.B.O. ’t Palet, Bovenkarspel/Grootebroek. Wendy Ettema en Marleen Appel, leerkrachten basisonderwijs. Voor de goede steun, begeleiding en adviezen; Anneke Broertjes, speltherapeut ’t Palet. Ineke Boschloo, CHN, Leeuwarden. Mathilde Tubben. CHN, Leeuwarden. Bronnen- en literatuurlijst American psychiatric association, Beknopte handleiding bij de diagnostische criteria van de DSM-IV, Lisse, 1998. ISBN 90 265 1394 1. Bakker-van Zeil, T., Hechten en loslaten in therapie. Scriptie in het kader van de technischtheoretische cursus Experimentele psychotherapie. 1986 Broos, D. & van Dun, K.; Hou me (niet) vast, hulpverlening en hechtingstoornis. LeuvenApeldoorn, 1997. ISBN 90 5350 517 2. Egmond, G. van, Bodemloos bestaan, problemen met adoptiekinderen. Amsterdam, 1996 ISBN 90 263 0833 7. Henkes, M. & Buitenhuis, J., Adoptiekinderen: ontworteld? Buitenlandse adoptiekinderen in de hulpverlening. 1997 Uit: Vereniging van speltherapeuten. Migchelbrink, F., Praktijkgericht onderzoek in zorg en welzijn, Amsterdam, 2000/2001. ISBN 90 6665 363 9. Thoomes-Vreugdenhil, A., Relationeel gestoorde jongeren, een onderscheid in verwaarlozingsproblematiek en een behandelingsvoorstel. 1999. ISBN 90 1330 01 9. Internet http://www.deknoop.org/ , website opgezet door stichting de Knoop, ouders van kinderen met een hechtingsstoornis. http://psy.cc/sg01.php/ , artikel genaamd ‘Overdrachtsfenomenen’ van Kris Roose. Overige bronnen: Ernest van Telgen, dramatherapeut, S.B.O. ‘de Witakker’ in Rijs. Annet Warringa, dramatherapeut, ‘De Meregaard’, Kinderen en jeugd in Almere. Marius den Otter, dramatherapeut, ‘De Praktijk’ in Amsterdam. Jaqueline Helbers, dramatherapeut, GGZ Dijk en Duin in Beverwijk. Anneke Broertjes, speltherapeut, S.B.O.’t Palet in Grootebroek/Bovenkarspel. Mathilde Tubben, dramatherapeut en docente CHN in Leeuwarden. Lianne Huisman, leerkracht S.B.O. ’t Palet, Bovenkarspel/Grootebroek. Leerkrachten S.B.O. ‘t Palet, Grootebroek/Bovenkarspel. Wendy Ettema en Marleen Appel, leerkrachten basisonderwijs. ‘Hou me vast maar raak me niet aan…’ Kim Molenaar Creatieve therapie drama, 2005 18 Contractwerkstuk Creatieve therapie ‘Hou me vast maar raak me niet aan…’ Samenvatting Contractwerkstuk ‘Hou me vast maar raak me niet aan…’, een inventarisatie van hoe dramatherapeuten omgaan met het aantrekken en afstoten van een kind binnen de therapie. Creatieve therapie Kim Molenaar CHN, Leeuwarden Aan de hand van een checklist kwam ik tot de conclusie dat het aantrekken en afstoten bij ongeveer 4 van de 18 kinderen in een schoolklas wordt geconstateerd. In mijn onderzoek over aantrekken en afstoten van een kind binnen therapie, kun je lezen hoe je als leerkracht om kunt gaan met dit gedrag. Verder maak ik een vergelijking van hoe ik heb gewerkt met het aantrekken en afstoten binnen dramatherapie en hoe andere dramatherapeuten hiermee omgaan. Dit laatste door middel van het afnemen van een open interview. Aantrekken en afstoten is het blijven testen en op de proef stellen van het vertrouwen. Binnen therapie test de cliënt hoe beschikbaar je bent en of je ook beschikbaar blijft. Het is een soort experimenteren met afstand en nabijheid. Het kind bepaalt zijn grenzen en laat zien in hoeverre hij intimiteit toestaat. Ten gevolge van een onveilige hechting, kan er een hechtingsstoornis of een relationele stoornis ontstaan. Binnen deze stoornissen komt het gedrag aantrekken en afstoten sterk naar voren. Een kind met een hechtingsstoornis of een relationele stoornis heeft moeite met de thema’s nabijheid, intimiteit en vertrouwen. Binnen therapie zullen ze in relatie met de therapeut met die nabijheid experimenteren. Binnen mijn stage in het speciaal onderwijs heb ik als dramatherapeut gewerkt met een kind met een hechtingsstoornis. In deze therapie zag ik dan ook duidelijk het aantrekken en afstoten terug. Ik werk vooral volgend en ik pas me daarbij aan, aan het kind en wat het nodig heeft. Dit terwijl ik wel de veiligheid van de therapiesituatie in de gaten houd om zo de veiligheid van het kind te waarborgen. Door constant en peilbaar te blijven (door duidelijk te zijn en dus ook congruent) voor het kind nam het aantrekken en afstoten, wat er in het therapeutisch proces ook mag zijn, uiteindelijk af. Dit omdat de omgang van de therapeut met het gedrag altijd het zelfde is (constant) en het kind het groeiende vertrouwen werkelijk ervaart. Het vertrouwen zal toenemen en mettertijd zal het gedrag aantrekken en afstoten steeds minder nodig zijn voor het kind. In de praktijk bleek dat er vanuit verschillende werkwijzen (Rogeriaans, eclectisch, gedragsmatig) gewerkt kan worden met het aantrekken en afstoten als er maar gekeken wordt naar het waarom van het gedrag. Alle therapeuten zijn het er over eens dat je het gedrag er moet laten zijn en het een plaats moet geven. Hoe je het er laat zijn hangt af van het kind, zijn achtergrond, de fase van de therapie en de doelen die gesteld zijn maar ook jouw eigen manier van werken. Als leerkracht is het belangrijk het kind en zijn gedrag te scheiden. De leerkracht zal moeten benoemen wat hij ziet bij het kind, en zo een ‘spiegel’ zijn voor het kind. Op deze manier gaat het kind begrijpen/ervaren dat wat het doormaakt begrepen wordt. Ten slotte is het belangrijk dat de leerkracht het kind laat voelen dat er vertrouwen is en dat het er ondanks zijn negatieve gedrag mag zijn. ‘Hou me vast maar raak me niet aan…’ Kim Molenaar Creatieve therapie drama, 2005 19 Contractwerkstuk Creatieve therapie ‘Hou me vast maar raak me niet aan…’ English summary essay ‘Hold me, but don’t touch me..’ An inventarisation of how the drama therapist deals with a child who’s attracting and rejecting within therapy. Art therapy Kim Molenaar CHN, Leeuwarden On the basis of a checklist, I came to the conclusion that the behaviour attracting and rejecting is found with 4 of 18 kids in a school class. In my essay about attracting and rejecting of a child, you can read how you can deal with this behaviour as a teacher. Apart from that I will make a comparison of how I have worked with attracting and rejecting in drama therapy and how other drama therapists deal with this behaviour. Attracting and rejecting is testing the trust. Within therapy the client is testing how available you are and if this availability will last. It’s a kind of experimenting with distance and nearness. The child is defining its boundaries and shows whether he allows intimacy. As a result of an insecure attachment, there can originate an attachment disorder or a relational disorder. Within these disorders, the behaviour attracting and rejecting, is clearly visible. A child with an attachment disorder or a relational disorder is struggling with theme’s like nearness, intimacy and trust. Within therapy they will experiment with this nearness in relation with the therapist. Within my traineeship in a special primary school, I have worked as a drama therapist with a child who was dealing with an attachment disorder. In this therapy I saw the behaviour attracting and rejecting very clearly. In my method, I’m following the child and I adjust to the child, and what it needs. But at the same time I closely keep an eye on the safety of the therapy situation to guarantee the safety of the child. By being constant and fathom (by being clear and congruently) the attracting and rejecting, something that is allowed in the therapeutic process, will decrease. This is because of the fact that the therapist is dealing with the behaviour in the same way as always (in a constant way) and the child really experiences the growing trust. The trust will increase and gradually the child will not be needing the attracting and rejecting so much any more. In practice I found out that there are many ways to work with this behaviour. For example movements like Rogerian and behaviourism. It’s just important that the reason of the behaviour is being watched. All therapists agree on the fact that you should let the attracting and rejecting take place and let it be. How you let it be depends on the child, its background, the phase of the therapy and the goals witch are alleged. As a teacher it is important to separate the child and its behaviour. The teacher must name what he sees, and in that way be a ‘mirror’ for the child. In this way the child shall understand/experience that, the things he is going trough is being understood. ‘Hou me vast maar raak me niet aan…’ Kim Molenaar Creatieve therapie drama, 2005 20 ‘Hou me vast maar raak me niet aan…’ Contractwerkstuk Creatieve therapie Finally it’s important that the teacher lets the child feel that there is trust and that the child is allowed to be there, in spite of his negative behaviour. Bijlagen Bijlage 1 Therapie en de hechtingsstoornis; de theorie en de praktijk Binnen de interviews merkte ik dat er veel vraag was naar informatie over therapie met een hechtingsgestoord kind. Deze bijlage bestaat uit een verzameling van informatie die betrekking heeft op dit onderwerp, en die vanuit de literatuur en vanuit de interviews naar voren kwam. Uit deze informatie kun je als therapeut ideeën en tips putten om met een kind met een hechtingsstoornis aan de slag te gaan. Therapie en de hechtingsstoornis Bij kinderen met een hechtingsstoornis geldt dat naarmate de basisveiligheid groter is, des te groter de kans zal zijn dat de therapie effect heeft. Speltherapie of creatieve therapie is zeer geschikt omdat het kind dan op symbolische wijze de traumatische ervaringen kan herstructureren. Voor het verwerken van traumatische belevingen is een zekere ik-sterkte of basisveiligheid noodzakelijk. Ontbreekt die in het kind of het gezin, dan zal de hulp vooral steunend en ik-versterkend moeten zijn. Ook hier is het belangrijk om te weten of de traumatische ervaringen zijn opgedaan tijdens een veilige hechting, of in een veilige situatie, zonder hechtingsfiguur. Kinderen die te vroeg, te alleen, te onveilige situaties hebben meegemaakt, hebben vaak een heel afweerpatroon opgebouwd, dat hen in staat gesteld heeft te overleven. Hier moet voorzichtig mee worden omgegaan. Verder is het binnen therapie in deze, maar eigenlijk altijd, belangrijk terug te kijken op hoe de basis (de baby/kindertijd) is geweest. Ook is het belangrijk om te kijken hoe de contacten met de ouders nu zijn. Is er (enige) binding, dan is het basisvertrouwen minder geschonden. Binnen de relatie met de therapeut kan het kind experimenteren met afstand/nabijheid en zodoende meer vertrouwen ontwikkelen in de relatie met de volwassene.5 De therapeutische attitude bij een kind met een hechtingsstoornis. Volgens Rogers moet de therapeut congruent, eerlijk en spontaan zijn in de relatie. Deze lijken veel op de voorwaarden voor het ontstaan van een veilige-gehechtheidsrelatie in het algemeen, namelijk; consistent, betrouwbaar, toegankelijk, voorspelbaar, expressief en in staat tot sensitief/ lichamelijk contact. Verder aanvaardt de therapeut de ander onvoorwaardelijk in positieve zin. Belangrijk is veilige nabijheid te bieden in het contact en deze te doseren, dat wil zeggen voorspelbaar en betrouwbaar zijn. 5 Henkes, M. & Buitenhuis, J., Adoptiekinderen: ontworteld? Buitenlandse adoptiekinderen in de hulpverlening. (1997) Uit: Vereniging van speltherapeuten. ‘Hou me vast maar raak me niet aan…’ Kim Molenaar Creatieve therapie drama, 2005 21 Contractwerkstuk Creatieve therapie ‘Hou me vast maar raak me niet aan…’ Om een verstoorde hechtingsrelatie een ‘nieuwe kans’ te geven, zal de nieuwe hechtingspersoon, in deze de therapeut zowel nabijheid als afstand moeten kunnen realiseren in de omgang met het kind/de cliënt. Voorwaarde is dat je als therapeut je eigen hechting- en loslatingsproces redelijk moet hebben doorlopen, wil je de rol van therapeut optimaal kunnen realiseren, aangepast aan een geblokkeerd of verstoord proces van de cliënt.6 Hoe wordt er in de dramatherapeutische praktijk gewerkt met kinderen met een hechtingsstoornis? Hoe ga je met een kind met een hechtingsstoornis aan de slag? Kun je de kapotte kern in het hechtingsgestoorde kind nog enigszins ‘repareren’? Werk je aan die binnenkant en hoop je daarin iets te bereiken bij het kind of kies je ervoor gedragsmatig te gaan werken en de buitenkant, dat het hechtingsgestoorde kind zo hard nodig heeft, aan te pakken en te versterken? Of is dat dweilen met de kraan open? Sommige therapeuten zijn van mening dat er meer grip wordt gegeven op de situatie van het kind, door aan de buitenkant te werken i.p.v. aan de binnenkant. Een van de therapeuten noemde dat je bij kinderen met een hechtingsstoornis je je verwachtingen zou moeten aanpassen en daarbij ook de therapeutische attitude. Je kunt je beter wat minder betrokken voelen en je realiseren dat je van een onthecht kind geen gehecht kind maken. Hoe harder je namelijk aan zo’n kind trekt, hoe meer je ze ook weer afstoten. Of ze vervloeien weer zo met je dat de relatie weer te beknellend is en het kind zich niet kan en wil ontwikkelen binnen therapie. Het is belangrijk van te voren een duidelijke doelstelling te maken en daarin de lat niet te hoog te leggen. Hieronder een aantal ideeën om te gebruiken binnen de therapie: - eigen plek bouwen Je kunt binnen je therapie de activiteit bouwen van een eigen plek aanbieden, om spel vanuit te starten. Dit kan een huisje zijn, maar ook bijvoorbeeld een winkeltje. Volgend voorbeeld geeft weer hoe een geïnterviewde therapeut binnen deze opdracht een interventie pleegde. ‘Lianne, een meisje met een hechtingsstoornis bouwde in eerste instantie een heel open hut. Ik intervenieerde door het kind een hut met maar een opening te bouwen zodat de dief in haar spel niet binnen zou kunnen komen, met oog op het doel van zelf veiligheid in kunnen bouwen’ Als die veiligheid er eenmaal is, is het belangrijk de cliënt zijn rolrepetoire uit te laten bouwen zodat deze meerdere mogelijkheden leert om met zichzelf om te gaan en met anderen contact aan te gaan. - metafoor Je kunt binnen de therapie gebruik maken van metaforen. Bijvoorbeeld; ‘Je hebt een soort wond, daarvoor kom je hier, je hebt zelf pleisters door er bijvoorbeeld niet aan te denken of er heel boos over te worden. Ik ga je helpen om het wat dichter te maken, misschien naaien we het wel dicht, maar wat er altijd zal blijven is een litteken. Heb je nu misschien een litteken van iets?’ ‘De wond is dicht, maar op sommige momenten zal hij toch wel weer eens opengaan en gaan bloeden, maar dan weet jij wel hoe je dat bloeden weer moet stoppen.’ - levensboek Vervolgens geeft je het kind iets meer inzicht in zijn verleden door een soort levensboek/fotoalbum te maken. Als het gaat om een geadopteerd kind, kun je dit kind bevragen op wat het nog weet van het verleden, hoe het er bijvoorbeeld uitzag in het land van herkomst. Hier kan een verhaal van worden gemaakt en uitgespeeld worden. Als de situatie het toelaat kun je het verhaal en/of het spel 6 Bakker-van Zeil, T., Hechten en loslaten in therapie. Scriptie in het kader van de technisch-theoretische cursus Experimentele psychotherapie, (1986) ‘Hou me vast maar raak me niet aan…’ Kim Molenaar Creatieve therapie drama, 2005 22 Contractwerkstuk Creatieve therapie ‘Hou me vast maar raak me niet aan…’ koppelen aan de realiteit. Je kunt daarbij gebruik maken van boekjes van Martine Delfos. (‘Patja, de gevlekte Panda, over adoptie en pleeggezinplaatsing’ of ‘Merel is bang, over angst’) - afsluiting Wat betreft de afsluiting van de therapie is het belangrijk deze fase zo goed mogelijk te begeleiden. Het afscheid heeft voor een kind met een hechtingsstoornis natuurlijk nog een andere betekenis dan dat het voor een ander kind zou hebben. Het stoppen van de therapie kan voor een kind als een zoveelste afwijzing betekenen en het opgebouwde vertrouwen in de therapeut zal weer een deuk oplopen. Het aantrekken en afstoten zal in deze fase weer duidelijk zichtbaar zijn.(Net zoals vaak in de eindfase oude patronen en oud gedrag weer de kop op steekt). Om het kind bewust te maken van het feit dat de therapie zal eindigen zonder dat het zich afgewezen voelt, zal je als therapeut vaak moeten benoemen waarom de therapie eindigt. En daarbij het kind duidelijk maken dat dat niet te maken heeft met het kind zelf, maar met de situatie van de therapie. Het benoemen/uitspelen van de gevoelens van het kind rondom het afscheid is daarin heel belangrijk. Verder zou er een adventkalender gemaakt kunnen worden, waarop het kind elke week aan het einde van de sessie een sticker plakt.(Om zo het afscheid tastbaar en concreet te maken). Het is gebruikelijk in onze cultuur een afscheid te vieren. Je kunt het kind, waarvan afscheid wordt genomen, nog een klein cadeautje geven (iets in de lijn van de therapie), waarmee het zo een herinnering heeft aan de therapie en wat het daarin geleerd heeft. ‘Hou me vast maar raak me niet aan…’ Kim Molenaar Creatieve therapie drama, 2005 23 Contractwerkstuk Creatieve therapie ‘Hou me vast maar raak me niet aan…’ Bijlage 2 Het hanteren van tegenoverdracht Wat is tegenoverdracht en hoe kan het werken in de therapie? Tegenoverdracht kan zeer storend werken in de therapie. We zijn vaak meer geneigd te handelen vanuit onze behoeften dan door de groeibehoeften van de patiënt zelf. Toch is het ook de behoefte van de therapeut dat het cliënt beter zou vergaan, zo heb je op lange termijn immers de meeste beroepsbevrediging. Als ons onderbewuste ons inspireert tot gedrag dat minder geschikt is voor de groei van de patiënt, dan is dit een neurotische situatie. Je verkiest, op fantasmatische gronden, een voordeel op korte termijn ten nadele van een voordeel op lange termijn. Het principe van de oplossing is dat je moet proberen je bewust te worden van je werkelijk voordeel. Vaak is een bewust worden van het feit dat wij bezig zijn voor onszelf voldoende, om een reactie van schaamte of uitdaging uit te lokken, waardoor je gemotiveerd wordt een minder egocentrische oplossing te kiezen. Supervisie kan sterk helpen bij dit bewust worden. Verder is een goede kennis van de groeiwegen waarlangs de patiënt zich moet ontwikkelen: de fasen die hij moet doorlopen, de zaken die hij achtereenvolgens moet bewust worden, van belang. Tegenoverdracht speelt des te meer een rol naarmate ons inzicht in het groeiproces van de cliënt beperkter en vager is. Dit is vaak het geval bij beginnende therapeuten. Want dan hangt alles slechts af van de inspiratie van het ogenblik, en hierbij zijn we natuurlijk erg gevoelig voor het spel van onbewuste tegenoverdrachtsbehoeften. Je reageert onbewust en onvermijdelijk op de overdracht van de cliënt tegenover je. Als je gevoelig bent voor de gevoelsmatige reacties die zich in je afspeelt, dat kan je dit helpen bij het herkennen van het persoonlijkheidstype, en de soort relationele problematiek van de cliënt. Dit op voorwaarde dat je inzicht hebt in je eigen persoonlijkheidstype, dat wil zeggen je eigen onverwerkte problemen, je eigen neurotische trekken en fantasieën. Heb je bijvoorbeeld sterke autoritaire trekken, dan kun je binnen therapie meegaan met cliënten die neigen tot afhankelijkheid. Deze tegenoverdrachtsreacties, als spontane reacties op de gedragingen van cliënt, kunnen aangewend worden als therapeutische middel, om de cliënt duidelijk te maken wat hij in de omgeving uitlokt aan bijvoorbeeld pijnlijke, vernederende gevoelens. Omgekeerd kunnen de therapeutische gevoelens en reacties die afwijken van wat de omgeving doorgaans doet de cliënt een nieuwe leerervaring bezorgen. Ook is het veranderen van de tegenoverdracht in de loop van de therapie een mogelijke aanwijzing dat er in het proces van de cliënt een evolutie komt. De cliënt kan mettertijd gaan proberen bij jou een positieve reactie uit te lokken. Dit kan voor hem een krachtige motivatie tot groei zijn. Tenslotte leert het fenomeen tegenoverdracht je enorm veel over jezelf, als je daar open voor staat. Het ervaren en duiden van die tegenoverdracht (met behulp van bijvoorbeeld supervisie) kan je helpen bewust te worden van je eigen neurotische manier van functioneren, je eigen onverwerkte problemen, etc. ‘Hou me vast maar raak me niet aan…’ Kim Molenaar Creatieve therapie drama, 2005 24 ‘Hou me vast maar raak me niet aan…’ Contractwerkstuk Creatieve therapie Hoe ga je er binnen de therapie mee om? De tegenoverdrachtsreacties kunnen verschillende concrete vormen aannemen. In de praktijk is het vooral nuttig onderscheid te maken tussen: 1. Onbewuste uitingen van tegenoverdracht Daarbij zijn wij ons niet bewust van op het ogenblik zelf. Zodra we ons bewust worden van deze onbewuste invloeden, moeten we er werk van maken: bewuster worden, eerdere therapiesituaties opnieuw bekijken, veronderstellen dat de invloed er hoe dan ook aanwezig is, en het vervolgens proberen te herkennen, ter sprake brengen in supervisie en fantaseren over alternatieve, betere reacties in dergelijke situaties. 2. Bewuste uitingen Deze kunnen we ter sprake brengen met de patiënt, of niet. In dit laatste geval kan het zijn dat de cliënt het toch merkt, of niet. Dit is ten eerste afhankelijk van de leeftijd en het niveau van de cliënt. Ook kan het ter sprake brengen meestal alleen in rijpere therapiesituaties. Soms kan het wel in het begin gebeuren, om situaties bijvoorbeeld te deblokkeren, maar doorgaans komt een dergelijke openheid te bedreigend over voor de cliënt, die verwacht dat hij in de therapie centraal zal staan, en die nog niet begrijpen kan dat het bespreken van de eigen gevoelsmatige reacties van de therapie ook voor hem zeer verrijkend kan zijn. Het kan zijn dat analoge gevoelens waarschijnlijk ook in zijn omgeving plaats vinden, maar dan zonder dat men hem erover inlicht. De tegenoverdrachtsreacties niet bespreken, en hopen dat de cliënt ze niet merkt, terwijl hij het toch doet, werkt doorgaans ondermijnend voor het vertrouwen in de therapeut, en kan niet lang volgehouden worden. De cliënt beleeft het als een verwerping, of als een vorm van incompetentie. In andere gevallen doorziet de cliënt het niet, maar stimuleert men verkeerde fantasieën bij hem, zoals schuldgevoelens, minderwaardigheidsgevoelens of verliefdheidsgevoelens. Nu maakt speltherapie of creatieve therapie het mogelijk, iets met die bewuste tegenoverdracht te doen, binnen het creatieve medium. Binnen dramatherapie bijvoorbeeld, kun je deze bewuste tegenoverdracht duidelijk maken, door tegenspel te bieden dat hierop gericht is. Dit is natuurlijk afhankelijk van het doel dat je wilt bereiken met deze interventie. Tegenoverdracht kan onmogelijk vermeden worden. Het is er gewoon altijd. Je kunt alleen proberen je er zoveel mogelijk van bewust te zijn zodat je het tijdig kunt doorzien en corrigeren.7 7 Kris Roose, artikel genaamd ‘Overdrachtsfenomenen’, http://psy.cc/sg01.php/ ‘Hou me vast maar raak me niet aan…’ Kim Molenaar Creatieve therapie drama, 2005 25