Werkplan Horizon Verbreden – project IJsland Waarom een project? Het project Horizon Verbreden past in het ontwikkelingsstadium waar kinderen van groep 7 en 8 zich in bevinden. De cognitieve ontwikkeling van kinderen in deze leeftijd stelt ze in staat om de basiskennis die ze bezitten toe te passen op andere gebieden (Hooijmaaijers, Stokhof, & Verhulst, 2012). In de praktijk wordt hierop ingespeeld door bijvoorbeeld te werken met thema’s en projecten die voortkomen uit interactie tussen kinderen en leerkrachten. Tijdens deze projecten ontwikkelen kinderen vaardigheden op het gebied van informatie verzamelen, vragen stellen, onderzoek doen, rapporteren en presenteren. Deze vaardigheden doen allemaal een beroep op beredeneren en verbanden leggen. En passant zorgen ze voor de toepassing van basisvaardigheden zoals lezen, spellen en rekenen. Terwijl de leerlingen bezig zijn worden metacognitieve vaardigheden als plannen, aandacht houden en concentratie richten geoefend (Hooijmaaijers, Stokhof & Verhulst, 2012). De hierboven genoemde te ontwikkelen vaardigheden op het gebied van informatie verzamelen, vragen stellen, onderzoek doen, rapporteren en presenteren komen alle aan bod in het didactische concept ‘onderzoekend leren’. Dit is een werkvorm die van zeven te nemen stappen uit gaat: Confrontatie, verkennen, opzetten experiment, uitvoeren experiment, concluderen, communiceren, verdiepen (Jonkman & Bakker, 2011). De leerkracht moet deze stappen voor de leerlingen afbakenen en controleren om de voortgang van het proces te waarborgen. Ook moet de leerkracht het leerproces van de leerlingen begeleiden door sturende vragen te stellen. De ervaring die de groep al heeft met onderzoekend leren is bepalend voor de stappen die de leerlingen zelfstandig dan wel onder begeleiding van de leerkracht kunnen doen (Jonkman & Bakker, 2011). De keuze om bij het project Horizon Verbreden leerlingen in groepsverband te laten samenwerken past bij de leeftijd van de kinderen. Niet alleen omdat kinderen in groep 7 en 8 ‘bij de groep willen horen’ (Hooijmaaijers, Stokhof & Verhulst, 2012), maar ook omdat bij kinderen in deze leeftijd het spelen verschuift van coöperatief (wel samen spelen, geen gezamenlijk doel) naar associatief: de kinderen stemmen hun spelactiviteiten op elkaar af om gezamenlijk een doel te bereiken. Er wordt onderhandeld over een taakverdeling, verantwoordelijkheden en regels. Het eindresultaat van het spel wordt als een groepsproduct ervaren (Hooijmaaijers, Stokhof & Verhulst, 2012). Volgens Ebbens en Ettekoven (2013) tonen diverse studies aan dat in groepsverband leren om diverse redenen belangrijk is. Leerlingen presteerden aanzienlijk beter als ze samenwerkten dan als ze alleen werken; leerlingen bleken meer hogere orde leren te vertonen en ontwikkelden vaker nieuwe ideeën en oplossingen. Er was een grotere transfer Wat is ‘hogere orde leren’? De Amerikaanse onderwijspsycholoog Bloom ontwikkelde in de jaren ’50 van de vorige eeuw zijn taxonomie. Bloom onderscheidt lagere en hogere denkniveaus. Het lagere denken wordt ingezet bij het onthouden en reproduceren, begrijpen en toepassen van kennis. Het hogere denken gaat over het analyseren en evalueren van het denken. Het kan in de klas worden toegepast door criteria te bedenken voor een presentatie. Het gaat dan vooral om het proces van denken, informatie verzamelen, overleggen, afwegen, formuleren, uitproberen en bijstellen. Evalueren vraagt om kritisch denken (Janson, 2015). van het geleerde naar nieuwe situaties dan bij individueel leren. Samenwerkend leren gaat uit van vijf sleutelbegrippen (Ebbens & Ettekoven, 2013). 1. Positieve wederzijdse afhankelijkheid. Dit houdt in dat de leerlingen beseffen dat ze elkaar nodig hebben om tot een goed resultaat te komen. Dit kan bereikt worden door een gemeenschappelijk doel te stellen. 2. Individuele aanspreekbaarheid is geen doel op zich, maar functioneert in samenhang met de andere begrippen. Alle groepsleden moeten van het samenwerkend leren beter worden. 3. Directe interactie: Leerlingen moeten maximaal gestimuleerd worden elkaar te helpen en elkaar feedback te geven. 4. Aandacht voor het ontwikkelen van sociale vaardigheden: leerlingen moeten vertrouwd raken met onder meer helder en duidelijk communiceren, elkaar accepteren en ondersteunen, en problemen effectief oplossen. 5. Aandacht voor het groepsproces: Er moet regelmatig aandacht worden besteed aan de wijze waarop de groep samen heeft geleerd. Last but certainly not least sluit het project Horizon Verbreden aan bij de vaardigheden die de toekomstige volwassenen nodig hebben om een boterham te kunnen verdienen: competenties als kennisconstructie, samenwerken, probleemoplossend en creatief kunnen denken worden steeds belangrijker (Van den Oetelaar, 2012). Deze vaardigheden worden ook wel 21st century skills genoemd. Project IJsland Voor Project IJsland wordt de theorie van samenwerkend leren gecombineerd met de theorie van onderzoekend leren. De zeven stappen worden in vier lessen uitgevoerd volgens onderstaand schema. les 1 les 2 les 3 les 4 confrontatie/verkennen opzetten/uitvoeren experiment uitvoeren experiment/concluderen communiceren/verdiepen De opzet van de lessen is als volgt: Les 1: Verkennen en confronteren Tijdens les 1 wordt door een prezi met foto’s van de leerkracht het onderwerp IJsland verkend (Jonkman & Bakker, 2011). De leerlingen bedenken in tweetallen een top drie van onderwerpen die ze zouden willen onderzoeken, en vragen die ze daarbij zouden kunnen stellen. De hiervoor benodigde documenten heeft de leerkracht in een projectmap gedaan. De leerkracht neemt deze mee naar huis en deelt op basis van de voorkeuren van de leerlingen groepjes in. Indelen van groepen kan op veel manieren gebeuren (homogeen hetzelfde niveau, of heterogeen – verschillend niveau) (Ebbens & Ettekoven, 2013) maar in dit geval is de voorkeur van de leerlingen leidend geweest. De nieuwsgierigheid/betrokkenheid van de leerlingen (Jonkman & Bakker, 2011) wordt gewekt door het uitvoeren van een onderzoek, volgens de zeven stappen van het onderzoekend leren uitgevoerd. Omdat de leerlingen niet veel ervaring met samenwerken hebben, en helemaal niet met onderzoekend leren, heeft de leerkracht de onderzoekvraag al opgesteld. De leerlingen vergelijken twee recepten voor het maken van een vulkaan met elkaar. Welke werkt het best? Les 2: Opzetten en uitvoeren van het experiment De leerlingen zijn in groepen ingedeeld. Hierbij is rekening gehouden met persoonlijke voorkeuren van leerlingen voor het onderzoeken van een bepaald onderwerp. De leerlingen kiezen voor ze aan de slag gaan met hun vraag een naam voor hun team en de rol die ze in de groep willen vervullen. Het toekennen van rollen kan nuttig zijn als de leerkracht expliciete aandacht voor onderdelen van de taak en van het samenwerkend leren wil verkrijgen bij de leerlingen (Ebbens & Ettekoven, 2013). Bij Project IJsland is gekozen is voor de rollen van: - Leider: degene met het overzicht over het hele proces. - Controleur: degene die gevonden informatie mag beoordelen en controleren. Hiervoor is gekozen om te voorkomen dat leerlingen al te makkelijk informatie bij elkaar internetten. - Spion: degene die langs teams mag om te kijken of er overlappende informatie is gevonden. Het is de bedoeling dat deze persoon vergelijkt: hebben we hetzelfde? Hoe kan dat nou? Kunnen we van elkaar lenen? - Contactpersoon: degene die als enige contact mag hebben met de leerkracht. Hier is voor gekozen om de leerlingen te leren eerst samen zaken op te lossen; als ze er niet uit komen kunnen ze bij de leerkracht terecht. De leerlingen zullen moeten samenwerken: de leider heeft het overzicht maar mag dit niet zonder meer aan de leerkracht laten zien, de spion heeft toegang tot informatie die de controleur heeft goedgekeurd, de contactpersoon is afhankelijk van de input van de overige groepsleden. Tijdens deze les trechteren de leerlingen hun ideeën over het onderwerp en bedenken ze een onderzoeksvraag. Deze moet voldoen aan vier criteria (Jonkman & Bakker, 2011): - De vraag moet geen opzoekvraag (waar ligt IJsland?) zijn, maar onderzoekbaar. - De vraag moet specifiek zijn: Waarom leven er geen pinguïns op IJsland is beter dan ‘welke dieren leven op IJsland’? - De vraag moet niet uitgaan van een verwachting, moet objectief zijn en niet subjectief. - De vraag moet één variabele onderzoeken. Het woord ‘en’ is verboden in de vraagstelling! De leerkracht heeft bepaald dat leerlingen in tweetallen een vraag mogen bedenken, maar ze mogen ook alleen werken. Als hun vraag maar aansluit bij de rest van het groepje. De leerlingen hebben al lessen mediawijsheid gehad. Mediawijsheid is volgens de leerkracht meer dan veilig omgaan met internet en facebook. In het kader van studievaardigheden wordt in deze les aandacht besteed aan ‘slim zoeken op internet’. De leerlingen krijgen werkbladen in hun werkmapje met opdrachten en tips om hun voorkennis te activeren en om goed te leren zoeken op internet. Google zoekt minder dan je denkt; hoe vindt de zoekmachine precies wat de leerling wil weten (Sprenger 2013)? De leerkracht zorgt voor een kist met boeken uit de bibliotheek, maar ook objecten uit eigen verzameling: stenen, obsidiaan en lava, munten, en een ansichtkaart, alle van IJsland. Deze kist blijft voor de tijd van het project op school. De leerlingen zetten het experiment op (stap 3 volgens Jonkman & Bakker, 2011) door het antwoord op hun onderzoeksvraag te (proberen te) vinden. De leerkracht stelt tijdens dit proces (sturende) vragen en eist de opgestelde onderzoeksvragen eerst te zien voor de leerlingen gaan zoeken naar informatie. Les 3: Uitvoeren experiment en concluderen De leerlingen hebben in de week tussen les 2 en les 3 tijdens de inloop, ’s ochtends van half negen tot negen, mogen werken aan Project IJsland. Of ze dit gedaan hebben, is de vraag. De leerkracht begint de les met de eis dat de leerlingen brainstormen over de presentatie die ze willen gaan houden. Afhankelijk daarvan hebben ze bepaalde informatie of objecten nodig. De presentatie mag maximaal tien minuten duren en wordt beoordeeld op inhoud en ieders aandeel in het totale onderzoek van het groepje. De leerlingen bedenken een presentatie (volgens stap 5, Jonkman & Bakker) en gaan verder met het onderzoek. Ze vinden het antwoord op hun vraag en verwerken het antwoord dusdanig dat het presentabel voor de hele klas is. De leerkracht stelt sturende vragen met betrekking tot de inhoud van de informatie die gevonden wordt door de leerlingen. Aan de hand van een aantal kerndoelen voor het basisonderwijs (SLO, 2015) zijn een aantal begrippen geselecteerd (zie bijlage 1) die de leerlingen geacht worden te vinden tijdens hun onderzoek. Ook kan de rol van de leerkracht bestaan uit sturende vragen over de beantwoording van de vragen te stellen: waar zie ik het antwoord op jullie vraag? (Jonkman & Bakker, 2011) De leerkracht wijst de leerlingen op hun rol: Hoe zit het met de informatie, is die goed? Hebben andere groepen dezelfde informatie gevonden? Lukt het om het overzicht te houden? Stellen de leerlingen de vragen aan de leerkracht via de contactpersoon? De leerkracht blijft bij het begeleiden van het samenwerkend leren eindverantwoordelijk voor het resultaat van alle leerlingen in de klas. Een strakke docentsturing is nodig als groepen beginnend samenwerkend zijn, en voor zwakke leerders (Ebbens & Ettekoven, 2013). Gezien de onervarenheid van de leerlingen met zowel samenwerkend als onderzoekend leren zal de leerkracht de regie strak in handen moeten nemen. Dit wordt gedaan doordat de leerkracht vooraf heeft bedacht welke termen/onderwerpen bij de verschillende groepen aan de orde moeten komen. Als dit niet gebeurt zal de leerkracht deze informatie verstrekken, hoewel het de bedoeling is dat de leerkracht niet wordt geacht iets te doen wat de leerlingen zelf kunnen. Maar vastgelopen leerlingen mogen wel op gang geholpen worden. Soms is aanvullende informatie geven noodzakelijk (Ebbens & Ettekoven, 2013). Les 4: Communiceren en verdiepen Tijdens les vier worden de resultaten van het onderzoek van de leerlingen gepresenteerd. Iedere groep heeft een eigen vorm van presentatie gekozen. Er zijn twee verschillende manieren van beoordelen: summatief en formatief (Castelijns & Andersen, 2013). Summatief beoordelen gebeurt na afloop van het leren, in de vorm van een toets. De opbrengst geeft een indicatie van het niveau waarop de leerling, ook in vergelijking met groepsgenoten, zich bevindt. Leerlingen hebben geen invloed op wat en hoe beoordeeld wordt (Castelijns & Andersen, 2013). Formatief beoordelen gebeurt tijdens het leren zelf. Door middel van feedback, peerfeedback en self-assessment wordt de leerling zich bewust van het eigen leren. Formatief beoordelen is een krachtige strategie om het leren te bevorderen (Castelijns & Andersen, 2013). Beide vormen van beoordelen zijn in het onderwijs van belang (Castelijns & Andersen, 2013). De beoordeling van de presentatie kan volgens Ebbens en Ettekoven (2013) op vier manieren gedaan worden: 1. Een cijfer voor de hele groep, voor het gemeenschappelijke product. 2. Een individueel cijfer, afhankelijk van ieders bijdrage. 3. Een individueel cijfer met bonuspunten voor het groepsresultaat. 4. Een groepsbeloning, niet door middel van een cijfer maar op een andere wijze. Bij het beoordelen kan gekeken worden naar: - het groepsproduct. - individuele producten vanuit samen leren: wat is ieders aandeel in de presentatie? - opgedane sociale vaardigheden: hoe hebben de leerlingen samengewerkt, hoe kijken ze terug op hun rol in de groep (Ebbens & Ettekoven, 2013)? Ook is het mogelijk om leerlingen elkaars werk te laten ‘beoordelen’. Niet alleen na afloop van een project, maar ook tijdens het proces. Er zijn een aantal belangrijke factoren die het samenwerken beïnvloeden: motivatie (in een groep helpen leerlingen elkaar om er zelf ook beter van te worden), personalisatie (leerlingen leren meer omdat betere klasgenoten kunnen helpen bij specifieke problemen) en cognitieve elaboratie (leerlingen die hulp bieden binnen een groep worden gedwongen hun ideeën duidelijk te overdenken) (William, 2013). De groepsrollen van spion en controleur sluiten bij dit idee aan: de spion moet bedenken wat de groep met informatie van andere groepen kan, en dit duidelijk maken aan de eigen groep. De controleur moet bronnen in twijfel durven trekken. Voor Project IJsland worden de leerlingen beoordeeld op de inhoud van de presentatie. De leerkracht schenkt hierbij aandacht aan de termen die voorbij komen. Hebben de leerlingen aandacht besteed aan de sturende vragen van de leerkracht? Ook let de leerkracht op de mate waarin is samengewerkt: Is dit in de presentatie te zien? De leerlingen schrijven tijdens de inloop van de week na de presentatie een zelfreflectie: Wat hebben ze geleerd van het project? Wat vonden ze van het samenwerken? Wat vonden ze van hun eigen rol daar in? Als ze weer zo’n project zouden moeten doen, wat zouden ze dan anders willen? De beoordeling wordt weergegeven met een woord (goed, ruim voldoende, voldoende, onvoldoende). De leerlingen zijn gewend op deze manier gewaardeerd te worden voor presentaties (bijvoorbeeld spreekbeurten). Het resultaat wordt op het rapport van de leerlingen vermeld. Literatuur Castelijns, J., & Andersen, I. (2013). Beoordelen om te leren. Leerlingen als medebeoordelaars van hun eigen leerproces. ’s Hertogenbosch: KPC Groep. Verkregen op 20 april, 2014, van http://www.kpcgroep.nl/overig/onderzoekspublicaties.aspx Ebbens, S., & Ettekoven, S. (2013). Samenwerkend leren. Praktijkboek. Groningen/Houten: Noordhoff Uitgevers Hooijmaaijers, T., Stokhof, T., & Verhulst, F. (2012). Ontwikkelingspsychologie voor leerkrachten basisonderwijs. Assen: Van Gorcum Janson, D. (2015). Leren denken als basis voor succes op school. Verkregen op 19 april, 2015, van http://wij-leren.nl/leren-denken.php Jonkman, T., & Bakker, P. (2011). Lesopbouw Onderzoekend Leren. Wetenschap in het basisonderwijs. Routekaart. Wetenschapsknooppunt Universiteit Utrecht, verkregen op 13 april, 2015, van http://www.uu.nl/sites/default/files/ubd_wkku_routekaart_onderzoekend_leren.pdf Oetelaar, F. van den. (2012). 21st Century Skills in het Onderwijs. Whitepaper versie 1.0. Verkregen op 20 april, 2015, van http://www.21stcenturyskills.nl/download/Whitepaper_21st_Century_Skills_in_het_onder wijs.pdf Stichting Leerplan Onderwijs (2015). TULE. Inhouden en activiteiten. Kerndoelen Oriëntatie op jezelf en de wereld. Verkregen op 20 april, 2015, van http://tule.slo.nl/OrientatieOpJezelfEnWereld/F-KDOrientatieJezelfEnWereld.html Sprenger, M. (2013). Slim zoeken op internet. Amsterdam: Sprenger Media Educatie William, D. (2013). Cijfers geven werkt niet. Meppel: Ten Brink Bijlage 1: De kerndoelen en begrippen Kerndoel 41: De leerlingen leren over de bouw van planten, dieren en mensen en over de vorm en functie van hun onderdelen. (Verschillen tussen mens en zoogdier in het functioneren van ademhaling en voortbeweging.) Begrippen: Walvis Papegaaiduiker Vis Europese Unie Kerndoel 43: De leerlingen leren hoe je weer en klimaat kunt beschrijven met behulp van temperatuur, neerslag en wind. (Poolklimaat: kenmerken (temperatuur en neerslag); spreiding in de wereld; gevolgen voor mens, dier, plant en landschap) Begrippen: Poolklimaat Gletsjers Vulkaanuitbarsting Waterkracht Kerndoel 47: De leerlingen leren de ruimtelijke inrichting van de eigen omgeving te vergelijken met die in omgevingen elders, in binnen- en buitenland, vanuit de perspectieven landschap, wonen, werken, bestuur, verkeer, recreatie, welvaart, cultuur en levensbeschouwing. Begrippen: Regering Vervoer Klei & zand Kerndoel 49: De leerlingen leren over de mondiale ruimtelijke spreiding van bevolkingsconcentraties en godsdiensten, van klimaten, energiebronnen en van natuurlandschappen zoals vulkanen, woestijnen, tropische regenwouden, hooggebergten en rivieren. Begrippen: Slapende vulkaan Actieve vulkaan Breuken in de aardkorst Fjorden Kerndoel 52: De leerlingen leren over kenmerkende aspecten van de volgende tijdvakken: jagers en boeren; Grieken en Romeinen; monniken en ridders; steden en staten; ontdekkers en hervormers; regenten en vorsten; pruiken en revoluties; burgers en stoommachines; wereldoorlogen en holocaust; televisie en computer. De Vikingen behoorden tot de Noormannen, een noordelijke tak van de Germanen. Vikingen waren actief in het tijdvak van monniken en ridders. Begrippen: De vikinghelm Runen Boten Noorse goden