Vragen over de vroegmoderne tijd

advertisement
Vragen over de vroegmoderne tijd
Deze vragen gaan over de 16e-17e en 18e eeuw.
Vele van jullie hebben last met deze vragen, vandaar dit extra infoblad. Bij de vragen in deze periode gaat het in
principe alleen om goede algemene kennis en begrip van het kenmerkende aspect.
Een uitzondering zijn de vragen over het onderwerp ‘De Republiek” Hiervoor moet je ook specifieke kennis hebben.
Deze kennis staat bondig samengevat in de syllabus over dit onderwerp. En natuurlijk verder uitgewerkt in de HC Fips
(PowerPoints) van de Republiek.
Het betreft dan onderstaande KA’s
21.
de protestantse reformatie had splitsing van de christelijke kerk in West-Europa tot gevolg
22.
het conflict in de Nederlanden dat resulteerde in de stichting van een Nederlandse staat
23.
wereldwijde handelscontacten, handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie (VOC)
24.
de bijzondere plaats in staatkundig opzicht en de bloei in economisch en cultureel opzicht van de Nederlandse
Republiek.
De resterende KA’s wil ik hier kort behandelen.
16e eeuw
18.
het veranderende mens- en wereldbeeld van de renaissance en het begin van een nieuwe wetenschappelijke
belangstelling.
Deze vragen gaan meestal over Italië vanaf het midden van de veertiende eeuw (1350-1600 n. Chr.)
Eigenlijk worden de oude wetenschappelijke teksten uit de oudheid herontdekt. Geïnspireerd door deze
teksten (veel verspreid door uitvinding van boekdrukkunst rond 1450) ontstond opnieuw meer belangstelling
voor de wereld en een kritische instelling in het natuurwetenschappelijk denken.
Dat was anders dan in de periode daarvoor (de Middeleeuwen) Men ging meer het verstand gebruiken i.p.v.
dat men blindelings uitging van god of van geschreven (bijbel) teksten (uit de oudheid).
Men ging juist door middel van eigen waarnemingen onderzoeken of zaken kloppen. Men ontdekte zo ook
dat bepaalde ideeën uit de oudheid niet juist waren. De nieuwe belangstelling voor over hoe de wereld in
elkaar zit en de nieuwe uitvindingen die gedaan werden speelden ook een grote rol bij de eerste
ontdekkingsreizen.
Vanaf omstreeks 1500 werden de ideeën van de renaissance over Europa verspreid.
Let dus op als je in de bron iets leest over de oudheid maar de bron is uit de bovenstaande periode maak dan
niet de fout om te denken aan het KA uit tijdvak 2!!
19.
de hernieuwde oriëntatie op het erfgoed van de klassieke oudheid
Hierbij wordt gedacht aan nieuwe belangstelling voor de bouwkunst, beeldende kunst uit de Griekse en
Romeinse tijd (en imitatie van deze kunst) en het humanisme.
Humanisme is de intellectuele, literaire en wetenschappelijke beweging van de veertiende tot de zestiende
eeuw, die elke vorm van kennis wilde baseren op de literatuur en cultuur van de klassieke oudheid. Ook hun
teksten konden snel worden verspreid door de uitvinding van de boekdrukkunst.
Voorbeeldvragen De antwoorden kun je opzoeken via het
document op de website
Het betreft voor 2015 altijd de pilot examens !!
havo 2007,1, opdr. 10
Bron
Anatomische tekening van een mens door Leonardo da Vinci (1452-1519), Italiaanse schilder, beeldhouwer,
onderzoeker en geleerde
4p Leg dit uit, door:
•
•
eerst met de tekening uit te leggen dat deze tekening typerend is voor een geleerde uit de Renaissance en
daarna uit te leggen welke aanpak een middeleeuwse geleerde zou kiezen.
havo,2010,2, opdr. 10)
Bron: In 1527 schrijft Paracelsus (1493-1541) arts en hoogleraar.
De oude artsen hebben lang gedwaald. Als zij de natuur en haar krachten beter hadden onderzocht, waren ze dichter
bij medische en filosofische bewijzen gekomen. Begrijp mij goed, de fundamenten waarop ik de geneeskunde bouw,
zijn de filosofie, de astronomie en de alchemie van de klassieken. Maar wie weet niet dat de artsen van tegenwoordig
tot de grootste schade van de zieken verkeerde diagnoses gesteld hebben, omdat zij al te slaafs de woorden van
Hippocrates en Galenus (twee beroemde artsen uit de oudheid) gevolgd hebben? Gebruik de bron
•
Een bewering: Deze tekst van Paracelsus past bij de overgang tussen de middeleeuwen en de vroegmoderne
tijd. Kies twee voorbeelden uit de tekst om deze bewering te ondersteunen en geef bij elk voorbeeld aan
waarin Paracelsus zich aansluit bij de vroegmoderne tijd.
havo 2016 tijdvak 2, opdr. 6
Bron
Benvenuto Cellini (1500-1571), een kunstenaar uit Florence, schrijft in zijn autobiografie over voorwerpen die hij vindt
in de wijngaarden rond Rome:
Ik was zo gelukkig nog een andere steen te bemachtigen, werkelijk de mooiste topaas die men ooit gezien had, zo
groot als een dikke hazelnoot. Er was een Minervakopje in gesneden, zo onbeschrijflijk knap uitgevoerd dat hier de
kunst de natuur toch wel evenaarde. Dan had ik nog een heel andere
steen, een camee, waarop Hercules was afgebeeld terwijl hij de driekoppige Cerberus vastbindt
Toelichting:
Minerva, Hercules en Cerberus zijn figuren uit de Romeinse mythologie.
Gebruik de bron
•
Deze bron past bij de Renaissance. Toon dit aan met een verwijzing naar een kenmerkend aspect van die tijd.
havo 2008, 1, opdr. 10
De Groningse geleerde Rudolph Agricola (1444-1485) schreef over kunst:
“Bij beeldende kunst genieten we niet van wat we zien, maar van hoe het is weergegeven, omdat we daarin het talent
van de kunstenaar herkennen.”
•
Leg uit dat deze opvatting over kunst past bij de Renaissance en niet bij de middeleeuwen.
havo 2011 tijdvak 1, opdr. 12
Een gegeven: Omstreeks 1500 bestudeerde de humanist Erasmus de Bijbel aan de hand van de oorspronkelijke
Griekse teksten. Hierdoor ontdekte hij in de gangbare Latijnse vertaling van de Bijbel veel fouten.
•
Leg uit dat dit gegeven past bij twee kenmerkende aspecten van de zestiende eeuw.
16e eeuw
20. het begin van de Europese expansie overzee.
De bronnen gaan over de oorzaken en gevolgen van de 1e ontdekkingsreizen! (Eind 15e eeuw-1600).
B.V.-oorzaken: In de 15e eeuw maakten de Turks-Osmaanse veroveringen een einde aan de Europese handel in het
oostelijk Middellandse Zeegebied. Op zoek naar goud en om specerijen uit Oost-Azië te halen verkenden Portugezen
en Spanjaarden als eersten de kusten van Afrika, Azië en Amerika. Spanjaarden en Portugezen veroverden grote delen
van Amerika waar ze kolonies stichtten. Dit kon men doen omdat de hernieuwde wetenschappelijke belangstelling
zorgde voor nieuwe belangstelling voor vreemde volken/ gebieden / ontdekkingen (zeekaarten, kompas, ontwikkeling
betere schepen/wapens)
B.V.-gevolgen: De indiaanse bevolking kwam (a.g.v. ziektes en oorlogen) grotendeels om.
(Daardoor ontstaat later de slavenhandel -> arbeidskrachten op plantages = zie KA 30).
Aan het einde van de 16e eeuw reisden ook Nederlanders, Engelsen en Fransen naar Oost-Azië. Langs de Afrikaanse en
Aziatische kusten stichtten Europeanen versterkte handelsposten. Tussen de vier werelddelen begon langzaam een
uitwisseling van personen, goederen en culturen op gang te komen. De wetenschappelijke belangstelling werd verder
aangewakkerd door de nieuwe culturen, planten en dieren die werden ontdekt.
LET OP verwar dit kenmerkende aspect niet met
23. Wereldwijde handelscontacten, handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie.
Dit kenmerkend aspect heeft een relatie met ‘HC de Republiek’! en is een gevolg van de 1e ontdekkingsreizen.
In de 17e eeuw kwam het handelskapitalisme tot bloei en ontstonden wereldwijde handelsnetwerken. Hierin speelde
de VOC Verenigde Oost-Indische Compagnie een hoofdrol. De (WIC) West-Indische Compagnie was actief in
gebieden rond de Atlantische Oceaan. Door het handelskapitalisme werden de handelaren/burgers steeds rijker en
dus machtiger (invloed in de politiek/ regenten).
havo, 2006,2,opdr. 12 In de zestiende eeuw begint de Europese expansie overzee en een nieuwe wetenschappelijke
belangstelling. Beide ontwikkelingen hebben elkaar beïnvloed.
4pLeg uit met telkens een voorbeeld:
• waardoor de nieuwe wetenschappelijke belangstelling de Europese expansie mogelijk maakte en
• dat de expansie de wetenschappelijke belangstelling bevorderde.
havo,2007,2, opdr. 10
Bron
De handel in specerijen uit Azië volgde tot ongeveer 1500 een landroute. Met karavanen werd de kostbare
handelswaar naar de kust van de Middellandse Zee gebracht. Een koopman in Venetië (Italië) schrijft in 1508 in zijn
dagboek 6 oktober 1508 (Het bericht van) de aankomst van de Portugese zeilschepen (in de havens van Portugal) deed
de prijzen van allerlei soorten specerijen en van overige Oosterse koopwaren dalen. De Italiaanse kooplieden waren
de wanhoop nabij. Zij wisten niet meer wat zij moesten doen. Enerzijds stuurden de Arabieren, om hun tussenhandel
te begunstigen, valse berichten rond over zogenaamde Arabische overwinningen op de Portugezen. Anderzijds werd
er uit Portugal gemeld dat Portugezen een Arabisch schip met een aantal rijke kooplieden aan boord, gekaapt hadden.
Deze bron laat zien dat er rond 1508 een grote verschuiving plaatsvindt in de specerijenhandel.
Beschrijf deze verschuiving, door
•
•
•
Eerst (met de bron) aan te geven welke twee groepen kooplieden de specerijenhandel in handen hadden vóór
1508 en
Daarna de reden te noemen waardoor deze groepen kooplieden tot die tijd de specerijenhandel konden
beheersen en
Vervolgens (met de bron) aan te geven wat er rond 1508 verandert in de specerijenhandel.
havo,2007,2, opdr. 11
Het optreden van de Portugese kooplieden zoals dat in de bron uit opdracht 12 naar voren komt, wordt vaak gebruikt
om te laten zien dat rond 1500 de vroegmoderne tijd is aangebroken
4p Leg uit:
•
•
dat het optreden van de Portugese kooplieden kenmerkend is voor de vroegmoderne tijd en
waarom dit optreden verschilt van de middeleeuwen.
havo 2012,1, opdr. 14
Gebruik bron 8. Deze bron illustreert enkele kenmerkende aspecten van de zeventiende eeuw.
•
Noem twee van die aspecten en leg per aspect uit waardoor het schilderij hier een goede illustratie van is.
25. het streven van vorsten naar absolute macht
In de 17e eeuw streefden Europese vorsten meer en meer naar de alleenheerschappij. In Frankrijk, Rusland en Pruisen
slaagden vorsten er grotendeels in om de absolute macht te verkrijgen. In Engeland, waar de vorst steeds rekening
moest houden met het machtige parlement, mislukte dit. In Frankrijk kreeg de vorst dit wel voor elkaar.
Lodewijk XIV (1638 – 1715) werd de machtigste koning (het voorbeeld van een absoluut vorst) van Europa en de langst
regerende vorst uit de Europese geschiedenis.
Maatregelen die Lodewijk XIV nam om zijn macht te vergroten en die van de adel te verkleinen zijn bekend geworden
onder de naam absolutisme (“de staat, dat ben ik”):
▪
▪
▪
▪
▪
Hij bouwde in Versailles een imposant paleis en dwong de adel daar jaarlijks lange periodes te verblijven waarbij
zij hun dagen volgens vaste rituelen moesten doorbrengen. Hierdoor werd de macht van de adel beperkt en hield
de koning alle touwtjes in handen.
In navolging van zijn vader Lodewijk XIII riep hij de Staten-Generaal niet meer bijeen (geen inspraak standen)
In de provincies stelde hij zijn ambtenaren (intellectuele burgers/uniformering/centralisatie) aan. Deze inden
(centrale) belastingen en waren de ‘ogen en oren’ van de koning
Lodewijk XIV besteedde veel aandacht aan de verdere uitbouw van een staand (permanent) leger van
huursoldaten (werd mogelijk door centralisatie, uniforme belastingheffing). De macht van de feodale adel
(vechten voor de koning in ruil voor trouw/land/bezit) werd sterk verminderd.
De vorst ging de godsdienst van zijn onderdanen bepalen. Lodewijk XIV maakte in 1685 een einde aan de
geloofsvrijheid die protestanten in Frankrijk (hugenoten) sinds de late 16e eeuw genoten
Het absoluut vorstendom van Lodewijk XIV kreeg een theoretische onderbouwing in de leer van het droit divin: de
koning was alleen aan God verantwoording schuldig, hij stond dus boven de wet.
havo, 2007,2, opdr. 13
De Franse koning Lodewijk XIV (1643-1715) staat bekend als een absoluut vorst. Hij benoemde Jean-Baptiste Colbert
(1619-1683), de zoon van een rijke lakenkoopman, tot minister. Dat was voor die tijd een bijzonder benoemingsbeleid,
omdat Colbert niet van adel was.
4p Leg uit dat dit benoemingsbeleid:
•
•
Paste bij een absoluut vorst uit die tijd en
Samenhing met de maatschappelijke veranderingen die het handelskapitalisme met zich meebracht.
havo 2009,1, opdr. 12
In 1598 werd in Frankrijk het Edict van Nantes uitgevaardigd. Dit maakte een einde aan de burgeroorlog tussen
katholieken en protestanten. In 1685 trok koning Lodewijk XIV (1638-1715) het edict weer in, omdat hij één godsdienst
in zijn land wilde. Veel Franse protestanten vluchtten toen naar de Nederlandse Republiek.
• Noem twee redenen waarom veel Franse protestanten juist naar de Republiek vluchtten en leg uit dat het
beleid van Lodewijk XIV paste bij het absolutisme van veel vorsten in de zeventiende eeuw.
havo 2012,1, 16
Bron
Louis de Rouvroy, hertog De Saint-Simon (1675-1755), is een hoge edelman aan het hof (van de absolute vorst) koning
Lodewijk XIV van Frankrijk. Hij houdt dagboeken bij van zijn belevenissen aan het hof in Versailles. Op grond van zijn
dagboeken schrijft hij later zijn Memoires. Over het jaar 1692 schrijft hij:
Voordat de koning aan tafel ging, tussen zeven en tien uur, was er een toeloop van het hele hof in de staatsievertrekken
van een van de salons aan het eind van de spiegelzaal. Eerst was er muziek en daarna stonden er in alle vertrekken
tafels klaar voor alle soorten spelletjes. Een tafel voor lanskenet (een kaartspel), een biljart, kortom, iedereen kon
vrijelijk een partijtje spelen met wie hij maar wilde en kon meer tafels laten komen als ze allemaal bezet waren. Achter
de biljartzaal was een vertrek waar verfrissingen stonden opgediend, overal was volop licht. Toen deze gewoonte nog
nieuw was, verscheen de koning zelf ook nog aan de speeltafels. Maar hij liet zichzelf allang niet meer zien, hoewel hij
wenste dat de rest van het hof trouw verscheen. Iedereen stroomde toe om hem te behagen. Hijzelf liet zich 's avonds
bij Madame de Maintenon (zijn tweede vrouw) door de verschillende ministers, de een na de ander, verslag van zaken
uitbrengen. Gebruik de bron
Een bewering: De Saint-Simon beschrijft hier het hof van een absoluut vorst die vanuit politieke motieven zijn adel
verplicht zich te laten vermaken aan het hof in Versailles.
Ondersteun deze bewering door aan te geven:
•
Waarin het absolutisme van Lodewijk XIV in de bron naar voren komt en
•
Welk politiek motief de koning heeft om de adel aan zijn hof te binden.
26. de wetenschappelijke revolutie
Het gaat in deze bronnen vooral over de exacte wetenschappen (b.v. natuurkunde, wiskunde, sterrenkunde,
scheikunde en biologie). In de exacte wetenschappen komen theorieën en wetten voortaan tot stand op grond van
redeneren en waarnemen (= empirisch onderzoek) in combinatie met experimenteren. Op deze wijze wordt ook nu nog
wetenschap bedreven.
Let goed op de tijd. De wetenschappelijke revolutie vond plaats in de 17e eeuw!!! Tussen 1600-1700.
Verwar dit niet met ‘Het veranderende mens- en wereldbeeld van de renaissance en het begin van een nieuwe
wetenschappelijke belangstelling’ dat was tussen 1350-1600!!
Havo 2016, 1, opdr. 11
Bron
De Haarlemse koopman Isaac Massa reist verschillende malen naar Rusland. Hij weigert in 1609 mee te
werken aan een expeditie die Siberië wil bereiken via de Noordelijke IJszee. Hij schrijft:
Het valt te betwijfelen of Amerika in de buurt van China niet aan deze drie werelddelen
vastzit met een landengte zoals Afrika aan Azië vastzit bij de Rode Zee. Dat kan best
mogelijk zijn, want wie kan zeggen of het daar open is? De enige informatie daarover kan
worden gevonden in bepaalde geschriften van heidenen die schrijven dat het van elkaar
gescheiden is waarvoor zij veel bewijzen aanvoeren.
Als het echter zo open is dan moet de zeestraat wel erg smal zijn. Want anders zou ik
zeggen dat het onmogelijk zou zijn dat er mensen in Amerika gekomen zijn, omdat Adam in
Azië geschapen is en omdat men nergens in de Bijbel leest dat er voor de Zondvloed al
schepen of schuiten waren.
Gebruik de bron
Stel: je schrijft een boek over continuïteit en verandering in de zeventiende eeuw.
Je behandelt twee kenmerkende aspecten uit deze periode:

'het ontstaan van wereldwijde handelscontacten, handelskapitalisme en het begin van een
wereldeconomie' en

'de wetenschappelijke revolutie'.
Leg per kenmerkend aspect uit:
• of de bron daarbij past en
• of de bron gebruikt kan worden om continuïteit of om verandering ten opzichte van de
middeleeuwen te illustreren.
27.
rationeel optimisme en ‘verlicht denken’ werd toegepast op alle terreinen van de samenleving: godsdienst, politiek,
economie en sociale verhoudingen. 1700-1800 na C.
Dit kenmerkend aspect is korter te omschrijven als ‘De Verlichting’.
De Verlichting is een geestelijke stroming die ontstond in de late 17e eeuw en duurde tot het einde van de 18e eeuw,
met als kernidee dat de mens door rationeel (met zijn verstand) denken (door het gebruik van de rede) zichzelf en de
samenleving kan begrijpen en verbeteren.
Vervolg op wetenschappelijke revolutie maar dan het gezond verstand ook gebruiken buiten de wetenschap. Begrippen:
voor ideale samenleving, vrijheid, gelijkheid, mensenrechten, scheiding der machten (trias politica), en
volkssoevereiniteit (macht ligt bij het volk). Men had kritiek op de privileges in de standenmaatschappij, en de
verwevenheid van kerk en staat. De verlichters streden tegen allerlei misstanden die in de 17e en 18e eeuw nog veel
voorkwamen zoals godsdienstvervolging, heksenverbranding, slavernij klassenjustitie, en censuur. Ze verzetten zich
tegen bijgeloof en waren erg kritisch over het (geloof) opdringen van waarheden waarvoor geen bewijs bestond, zoals
de kerk dat volgens hen deed. Mensen moesten de kans krijgen om zich te ontplooien tot volwaardige en verstandige
burgers, en daarvoor hadden zij toegang tot kennis nodig. Vanwege dit laatste legden verlichte denkers dan ook grote
nadruk op het belang van opvoeding en onderwijs. Onderwijs werd gezien als dé manier om mensen op te voeden tot
rationeel denkende en nuttige burgers (“opvoeden tot zedelijkheid”, zoals verlichters in Nederland het toen noemden).
Havo 2015, 1, opdr. 15
Tijdens de Franse democratische revolutie worden de voorrechten van de rooms-katholieke kerk in Frankrijk
afgeschaft. 15. Leg uit dat deze maatregel past bij de idealen van de Verlichting
Havo 2015, 2, opdr. 12
Op 14 juli 1789 bestormde de Parijse bevolking de Bastille, een beruchte gevangenis. Hiermee begon de
democratische revolutie in Frankrijk. In augustus 1789 nam de Nationale Vergadering het besluit om als eerste de
wetten te hervormen die te maken hadden met de feodale privileges: het feodale stelsel werd afgeschaft. 2p 12 Geef
aan: 12. Welk Verlichtingsideaal de revolutionairen met dit besluit nastreefden en welk doel zij hiermee wilden
bereiken
Havo 2014, 2, opdr. 9
Gebruik bron 6. In deze brief portretteert Frederik van Pruisen koning Lodewijk XIV van Frankrijk als een absoluut vorst
en zichzelf als een verlicht vorst.
9. Leg dit uit door:
• een kenmerk van het absolutisme te noemen en
• aan te geven hoe dit kenmerk terugkomt in de beschrijving van Lodewijk XIV en
• een kenmerk van de Verlichting te noemen en
• aan te geven hoe dit kenmerk terugkomt in de ideeën van Frederik van Pruisen.
Havo 2011, 1, opdr. 16
Gebruik bron 7. Over Samuel Sewall kun je, op grond van deze bron, zeggen dat hij verlichte ideeën heeft op politiek
gebied. 2p 16 Toon dit aan en geef aan welk verband er bestond tussen een ideaal van de Verlichting en het
abolitionisme.
Eigenlijk komen de volgende 3 kenmerkende aspecten voort uit de ideeën van de verlichting!
28. voortbestaan van het ancien régime met pogingen om het vorstelijk bestuur op eigentijdse verlichte wijze vorm
te geven.
Korter te omschrijven als: verlicht absolutisme.
Het ancien régime (letterlijk: ‘het oude bestuur’ door koningen en de adel = aristocratie) is de naam die verlichte
denkers gaven aan de 18e eeuwse maatschappij waarin vorsten de absolute macht hadden en waarin adel en
geestelijkheid door de standensamenleving bevoorrecht waren.
Sommige vorsten wilden het absolutisme een beetje aanpassen aan de nieuwe tijd. Vorsten zoals Frederik de Grote en
Catharina de grote namen daarom bepaalde ideeën van de verlichting over. Maar alle macht bleef wel in handen van
de vorsten (‘’Alles voor het volk niets door het volk’’ -> dus geen volkssoevereiniteit = macht in handen van het volk).
Wel aandacht voor cultuur, bevorderd ring wetenschappelijk onderzoek en toepassing van de verlichtingsideeën in het
onderwijs, de gezondheidszorg en rechtspraak (eerlijkere rechtspraak, minder klassenjustitie).
29. de democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en
staatsburgerschap.
Een revolutie is een ingrijpende verandering in een samenleving, die in korte tijd plaatsvindt en die (vaak) met geweld
gepaard gaat. Een bevolkingsgroep neemt daarbij de macht over van een andere groep. De nieuwe regering neemt
daarna maatregelen die de samenleving sterk veranderen.
De term ‘democratische revolutie’ is een verzamelnaam voor omwentelingen in het bestuur van een land waarbij het
volk meer macht krijgt ten koste van de macht van de vorst. Het volk (aanvankelijk niet noodzakelijk alle mensen in
een land) krijgt grondrechten die worden vastgelegd in een geschreven grondwet, een constitutie. Een democratische
revolutie legt het fundament voor een democratische samenleving.
De ideeën van de verlichting over volkssoevereiniteit, eerlijke rechtspraak, trias politica (scheiding van de machten)
werden na de revoluties toegepast in het bestuur van de landen.
Aan het einde van de 18e eeuw vonden de eerste twee democratische revoluties plaats: in de Engelse kolonies in
Noord-Amerika en in Frankrijk. In de 19e eeuw volgden in Europa de revoluties van 1830 en 1848.
30. uitbouw van de Europese overheersing, met name in de vorm van plantagekoloniën en de daarmee verbonden
trans-Atlantische slavenhandel, en de opkomst van het abolitionisme
Plantagekoloniën bestonden al vanaf de 16e eeuw. Maar hier wordt specifiek de
verdere uitbouw daarvan bedoeld. Dit kwam omdat toen in Europa de vraag
naar plantageproducten sterk toenam. Omdat men hiervoor niet genoeg
arbeidskrachten kon vinden (indianen waren immers massaal afgeslacht of door
ziektes gestorven) ging men in de 17e-18e eeuw (1600-1800) op grote schaal
slaven naar de Amerikaanse koloniën halen. Zo ontwikkelde zich een zeer
winstgevende handel over de Atlantische Oceaan: de driehoekshandel.
Het ‘2e deel van deze driehoek’, de slavenhandel tussen West-Afrika en MiddenAmerika, noemen we de trans-Atlantische slavenhandel.
Als gevolg van de ideeën van de verlichting (gelijkheid/gelijkberechtiging)
keerden velen zich tegen deze slavenhandel. De aanhangers van de antislavernijbeweging werden abolitionisten genoemd (‘to abolish’ = afschaffen).
Havo 2014, 2, opdr. 9
Gebruik bron 6. In deze brief portretteert Frederik van Pruisen koning Lodewijk XIV van Frankrijk als een absoluut vorst
en zichzelf als een verlicht vorst.
9 Leg dit uit door:
• een kenmerk van het absolutisme te noemen en
• aan te geven hoe dit kenmerk terugkomt in de beschrijving van Lodewijk XIV en
• een kenmerk van de Verlichting te noemen en aan te geven hoe dit kenmerk terugkomt in de ideeën van
Frederik van Pruisen.
Havo 2007, 1, opdr. 16
Gebruik bron 10. Deze opvattingen van Rousseau spelen een rol in de democratische revoluties van het einde van de
achttiende eeuw.
Noem
• een opvatting van Rousseau uit de bron en
• een democratische revolutie uit het einde van de achttiende eeuw en
• leg met een voorbeeld uit, dat de opvatting van Rousseau in die revolutie een rol kan hebben gespeeld
Havo 2011, 2, opdr. 16+17
Gebruik bron 8. De
abolitionisten hebben Jacobus
Capitein niet als voorbeeld
gebruikt.
2p 16 Geef hiervoor de
verklaring.
Gebruik bron 9. Aan de hand van deze bron kun je concluderen dat in 1798 de bestuurders in Brabant beïnvloed zijn
door het gedachtegoed van de democratische revoluties.
2p 17 Leg dit uit.
Havo 2010, 1, opdr. 12+13
In de achttiende eeuw vindt een uitbouw van de Europese expansie plaats.
2p 12 Leg uit welk verband er bestaat tussen de uitbouw van de Europese expansie en de trans-Atlantische
slavenhandel.
De Engelse abolitionisten aan het einde van de achttiende eeuw richtten zich in hun eerste campagnes op de
afschaffing van de trans-Atlantische slavenhandel, omdat zij verwachtten dat door afschaffing van deze handel het lot
van de slaven in Amerika zou verbeteren.
2p 13 Leg uit welke redenering zij daarbij volgden.
Havo 2009, 2, opdr. 14
Twee kenmerkende aspecten van de achttiende eeuw zijn de transatlantische slavenhandel en de opkomst van het
abolitionisme.
4p 14 Leg uit dat: − de handel in slaven verband hield met de expansie van de Europese overheersing overzee en −
het abolitionisme samenhing met de Verlichting
Download