Foto: Marcel van den Berg Cognitieve gedragstherapeutische interventies Denkfouten herstellen helpt bij kinderen met psychische problemen | Kennis 02 | 2008 Door Maarten Elling JeugdenCo | 8 BSL - JEC - 0000_JEC Angsten, depressieve klachten, gedragsproblemen en eetstoornissen bij kinderen laten zich vaak goed behandelen met cognitieve gedragstherapie. Negentien in Nederland beschikbare varianten zijn opgenomen in de Databank Effectieve Jeugdinterventies omdat ze bewezen effectief of veelbelovend zijn. Een overzicht van de theoretische achtergronden, het onderzoek naar de werkzaamheid bij kinderen en de in Nederland beschikbare varianten. Denkfouten kunnen de oorzaak zijn van gestoord of storend gedrag, stemmingstoornissen, angsten, agressieve gevoelens en agressief gedrag. Veel onaangepast en moeilijk gedrag is terug te voeren op ondeugdelijke denkschema’s en inadequate informatieverwerking. Cognitieve gedragstherapie kan deze denkfouten herstellen, denkschema’s op orde brengen en informatieverwerking adequaat laten verlopen en zo psychische problemen en het gedrag dat daaruit voorkomt aanpakken. Cognitieve gedragstherapie is een verzamelnaam voor een groot aantal verwante interventies, die worden toegepast bij uiteenlopende problemen en stoornissen. Cognitieve gedragstherapie is veelbelovend of effectief gebleken bij preventie en behandeling voor jeugdigen met onder meer angststoornissen, posttraumatische stressstoornis, depressie, gedragsstoornissen en eetstoornissen. In de Databank Effectieve Jeugdinterventies (www.jeugdinterventies.nl) zijn negentien varianten van cognitieve gedragstherapie opgenomen. Cognitieve gedragstherapie is erop gericht mensen met psychische 008 Motivatie Over het algemeen zijn er bij cognitieve gedragstherapie weinig contra-indicaties. De cliënten moeten een zekere motivatie hebben om iets aan de klachten en stoornissen te doen. Ze moeten openstaan voor kritische reflectie op gedachten die zij als normaal zijn gaan beschouwen. Ze moeten te bewegen zijn tot de gedachte dat hun eigen gedachtewereld tot problemen leidt, niet een gebeurtenis buiten hen. Overigens laten veel kinder- en jeugdtherapeuten zich niet afschrikken door een gebrek aan motivatie. Door hun houding en de technieken die ze beheersen zijn ze in staat zijn tot alliance-building interventions: ze besteden veel aandacht aan de ervaringen van de jeugdigen, formuleren persoonlijke doelstellingen die aanspreken en weten zichzelf te presenteren als medestander. Uit onderzoek blijkt dat deze methodiek zelfs bij notoire ongemotiveerden de nodige motivatie kan opwekken (Diamond e.a., 1997). Een andere basisvoorwaarde is dat de cliënten in staat moeten zijn hun gedachten onder woorden te brengen en daarop te reflecteren. BSL - JEC - 0000_JEC | Kennis 9 JeugdenCo | problemen te leren adequate, functionele en realistische denkbeelden en gevoelens over zichzelf en hun omgeving aan te leren. Daardoor zijn ze dan naar verwachting beter in staat informatie uit hun omgeving goed op te pikken en te verwerken, hun stemming te beheersen, de meest geschikte beslissingen te nemen en zich adequaat te gedragen. Cognitieve gedragstherapie wordt niet alleen individueel maar ook in groepsverband toegepast. Bij jongeren worden vaak ook ouders, broers en zussen en soms mensen uit de wijdere sociale omgeving bij de therapie betrokken. De gedragstherapeut laat de cliënt en zijn omgeving zien hoe gedachten het gedrag beı̈nvloeden, hoe de opvoeding hierop inspeelt en hoe de mechanismen bij het aanleren van nieuwe gedachten en gedragingen werken. Deze psycho-educatie is vaak een belangrijk onderdeel van de therapie. De therapeut legt uit hoe angsten bij kinderen ontstaan, in hoeverre problemen aangeboren of aangeleerd zijn, en hoe de opvoeding positief gedrag kan stimuleren of juist averechts kan werken. Dit soort kennis is belangrijk voor het oplossen van problemen. Kennis geeft een realistisch beeld van de probleemsituatie, voorkomt misvattingen over de problemen die aan de orde zijn, maakt de problematiek inzichtelijk en maakt duidelijk in welke mate er iets aan te doen is. 02 | 2008 Denkfouten herstellen helpt bij kinderen met psychische problemen 009 Maarten Elling De therapie is daarom minder geschikt voor cliënten met beperkte verstandelijke vermogens en een beperkte taalbeheersing. | Kennis 02 | 2008 Ontwikkelingsfasen JeugdenCo | 10 Bijzondere aandacht verdienen de ontwikkelingsfasen van de kinderen en jongeren. Cognitieve gedragstherapie vereist cognitieve vaardigheden die jeugdigen in de eerste vijftien jaren van hun leven geleidelijk ontwikkelen (Braet en Scholing, 1999). Daarbij zijn de onderlinge variaties tussen kinderen van dezelfde leeftijd groot. De therapeut moet van geval tot geval het cognitieve niveau van het kind beoordelen en inschatten hoe snel dat kind nieuwe informatie kan oppikken en benutten. Onder ontwikkelingspsychologen is er een discussie gaande over de vraag vanaf welke leeftijd cognitieve gedragstherapie geschikt is. (Grave en Blisset, 2004). Hun voorlopige conclusie is dat cognitieve gedragstherapie onder bepaalde voorwaarden geschikt kan zijn voor kinderen vanaf 4 jaar. Vragen en opgaven moeten dan eenvoudig en helder geformuleerd zijn en zich afspelen in een voor de kinderen overzichtelijke wereld. Een voorbeeld voor deze leeftijdsgroep is de interventie Samen sterker Terug Op Pad (STOP) 4-7, die is opgenomen in de Databank Effectieve Jeugdinterventies. STOP 4-7 is een cognitieve gedragstherapeutische interventie voor kinderen van 4 tot 7 jaar met ernstige gedragsproblemen. Op dit moment wordt onderzocht in hoeverre de interventie jonge kinderen helpt. De theorie Het zogenaamde ABC-model van de Amerikaanse therapeut Albert Ellis verduidelijkt de werking van cognitieve gedragstherapie. ABC staat voor Activatie, Betekenisgeving en Consequentie. De Activatie is de schijnbare oorzaak, terwijl de Betekenisgeving de factor is die tot problemen leidt. De C is wat de cliënt ervaart als probleem: emoties en problematisch gedrag. Een kind heeft bijvoorbeeld een panische angst voor honden. Iedere hond die in zijn blikveld verschijnt – de activatie – roept heftige angst en paniekreacties op – de consequentie. Het is echter niet de hond die met zijn uitstraling of speels gedrag de angst veroorzaakt, maar de betekenis die het kind door zijn gedachten en emoties aan de hond toekent. BSL - JEC - 0000_JEC 010 Informatieverwerking Het gedachtegoed van Ellis en Beck is door Kenneth Dodge uitgewerkt in zijn theorie van sociale-informatieverwerking. In Nederland wordt deze theorie gebruikt bij het verklaren en behandelen van agressief en oppositioneel gedrag bij jeugdigen (Orobio de Castro, 2000; Van Manen, 2001). Volgens de sociale-informatieverwerkingstheorie verloopt het ontvangen en verwerken van informatie en het reageren daarop via verschillende fasen: . Informatie wordt door de ontvanger gecodeerd. Bijvoorbeeld: een jongen komt een leeftijdgenoot tegen. Dit kan worden gecodeerd als een toevallige ontmoeting zonder doel, of als het zoeken naar contact. . De ontvanger hecht betekenis aan de gecodeerde informatie en waardeert die. ‘Contact zoeken’ krijgt bijvoorbeeld een bedreigende of juist een vriendschappelijke betekenis. . Afhankelijk van de interpretatie zijn verschillende reacties mogelijk. Bij een verwachte dreiging overweegt de ontvanger zich BSL - JEC - 0000_JEC | Kennis 11 JeugdenCo | Een cognitieve gedragstherapeut zal het kind ertoe brengen een minder bedreigende betekenis aan honden te geven: honden bijten alleen onder extreme omstandigheden. Met die herziene betekenis krijgt het kind huiswerk. Het moet bijvoorbeeld doen wat het nooit durfde: bij het zien van een hond diep ademhalen en niet omlopen maar doen alsof de hond er niet is. Zo kan het kind zijn angst overwinnen. Cognitieve gedragstherapie richt zich natuurlijk niet alleen op min of meer losstaande angsten zoals die voor honden of spinnen. Denkfouten kunnen leiden tot psychische klachten die het hele leven beheersen. Mensen hebben algemene schema’s en opvattingen in hun hoofd die een rol spelen bij het interpreteren en verwerken van informatie uit hun omgeving. Sommigen zijn geneigd om alle negatieve ervaringen te zien als het zoveelste bewijs dat het slecht met hen gaat; anderen interpreteren elke positieve ervaring overdreven optimistisch. Als zulke denkschema’s wemelen van de denkfouten, kunnen ze leiden tot psychopathologie: depressieve klachten bij mensen die neigen tot een overdreven negatieve interpretatie van hun ervaringen, of manische stoornissen bij mensen die hun kwaliteiten en kansen altijd hoog inschatten. De Amerikaanse psycholoog Aaron Beck heeft een lijst met veelvoorkomende denkfouten opgesteld, die te vinden is op nl.wikipedia.org/wiki/denkfout. 02 | 2008 Denkfouten herstellen helpt bij kinderen met psychische problemen 011 Maarten Elling schrap te zetten, te imponeren, aan te vallen of een confrontatie uit de weg te gaan. . Vervolgens overweegt de ontvanger de mogelijke reacties en schat ze op hun waarde. Hij kiest de reactie die het best aansluit bij zijn emotionele toestand. . Ten slotte zet de ontvanger de reactie om in gedrag. Wanneer de informatieverwerking leidt tot problematisch gedrag, liggen daar aanknopingspunten voor cognitieve gedragstherapie. | Kennis 02 | 2008 De therapie JeugdenCo | 12 BSL - JEC - 0000_JEC Het grondmodel van iedere cognitieve gedragstherapie bestaat uit een aantal fasen. In de eerste sessies brengen cliënt en therapeut de problematiek in kaart. De therapeut legt uit wat cognitieve gedragstherapie is en hoe die de cliënt kan helpen zijn problemen de baas te worden. De therapeut maakt duidelijk dat de inzet van de cliënt belangrijk is en dat hij ook huiswerk krijgt. In de volgende sessies sporen de therapeut en de cliënt de lastige gedachten op die gekoppeld zijn aan concrete probleemsituaties en gebeurtenissen. Als huiswerk moet de cliënt opschrijven welke problemen hij tegenkomt in het dagelijks leven en welk gevoel ze oproepen. De opgespoorde lastige of negatieve gedachten worden vervolgens onderzocht: cliënt en therapeut gaan samen na of de gedachten passen bij de situaties. Vaak zal blijken dat de gedachten niet of niet helemaal kloppen. Dan formuleren cliënt en therapeut alternatieve en meer evenwichtige gedachten, die vaak al tot een positiever gevoel en gedrag leiden. Uit het onderzoek naar het realiteitsgehalte van de gedachte kan natuurlijk ook blijken dat ze wél realistisch zijn. Dan moeten therapeut en cliënt een actieplan ontwikkelen om met die gedachten te leren leven. Een voorbeeld: bij het kind dat bang is voor honden, blijken thuis toevallig regelmatig twee familieleden met vechtlustige en bijtgrage pitbulls over de vloer te komen. In dat geval moeten het kind en zijn ouders leren assertief te zijn en tegen hun familieleden te zeggen dat ze de pitbulls voortaan thuis moeten laten. Vervolgens kan de therapie verder gaan met het omgaan met willekeurige honden op straat. Cognitieve gedragstherapie vraagt veel oefening, zowel wanneer de cliënt alternatieve, evenwichtige gedachten moet aanleren als wanneer hij moet leren leven met de oorspronkelijke gedachten. Dat 012 Denkfouten herstellen helpt bij kinderen met psychische problemen gebeurt in de laatste fase van de therapie, met gedragsexperimenten in de praktijk. In de loop van de therapie speelt de therapeut verschillende rollen. In de eerste fasen is hij de psycholoog die naar de cliënt luistert en de problemen helpt verduidelijken en analyseren. Daarna wordt hij de leraar die de achtergronden van de cognities uitlegt en duidelijk maakt hoe de cognities inwerken op het gevoel en het gedrag. Tenslotte stapt de therapeut in de rol van coach: hij helpt de cliënt bij het blijvend toepassen van de geleerde vaardigheden. Angst is een algemeen voorkomende emotie, waar veel jeugdigen en volwassenen onder lijden. Toch wordt hardnekkige angst nog niet zo lang als stoornis erkend, eerst bij volwassenen, later ook bij jeugdigen. De eerste gepubliceerde rapportage over de behandeling van sociale angststoornis bij jeugdigen is van 1983 (Kashdan en Herbert, 2001). In de verschillende cognitieve gedragstherapieën bij angststoornissen komen de volgende componenten steeds terug: . Psycho-educatie – De behandelaar geeft informatie over de algemene componenten van angst: het somatische, het cognitieve en het gedragsmatige aspect. Bij sociale angst besteedt de behandelaar aandacht aan de speciale aard daarvan en aan de rol van vermijdingsgedrag bij het instandhouden van de angststoornis. Die kennis is voor de jeugdige belangrijk, omdat hij de verschillende elementen bij latere oefeningen kan herkennen en manipuleren. . Exposure – Veel therapeuten beschouwen exposure als hoeksteen voor alle cognitieve gedragstherapeutische behandelingen voor angststoornissen. Exposure is de systematische blootstelling van de cliënt aan de situatie die hij vreest, onder begeleiding van de therapeut. Zo kan de angst stap voor stap verminderen en het gedrag zich normaliseren. BSL - JEC - 0000_JEC | Kennis Angst 13 JeugdenCo | Cognitieve gedragstherapie wordt ingezet bij uiteenlopende problemen: angststoornissen, depressieve klachten, psychotrauma, agressie- en gedragsstoornissen, ADHD en eetstoornissen. Bij de meeste van deze problemen is de werkzaamheid van cognitieve gedragstherapie uitgebreid onderzocht. Voor alle problemen zijn in Nederland beschikbare interventies opgenomen in de Databank Effectieve Jeugdinterventies. 02 | 2008 De problemen 013 Maarten Elling . | Kennis 02 | 2008 . JeugdenCo | 14 BSL - JEC - 0000_JEC Vaardigheden ontwikkelen – De te ontwikkelen vaardigheden variëren, afhankelijk van de vaardigheden waar de cliënt al over beschikt en van zijn problemen. Voorbeelden zijn het aanleren van ontspanningsoefeningen, assertiviteitstrainingen en andere socialevaardigheidstrainingen, training in probleemoplossingvaardigheden en cognitieve herstructurering. Dat laatste is het toetsen van disfunctionele gedachten en het formuleren en eigen maken van helpende gedachten. Huiswerk – Opdrachten helpen de aangeleerde vaardigheden in het dagelijks leven te oefenen. Uit verschillende Amerikaanse studies (Southam-Gerow en Kendall, 2000; Kashdan en Herbert, 2001; McClellan en Werry, 2003) blijkt dat vormen van cognitieve gedragstherapie een positieve uitwerking hebben op jeugdigen met verschillende typen angststoornissen, waaronder scheidingsangst en angst voor sociale situaties. De studies laten aanzienlijke effecten zien. Zo blijkt in een studie dat 71 procent van de behandelde kinderen niet meer de diagnose angststoornis had en dat de effecten blijvend waren over een periode van twee tot vijf jaar. Soms gaan alleen de angstige jeugdigen zelf in therapie; soms worden hun ouders of andere gezinsleden erbij betrokken. Verschillende onderzoeken hebben de individuele en de gezinsvarianten met elkaar vergeleken. Daaruit blijkt dat de betrokkenheid van ouders soms wat betere resultaten oplevert. De gezinsvariant laat een significant beter resultaat zien bij kinderen van 7 tot 10 jaar en bij meisjes. Bij oudere kinderen, 11 tot 14 jaar, zijn er geen significante verschillen. Uit ander onderzoek blijkt dat de gezinsvariant effectiever is bij kinderen wier ouders ook angstig zijn. Bij kinderen zonder angstige ouders maakt het niet uit of ze deelnemen een gezins- of een individuele variant. In beide gevallen gaan ze er aanzienlijk op vooruit, maar onderling verschillen de groepen niet. Er is ook geëxperimenteerd met groepsbehandeling van angststoornissen, om verschillende redenen: met het oog op kosteneffectiviteit, vanwege de mogelijkheid om kinderen die bang zijn in sociale situaties binnen de groep bloot te stellen aan vreeswekkende situaties, om cliënten ervan te doordringen dat ze geen uitzondering zijn, en vanwege een mogelijk positieve invloed van leeftijdgenoten in het groepsproces. De studies vergelijken de groepsbehandeling met verschillende andere varianten. Groepstherapie is effectief, maar verschilt daarin niet van de individuele- of gezinsvariant. Dat maakt de groepsvariant wél kosteneffectief. In de Databank Effectieve Jeugdinterventies zijn drie interventies 014 Denkfouten herstellen helpt bij kinderen met psychische problemen voor jeugdigen met angstproblemen opgenomen. Het betreft de Gezins-cognitieve Gedragstherapie, VRIENDEN en de Psycho-educatieve gezinsinterventie KOPP. De interventies zijn alle drie in theorie effectief, wat wil zeggen theoretisch goed onderbouwd en goed beschreven. De American Academy of Child and Adolescent Psychiatry adviseert psychotherapie als eerste behandelwijze voor jeugdigen die lijden aan depressie (Southam-Gerow en Kendall, 2000). Cognitieve gedragstherapie geldt daarbij als een van de meest onderzochte en aanbevolen therapieën. Dit advies wordt ondersteund door de effectmaten die zijn gevonden in overzichten van studies en meta-analyses. Daaruit blijkt een groot effect kort na de behandeling en een middelgroot effect na enige tijd, bij follow-upmetingen. Tussen individuele en groepsvarianten van cognitieve gedragstherapieën is bij depressieve jongeren geen verschil in effectiviteit gevonden. In de Databank Effectieve Jeugdinterventies is het programma Stemmingmakerij opgenomen, gericht op het voorkomen en verhelpen van depressieve klachten bij adolescenten. Deze jongeren lopen verhoogd risico op een depressieve stoornis in het latere leven. Stemmingmakerij is effectief gebleken. | Kennis 15 JeugdenCo | Cognitieve gedragstherapie bij depressieve klachten gaat in op factoren die een depressieve stoornis kunnen voorkomen of er juist toe kunnen leiden. . Affectieve educatie en vaardigheden om affectieve gevoelens te hanteren: affectieve educatie heeft onder meer ten doel de aanleiding voor verschillende emoties en positieve en negatieve kanten daarvan te leren kennen. Het aanleren van ontspanningstechnieken kan helpen emoties te leren hanteren. . Gedragsmatige vaardigheden, waaronder probleemoplossingvaardigheden en het selecteren van activiteiten waarbij men zich prettig voelt. . Cognitieve vaardigheden, waaronder het aanleren van constructieve denkwijzen, en positieve zelfspraak. Daarbij leert de jeugdige zichzelf moed in te spreken en zich expliciet positieve opdrachten te geven. Deze techniek heeft vooral bij kleine kinderen succes. . Communicatieve en conflictoplossingsvaardigheden voor het hele gezin. 02 | 2008 Depressieve klachten Psychotrauma Er is nog betrekkelijk weinig onderzoek gedaan naar de behandeling van posttraumatische stressstoornis (PTSS) met cognitieve gedrags- BSL - JEC - 0000_JEC 015 Maarten Elling therapie. Dat is verrassend, gezien de mate waarin posttraumatische stress voorkomt. Veel kinderen lijden onder fysieke en seksuele mishandeling, huiselijk geweld, natuurrampen, oorlogen, verkeersongelukken en ander onheil. Een belangrijke component van cognitieve gedragstherapie bij een posttraumatische stressstoornis is exposure. Bij PTSS betekent exposure het oproepen van beelden, het herbeleven van de angst en de pijn, en het vertellen over de pijnlijke gebeurtenissen. Zo mogelijk wordt ook de plaats van het onheil bezocht. Exposure kan voor de kinderen zeer belastend zijn. Met minder exposure zou een behandeling minder pijnlijk zijn. Het beschikbare onderzoek toont aan dat cognitieve gedragstherapie leidt tot significante verbeteringen bij cliënten met PTSS (Southam-Gerow en Kendall, 2000). De Databank Effectieve Jeugdinterventies bevat één cognitief gedragsmatig programma dat bij PTSS kan worden ingezet: Horizon. | Kennis 02 | 2008 Gedragsstoornissen JeugdenCo | 16 BSL - JEC - 0000_JEC Gedragsstoornissen die zich uiten in boos, opstandig en agressief gedrag en delinquentie staan volop in de belangstelling. De maatschappelijke en politieke reactie op berichten over agressieve en delinquente jeugd is tamelijk impulsief en traditioneel: hard aanpakken, straffen, een tijdje opsluiten of aan het werk in kampementen. Een genuanceerde en onderbouwde aanpak krijgt weinig aandacht. Cognitieve gedragstherapie heeft ook jeugdigen met gedragsstoornissen iets te bieden. De psychiaters Jon McClellan en John Werry (2003) stellen dat in verschillende studies is vastgesteld dat interventies gericht op de cognitieve processen die aan de gedragsstoornissen ten grondslag liggen, leiden tot verbetering. Dit soort interventies bestaat uit training in het oplossen van problemen, training in strategieën om boosheid te hanteren, assertiviteitstraining en Rationeel-Emotieve Therapie, gericht op cognitieve herstructurering. De Amerikaanse psychologen Michael Southam-Gerow en Philip Kendall (2000) bespreken in hun studie drie effectieve interventies. . De Amerikaanse psycholoog Alan Kazdin en zijn collega’s hebben een individuele gedragstherapie voor kinderen ontwikkeld waarin zij in twintig sessies probleemoplossingsvaardigheden leren. . Een andere belangrijke interventie is het Anger Coping Program, dat is gebruikt bij de ontwikkeling van de Nederlandse interventie Minder boos en opstandig, die in de Databank Effectieve Jeugdinterventies is opgenomen. De kinderen leren emotionele ervaringen te herkennen en te benoemen. Verder leren zij zichzelf te beschouwen 016 | Kennis 17 JeugdenCo | en te bewaken – self-monitoring – en zich te beheersen door zichzelf toe te spreken. Ook leren zij vaardigheden om problemen en conflicten adequaat op te lossen. De effectiviteit van dit programma is aangetoond tot drie jaar na de laatste behandeling. . Een enigszins vergelijkbaar groepsprogramma van de Amerikaanse psycholoog Eva Feindler en anderen legt de nadruk op het hanteren van opkomende opgewondenheid, cognitieve herstructurering van de gedachten, probleemoplossingvaardigheden en prosociaal gedrag. Ontspanningsoefeningen om fysieke opwinding te leren beheersen kunnen worden toegevoegd. Ook van deze interventie is de effectiviteit in gecontroleerde studies aangetoond. Deze therapieën worden vaak aangevuld met interventies die op de ouders zijn gericht. Dat blijkt in veel gevallen succesvol te zijn. De Parent Management Training Oregon (PMTO), ontwikkeld door gedragstherapeut Gerald Patterson van het Oregon Social Learning Center, krijgt de laatste tijd veel aandacht in Nederland (Wijman, 2006). Het is een behandelprogramma om de opvoedingsvaardigheden van ouders te versterken, de interactie tussen ouders en kinderen te verbeteren en de effectiviteit van het optreden van de ouders te vergroten. Daarbij leren de ouders hun kinderen te monitoren en gedragsveranderingen bij kinderen teweeg te brengen door gebruik te maken van de leertheorie. De interventie is in verschillende studies effectiever gebleken dan andere interventies. PMTO is overigens ook effectief gebleken bij angst- en eetstoornissen In de Databank Effectieve Jeugdinterventies waren eind 2007 tien interventies beschreven voor jeugdigen van verschillende leeftijden met gedragsproblemen. Bij de meeste interventies worden ook de ouders betrokken. Het gaat om STOP 4-7 (Samen sterker Terug Op Pad), Minder boos en opstandig, Beter met Thuis, Gezin Centraal, Functionele Gezinstherapie (Functional Family Therapy, FFT), Triple P, Equip, Zelfcontrole, Taakspel, en Denken en voelen. 02 | 2008 Denkfouten herstellen helpt bij kinderen met psychische problemen ADHD De resultaten van cognitieve gedragstherapie bij ADHD vallen tegen, zeker gezien de hooggespannen verwachtingen die veel therapeuten gespecialiseerd in ADHD aanvankelijk hadden. In alle gevallen zijn de resultaten van cognitieve gedragstherapie matig en werken medicijnen aanzienlijk beter. Het maximaal bereikte effect is dat een lage dosis medicijnen in combinatie met cognitieve gedragstherapie even goede resultaten oplevert als alleen een hoge dosis medicijnen (Southam-Gerow en Kendall, 2000). Mariska van der Steege (2007), die zich gedeeltelijk op andere bronnen baseert, komt eveneens tot de conclusie dat cognitieve therapieën niet werken voor jeugdigen BSL - JEC - 0000_JEC 017 Maarten Elling met ADHD. Ze maakt daarbij een voorwaardelijke uitzondering voor zelfinstructie-, zelfcontrole- en zelfregulatietrainingen. Ze sluit aan bij de Landelijke Stuurgroep Multidisciplinaire Richtlijnontwikkeling in de ggz door te stellen ‘[...] dat een zelfregulatietraining voor jeugdigen met ADHD effectief is als de gedragsproblemen voortkomen uit impulsiviteit. Deze interventie, gericht op het kind, dient echter niet standaard geı̈ndiceerd te worden. Zij dient namelijk in de context te staan van een oudertraining en/of leerkrachttraining. Pas als de omgeving de noodzakelijke structurerende aanpassingen heeft gerealiseerd, is het zinvol de zelfregulatie van het kind te trainen.’ (Van der Steege, 2007). | Kennis 02 | 2008 Eetstoornissen JeugdenCo | 18 BSL - JEC - 0000_JEC Net als bij angststoornissen is volgens McClellan en Werry (2003) bij eetstoornissen de combinatie van op het kind en op het gezin gerichte cognitieve gedragstherapieën effectief gebleken. De Databank Effectieve Jeugdinterventies bevat één veelbelovende cognitieve gedragstherapeutische interventie op het gebied van eetstoornissen: (W)eet en Beweeg, voor kinderen met overgewicht en obesitas. Deze schets van de achtergronden en de toepassingen van de cognitieve gedragstherapie bij jeugdigen heeft grotendeels betrekking op de interventies die eind 2007 in de Databank Effectieve Jeugdinterventies waren opgenomen. Het aantal theoretisch of bewezen effectieve interventies in de databank blijft toenemen. Daarnaast schrijdt de ontwikkeling van cognitieve gedragstherapieën voort. Cognitieve gedragstherapie lijkt een vorm van behandeling met nog onontgonnen mogelijkheden. 018 Denkfouten herstellen helpt bij kinderen met psychische problemen Overzicht van cognitieve gedragstherapeutische interventies en interventies met cognitieve gedragstherapeutische elementen Interventie Leeftijd Betrokkenheid gezin jeugdige Theoretisch of bewezen effectief Beter met Thuis 6 tot 15 jaar Ja Theoretisch effectief Denken en voelen 12 tot 18 jaar Nee, (semi-) residentieel Theoretisch effectief Equip 12 tot 20 jaar Nee, residentieel Deels bewezen effectief Functionele Gezinstherapie 11 tot 18 jaar Ja Theoretisch effectief Gezin Centraal 6 tot 14 jaar Ja Theoretisch effectief Gezins-Cognitieve Gedragstherapie 8 tot 18 jaar Ja Theoretisch effectief Horizonmethodiek 4 tot 12 jaar Ja Deels bewezen effectief Minder boos en opstandig 8 tot 12 jaar Ja Bewezen effectief Orthopedagogische Video 0 tot 18 jaar Ja Theoretisch effectief Nee, schoolprogramma, Theoretisch effectief (Functional Family Therapy) 6 tot 12 jaar Denkstrategieën Psycho-educatieve ouderparticipatie is mogelijk 9 tot 14 jaar Ja Theoretisch effectief 19 gezinsinterventie KOPP Residentieel Gedragstherapeutisch 13 tot 17 jaar Enigszins Theoretisch effectief Stemmingmakerij 15 tot 19 jaar Nee, schoolprogramma Bewezen effectief STOP 4-7 4 tot 7 jaar Ja (ook de school) Theoretisch effectief Triple P 0 tot 16 jaar Ja, voornamelijk gezin Theoretisch effectief Taakspel 7 tot 9 jaar Nee, schoolprogramma Bewezen effectief Vrienden 7 tot 16 jaar Ja Theoretisch effectief (W)eet en Beweeg 6 tot 18 jaar Ja Theoretisch effectief Zelfcontrole 9 tot 12 jaar Ja Bewezen effectief Behandelingsprogramma JeugdenCo | Programma Alternatieve | Kennis Gezinsbehandeling (OVG) 02 | 2008 (Gezins-CGT) (Samen sterker Terug Op Pad) De Databank Effectieve Jeugdinterventies (www.jeugdinterventies.nl) bevat negentien interventies die kunnen worden beschouwd als varianten op cognitieve gedragstherapie of interventies met duidelijk herkenbare onderdelen daarvan. Ze zijn opgenomen in de tabel, met gegevens over de leeftijd van de doelgroep, de betrokkenheid van het gezin en de al dan niet bewezen effectiviteit. BSL - JEC - 0000_JEC 019 Maarten Elling Verder lezen Braet, C. & Scholing, A. (1999). Cognitieve therapie bij kinderen en jeugdigen. In: Bögels, S.M. & Van Oppen, P. (red.) (1999) Cognitieve Therapie. Theorie en praktijk. Houten, Bohn Stafleu Van Loghum. Diamond, G.M., Liddle, H.A., Dakof, G.A., & Hogue, A. (1997). Therapist alliance building techniques with adolescents in family therapy. Paper presented at the North American Society for Psychotherapy Research Conference, Tucson, AZ. Aangehaald bij Liddle, H.A. (2002). Multidimensional Family Therapy for Adolescent Cannabis Users. Cannabis Youth Treatment Series, jaargang 5. Grave, J. & Blisset, J. (2004). Is cognitive behaviour therapy developmentally appropriate for young children? A critical review of the evidence. Clinical Psychology Review, jaargang 24, nummer 4, pagina 399-420. Kashdan, T.B. & Herbert, J.D. (2001). Social Anxiety Disorder in Childhood and Adolescence: Current Status and Future Directions. Clinical Child and Family Psychology Review, jaargang 4, nummer 1, pagina 37-61. Manen, T. van (2001). Zelfcontrole. Een sociaal-cognitief interventieprogramma voor kinderen met agressief en oppositioneel gedrag. Houten, Bohn Stafleu Van Loghum. McClellan, J.M. & Werry, J.S. (2003). Evidence-based Treatments in Child and Adolescent Psychiatry: An | Kennis 02 | 2008 Inventory. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, jaargang 42, nummer 12, JeugdenCo | 20 pagina 1388-1400. Orobio de Castro, B. (2000). Social information processing and emotion in aggressive boys. Dissertatie, Vrije Universiteit Amsterdam. Southam-Gerow, M.A. & Kendall, P.C. (2000). Cognitive Behavior Therapy with Youth: Advances Challenges, and Future Directions. Clinical Psychology and Psychotherapy, jaargang 7, nummer 5, pagina 343366. Steege, M. van der (2007). Basisschoolleerlingen met gedrags- en emotionele problemen. In: Konijn, C., Steege, M. van der, Elderman, E., Bruinsma, W. & Braak, J. van der (2007). Werkzame werkwijzen. Verkenning van effectieve interventies in de jeugdzorg. Utrecht/Woerden, Nederlands Jeugdinstituut/ Adviesbureau Van Montfoort. Wijman, E. (2006). Schatjes voorbij. PMTO, bewezen effectieve training voor ouders met probleemkinderen. TNO magazine – Kwaliteit van leven, september 2006. Maarten Elling ([email protected]) is freelancer en draagt in opdracht van het Nederlands Jeugdinstituut bij aan de opbouw van de Databank Effectieve Jeugdinterventies. BSL - JEC - 0000_JEC 020