eindrapport Erfgoedmonitor - Bureau ART, de kunst van het werken

advertisement
De wind MEE?
Eindrapport over de uitkomsten van de
tweede Monitor Erfgoed Educatie (MEE), 2009
April 2010
Peter van der Zant
Samenvatting en conclusies
Dit is het eindrapport over de uitkomsten van de tweede Monitor Erfgoed Educatie (MEE),
die eind 2009 in opdracht van Erfgoed Nederland werd uitgevoerd. In 2007 vond de Monitor
Erfgoededucatie (MEE) voor de eerste maal plaats om de stand van zaken met betrekking tot
educatie in de erfgoedsector te peilen. Er werd afgesproken dat de MEE elke twee jaar wordt
uitgevoerd, zodat de ontwikkelingen in de erfgoededucatie kunnen worden gevolgd en het
beleid op deze ontwikkelingen kan worden afgestemd.
De vragenlijst werd uiteindelijk ingevuld door 584 instellingen: musea en oudheidkamers
(41% van de totale groep respondenten), historische verenigingen en heemkundekringen
(27%), archieven (14%), erfgoedbrede organisaties zoals Erfgoedhuizen (4%),
monumentenorganisaties (4%) en organisaties voor archeologie (2%). Van alle instellingen
die de vragenlijst invulden bleek 44% een organisatie met meerdere betaalde medewerkers
(m.n. musea, archieven), 38% een organisatie met louter vrijwilligers en onbetaalde
medewerkers/ bestuursleden (m.n. historische verenigingen).
Van de instellingen die de vragenlijst invulden bleek 79% een educatieve taak te hebben of
educatieve activiteiten aan te bieden (voor jongeren en/ of voor volwassenen).
Het belang van educatie
In alle erfgoedsectoren is het percentage organisaties dat aandacht aan educatie besteedt in
beleids- of jaarplan gestegen ten opzichte van 2007.
Bij 84% van de erfgoedinstellingen wordt in het beleidsplan en/of jaarplan aparte aandacht
besteed aan educatie. Er zijn grote verschillen per sector: van de historische verenigingen
e.d. schenkt 59% aandacht aan educatie in het beleidsplan, bij de archieven is dat 88%, bij
de musea 93% en bij de erfgoedbrede organisaties zelfs 100%.
Bijna de helft van de organisaties besteedt slechts 0 – 20 procent van de werkzaamheden
aan educatie. Ook op dit aspect zijn er aanzienlijke verschillen tussen de sectoren: in de
sectoren erfgoedbreed en musea besteedt bijna tweederde van de organisaties meer dan 20
procent van de werkzaamheden aan educatie, bij de archieven besteedt nog geen een-vijfde
van de instellingen meer dan 20% van de werkzaamheden aan educatie.
Vaak is het percentage van het budget dat aan educatie wordt besteed (veel) lager dan het
percentage van de werkzaamheden dat aan educatie wordt besteed.
Bij bijna de helft van de organisaties is de aandacht voor educatie de afgelopen twee jaar
toegenomen, bij slechts 5% is het afgenomen.
Meer dan de helft van de organisaties wil de komende twee jaar meer aandacht besteden
aan educatie. Er zijn kleine verschillen tussen de sectoren voor wat betreft de ambitie om
meer aandacht aan educatie te besteden. Musea hebben de meeste ambities op het terrein
van educatie. Maar ook in de andere sectoren wil ongeveer de helft van de respondenten het
percentage dat aan educatie wordt besteed de komende twee jaar laten stijgen.
2
Van alle respondenten geeft ruim tweederde aan over medewerkers (betaald of vrijwilligers)
te beschikken die specifiek belast zijn met educatie. Erfgoedbrede organisaties en musea
hebben doorgaans de beschikking over een of meer (vaak betaalde) medewerkers, specifiek
belast met educatie. Ook een (ruime) meerderheid van de archieven en organisaties voor
archeologie beschikken over speciale medewerkers voor educatie. Historische verenigingen
e.d. beschikken daar het minst vaak. Voor zover zij daarover wel beschikken, zijn dit
uitsluitend vrijwilligers. Ook musea en organisaties voor archeologie beschikken (naast een
betaalde medewerker) over veel vrijwilligers voor educatieve taken.
Van alle organisaties die educatieve taken verrichten beschikt iets meer dan de helft over 1
tot 5 educatieve programma’s of lespakketten voor educatie. Erfgoedbrede organisaties en
musea beschikken over de meeste educatieve programma’s of lespakketten, historische
verenigingen over de minste.
Erfgoededucatie in het onderwijs
Gemiddeld over alle organisaties wordt 50% van de educatieve activiteiten besteed aan het
onderwijs (basisonderwijs, voortgezet onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs, hoger
onderwijs) en 50% aan ‘overige educatie’ (m.n. lezingen en rondleidingen e.d. voor
volwassenen). Musea, archieven, organisaties voor archeologie en erfgoedbrede organisaties
richten zich vooral op het onderwijs, historische verenigingen e.d., monumentenorganisaties
meer op ‘overige educatie’.
Voor zover de educatieve activiteiten betrekking hebben op het onderwijs, heeft gemiddeld
59% betrekking op het primair onderwijs, 29% op het voortgezet onderwijs en 12% op het
overige onderwijs (mbo, hbo en universiteit). Historische verenigingen e.d. en erfgoedbrede
organisaties richten zich relatief vaker op het primair onderwijs, archieven (in vergelijking
met andere erfgoedsectoren) meer op het voortgezet onderwijs, terwijl in de sector
‘monumenten’ relatief vaak educatieve activiteiten voor het ‘overig onderwijs’ (m.n. hoger
onderwijs) worden ontplooid.
De rol van de scholen
Wanneer er educatieve programma’s worden ontwikkeld spelen de scholen bij iets meer dan
de helft van de erfgoedorganisaties alleen de rol van afnemer. Bij 40% van de organisaties
formuleren scholen vragen en wensen, waarna de organisaties vervolgens het programma
ontwikkelen. Bij 43% reageren de scholen (ook) op concepten van programma’s en
materialen. Bij 36% testen scholen (ook) proefversies van programma’s en materialen (in de
klas) uit. In 29% van de gevallen ontwikkelen scholen samen met de organisatie het
programma en het materiaal.
De canon in de educatieve programma’s
Vrijwel alle respondenten blijken op de hoogte van de Canon van de Nederlandse
geschiedenis; ongeveer een kwart van de respondenten speelt al met educatief aanbod in op
de landelijke (of een lokale) Canon, 18% is van plan dat de komende jaren te gaan doen.
Van de historische verenigingen e.d. doet 71% niets met de Canon van de Nederlandse
geschiedenis in hun educatieve aanbod, bij musea is dat 46%, bij archieven 49%.
De organisaties die inspelen op de Canon (of dit denken te gaan doen) noemen verschillende
manieren waarop zij dit doen: het ontwikkelen van een eigen (specifieke of lokale) Canon
(43%), het ontwikkelen van nieuwe educatieve programma’s die invulling geven aan een of
meer vensters uit de landelijke Canon (40%) en het presenteren van het bestaande
educatieve aanbod maar nu ook in termen van de vensters uit de landelijke Canon (40%).
3
De cultuurkaart in het voortgezet onderwijs
Van alle organisaties die een educatieve taak hebben of educatieve activiteiten ontplooien
geeft 29% aan niet op de hoogte te zijn van de nieuwe Cultuurkaart (opvolger van de CKVvouchers); het betreft vooral historische verenigingen.
Van de organisaties die op de hoogte zijn, beschikt 39% over educatief aanbod dat met de
Cultuurkaart kan worden betaald; dat zijn relatief vaak musea.
Maatschappelijke stages voor het voortgezet onderwijs
Bijna de helft van alle respondenten biedt maatschappelijke stages aan of zegt van plan te
zijn dit in de toekomst te gaan doen. Het verwacht aantal leerlingen dat stage loopt in 2010
is volgens de opgaven van de instellingen bijna dubbel zo groot als in 2009 (van gemiddeld
2,8 per instelling die deelneemt aan de maatschappelijke stages naar gemiddeld 5,5). In de
sector van de musea verwacht men de meeste stageplaatsen per instelling, in de sector van
de historische verenigingen de minste.
Deelname aan lokale netwerken
De meeste instellingen werken met andere organisaties samen in lokale netwerken; 31% in
lokale netwerken met erfgoedinstellingen en scholen, 45% in lokale netwerken met alleen
erfgoedinstellingen (musea, archieven, monumenten e.d.). Informatie-uitwisseling is het
belangrijkste doel van deze lokale netwerken, gevolgd door deskundigheidsbevordering en
een gezamenlijk aanbod creëren voor het onderwijs.
Vergelijking
In vergelijking met 2007 was de onderzoekspopulatie van de MEE 2009 enigszins
verschillend. Zo werden organisaties voor natuurbeheer en natuur- en milieueducatie niet
meer benaderd om aan het onderzoek deel te nemen, evenals lokale kunstencentra en
provinciale steunfuncties voor cultuureducatie (tenzij bekend was dat zij over aparte
programma’s voor erfgoededucatie beschikken). Musea werden daarentegen nu wel in het
onderzoek betrokken, terwijl dit in 2007 nog niet het geval was. Bovendien bleek het
adressenbestand van Erfgoed Nederland anders te zijn samengesteld dan dat van 2007.
In het rapport ligt daarom de nadruk op de vergelijking tussen de diverse erfgoedsectoren
onderling en een vergelijking tussen 2007 en 2009 op het niveau van deze erfgoedsectoren.
4
Inhoudsopgave
blz.
Samenvatting en conclusies
2
1. Inleiding
6
2. Het beeld van de respondenten
7
2.1
2.2
De opzet van de monitor in 2009
De samenstelling van de onderzoekspopulatie
3. Het belang van educatie
11
4. Het onderwijs als doelgroep van erfgoededucatie
19
3.1
3.2
3.3
3.4
4.1
4.2
4.3
4.4
4.5
4.6
Aandacht voor educatie in het beleidsplan
Aandeel educatie in totaal van werkzaamheden en budget
Aantal medewerkers voor educatie
Aantal educatieve programma’s
Verdeling over educatie en onderwijs
Deelname aan lokale netwerken
De rol van de scholen
De canon in de educatieve programma’s
De cultuurkaart in het voortgezet onderwijs
Maatschappelijke stages voor het voortgezet onderwijs
Bijlage: Vragenlijst MEE 2009
5
1.
Inleiding
In opdracht van Erfgoed Nederland werd in 2007 voor de eerste maal de Monitor
Erfgoededucatie (MEE) uitgevoerd om de stand van zaken met betrekking tot educatie in de
erfgoedsector te peilen. Er werd afgesproken dat de MEE elke twee jaar wordt uitgevoerd,
zodat kengetallen in de tijd met elkaar vergeleken kunnen worden. Op basis van deze
kengetallen kunnen (prestatie)afspraken worden gemaakt over het te voeren beleid ten
aanzien van erfgoededucatie. Ook kan op deze manier uiteindelijk een indicatie worden
verkregen van de effecten van het beleid.
Dit is het eindrapport over de uitkomsten van de tweede MEE in 2009. In tegenstelling tot de
eerste MEE in 2007 namen nu ook de musea deel aan de monitor. In hoofdstuk 2 wordt
eerst ingegaan op de samenstelling van de onderzoekspopulatie, omdat deze op diverse
aspecten afweek van 2007. Ook wordt aan de hand van het aantal betaalde en vrijwillige
medewerkers een typering van de organisaties in de erfgoedsector gegeven. In hoofdstuk 3
wordt het belang van educatie besproken: vormt educatie een onderdeel van het
beleidsplan? zijn er speciale medewerkers voor educatie? welk deel van de werkzaamheden
wordt besteed aan educatie? In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op erfgoededucatie voor
het onderwijs. Daarbij wordt ook aandacht besteed aan de Canon van de Nederlandse
geschiedenis, de Cultuurkaart voor leerlingen in het voortgezet onderwijs en de
maatschappelijke stages.
In de bijlage treft de lezer de vragenlijst die voor de monitor werd gehanteerd.
6
2.
Het beeld van de respondenten
In dit hoofdstuk wordt eerst ingegaan op de veranderingen in de opzet van de MEE 2009 ten
opzichte van twee jaar geleden (par. 2.1). Daarna komt de samenstelling van de
onderzoekspopulatie aan de orde (par. 2.2); in deze paragraaf geven we aan de hand van
het aantal betaalde medewerkers en vrijwilligers ook een typering van de organisaties in de
erfgoedsector.
2.1
De opzet van de monitor in 2009
Om een optimale vergelijking met de uitkomsten van de MEE 2007 mogelijk te maken, werd
voor de MEE 2009 een vergelijkbare opzet gekozen, waarbij zoveel mogelijk dezelfde vragen
werden gesteld als in 2007. Net als in 2007 werd gekozen voor een online-onderzoek.,
waarbij alle respondenten een mail ontvingen met een persoonlijke link naar een website
waarop de vragen konden worden ingevuld.
Toch week de opzet van de monitor 2009 op enkele aspecten af van die in 2007:
De vragen
De vragenlijst werd in overleg met Erfgoed Nederland in vergelijking met 2007 enigszins
aangepast. Er werden vragen toegevoegd over:
- De rol van de Canon van de Nederlandse geschiedenis in de erfgoededucatie;
- De deelname van erfgoedinstellingen aan maatschappelijke stages;
- Het inspelen door erfgoedinstellingen op de Cultuurkaart in het voortgezet onderwijs
- Het al of niet deelnemen aan lokale netwerken.
In vergelijking met 2007 werden enkele vragen geschrapt:
- De vragen over de gewenste deskundigheidsbevordering, omdat deze vraag eenmalig
van belang was voor het beleid van Erfgoed Nederland;
- De vraag of de organisatie op landelijk, provinciaal of lokaal niveau werkzaam is,
omdat deze vraag voor meerdere uitleg vatbaar bleek. Zo vulden veel lokale
instellingen in 2007 in, dat zij landelijk werkzaam waren, omdat hun collectie van
nationaal belang was;
- De vraag of de organisatie een intermediaire rol vervulde of erfgoed beheerde, omdat
veel organisaties in de praktijk beide rollen bleken te vervullen, zodat er geen
duidelijk verschil was te zien tussen de antwoorden van intermediaire organisaties en
die van erfgoedbeherende organisaties.
Ter vervanging van deze twee laatste vragen werd een nieuwe vraag toegevoegd over het
aantal betaalde medewerkers en vrijwilligers dat werkzaam is in de organisatie, omdat deze
aantallen waarschijnlijk een organisatie in de erfgoedsector beter typeren.
De verzending
In 2007 bleek dat van een aantal instellingen geen e-mailadres bekend was of dat deze
instellingen (m.n. enkele historische verenigingen en oudheidkamers) niet over een emailadres beschikten. Daarom werd er in 2009 voor gekozen deze instellingen een
schriftelijke vragenlijst per post toe te zenden.
Bovendien bleek in 2007 een beperkt aantal instellingen problemen te hebben met het online invullen van de vragenlijst. Deze instellingen ontvingen op verzoek een vragenlijst per
post of als attachment per email.
Uiteindelijk ontvingen ruim 125 instellingen de vragenlijst per post of e-mail.
7
Het adressenbestand
Het grootste verschil ten opzichte van 2007 betrof de onderzoekspopulatie. In 2007 leverde
Erfgoed Nederland leverde een adressenbestand aan van 1.380 instellingen op het gebied
van erfgoed:
Landelijke, provinciale, regionale en lokale archieven, alsmede andere
organisaties op het terrein van archief en documentatie, waaronder gemeentelijke
archieven en de archieven van alle bisdommen;
Landelijke en provinciale organisaties op het terrein van monumenten;
Landelijke, provinciale en lokale instellingen op het terrein van archeologie,
waaronder alle gemeentelijk archeologen;
Lokale historische verenigingen, heemkundeverengingen e.d.;
Landelijke instellingen voor specifiek erfgoed, zoals mobiel erfgoed, specifieke
monumenten (industrieel erfgoed, bruggen, sluizen e.d.) en ander specifiek
erfgoed, waaronder kastelen;
Algemene erfgoedbrede landelijke en provinciale instellingen voor erfgoed, met
name alle provinciale Erfgoedhuizen;
Organisaties voor natuurbeheer en natuur- en milieueducatie, waaronder
bezoekerscentra, alle provinciale landschapsorganisaties en alle provinciale
organisaties voor landschapsbeheer;
Alle provinciale steunfuncties voor kunst en cultuur (of cultuureducatie) en een
aantal lokale centra voor de kunsten, omdat deze centra vaak naar kunsteducatie
ook erfgoededucatief aanbod aan scholen aanbieden.
In 2009 werden in overleg met Erfgoed Nederland de (meeste) organisaties voor
natuurbeheer en natuur- en milieueducatie niet meer benaderd, omdat het in de praktijk
moeilijk bleek om natuur- en milieueducatie te onderscheiden van erfgoededucatie. Van de
provinciale steunfuncties en lokale centra voor kunst en cultuur werden alleen nog die
steunfuncties benaderd, waarvan bekend is dat zij aparte aandacht aan erfgoededucatie
besteden (m.n. omdat zij een functie als provinciaal erfgoedhuis vervullen).
Toegevoegd werden de musea. In 2007 werden de musea nog apart bevraagd door
Cultuurnetwerk Nederland in het kader van het Trendonderzoek Museumeducatie. Omdat dit
Trendonderzoek slechts een per maal per tien jaar wordt gehouden, werd besloten de musea
nu mee te nemen in de Monitor Erfgoed Educatie.
Bovendien bleek het adressenbestand van Erfgoed Nederland anders te zijn samengesteld
dan dat van 2007. Erfgoed Nederland leverde dit maal een bestand aan van exact 1.500
namen en adressen. Nadat organisaties die dubbel waren opgenomen en voor het onderzoek
niet-relevante organisaties (adviesbureaus, universiteiten e.d.) waren verwijderd, bleef een
bestand over van 1.155 namen. Van de 1.155 mailadressen bleken er 69 niet correct of niet
meer in gebruik. Van de overige 1.086 reageerden er uiteindelijk 584, een respons van 54%
(in 2007 bedroeg de respons 48%).
Gelet op de grote verschillen in de adressenbestanden en de onderzoekspopulatie moet niet
te veel waarde worden gehecht aan verschillen in de uitkomsten tussen de MEE van 2007 en
die van 2009, voor zover het de erfgoedsector als totaal betreft. Veel zinvoller is het te kijken
naar de verschillen tussen de diverse erfgoedsectoren onderling, dat wil zeggen: de
archieven, de historische verenigingen, de musea, de monumentenorganisaties en de
erfgoedbrede organisaties (waaronder de erfgoedhuizen).
In de hoofdstukken 3 en 4 zal daarom de nadruk liggen op de vergelijking tussen de diverse
erfgoedsectoren en een vergelijking tussen 2007 en 2009 op het niveau van deze
onderdelen.
8
2.2
De samenstelling van de onderzoekspopulatie
Van alle 584 instellingen die de vragenlijst invulden bleek 41% zichzelf te typeren als
museum/ oudheidkamer e.d.; 27% behoorde tot de historische verenigingen,
oudheidkundige genootschappen, heemkundeverenigingen e.d., 14% tot de archieven, 5%
tot de erfgoedbrede organisaties (provinciale erfgoedhuizen e.d.), 4% tot de sector
monumenten (algemeen en specifieke monumenten als kerken, kastelen, molens e.d.) en
2% tot de sector archeologie. Ten opzichte van 2007 waren er veel minder respondenten uit
de erfgoedsectoren monumenten en archeologie; dit werd waarschijnlijk veroorzaakt door de
verschillen tussen de adressenbestanden van 2007 en 2009. Ook speelt uiteraard mee dat in
2009 de musea prominent in het adressenbestand vertegenwoordigd waren, waardoor de
andere sectoren relatief minder aandeel hadden.
Grafiek 2.1: Verdeling respondenten per erfgoedsector, 2007 vergeleken met 2009
41%
45%
40%
35%
30%
25%
20%
15%
10%
5%
0%
28%27%
25%
2007
18%
14%
7% 8%
An
.
e.
d
ig
in
g
en
cu
ltu
ns
te
n
de
rs
0%
ur
E
NM
Hi
st
or
isc
he
ve
r
Ku
M
on
um
en
te
n
ve
n
Er
0%
us
ea
3%
M
6%
0%
Ar
ch
ie
lo
gi
e
2%
Ar
ch
eo
d
ee
br
d
4%
en
8%
5% 5%
fg
oe
2009
In de vragenlijst werd ook gevraagd een indicatie te geven van het type organisatie. Van alle
instellingen die de vragenlijst invulden blijkt 44% een organisatie met meerdere betaalde
medewerkers, 38% een organisatie met louter vrijwilligers en onbetaalde medewerkers/
bestuursleden.
Grafiek 2.2: Indicatie van het type organisatie
50%
40%
30%
20%
10%
0%
Organisatie met
meerdere betaalde
medewerkers
Organisatie met louter Organisatie met 1 of 2
vrijwilligers/
betaalde medewerkers
onbetaalde
en (groot) aantal
medewerkers
vrijwilligers
Anders
9
Bij ‘anders’ wordt vooral vermeld, dat de betreffende organisatie meerdere betaalde
medewerkers heeft maar ook een groot aantal vrijwilligers.
De museumsector bestaat voor ruim de helft uit instellingen met meerdere betaalde
medewerkers; ook driekwart van de archieven hebben meerdere betaalde medewerkers. De
historische verenigingen zijn vrijwel zonder uitzondering vrijwilligersorganisaties (tabel 2.3).
Tabel 2.3: Indicatie van het type organisatie, per erfgoedsector
Meerdere
betaalde
medewerkers
1of 2 betaalde
medewerkers en
aantal vrijwilligers
louter vrijwilligers
en onbetaalde
medewerkers
53%
22%
20%
5%
0%
1%
99%
0%
Archeologie
29%
14%
43%
14%
Archieven
75%
9%
5%
10%
Monumenten
48%
16%
24%
12%
Erfgoed breed
91%
0%
9%
0%
Museum/ oudheid
kamer e.d.
Historische
verenigingen e.d.
anders
Van de instellingen die de vragenlijst invulden bleek 79% een educatieve taak te hebben en/
of educatieve activiteiten aan te bieden (voor jongeren en/ of voor volwassenen). Met name
de musea en de erfgoedbrede organisaties hebben over het algemeen een educatieve taak
(tabel 2.4).
Tabel 2.4: Wel of geen educatieve taak, per erfgoedsector
Wel educatieve
taak of educatieve
activiteiten
Museum/ oudheid
kamer e.d.
Historische
verenigingen e.d.
Geen educatieve
taak of educatieve
activiteiten
91%
9%
65%
35%
Archeologie
71%
29%
Archieven
77%
23%
Monumenten
40%
60%
Erfgoed breed
91%
9%
De respondenten die aangaven dat hun organisatie geen educatieve taak had en geen
educatieve activiteiten aanbood, behoefden alleen de twee vragen over maatschappelijke
stages en over participatie in lokale netwerken te beantwoorden.
10
3. Het belang van educatie
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het belang van educatie voor de erfgoedinstellingen.
Paragraaf 3.1 behandelt de mate waarin erfgoedinstellingen blijkens de antwoorden op
vragen in de MEE in hun beleidsplan aandacht schenken aan educatie. In paragraaf 3.2
wordt geanalyseerd welk deel van het werk en het budget van de instellingen aan educatie
wordt besteed. Paragraaf 3.3 is gewijd aan het aantal betaalde medewerkers en vrijwilligers
dat specifiek voor educatie wordt ingezet. In paragraaf 3.4 wordt geïnventariseerd hoeveel
educatieve programma’s erfgoedinstellingen per jaar ontwikkelen. Steeds wordt een
vergelijking gemaakt met de uitkomsten van de MEE in 2007.
3.1
Aandacht voor educatie in het beleidsplan
Bij 84% van de respondenten wordt in het beleidsplan en/of jaarplan aparte aandacht
besteed aan educatie; bij 16% is dat niet het geval.
Er zijn grote verschillen per sector waarin de betreffende organisatie werkzaam is. In de
categorie historische verenigingen e.d. schenkt 59% van de organisaties in het beleidsplan
aandacht aan educatie, in de sector archieven is dat 88%, in de sector musea 93% en bij de
erfgoedbrede organisaties zelfs 100% (grafiek 3.1). Wel is in alle erfgoedsectoren het
percentage organisaties dat aandacht aan educatie besteedt in beleids- of jaarplan gestegen
ten opzichte van 20071.
Grafiek 3.1: Percentage van organisaties dat aandacht aan educatie besteedt in beleidsplan
of jaarplan, naar sector, 2009 vergeleken met 2007
100%
95%
100%
89%
88%
90%
93%
80%
80%
67%
70%
60%
59%
60%
54%
50%
50%
41%
40%
30%
20%
10%
0%
erfgoed breed
historische
verenigingen e.d.
archeologie
archieven
monumenten
musea
1
Het percentage 89% bij de musea 2007 is gebaseerd op het trendonderzoek van Cultuurnetwerk. De
percentages bij archeologie en monumenten zijn gebaseerd op kleine aantallen.
11
3.2
Aandeel educatie in totaal van werkzaamheden en budget
Bijna de helft van de organisaties (45%) besteedt 0 – 20 procent van de werkzaamheden
aan educatie (grafiek 3.2).
Grafiek 3.2: Percentage van werkzaamheden besteed aan educatie, 2009 vergeleken met
2007
40%
38%
35%
30%
27%
24%
25%
20%
22%
2007
18%
2009
15%
12%
8% 8%
10%
9%
7% 7%
7% 7%
6%
5%
0%
0-10 procent
10-20 procent 20-30 procent 30-40 procent 40-50 procent 50-75 procent 75-100 procent
Ook op dit aspect zijn er aanzienlijke verschillen tussen de sectoren (grafiek 3.3). In de
sectoren erfgoedbreed en musea wordt bij bijna tweederde van de organisaties meer dan 20
procent van de werkzaamheden besteed aan educatie.
Grafiek 3.3: Percentage van organisaties dat meer dan 20 procent van de werkzaamheden
besteedt aan educatie, sector, 2009 vergeleken met 2007
100%
90%
80%
65%
70%
60%
63%
58%
50%
57%
54%
53%
50%
41%
40%
30%
21%
21% 19%
20%
10%
0%
erfgoed breed
historische
verenigingen e.d.
archeologie
archieven
monumenten
musea
12
In de Monitor Erfgoededucatie werd vervolgens gevraagd om aan te geven hoeveel procent
van het budget wordt besteed aan educatie, inclusief rondleidingen, lezingen voor
volwassenen e.d. Bij 81% van alle organisaties wordt minder dan 30 procent van het budget
besteed aan educatie (grafiek 3.4). Door grafiek 3.4 te vergelijken met grafiek 3.2 kan men
zien, dat aan educatieve taken relatief minder budget wordt besteed dan aan de andere
taken van de organisatie.
Grafiek 3.4: Percentage van het budget besteed aan educatie, 2009 vergeleken met 2007
60%
53%
50%
41%
40%
2007
30%
25%
2009
19%
20%
15%
9%
10%
6%
6%
4% 5%
3%
4%
6% 5%
0%
0-10 procent
10-20 procent 20-30 procent 30-40 procent 40-50 procent 50-75 procent 75-100 procent
Per sector zijn er ook op dit aspect verschillen (grafiek 3.5).
Grafiek 3.5: Percentage van organisaties dat meer dan 20 procent van het budget besteedt
aan educatie, per sector, 2009 vergeleken met 2007
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
44%
42%
2007
45%
35%
29%
28%
20%
9%
10%
23%
2009
18%
12%
4%
0%
erfgoed breed
historische
verenigingen e.d.
archeologie
archieven
monumenten
musea
13
Vergelijken we de uitkomsten van grafiek 3.5 met die van grafiek 3.3 dan blijkt dat in alle
sectoren, maar met name bij de musea, de erfgoedbrede organisaties en de
monumentenorganisaties aan educatie relatief weinig budget wordt besteed; het aandeel
van educatie in de werkzaamheden is veel groter dan het aandeel van educatie in het budget
(grafiek 3.6).
Grafiek 3.6: Percentage van organisaties dat meer dan 20 procent van de werkzaamheden
besteedt aan educatie vergeleken met percentage van organisaties dat meer dan 20 procent
van hun budget besteedt aan educatie, per sector
100%
90%
80%
70%
65%
63%
53%
>20% werkzaamheden
45%
50%
40%
57%
54%
60%
35%
29%
>20% budget
28%
30%
19%
20%
18%
12%
10%
0%
erfgoed breed
historische
verenigingen
e.d.
archeologie
archieven
monumenten
musea
Bij ruim 40% van de organisaties is het percentage dat aan educatie wordt besteed de
afgelopen twee jaar toegenomen (grafiek 3.7).
Grafiek 3.7: Is het percentage dat aan educatie wordt besteed de laatste twee jaar
toegenomen?
5%
43%
toegenomen
gelijk gebleven
afgenomen
52%
14
In de sector ‘erfgoed breed’ (m.n. erfgoedhuizen) is bij bijna tweederde (65%) van de
organisaties het percentage dat wordt besteed aan educatie de afgelopen jaren
toegenomen. In de sector ‘historische verenigingen e.d.’ is dit beduidend lager, namelijk
33% (grafiek 3.8).
Grafiek 3.8: Aantal organisaties waarbij percentage dat aan educatie wordt besteed de
afgelopen jaren is toegenomen, naar sector
100%
90%
80%
70%
65%
60%
50%
43%
40%
48%
47%
45%
archieven
monumenten
musea
33%
30%
20%
10%
0%
erfgoed breed
historische
verenigingen e.d.
archeologie
Meer dan de helft van de organisaties (55%) wil de komende twee jaar meer aandacht
besteden aan educatie (grafiek 3.9).
Grafiek 3.9: Is het de ambitie van uw organisatie om het percentage dat aan educatie wordt
besteed de komende twee jaar te laten stijgen?
1%
meer aandacht
44%
aandeel op hetzelfde niveau
55%
minder aandacht
15
Er zijn kleine verschillen tussen de sectoren voor wat betreft de ambitie om meer aandacht
aan educatie te besteden. Musea hebben de meeste ambities op het terrein van educatie;
van de musea wil 63% de komende twee jaar het percentage dat aan educatie wordt
besteed laten stijgen. Maar ook in de andere sectoren wil ongeveer de helft het percentage
dat aan educatie wordt besteed de komende twee jaar laten stijgen (grafiek 3.10).
Grafiek 3.10: Aantal organisaties dat percentage dat aan educatie wordt besteed de
komende twee jaar wil laten stijgen, naar sector
100%
90%
80%
70%
60%
63%
57%
53%
47%
50%
44%
47%
40%
30%
20%
10%
0%
erfgoed breed
3.3
historische
verenigingen e.d.
archeologie
archieven
monumenten
musea
Aantal medewerkers voor educatie
Van alle respondenten geeft 69% aan over medewerkers (betaald of vrijwilligers) te
beschikken die specifiek belast zijn met educatie.
Erfgoedbrede organisaties en musea hebben doorgaans de beschikking over een of meer
medewerkers, specifiek belast met educatie. Historische verenigingen e.d. beschikken het
minst vaak over medewerkers voor educatie (grafiek 3.11).
Grafiek 3.11: Percentage organisaties dat over medewerker beschikt specifiek belast met
educatie, naar sector
100%
94%
90%
83%
80%
71%
70%
68%
60%
47%
50%
35%
40%
30%
20%
10%
0%
erfgoed breed
historische
verenigingen e.d.
archeologie
archieven
monumenten
musea
16
Musea beschikken gemiddeld over 4,4 betaalde medewerkers voor educatie, erfgoedbrede
organisaties gemiddeld over 4,1 betaalde medewerker (grafiek 3.12).
Grafiek 3.12: Gemiddeld aantal betaalde medewerkers, specifiek belast met educatie, naar
sector
5,0
4,5
4,4
4,1
4,0
3,5
3,0
2,5
2,0
1,5
1,5
1,0
1,0
1,0
0,5
0,1
0,0
erfgoed breed
historische
verenigingen e.d.
archeologie
archieven
monumenten
musea
Historische verenigingen beschikken gemiddeld over 13,2 vrijwilligers voor educatie,
organisaties voor archeologie over 13,4; archieven hebben nauwelijks vrijwilligers voor
educatie (grafiek 3.13).
Grafiek 3.13: Gemiddeld aantal vrijwilligers, specifiek belast met educatie, naar sector
13,2
14,0
13,4
12,0
10,0
7,7
8,0
6,0
4,5
3,6
4,0
1,1
2,0
0,0
erfgoed breed
historische
verenigingen e.d.
archeologie
archieven
monumenten
musea
17
3.4
Aantal educatieve programma’s
Van alle organisaties die educatieve taken verrichten beschikt meer dan de helft (52%) over
1 tot 5 educatieve programma’s of lespakketten voor educatie (grafiek 3.14)2.
Grafiek 3.14: Hoeveelheid educatieve programma’s of lespakketten voor educatie
60%
52%
50%
40%
30%
20%
17%
15%
10%
10%
6%
0%
geen programma's of
lespakketten
1 tot 5
6 tot 10
11 tot 15
>15
Erfgoedbrede organisaties en musea beschikken over de meeste educatieve programma’s of
lespakketten, historische verenigingen de minste (grafiek 3.15).
Grafiek 3.15: Percentage organisaties dat over een of meer educatieve programma’s of
lespakketten beschikt, naar sector
100%
90%
80%
70%
> 15 progr.
60%
11 - 15 progr.
50%
6 - 10 progr.
40%
1 -5 progr.
30%
geen educ. progr.
20%
10%
0%
erfgoed breed
historische
verenigingen
e.d.
archeologie
archieven
monumenten
musea
We hebben hier geen vergelijking met 2007 gemaakt, omdat de opbouw van de vragenlijst in 2009
anders was, waardoor alleen organisaties met een educatieve taak of educatieve activiteiten invulden,
terwijl in 2007 alle respondenten deze vraag moesten beantwoorden.
2
18
4.
Erfgoededucatie in het onderwijs
Hoofdstuk 4 handelt specifiek over de educatieve activiteiten van erfgoedinstellingen voor
het onderwijs. In paragraaf 4.1 wordt ingegaan op de verdeling van de educatieve
activiteiten over de diverse educatieve sectoren en onderwijstypen. In paragraaf 4.2 kijken
we naar de deelname aan lokale netwerken, in paragraaf 4.3 naar de rol die scholen spelen
bij de ontwikkeling van educatief aanbod. Paragraaf 4.4 handelt over de vraag in hoeverre
de Canon van de Nederlandse geschiedenis is verwerkt in de educatieve programma’s voor
het onderwijs. Paragraaf 4.5 gaat over de cultuurkaart in het voortgezet onderwijs.
Paragraaf 4.6 gaat tot slot in op de deelname van erfgoedinstellingen aan de
maatschappelijke stages voor het voortgezet onderwijs.
4.1
Verdeling over educatie en onderwijs
Gemiddeld over alle organisaties wordt 50% van de educatieve activiteiten besteed aan het
onderwijs (basisonderwijs, voortgezet onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs, hoger
onderwijs) en 50% aan ‘overige educatie’ (m.n. lezingen en rondleidingen e.d. voor
volwassenen).
Grafiek 4.1: Verdeling educatieve activiteiten, onderwijs vs. overige educatie, 2009
vergeleken met 2007
70%
61%
60%
50%
50%
50%
40%
39%
2007
2009
30%
20%
10%
0%
onderwijs
overige educatie
19
Musea, archieven, organisaties voor archeologie en erfgoedbrede organisaties richten zich
vooral op het onderwijs. Historische verenigingen e.d. en monumentenorganisaties richten
zich meer op ‘overige educatie’ dan op het onderwijs (grafiek 4.2).
Grafiek 4.2: Verdeling educatieve activiteiten, onderwijs vs. overige educatie, naar sector
100%
90%
79%
80%
70%
70%
62%
55%
60%
50%
40%
57%
55%
45%
45%
43%
38%
30%
30%
21%
20%
10%
0%
erfgoed breed
historische
verenigingen e.d.
archeologie
archieven
onderwijs
monumenten
musea
educatie
Van het totaal aan educatieve activiteiten dat betrekking heeft op het onderwijs, heeft
gemiddeld 59% betrekking op het primair onderwijs (basisonderwijs en speciaal onderwijs),
29% op het voortgezet onderwijs en 12% op het overige onderwijs (mbo, hbo en
universiteit).
Grafiek 4.3: Verdeling educatieve activiteiten over diverse vormen van onderwijs, 2009
vergeleken met 2007
70%
60%
59%
54%
50%
40%
2007
27%
30%
29%
2009
19%
20%
12%
10%
0%
primair onderwijs
voortgezet onderwijs
overig onderwijs
20
Historische verenigingen e.d. en erfgoedbrede organisaties richten zich relatief vaak op het
primair onderwijs, archieven (in vergelijking met andere erfgoedsectoren) meer op het
voortgezet onderwijs, terwijl in de sector ‘monumenten’ relatief vaak educatieve activiteiten
voor het ‘overig onderwijs’ (m.n. hoger onderwijs) worden ontplooid (grafiek 4.4).
Grafiek 4.4: Verdeling educatieve activiteiten over diverse vormen van onderwijs, naar sector
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
erfgoed breed
historische
verenigingen e.d.
archeologie
primair onderwijs
4.2
archieven
voortgezet onderwijs
monumenten
musea
overig onderwijs
Deelname aan lokale netwerken
De meeste instellingen die de vragenlijst invulden zeggen met andere organisaties samen te
werken in lokale netwerken; 31% zegt samen te werken in lokale netwerken met
erfgoedinstellingen en scholen, 45% in lokale netwerken met alleen erfgoedinstellingen
(musea, archieven, monumenten e.d.).
Grafiek 4.5: Werkt u met andere organisaties samen in lokale netwerken?
9%
31%
15%
Ja, met erfgoedinstellingen en scholen
Ja, met andere erfgoedinstellingen
Nee
Anders
45%
21
Bij ‘anders’ wordt o.a. vermeld:
 Met twee andere heemkundekringen.
 Met andere erfgoed- en kunstinstellingen.
 Met alle culturele instellingen van Harderwijk, met het archief, de scholen uit
omgeving Harderwijk.
 Erfgoedinstellingen, bibliotheken, historische verenigingen in (eu)regio.
 Met veel organisaties op het gebied van cultuur, maar ook toerisme, recreatie,
bibliotheek, etc.
 Bedrijfsleven, bestuurlijk, andere musea en instellingen, ruimtelijke ontwikkeling,
recreatie en toerisme.
 Met alle cultuureducatieve aanbieders + alle scholen in het werkgebied van 7
gemeenten.
 Oudheidkundige verenigingen in de directe omgeving.
 Scholen, erfgoed, podia en gezelschappen.
 Zusterverenigingen.
 Lokale en regionale cultuurmakelaars.
 Wij hebben informele contacten met historische verenigingen en instellingen (maar ik
weet niet of u dit 'lokale netwerken' noemt).
 Plaatselijke kunst- en cultuurinstellingen.
 Samenwerkingsverband van de 7 Leidse musea.
 Museumfederatie Friesland.
Informatie-uitwisseling is het belangrijkste doel van deze lokale netwerken (83% noemt dit
als doel), gevolgd door deskundigheidsbevordering (50%) en gezamenlijk aanbod voor het
onderwijs (46%).
Grafiek 4.6: Wat is het doel van deze lokale netwerken?
90%
83%
80%
70%
60%
50%
50%
46%
40%
30%
20%
11%
10%
0%
informatie-uitwisseling
deskundigheidsbevordering gezamenlijk aanbod voor het
onderwijs
anders
Bij ‘anders’ worden o.a. genoemd:
 Bevorderen bezoekersaantallen.
 Aanspreekpunt gemeente.
 Grotere naamsbekendheid.
 Promotionele activiteiten.
 Gezamenlijke activiteiten op cultureel gebied.
 Profileren naar buiten.
 Samenwerking bij aanbod en evenementen.
22
Erfgoedbrede organisaties en musea participeren het vaakst in lokale netwerken waaraan
naast andere erfgoedinstellingen ook scholen deelnemen (grafiek 4.7).
Grafiek 4.7: Percentage respondenten per erfgoedsector dat samenwerkt in lokale netwerken
met andere erfgoedinstellingen en scholen
60%
53%
50%
41%
40%
34%
30%
20%
16%
11%
9%
10%
0%
archieven
4.3
archeologie
monumenten
musea
erfgoedbreed
historische
verenigingen
De rol van de scholen
In de MEE werd ook gevraagd welke rol scholen spelen bij de ontwikkeling van nieuwe
educatieve programma’s. Voor zover deze vraag van toepassing was voor de respondenten,
antwoordt 53% dat de scholen alleen afnemer zijn. Bij 40% van de organisaties formuleren
scholen vragen en wensen, waarna de organisaties vervolgens het programma ontwikkelen.
Bij 43% reageren de scholen (ook) op concepten van programma’s en materialen. Bij 36%
testen scholen (ook) proefversies van programma’s en materialen (in de klas) uit. In 29%
van de gevallen ontwikkelen scholen samen met de organisatie het programma en het
materiaal.
Grafiek 4.8: Rol die scholen spelen bij de ontwikkeling van nieuwe educatieve programma’s
100%
90%
80%
70%
60%
53%
50%
40%
43%
36%
40%
29%
30%
20%
10%
0%
scholen zijn alleen
afnemer
scholen formuleren
vragen en wensen
scholen reageren op
concepten
scholen testen
proefversies uit
scholen ontwikkelen
samen met organisatie
programma
23
Bij erfgoedbrede organisaties hebben scholen vrijwel altijd een actieve rol bij de ontwikkeling
van educatieve programma’s. Met name in de sector ‘monumenten’ worden scholen vaak
nog alleen als afnemer gezien (grafiek 4.9).
Grafiek 4.9: Percentage organisaties waarbij scholen alleen afnemer zijn van educatieve
programma’s, naar sector
100%
90%
80%
80%
70%
58%
60%
55%
50%
53%
50%
40%
30%
29%
20%
10%
0%
erfgoed breed
4.4
historische
verenigingen e.d.
archeologie
archieven
monumenten
musea
De canon in de educatieve programma’s
In de vragenlijst van de MEE 2009 waren voor het eerst ook vragen opgenomen over de
Canon van de Nederlandse geschiedenis van de commissie Van Oostrom. Vrijwel alle
respondenten blijken op de hoogte van de Canon van de Nederlandse geschiedenis; slechts
4% zegt niet op de hoogte te zijn van de Canon. De helft van de respondenten geeft aan
niets met de Canon te doen; 19% speelt met de educatieve programma’s op de Canon in,
18% is van plan dat de komende jaren te gaan doen (grafiek 4.10).
Grafiek 4.10: Speelt de Canon van de Nederlandse geschiedenis van de commissie Van
Oostrom een rol in uw educatieve programma ‘s?
9%
4%
19%
Ja, daar spelen met onze educatie op in
Ja, daar gaan wij de komende jaren met
onze educatie op inspelen
Nee, daar doen wij niets mee
18%
Nee, van deze Canon ben ik niet op de
hoogte
Anders
50%
24
Bij ‘anders’ wordt vaak genoemd dat men vooral inspeelt op de plaatselijke of provinciale
Canon, zoals de Canon van Groningen, de Canon van Noord-Holland of de Canon van
Limburg. Een paar reacties:
 De Canon van Nederland heeft nauwelijks betrekking op de Limburgse geschiedenis.
De geschiedeniscanon van Limburg (bijna klaar) zal wel een grote rol gaan spelen.
 We proberen de Canon van Harderwijk te promoten bij het basisonderwijs om zo
dicht mogelijk bij de eigen omgeving te blijven.
 Wij ontwikkelen een Nijkerkse Canon en spelen daar met educatie op in; veel
belangstelling vanuit het onderwijs.
 Wij hebben een eigen lokale canon gemaakt, waarbij nog lesmateriaal gemaakt moet
worden.
Veel van de respondenten die ‘anders’ invulden spelen dus ook wel degelijk met educatie op
de Canon in, zij het niet de landelijke Canon maar een regionale of lokale Canon. Dit
betekent dat in totaal ongeveer een kwart van de respondenten al inspeelt op de landelijke
of een lokale Canon en 18% van plan is dat de komende jaren te gaan doen.
Van de historische verenigingen e.d. geeft 71% aan niets met de Canon van de Nederlandse
geschiedenis te doen in hun educatieve aanbod, bij musea is dat 46%, bij archieven 49%.
Grafiek 4.11: Percentage respondenten per erfgoedsector dat niets met de Canon van de
Nederlandse geschiedenis doet
80%
71%
70%
60%
50%
49%
50%
44%
46%
40%
29%
30%
20%
10%
0%
archieven
archeologie
monumenten
musea
erfgoedbreed
historische
verenigingen
25
De organisaties die inspelen op de Canon (of dit denken te gaan doen) noemen verschillende
manieren waarop zij dit doen: het ontwikkelen van een eigen (specifieke of lokale) Canon
(43%), het ontwikkelen van nieuwe educatieve programma’s die invulling geven aan een of
meer vensters uit de landelijke Canon (40%) en het presenteren van het bestaande
educatieve aanbod nu ook in termen van de vensters uit de landelijke Canon (40%).
Grafiek 4.12: Wijze waarop met educatief aanbod wordt ingespeeld op Canon
50%
45%
40%
43%
40%
40%
35%
30%
25%
20%
18%
15%
10%
5%
0%
het ontwikkelen van een
eigen (specifieke of lokale)
Canon
het ontwikkelen van nieuwe
het presenteren van het
educatieve programma’s die
bestaande educatieve
invulling geven aan een of aanbod nu ook in termen van
meer vensters uit de
de vensters uit de landelijke
landelijke Canon
Canon
anders
Bij ‘anders’ worden o.a. genoemd:
 We bezitten de enige Canonkamer in Nederland.
 Advies aan scholen.
 In de nieuw te ontwikkelen presentaties.
 Interactieve website.
 I.s.m. erfgoedinstellingen in de stad.
 Leuk ideetje uit canon wordt meegepikt.
 Ontwikkeling van lokale en regionale thematische erfgoedprogramma's.
 Combineren met de Drentse Canon om zo regionale verbondenheid te creëren in het
onderwijs.
 Het uitgeven van een poster, die gemaakt is van een bestaande geschiedeniskaart:
Vlug gekend - met tekst en prent.
 Onderwijspagina op regionale canonwebsite.
 Wij zullen proberen enkele vensters te integreren in het lesmateriaal dat wij nu per
museumzaal aanbieden.
 Presentatie van aanbod gerelateerd aan lokale canon (die weer is gerelateerd aan
landelijke).
 Wanneer er aanknopingspunten zijn, bijvoorbeeld bij een expositie, spelen wij daar
op in.
 De Tweede Wereldoorlog.
26
4.5
De cultuurkaart in het voortgezet onderwijs
Van alle organisaties die een educatieve taak hebben of educatieve activiteiten ontplooien
geeft 29% aan niet op de hoogte te zijn van de nieuwe Cultuurkaart voor alle leerlingen in
het voortgezet onderwijs (opvolger van de CKV-vouchers).
Grafiek 4.13: Bent u op de hoogte van de nieuwe Cultuurkaart voor het voortgezet
onderwijs?
29%
43%
Ja, zeker
Ja, maar slechts vaag
Nee
28%
Van de historische verenigingen e.d. is 74% niet op de hoogte van de nieuwe Cultuurkaart.
Musea en erfgoedbrede organisaties zijn doorgaans goed op de hoogte (grafiek 4.14).
Grafiek 4.14: Percentage respondenten per erfgoedsector dat aangeeft dat zij niet op de
hoogte zijn van de nieuwe Cultuurkaart
80%
74%
70%
60%
50%
53%
50%
40%
30%
27%
16%
20%
6%
10%
0%
archieven
archeologie
monumenten
musea
erfgoedbreed
historische
verenigingen
27
Van de organisaties die op de hoogte zijn, beschikt 39% over educatief aanbod dat met de
Cultuurkaart kan worden betaald; 45% zegt dit in de toekomst waarschijnlijk te gaan doen.
Grafiek 4.15: Speelt uw organisatie met het educatieve aanbod op de Cultuurkaart in?
16%
Ja, wij hebben educatief aanbod dat met
de Cultuurkaart kan worden betaald
39%
Nee, maar wij gaan dat in de toekomst
waarschijnlijk wel doen
Nee, dat zijn we ook niet van plan
45%
Bijna de helft van de musea (47%) geeft aan te beschikken over educatief aanbod dat met
de Cultuurkaart kan worden betaald (alsmede 67% van de respondenten in de sector
archeologie die over educatief aanbod beschikken, maar dit zijn slechts enkele
respondenten). Geen enkele historische vereniging beschikt over educatief aanbod dat met
de Cultuurkaart kan worden betaald.
Grafiek 4.16: Percentage respondenten per erfgoedsector dat over educatief aanbod beschikt
dat met de Cultuurkaart kan worden betaald
80%
67%
70%
60%
47%
50%
40%
31%
30%
20%
15%
14%
10%
0%
0%
archieven
archeologie
monumenten
musea
erfgoedbreed
historische
verenigingen
28
4.6
Maatschappelijke stages voor het voortgezet onderwijs
Bijna de helft (47%) van alle respondenten biedt maatschappelijke stages aan of is van plan
dit in de toekomst te gaan realiseren.
Grafiek 4.17: Biedt uw organisatie maatschappelijke stages aan of bent u van plan dit in de
toekomst te gaan realiseren?
47%
Ja
Nee
53%
Erfgoedbrede organisaties en musea bieden het vaakst maatschappelijke stages aan,
organisaties voor archeologie en historische verenigingen het minst.
Grafiek 4.18: Percentage respondenten per erfgoedsector dat aangeeft maatschappelijke
stages aan te bieden of van plan te zijn dit in de toekomst te gaan realiseren In de
vragenlijst
90%
79%
80%
70%
63%
60%
50%
49%
41%
40%
30%
22%
17%
20%
10%
0%
archieven
archeologie
monumenten
musea
erfgoedbreed
historische
verenigingen
29
In de vragenlijst werd ook gevraagd aan te geven hoeveel leerlingen in 2008 en 2009 stage
hebben gelopen en hoeveel leerlingen men in 2010 verwacht. Erfgoedbrede organisaties
gaven daarbij soms niet het aantal stageplaatsen aan dat zij in hun eigen organisatie
realiseren, maar in de totale erfgoedsector waarvoor zij werkzaam zijn; zo gaf Landschap
Erfgoed Utrecht aan in 2008 400 stageplaatsen te hebben gerealiseerd, en in 2009 100 en in
2010 150 plaatsen te willen realiseren. Omdat deze aantallen het gemiddelde sterk
beïnvloeden zijn in de onderstaande tabel (4.19) de erfgoedbrede organisaties (en de
steunfuncties cultuur e.d.) buiten beschouwing gelaten. Dan blijkt dat in de
erfgoedinstellingen die aangeven maatschappelijke stages aan te bieden (of te zullen
aanbieden) in 2008 gemiddeld 1,7 stageplaats zou zijn gerealiseerd en in 2009 2,8. In 2010
zou dit aantal, volgens de opgaven van de instellingen zelf, moeten oplopen naar 5,53.
Tabel 4.19: Gemiddeld (verwacht) aantal leerlingen dat stage loopt, bij de
erfgoedinstellingen die aangeven stageplaatsen te realiseren (ex. erfgoedbrede organisaties)
Gemiddeld (verwacht) aantal leerlingen dat stage
loopt
2008
1,7
2009
2,8
2010
5,5
In de sector van de historische verenigingen verwacht men het minst aantal leerlingen dat
stage loopt, in de sector musea (en archeologie4) de meeste (tabel 4.20).
Tabel 4.20: Gemiddeld (verwacht) aantal leerlingen dat stage loopt, per sector
2008
2009
2010
Archieven
1,8
2,3
4,2
Archeologie
5,0
10,0
13,0
Monumenten
1,5
1,9
2,7
Musea
Historische
verenigingen
1,8
2,9
5,8
0,1
0,4
1,5
3
Overigens blijken respondenten bij dergelijke vragen altijd optimistisch over hun gedrag. Ook bij
commercieel marktonderzoek is het om deze redenen lastig een prognose te maken van te
verwachten verkoopcijfers; het geeft hooguit het aantal mensen weer dat welwillend staat tegenover
een aankoop (maar er moet nog veel gebeuren willen ze deze aankoop ook feitelijk doen).
4
Ook hier is sprake van een zodanig klein aantal respondenten uit de sector archeologie, dat een
gemiddelde weinig betekenis heeft.
30
BIJLAGE: VRAGENLIJST MONITOR ERFGOEDEDUCATIE 2009
Onder erfgoededucatie verstaan we in deze monitor alle vormen van educatie waarbij cultureel
erfgoed als doel of als middel wordt ingezet, zowel in het onderwijs als daarbuiten en zowel voor
jongeren als voor volwassenen.
Onder cultureel erfgoed wordt verstaan: alle sporen uit het verleden die een samenleving de moeite
van het bewaren waard vindt. Dat kunnen voorwerpen zijn in musea, archeologische vondsten,
documenten in archieven, monumenten en landschappen. Maar ook taal, verhalen en gebruiken.
Erfgoededucatie kan betrekking hebben op alle sectoren die tot ons erfgoed worden gerekend, zoals
musea, archieven, landschap, monumenten en archeologie.
1.
In welke sector is uw organisatie voornamelijk werkzaam? (slechts één antwoord
mogelijk)
0
Museum/ oudheidkamer e.d.
0
Historische vereniging/ heemkundeverenigingen/ oudheidkundig genootschap e.d.
0
Archeologie
0
Archieven
0
Specifieke monumenten (kerken, molens, sluizen, buitenplaatsen enz.)
0
Mobiel erfgoed
0
Monumenten algemeen
0
Erfgoedbreed (o.a. Erfgoedhuis)
0
Anders, namelijk
2.
Kunt u een indicatie geven van het type organisatie?
0
0
0
0
3.
Heeft uw organisatie een educatieve taak of biedt uw organisatie educatieve
activiteiten aan (voor jongeren en/of voor volwassenen)?
0
0
4.
Ja
Nee (naar vraag 16)
Wordt in uw beleidsplan en/of jaarplan aparte aandacht besteed aan educatie?
0
0
5.
Een organisatie met meerdere betaalde medewerkers
Een organisatie met een of twee betaalde medewerkers en een (groot) aantal
vrijwilligers
Een organisatie met louter vrijwilligers en onbetaalde medewerkers/ bestuursleden
Anders, namelijk
Ja
Nee
Welk percentage van de werkzaamheden van uw organisatie wordt naar schatting
besteed aan educatie? (incl. rondleidingen, lezingen voor volwassenen e.d.)
0
0
0
0
0
0
0
0 – 10 procent
10 - 20 procent
20 – 30 procent
30 – 40 procent
40 – 50 procent
50 – 75 procent
75 – 100 procent
31
6.
Welk percentage van het budget van uw organisatie wordt naar schatting besteed
aan educatie? (incl. rondleidingen, lezingen voor volwassenen e.d.)
0
0
0
0
0
0
0
7.
Is het percentage dat aan educatie wordt besteed de afgelopen twee jaar
afgenomen of toegenomen?
0
0
0
8.
toegenomen
gelijk gebleven
afgenomen
Is het de ambitie van uw organisatie om het percentage dat aan educatie wordt
besteed de komende twee jaar te laten stijgen?
0
0
0
9.
0 – 10 procent
10 - 20 procent
20 – 30 procent
30 – 40 procent
40 – 50 procent
50 – 75 procent
75 – 100 procent
wij willen het aandeel educatie op hetzelfde niveau handhaven
we willen de komende twee jaar meer aandacht besteden aan educatie
we willen de komende twee jaar minder aandacht besteden aan educatie
Beschikt uw organisatie over medewerkers (betaald of vrijwilligers) die specifiek
belast zijn met educatie?
0
0
Ja
Nee
Zo ja, om hoeveel medewerkers gaat het?
..
..
10.
betaalde medewerkers
vrijwilligers
Over hoeveel verschillende educatieve programma’s of lespakketten beschikt uw
organisatie voor educatie? (met inbegrip van speciale rondleidingen voor het
onderwijs, leskisten e.d.)
0
0
0
0
0
geen
1–5
6 – 10
11 – 15
meer dan 15 verschillende programma’s
0
N.v.t.
32
11.
Hoe is naar schatting de verdeling van de educatieve activiteiten van uw
organisatie over enerzijds het onderwijs (basisonderwijs, voortgezet onderwijs,
middelbaar beroepsonderwijs, hoger onderwijs) en anderzijds overige educatie
(m.n. lezingen en rondleidingen e.d. voor volwassenen)? (totaal 100 procent)
..
..
procent onderwijs (bij 0 procent door naar vraag 16)
procent overige educatie
100 Procent
0
12.
Hoe is naar schatting de verdeling van de educatieve activiteiten van uw
organisatie over het primair onderwijs, voortgezet onderwijs en andere
onderwijssectoren? (totaal 100 procent)
..
..
..
procent primair onderwijs (basisonderwijs en speciaal onderwijs)
procent voortgezet onderwijs
procent andere onderwijssectoren (mbo, hbo, universiteit)
100
procent
0
13.
N.v.t.
Welke rol spelen scholen bij de ontwikkeling van nieuwe educatieve programma’s?
(meerdere antwoorden mogelijk)
0
0
0
0
0
14.
N.v.t.
scholen
scholen
scholen
scholen
scholen
zijn alleen afnemer
formuleren vragen en wensen, wij ontwikkelen vervolgens het programma
reageren op concepten van programma’s en materialen
testen proefversies van programma’s en materialen (in de klas) uit
ontwikkelen samen met onze organisatie het programma en het materiaal
Speelt de Canon van de Nederlandse geschiedenis van de commissie Van Oostrom
een rol in uw educatieve programma’s?
0
0
0
0
0
Ja, daar spelen we met onze educatie op in
Ja, daar gaan wij de komende jaren met onze educatie op inspelen
Nee, daar doen wij niets mee (door naar vraag 15)
Nee, van deze Canon ben ik niet op de hoogte (door naar vraag 15)
Anders, namelijk …..
Zo ja, op welke wijze speelt u in op de Canon of denkt u dat te gaan doen?
(meerdere antwoorden mogelijk)
0
0
0
0
Presentatie van het bestaande educatief aanbod nu ook in termen van de vensters uit
de landelijke Canon
Ontwikkeling van nieuwe educatieve programma’s die invulling geven aan een of meer
vensters uit de landelijke Canon
Ontwikkeling van een eigen (specifieke of lokale) canon
Anders, namelijk
33
15.
Ben u op de hoogte van de nieuwe Cultuurkaart voor alle leerlingen in het
voortgezet onderwijs (opvolger van de CKV-vouchers)?
0
0
0
Ja, zeker
Ja, maar slechts vaag
Nee (door naar vraag 16)
Zo ja, speelt uw organisatie met het educatieve aanbod op de Cultuurkaart in?
0
0
0
16.
Ja, wij hebben educatief aanbod dat met de Cultuurkaart kan worden betaald
Nee, maar wij gaan dat in de toekomst waarschijnlijk wel doen
Nee, dat zijn we ook niet van plan
Vanaf 2011 zijn scholieren uit het voortgezet onderwijs verplicht een
maatschappelijke stage te lopen. Biedt uw organisatie maatschappelijke stages
aan of bent u van plan dit in de toekomst te gaan realiseren?
0
0
Ja
Nee (door naar vraag 17)
Zo ja, wat is het (verwacht) aantal leerlingen dat bij u stage loopt in:
2008: … leerlingen
2009: … leerlingen
2010: … leerlingen
17.
Werkt u met andere organisaties samen in lokale netwerken?
0
0
0
0
Nee
Ja, met andere erfgoedinstellingen (musea, archieven, monumenten enz.)
Ja, met erfgoedinstellingen en scholen
Anders, namelijk …….
Zo ja, wat is het doel van deze lokale netwerken? (meerdere antwoorden mogelijk)
0
0
0
0
Informatie-uitwisseling
Deskundigheidsbevordering
Gezamenlijk aanbod voor het onderwijs
Anders, namelijk ….
Dit was het. Hartelijk dank voor het invullen. Graag voor 1 december in de bijgevoegde
retourenveloppe terugzenden naar:
Bureau ART, Antwoordnummer 10519, 2800 WB Gouda.
34
Download