Bloedafname

advertisement
Bloedafname
Een laboratorium bepaalt op verzoek van de arts diverse waarden in het bloed.
Meestal wil de arts weten hoe de TSH- en FT4-waarde zijn.
Soms wil de arts weten hoe de T4-, T3- of FT3-waarde is.
Ook laat een arts wel antistoffen bepalen.
TSH
De schildklier wordt aangestuurd door TSH (schildklier stimulerend hormoon).
De hypofyse maakt dit hormoon.
Aan de TSH-waarde is goed te zien hoe de schildklier werkt.
Als er te weinig schildklierhormoon in het lichaam is, maakt de hypofyse veel TSH.
Je noemt dit wel een trage schildklier of hypothyreoïdie.
Is er te veel schildklierhormoon, dan maakt de hypofyse weinig TSH.
Je noemt dit wel een snelle schildklier of hyperthyreoïdie.
T4 en T3
De schildklier maakt twee soorten hormonen aan: T4 (thyroxine) en T3 (thyronine).
Het hormoon T4 is een soort voorraad.
T3 is het actieve hormoon.
Naar behoefte van het lichaam, weefsels en cellen wordt T4 omgezet in T3.
Dat gebeurt onder andere in de lever, de spieren en de hersenen.
FT4 en FT3
Het grootste deel van het T4- en T3-hormoon bindt zich aan eiwitten in het bloed.
Een klein beetje hormoon is direct beschikbaar.
Dit geef je aan met de letter F van free = vrij.
FT4 = vrij T4 en FT3 = vrij T3.
Normaalwaarden
Normaalwaarden zijn de grenswaarden die horen bij een normale werking van de schildklier.
De arts vergelijkt een gemeten waarde met de normaalwaarden.
Zo ziet hij of deze binnen de normale grenzen ligt.
Als deze waarde buiten de grenzen valt, doet een arts verder onderzoek.
Als de waarde binnen de normaalwaarden ligt, kijkt een arts eerder naar andere oorzaken van de
klachten.
Elk laboratorium heeft zijn eigen normaalwaarden.
In de tabel ziet u de meest gebruikelijke.
Normaalwaarde
Normaalwaarde
Normaalwaarde
Normaalwaarde
Normaalwaarde
TSH
T4
FT4
T3
FT3
0,4 – 4,0 mU/l
60 – 140 nmol/l
8 – 26 pmol/l
1,2 – 3,4 nmol/l
3 – 8 pmol/l
Auto-antistoffen TPO, Tg en TSH-receptor
Vaak is een schildklieraandoening een auto-immuunziekte.
Het lichaam maakt antistoffen tegen het eigen weefsel.
We onderscheiden de volgende auto-antistoffen:


antistoffen tegen de schildklier
antistoffen tegen de TSH-receptor
Auto-antistoffen tegen de schildklier
Anti-TPO en anti-Tg zijn antistoffen tegen de schildklier.
Zij veroorzaken een ontsteking en beschadigen de schildklier.
Veel patiënten met de ziekte van Graves en de ziekte van Hashimoto hebben deze auto-antistoffen.
Bij patiënten met andere schildklieraandoeningen komen deze auto-antistoffen ook voor.
Ze zijn soms ook aanwezig bij gezonde personen, met name bij vrouwen boven 45 jaar.
Niet iedereen met deze auto-antistoffen krijgt een schildklieraandoening.
%
Auto-antistoffen (TPO en Tg) tegen schildklier
Ziekte van Hashimoto
Ziekte van Graves
Niet-toxisch struma
Schildkliercarcinoom
Ziekte van Quervain
Gezonde personen
(afhankelijkvan leeftijdengeslacht)
99,9
75
50
10
10
0 – 30
Auto-antistoffen TPO, normaalwaarden in IE/ml
< 60
60 – 100
> 100
negatief
dubieus
positief
Auto-antistoffen Tg, normaalwaarden in IE/ml
< 280
280-344
>344
negatief
dubieus
positief
Auto-antistoffen tegen de TSH-receptor
Auto-antistoffen tegen de TSH-receptor hebben te maken met de werking van TSH.
TSH stimuleert de schildklier om hormonen te maken.
Bij deze auto-antistoffen is er verschil tussen stimulerende en blokkerende antistoffen.
Samen worden ze vaak TBII genoemd.
Stimulerende auto-antistoffen – ook wel TSI genoemd – doen TSH na.
In dat geval stimuleren ze de schildklier om veel schildklierhormoon te maken.
Blokkerende auto-antistoffen zorgen dat de TSH zijn werk niet kan doen.
De schildklier wordt niet meer gestimuleerd om hormoon te maken.
De schildklier verschrompelt (atrofie).
De meeste patiënten met de ziekte van Graves hebben stimulerende antistoffen.
Blokkerende antistoffen worden wel gezien bij patiënten met hypothyreoïdie (= langzame
schildklier).
Auto-antistoffen tegen de TSH-receptor,
normaalwaarden in IE/l
< 1,0
1,0 - 1,5
> 1,5
negatief
dubieus
positief
TSI en zwangerschap
Bij Graves’ hyperthyreoïdie nu of in het verleden moet tijdens de zwangerschap het bloed altijd
gecontroleerd worden op TSI-antistoffen. Dat gebeurt t/m de zesde maand. Als er TSI-antistoffen
zijn aangetoond, moet de controle in de laatste drie maanden van de zwangerschap worden
herhaald. Deze antistoffen kunnen via de placenta bij de baby terecht komen.
In de laatste drie maanden kunnen die antistoffen de schildklierfunctie beïnvloeden van de baby.
Hierdoor kan de baby zelf hyperthyreoïdie krijgen. Dit is gelukkig zeldzaam, bij ongeveer 1 tot 5%
van alle zwangerschappen van alle ‘Graves-zwangeren’. Maar als het voorkomt, heeft de baby
meer kans op onder andere groei- en ontwikkelingsstoornissen, een te snelle hartslag en een te
grote schildklier (struma).
Een struma kan problemen geven bij een bevalling. In dit geval moeten een internist en
gynaecoloog de zwangerschap en bevalling goed begeleiden.
Download