MEDEDELINGEN DER KONINKLIJKE NEDERLANDSE AKADEMIE VAN WETENSCHAPPEN, AFD. LETTERKUNDE NIEUWF REEKS - DEEL 37 - No. 1 OUD ALS DE WEG NAAR ROME? Vragen rond de herkomst van het Gregoriaans (met grammofoonplaat) HÉLÈNE WAGENAAR - NOLTHENIUS B.V. NOORD-HOLLANDSCHE UITGEVERS MAATSCHAPPIJ - AMSTERDAM, LONDEN - 1974 ISBN 72048273 9 LrnRARY OF CONGRESS CATALOGUE CARD NUMBER: 73-92555 UITGESPROKEN IN DE VERGADERING VAN 8 OKTOBER 1973 Tussen Keulen en Parijs ... ligt Metz, en uit Metz begaf zich in het jaar 753 een frankische geestelijke op weg naar Rome, om contact te leggen tussen zijn koning, Pepijn de Korte, en paus Stephanus Il. Het was Chrodegang, bisschop - later aartsbisschop - van Metz; zijn bemoeienissen zouden er toe leiden dat Rome door Frankische hulp uit de tang van Byzantijnen en Longobarden bevrijd werd, en dat omgekeerd de Franken zich vol konden zuigen met Romeinse cultuur. Dat impliceerde een volte-face van de pauselijke politiek, die tot dan op het oost-romeinse rijk georiënteerd was. In de voorafgaande eeuw waren de pausen grotendeels griekstalig geweest, en als er gereisd moest worden, reisden ze naar Byzantium. Nu moest, voor het eerst in de geschiedenis, een paus naar het Noorden, de alpen over - en dan nog wel winterse alpen. De missie van Chrodegang had dan ook nogal wat voeten in aarde. Het schijnt hem maanden gekost te hebben voor hij de zorgelijke, ziekelijke Stephanus had overreed. Dat oponthoud is van grote betekenis geweest voor de muzikale ontwikkeling van Europa. Chrodegang stond open voor kunst en cultuur en de liturgische plechtigheden in Rome maakten diepe indruk op hem. De Eeuwige Stad had moeilijke tijden achter de rug, en van het peil waarop die plechtigheden stonden moeten we ons geen overdreven voorstelling maken, maar uiteraard staken ze ver uit boven de prestaties van de weinig geschoolde Franken. Chrodegang was er in elk geval "weg" van, en toen hij teruggekeerd was, begon hij de situatie in zijn eigen kathedraal nauwkeurig naar romeins voorbeeld om te vormen. Dat werkte. In korte tijd was zijn clerus "lege divina Romanaque imbutus cantilena" 1 en tegen het eind van de eeuw was Metz het kerkmuzikale centrum van Noord-West-Europa. Het Frankische rijk ontwikkelde zich gestadig, de keizerkroning van Karel de Grote bezegelde de illusie dat de dagen van Constantijn de Grote waren teruggekeerd, de belangstelling voor de - christelijke - oudheid was algemeen geworden (Karolingische Renaissance, Renovatio romana) - maar intussen werd het toch duidelijk dat dat halve millennium tussen Constantijn en Karel niet meer ongedaan te maken was. De volksverhuizing had definitieve ver1 Cumque esset in omnibus locuples, a Pippino rege omnique Francorum coetu singulariter electus, Roman directus est Stephanumque venerabilem papam, ut cunctorum vota anhelabant, ad Gallias evocavit ... Ipsumque clerum, abundanter lege divina romanaque imbutum cantilena, morem atque ordinem romanae ecclesiae servare praecepit, quod usque ad id tempus in Metensi ecclesia factum minime fuit (Paulus Diaconus, Gesta episcoporum Metensium; Migne P.L., 95, k. 720). 3 4 OUD ALS DE WEG NAAR ROME! schuivingen te weeg gebracht, de "inbreng" van de germaanse volkeren was uit de verdere culturele ontwikkeling van Europa niet meer weg te denken, Noord en Zuid kregen elk een eigen profiel. De vraag, in hoeverre die profielen zich in de muziek aftekenden, en welke consequenties we trekken kunnen uit Chrodegangs reis naar het Zuiden en paus Stephanus' reis naar het Noorden, zal ons hier verder bezig houden. Tot vóór 25 jaar verkeerde niemand in onzekerheid over de gang van zaken. Het Gregoriaans, de officiële muzikale taal van de kerk, werd vanaf ± 754 naar het Frankische rijk geëxporteerd en daar bleef het, krachtig beschermd door de vorsten en zorgvuldig behoed door de religieuzen. Het is pas sinds het kerkmuzikale congres van het Heilige Jaar 1950 dat men aan het twijfelen is geslagen. Waar twijfels zijn vormen zich hypothesen, en waar hypothesen zijn, barsten ruzies los: de vraag naar de herkomst van het Gregoriaans is de meest omstreden kwestie geworden in de sector mediaevistiek van de muziekwetenschap; ze heeft de vorm aangenomen van een ware detective-puzzle. Een detective-puzzle die het moet hebben van "circumstantial evidence" omdat de vroegste muzieknotatie die we overhebben circa I! eeuw jonger is dan de confrontatie van Chrodegang met de romeinse kerkmuziek ± 900. De handschriften die de gemoedsrust sinds 1950 verstoren zijn nog weer jonger - het vroegste stamt uit 1071. Het zijn er maar vijf - plus een aantal fragmenten -, ze stammen allen uit het metropolitaangebied van Rome en wat ze ons suggereren is, dat het gezang uit de frankische handschriften, dat onder de naam Gregoriaans de christelijke wereld veroverd heeft, in Rome zelf helemaal niet gezongen werd. Als dat zo is waar komt het dan wél vandaan 1 De circumstantial evidence waarmee we het moeten stellen, bestaat uit gebeurtenissen, getuigenissen, situaties in de 8ste en ge eeuw. Natuurlijk moeten we het antwoord ook zoeken in de muziek zelf, maar behalve dat die dus in een later stadium is neergeschreven, blijkt telkens weer dat haar gegevens voor velerlei uitleg vatbaar zijn: de "taal van het hart" leent zich nu eenmaal niet op de eerste plaats voor een sluitend betoog. Laat ons daarom eerst maar liever eens zien naar concrete feiten die zich rond ons probleem en rond het jaar 753 laten groeperen. Het Gregoriaans dankt zijn naam aan Gregorius de Grote, die het niet heeft gemaakt. Waarom1 Wat heeft de legende in het leven geroepen, die bepalend werd voor de vele afbeeldingen van deze paus met op zijn schouder de H. Geest, vermomd als duif en bezig hem de ca. 20.000 melodieën van het Kerkelijk Jaar in te blazen 1 De Gregorius-biografie van Johannes Diaconus uit ongeveer 880 heeft daar sterk toe bijgedragen, maar het is toch al 4 OUD ALS DE WEG NAAR ROME? 5 omstreeks 800 dat Gregorius, die 2 eeuwen verder leefde en zich met muziek niet aantoonbaar heeft beziggehouden, in verband gebracht wordt met de kerkzang die gedeeltelijk een stuk jonger was, en gedeeltelijk veel ouder - de wortels van het Gregoriaans liggen in de synagoge 2 • Wanneer men in de Middeleeuwen iets ingang wilde doen vinden, zette men het graag op naam van een beroemde schutspatroon; vandaar de rage van vervalsingen op allerlei terrein. Het gezang van Milaan heet zodoende Ambrosiaans zonder dat het op Ambrosius teruggaat; het heeft zich van die hemelse hulp voorzien om zich staande te kunnen houden tegen Rome. En het Gregoriaans? Waartegen dat zich staande moest houden is minder duidelijk. Men heeft de opkomst van de benaming wel willen koppelen aan de eenheidspolitiek van de Karolingische vorsten die, in het westen van hun gebied, de lokale gallikaansen riten vervingen door de romeinse. Maar zo'n toer is dat niet geweest. De gallicaanse liturgie was niet meer in een positie om zich te handhaven tegen een krachtige romanisering. Men hoeft er het bittere rapport van Bonifatius uit 742 maar op na te lezen 3 om te zien wat oorlog, moorse invallen, plundering en saecularisatie hadden heel gelaten van de franse kerk. Een chaos. In 766 bijv. moest Pepijn de Korte er 2 x Pasen vieren: op 22 maart in Gentilly en op 19 april in Vienne, omdat men er met verschillende tijdsrekeningen werkte.4 Mgezien van die verzwakking wijst niets erop dat bij de oude gallicaanse liturgie een melodiecorpus van enige betekenis gehoord heeft, terwijl men bovendien bij die romanisering minder rigoureus te werk ging dan wel is aangenomen: verschillende liturgische bestanddelen zijn volgens tijdgenoten met tekst en melodie uit de gallicaanse in de frankische kerk opgenomen 5. Geen dwingende reden dus om Gregorius met 2 Zoals de psalmodische formul es van geïsoleerd levende Joodse groeperingen hebben aangetoond; het eerst onderzocht door A . Z. Idelsohn (Hebräisch-Orientalischer Melodienschatz, 10 dl, Leipzig 1914-1932, met name band I; Parallellen zwischen gregorianischen und hebräisch-orientalischen Gesang-Weisen, Zeitschr. f . Musikwissenschaft IV, 1921/22, p. 515-524). 3 S. Bonifatius, Ep. 50 MGH Epist. Merowing et Karoling aevi t I 1892, p. 299-301: geen synodes meer sinds minstens 80 jaar, geen aartsbisschoppen noch metropolitane organisatie, geen enkel ontzag voor de rechten van de kerk, geen poging om misbruiken en schandalen te herstellen, schaamteloze leken en echtbrekende clerici verbrassen de kerkgoederen, etc. 4 Resp. de aquitaanse en de romeinse; zie Gamber, Sakramentartypen p. 117 (Beuron 1958). 5 Et quia Gallicana ecclesia viris non minus peritissimis instructa habebat non minima, ex eis aliqua Romanorum officiis inmixta dicuntur, quae plerique et v erbis et sono se a ceteris canti bus discemere posse fatentur (Walahfrid Strabo, MGH legum sectio 11, Capitularia regum Francorum 11 p. 508;) vgl. ook Jo. Diaconus "nonnulla de proprio Gregorianis cantibus miscuerunt" (Migne P.L. 75, k. 90). 5 6 OUD ALS DE WEG NAAR ROME? de heilige haren bij het romeins gezang te slepen. Als het om het "doordrukken" van het romeinse repertoire ging, zou men eerder aan de concurrentie van het Byzantijns dan aan het Gallicaans moeten denken, temeer omdat de oudste vermelding van Gregorius' muzikale creativiteit uit Italië komt. Maar ik geloof dat we de zaak ruimer moeten zien. Het Gregoriaans gezang is niet los te denken van het Gregoriaans sacramentarium, en dat gaat in zijn oudste vorm met veel groter waarschijnlijkheid op Gregorius terug. Het bevat de ordening van het ritueel - in principe zonder gezangen en schriftlezingen - der zg. Statiomissen, dat zijn missen die door de paus zelf in verschillende romeinse kerken werden opgedragen. Dat Gregorianum is dus typisch lokaal-romeins, en bestrijkt lang niet het hele kerkelijk jaar; het is kennelijk in oorsprong niet speciaal voor de export bedoeld. Dat is merkwaardig omdat Gregorius als eerste de kerstening van Engeland en daarmee van N.W. Europa ter hand genomen heeft, een daad die enorme consequenties zou hebben, niet enkel politiek of religieus, maar ook cultureel: het was een latijnse beschaving die werd uitgedragen. Er moest een latijnse eredienst komen, maar Gregorius liet zijn zendelingen uitdrukkelijk de vrije hand, en wilde de bekeerlingen geen locaal-romeinse liturgie opdringen - als de betreffende brief aan Augustinus van Canterbury tenminste authentiek is. Dat zou ook logisch zijn geweest, maar niettemin is Engeland een der eerste landen waar het Sacramentarium Gregorianum vaste voet kreeg. Zuid-Duitsland volgde dat voorbeeld in het begin van de 8ste eeuw 6 en de beroemde Rome-reis van Chrodegang luidt de frankische gregorianisering in; ze krijgt een duidelijk profiel omstreeks 785 als Hadrianus I aan Karel de Grote, op diens uitdrukkelijk verzoek, een "Gregorianum immixtum" toezendt. Tot dien tijd hoort men nergens - niet in Engeland, niet op het vasteland - van aanpassingsmoeilijkheden, zeker niet op vocaal terrein. Of het nu Benedict Biscop betreft, Bonifatius of Egbert van Y ork, ze vragen trouw inlichtingen in Rome, brengen liturgische boeken naar huis, en handelen, bidden en zingen volgens de ritus van de sancta romana ecclesia, of de apostolica sedes, of "sicut ad S. Petrum agebatur" (synode van Hatfield, Cloveshoe). Als men denkt aan de conflicten die zich een eeuw later zouden voordoen - en die een levendige chronist als Beda niet verzwegen had, wanneer ze er in zijn tijd ook al geweest waren - moet men veronderstellen dat de latijnse zang, die met de liturgie geëxporteerd werd, aanvankelijk nog betrekkelijk eenvoudig was. Men stelde vermoedelijk ook nog geen hoge eisen. Dat werd bij de Franken al anders. De zangscholen van 6 K. Gamber, Sacramentarium Gregorianum I (Regensburg 1966) p. 10. 6 OUD ALS DE WEG NAAR ROME' 7 Metz en andere centra konden zich alleen ontwikkelen omdat er gedurig romeinse zangleraren naar het noorden en frankische zangers naar het zuiden trokken; de nabijheid van een prachtlievend hof pleegt het niveau van een muziekleven omhoog te drijven. Maar dat kreeg consequenties: als de frankische zangers mondig geworden zijn kan Rome niet meer ongemerkt doen en laten wat het wil. Een der eersten die ons duidelijk maakt dat er iets aan de hand is en dat Rome zich zelf niet houdt aan wat het de Franken heeft geleerd, zal de grote liturgist Amalarius van Metz zijn. Omstreeks 830 vertoeft hij in Rome, en begrijpt dan maar niet "quomodo factum sit quod mater et filia tantum a se discreparent" 7. Hij gaat op onderzoek uit en wordt door de paus, bij gebrek aan een recenter anti ph on ale , verwezen naar de exemplaren die abt W ala enkele jaren tevoren mee naar Corbie heeft gekregen, en waarvan er in elk geval één blijkt terug te gaan op Hadrianus, dat is, op zijn laatst, tot het jaar 795. Amalarius stelt vast dat de ordening in deze boeken jonger is dan de gebruikelijke in Metz, die op Chrodegang moet teruggaan en die over het algemeen, vindt hij, "rationabilius et satius" in elkaar zit. Die paus Hadrianus I (772-795) nu zou in deze hele zaak wel eens een veel belangrijker rol kunnen spelen dan men tot dusver gedacht heeft. We hebben gezien dat Rome, dank zij de Franken bevrijd van Grieken en Longobarden, in de 2e helft van de 8ste eeuw iets van haar oude zelfbewustzijn terugvond. Hadrianus is één van de eerste belangrijke pausen van deze "Renovatio romana" , die zich kenmerkt door een terugkeer naar het zuiver romeinse. In de architectuur werd de levantijns-byzantijnse bouwstijl verlaten en greep men terug op het oudromeinse basilica-type. De liturgie werd gezuiverd van de graecismen die er sinds de 7e eeuw waren ingeslopen; we hebben daar een klein, maar curieus voorbeeld van in de cantica van de Paasnacht die tot Hadrianus' tijd als bilinguen werden gezongen, ook nog in het Metz van ná Chrodegang 8, maar daarna overal alleen nog in het latijn. Op dit "ont7 Prologus de Ordine Antiphonarii; (J. M. Hanssens; Amalarii Episcopi Opera liturgica; Città del Vaticano 1950, I , p. 361). 8 M . Andrieu, Règlement d'Angilramne de Metz (768-791) fixant les honoraires d e quelques fonctions liturgiques; Revue des sciences religieuses X (1930), p . 349-369; het stuk wordt door Andrieu gedateerd tussen 781 en 784; de terminus post quem is niet geheel overtuigend; waarschijnlijker lijkt het dat Angilram kort na zijn verkiezing het Metzer gezang, in twee· en·een·half jaar sedis vacatio sinds de dood van Chrodegang achteruitgegaan, in oude glorie wilde herstellen door premies uit te loven voor goede vocale prestaties. Vgl. voorts de Ordines romani XXIII, XXVIII apo en XXXb (M. Andrieu, les Ordines romani du haut moyen äge, (Louvain 1931-1961) lIl, pp. 266, 272, 388, 471. 7 8 OUD ALS DE WEG NAAR ROME? grieksen" moet het predicaat "immixtum" slaan dat Hadrianus aan het sacrementarium meegaf dat hij naar Karel de Grote zond, en waar veel over te doen geweest is. Dit sacramentarium bedient zich wel van de naam Gregorianum, maar gaat in deze vorm alles behalve "immixte" op Gregorius de Grote terug: het feesteigen van deze zelfde Gregorius staat er bijvoorbeeld al in, benevens andere postgregoriaanse vernieuwingen. Alcuin, de hoftheoloog van Karel de Grote stelde dat aanstonds vast, toen hij het Gregorianum, lokaal-romeins en onvolledig als het was, pasklaar moest maken voor de frankische kerken. Hij dacht dat hij daarmee een hele ontdekking deed 9, maar natuurlijk wist men dat in Rome minstens even goed. De zaak lag anders. Rome wilde niet met alle geweld terug naar het achterhaalde stadium van Gregorius I: het wilde zich vóór alles afzetten tegen twee eeuwen byzantijnse infiltratie en het zuiverromeinse karakter van de liturgie accentueren, om het even of die liturgie nu precies op Gregorius terugging dan wel van latere, of zelfs heel andere oorsprong was. Het is merkwaardig - en voor ons doel heel belangrijk - om de term "Gregoriaans", over het hoofd van Gregorius de Grote heen te zien worden tot een soort handelsmerk voor liturgie - en dus ook liturgisch gezang "made in Rome". De wat rechtlijnige neofyten in het Noorden sprongen er eerbiediger mee om dan de romeinen. Wat er aan italiaanse liturgische boeken bewaard gebleven is toont dat Rome zich in de ge en 10e eeuw meer en meer verlustigde in een amalgaam van gregoriaanse en italiaans-gelasiaanse, lokaal-romeinse elementen. Wat ze daarbij zongen werd aangeduid met "Gregoriaans", maar kwam al lang niet meer overeen met het gezang dat de Franken in de 8ste eeuw zo ijverig hadden aangeleerd. Zonder het geheugen en het geweten van die Franken - en als er ruim een eeuw later geen notenschrift was opgekomen - had daar misschien geen haan naar gekraaid. De mediterrane muzikaliteit was nog wat ze in de Oudheid was: fluctuerend, in details improviserend, zich afspelend in de tijd en hierdoor evenmin exact op schrift vast te leggen als bijv. de danskunst. Nu echter het heel anders geaarde Metz als zangcentrum Rome naar de kroon begon te streven met een repertoire dat steeds minder met het Romeinse overeenkwam, moesten de zangers van Rome zich waar maken. Wie zijn superioriteit kwijt raakt, schuift zijn authenticiteit naar voren, een echte of desnoods een valse. De oer-romein Gregorius zo zei men, die van het sacramentarium, stond die niet ook borg voor het bijbehorend gezang1 En had hij om die reden geen schola cantorum gesticht 1 Eerlijk gezegd: nee, dat had hij niet. Van een echt pauslijk 9 Lietzmann, Das Sacramentarium Gregorianum nach dem Aachener Urexamplar (Münster 1921), inl., vooral p. XIX e.v. 8 OUD ALS DE WEG NAAR ROME T 9 zangkoor horen we pas op het eind van de 7e eeuw. Maar historisohe werkelijkheid was niet relevant, en zo verschijnen er plotseling romeinse antiphonalia met een proloog in hexameters, waarvan de eerste en de twee laatste regels luiden : "Gregorius praesul, m eritis et nomine dignus turn composuit hunc libellum musicae artis scolae cantorurn in nomine Dei summi. We vinden het vers voor het eerst in handschriften uit Monza en Lucca, omstreeks 800, handsohriften zonder noten uiteraard, zodat wij er, strict genomen, alleen de liturgische ordening van de gezangen uit kunnen aflezen, en niets over de ars musica die Gregorius in de schoenen geschoven werd. Als auteur van de proloog wordt later paus Hadrianus I genoemd 10, en dat is verrassend: het toesohrijven aan Gregorius van een sacramentarium én van een antiphonale, die in deze vorm geen van tweeën op Gregorius kunnen teruggaan, wordt daarmee, zoniet tot één persoon, dan toch tot één periode en één ambiente herleid. Een manipulatie die weinig heeft mogen baten. Integendeel. De mededeling over de creatieve rol van Gregorius wordt in het Frankenrijk met duidelijke skepsis ontvangen 11, en draagt er niet toe bij, het vertrouwen in de romeinse zangers te vergroten. Het onbehagen over de discrepantie in liturgische, en daarmee samenhangende muzikale, zaken neemt toe. Het is opmerkelijk dat men, tot het eind van de ge eeuw, niet zozeer klaagt over melodische verschillen als over verschillen in uitvoeringswijze. Dat is typisoh de reactie van een orale muziekcultuur. Hedentendage kan men, bijvoorbeeld op de Balkan, nog hetzelfde constateren. Varianten in één grondmelodie worden door de volksmuzikant niet als verschillen ervaren: hij maakt ze, in strofische liederen, voortdurend zelf zonder het te weten en is hoogstens bereid, ze tot de uitvoeringspraktijk te rekenen, in geen geval tot de compositie. Ook de romeinse en frankische versies van het liturgisch gezang gingen in de regel van één grondmelodie uit, en bezaten bovendien gewoonlijk dezelfde tekst. Zolang er geen toonaangevende versie op schrift staat, kan men bovendien van een juiste of onjuiste overlevering eigenlijk niet eens spreken - of het moest zijn op intrinsiek-muzikale gronden; U zult daar aanstonds een voorbeeld van horen. In de ge eeuw zal er in geen twee kerken helemaal hetzelfde gezongen zijn. Maar de verschillen tussen Noord en Zuid nemen gaandeweg veel grotere afmetingen aan. 10 Vgl. B . Stäblein, "Gregorius Praesul " , der Prolog zurn römischen Antiphonale, in: Musik und Verlag, KasseI 1968, met name p. 555-556. 11 Bijv. door Agobard van Lyon, Liber de Correctione Antiphonarii, Migne P.L. 104, k. 336. 9 10 OUD ALS DE WEG NAAR ROME? Intussen is Gregorius de Grote uitgegroeid tot de paladijn van de Renovatio roman a en de allengs niet meer betwiste schepper van de, met het Sacramentarium verbreide, gezangen. AIs zodanig wordt hij ons met zwier beschreven door Johannes Diaconus, een notoire leugenaar overigens. Het wil er bij deze Johannes natuurlijk niet in, dat de Karolingische zangtraditie, waarvoor hij de oren niet meer kan sluiten, wel eens dichter bij de oorsprong gebleven zou kunnen zijn dan de Romeinse. Ook hij zoekt het contrast nog voornamelijk in de uitvoeringsverschiIlen, en trekt van leer met een formidabele scheldpartij op de Frankische zangers; maar die scheldpartij legt hij listig in de mond van pauslijke zangers uit de tijd van Karel de Grote, een eeuw tevoren dus. Met hun alpine lijven, zegt hij, hun zuip-kelen, hun hele "barbara feritas", konden de noordelijke rabauwen wel brullen als de donder of ratelen als vrachtwagens, maar van de liturgische gezangen met hun élégance en zoetheid brachten ze niets terecht. De finesses der "inHexiones" en "repercussiones" leken nergens naar in frankische weergaven. De Franken begrepen er dan ook niets van en durfden de virtuoze prestaties van hun romeinse collega's uitmaken voor "neniae"! Karel de Grote, vertelt Johannes Diaconus nog, vond die verschillen erg pijnlijk, en wees zijn zangers keer op keer op het zuivere romeinse voorbeeld, maar het had niet mogen baten 12. Dat liet het Noorden natuurlijk niet op zich zitten. Als muzikaal centrum was Metz omstreeks 880 verre de meerdere geworden van het, opnieuw in provincialisme afzakkende, Rome; behalve een zeker heimwee naar vergane glorie is jalouzie ongetwijfeld een drijfveer geweest van Johannes' verbeeldingskracht! De zangstijl van Metz heeft zich door heel West- en Oostfrankenland verspreid 12 Hujus modulationis dulcedinem inter alias Europae gentes Germani seu Galli discere crebroque rediscere insigniter potuerunt, incorruptam vero tam levitate animi, quia nonnulla de proprio Gregorianis cantibus miscuerunt, quam feritate quoque naturali, servare minime potuerunt. Alpina siquidem corpora, vocum suarum tonitrius altisone perstrepentia, susceptae modulationis dulcedinem proprie non resultant, quia bibuli gutturis barbara feritas, dum intlexionibus et repercussionibus mitem nititur edere cantilenam, naturali quodam fragore, quasi plaustra per gradw:! confuse sonantia rigidas voces jactat, sicque audientium animos, quos mulcere debuerat, exasperando magis ac obstrependo conturbat. (Vita S. Gregorii Il, 7. Migne, P .L . 75, k. 90 V.). Sed et Carolus noster patricius, rex autem Francorum, dissonantia Romani et Gallicani cantus Romae offensus, cum Gallorum procacitas cantum a nostratibus quibusdam naeniis argumentaretur esse corruptum, nostrique e diverso authenticum Antiphonarium probabiliter ostentarent, interrogasse fertur quis inter rivum et fontem limpidiorem aquam conservare soleret? Respondentibus fontem prudenter adjecit: Ergo et nos qui de rivo corruptam lympham usque hactenus bibimus, ad perennis fontis necesse est fluenta. principalia. recurramus. etc. (Johannes Diaconus, Vita S . Gregorii, Il, 7 Migne, P.L. 75, k . 91 V). 10 OUD ALS DE WEG NAAR ROME? 11 tot in Zwitserland en Noord-Italië toe, zoals een onpartijdige Longobard, Andreas van Bergamo, omstreeks 877 getuigde 13. Dat die zangstijl afwijkt van het romeins, kan nu niemand meer ontkennen. "Het is vandaag de dag nauwelijks te geloven", schrijft Notker Balbulus in zijn biografie van Karel de Grote 14, "en ook ik, die dit schrijf, heb er moeite mee "propter nimiam dissimilitudinem nostrae et Romanae cantilenae", maar de ouden verzekeren ons dat er oorspronkelijk voor Noord en Zuid maar één gezang is geweest." En dan neemt hij het op zich, Johannes Diaconus van repliek te dienen. De Frankische zangers konden er niets aan doen, zegt hij . Het waren de romeinen die de exclusiviteit van hun zangrepertoire niet wilden missen : de zangers die door de paus gedwongen werden de Franken te onderrichten, stichtten opzettelijk verwarring, en zongen hun leerlingen het verkeerde voor. Het verhaal zal omstreeks het jaar 1000 nog eens worden opgesmukt door Adhémar van Chabannes 15, die daar nog allerhand controleerbare onwaarheden aan toe voegt. Het is onbegrijpelijk, dat juist deze legenden over zangersconflicten door moderne muziekhistorici zo grif voor zoete koek zijn opgenomen. De 8e eeuw zelf, waarin deze intrigues zich hadden moeten afspelen, heeft het wel regelmatig over romeinse zangmeesters die de melodieën mondeling komen aanleren, maar r ept nog met geen woord over conflicten. Amalarius stuit ergens op gezangen, waarvan Metz bij hoog en bij laag volhoudt dat het die van de Romeinen geleerd heeft, terwijl de Romeinen zelf ze helemaal niet kennen . " God mag weten wie zich vergist", verzucht hij 16 . Waarschijnlijk vergiste niemand zich. Het romeinse repertoire heeft - zo goed als het frankische - nieuwe teksten ingevoerd om het Gregorianum "rond" te krijgen, maar toonde - in tegenstelling tot het frankische - de neiging, het aantal melodieën terug te voeren tot een beperkter aantal archetypen. Dat is niet zo vreemd. Een zekere versoberings-tendens toont de romeinse liturgie wel vaker: men denke aan de drastische beperking van het aantal praefaties bijvoorbeeld. Nog een grotere rol moet de voorkeur van de romeinse zangers voor ornamentiek gespeeld hebben in een tijd zonder notenschrift. Wie zich dermate op 13 Andreas van Bergamo MGSS rer Longob., geciteerd bij W. Lipphardt, Der karolingische Tonar von Metz (Münster 1965) p . 3; Tanta quidem dignitate cantoribus ibi fuerunt, ut p er totam Franciam Italiamque pene multae civitates ornamentum aecclesiae usque hodie consonant.; het gezag van Metz verklaart d e frappante gelijkluidendheid van de frankische m elodieversies. 14 Monachus Sangallensis, Lib. I cap. 10 Jaffé, Bibl. rer. german. IV, Mon. Carolina, p. 639 e.v. 15 Chronicon I1, ed. J . Chavanon. (Coll . d. textes pour servir à l'étude ... de l'histoire XX) Parijs 1897, p. 81 s . 18 Liber de Ordine Antiphonarii, l.c. lIl, cap. LXVIII. 11 12 OUD ALS DE WEG NAAR ROME? coloraturen toelegt, houdt minder aandacht over voor het memoriseren van een omvangrijk melodiecorpus. De frankische muzikaliteit was veel plastischer en het kan heel goed zijn dat Johannes Diaconus een noordelijke zanger deprecierend over "nenia" heeft horen spreken; Agobard van Lyon had een generatie vroeger al over "tumultuosa loquacitas" gemopperd 17 - helemaal ongelijk zult ook U beide zegslieden misschien niet kunnen geven. We dagtekenen het jaar 900 : daar verschijnen de eerste neumen op schrift. Ze komen allemaal uit de invloedsfeer van Metz, en hoewel ze nog geen duidelijke verschillen in toonhoogte kunnen aangeven lijdt het geen enkele twijfel, of hun melodie-versie is die, welke wij vandaag aanduiden met "Gregoriaans". In minder dan een eeuw verspreiden die neumen zich over vrijwel heel christelijk Europa, ze nemen lokale vormen aan zodat we zien kunnen in welke landstreek ze zijn neergeschreven . .. maar de melodie-versie is overal de Gregoriaanse, op een enkele uitzondering na. Milaan is zo'n uitzondering. Milaan heeft haar eigen liturgie en haar eigen gezang tegen de Gregoriaanse penetratie weten te verdedigen, en tot op de huidige dag een breed uitgesponnen, rijk geornamenteerd gezangtype bewaard met teksten die veel sterkere bindingen vertonen met Byzantium en het Nabije Oosten. Een tweede uitzondering, en dat is dus veel eigenaardiger, is Rome zelf geweest tot in de 13e eeuw toe. In de 13e eeuw kwam er een paus - Nicolaas III - die op aandrang van de Franciscanen een eind maakte aan de lokaal-Romeinse liturgie, en de bijbehorende boeken - ook de zangboeken dus - liet verwijderen 18; slechts 5 antifonalia zijn de dans ontsprongen: drie voor de mis en twee voor het officie. 17 Liber de Correctione Antphonarii (Migne P.L. 104 k. 337, overigens in een citaat van Cyprianus). 18 Radulphus de Rivo, Propositio XII, ed. Mohlberg, Radulph de Rivo, der letzte Vertreter der altröm . Liturgie 11, p . 128: "Sciendum tarnen quod Nicolaus papa t ertius .. . fecit in ecclesiis Urbis amoveri antiphonarios, gradualia, missalia et alios libros officii antiquos quiquaginta et mandavit, ut de cetero ecclesiae Urbis uterentur libris et breviariis Fratrum Minorum, quorum regulam etiam confirmavit. Unde hodie in Roma omnes libri sunt novi et Franciscani, et forma notularum in cantu antiqua, qua tam Ambrosiani quam Alemaniae nationes utuntur, cum pluribus aliis observationibus ecclesiaticis ab Urbe relegata." H et gaat m.i . niet aan deze passage dusdanig te interpreteren als zou Nicolaus 111 alle oude zangboeken verwijderd hebben omdat ze geen kwadraatnotatie bevatten . Wat hij verwijderde waren de 50 restanten van de locaal -romeinse liturgie, en het lag voor de hand dat de nieuwe (Gregoriaanse) in de door de Franciscanen verbreide, moderne kwadraatnota tie geschreven werden. (Een missale behoefde in de 14e eeuw geen muziek t e bevatten.) Men kan het ontbreken van Gregoriaanse MSS . voor de 13e eeuw op Greg. gebied dan ook niet uit de maatregel van Nicolaus 111 verklaren, zoals met name Stäblein herhaaldelijk doet (laatstelijk in zijn inleiding tot Die Gesänge des altrömischen Graduale, Vat. lat. 5319; Monumenta Monodica Medii Aevi bd. 11, KasseI 1970, p. 78·). 12 13 OUD ALS DE WEG NAAR ROME! Dat zijn die boeken waar men zich sinds 1950 in verdiept en waar de musicologen elkaar over in de haren zitten. Láte boeken, op hun minst 1i eeuw jonger dan de Gregoriaanse. Bevatten zij de "neniae" uit de tijd van Johannes Diaconus? Laten we eerst eens bekijken en beluisteren waar die verschillen tussen Gregoriaans en Romeins op neer komen. Communio "In Splendoribus" In splen-do- ri - bus san- • J- ex u - ... te - - eto •• .7; - ro •• rum ;? • an - te .... Iu - De Communio van de Kerstnacht-mis. De Gregoriaanse versie heeft er 49 noten voor nodig, de romeinse 95, en toch ziet U - bij "splendoribus" bijvoorbeeld, of bij "ante luciferum" - dat we te maken hebben met een, in oorsprong, gelijke melodie in de hypolydische toonsoort - fa-plagaal - ; maar waar het grogoriaans constructief te werk gaat, met overzichtelijke tussencadenzen op f en d, zoekt het romeins de caesuren juist te verbloemen, en streeft in tegendeel naar continuïteit door een voortdurend bewegen tussen f en bes 19. Dit is nu wat men beschouwt als mediterrane ornamentiek, waarbij men rekening houdt met de mogelijkheid van buiteneuropese beïnvloeding, in welk stadium dan ook. In Zuid-Italië heeft men een soortgelijk gezang gecultiveerd - Beneventaans voor het Gregoriaans er de overhand kreeg, in Byzantium is men 18 De o·r versie heeft de melodie, om de bes te vermijden, een kwint omhoog getransponeerd. 13 14 OUD ALS DE WEG NAAR BOM1l: 1 in een latere periode tot de zg. kalofone stijl gekomen, die hier veel op leek - en ook het Ambrosiaans is er nauw mee verwant. Kijkt U maar eens naar een melodie die, behalve in Metz en in Rome, ook in Milaan bewaard bleef: Introitus ("Ingressa") Lux fulgebit hodie Grcg. Lux ful - ge - - bit - di - ho - e Mil . Rom. per su - ~I Do - mi - nus mi - ra- ,qlli - a nos - bi- , et vo- - I is 14 na - tus - ca - De- est no - bis - bi - - us tur 15 OUD ALS DE WEG NAAR ROME? • • 'M";· • pa- cis pa- ter fu - tu - li cu - n - cu - se - reg - lUS r, r. non c rit fi - - ni s. " De twee italiaanse tradities staan stilistisch het dichtst bij elkaar, terwijl het toch weer de romeinse en gregoriaanse versies zijn, die melodisch het meest overeenkomen. Dat noord en zuid stilistisch van elkaar afweken, bleef ook in de middeleeuwen niet onopgemerkt. We hoorden de commentaren van een Joh. Diaconus en een N otker Balbulus al; in de Iie eeuw zal een muziektheoreticus als Aribo Scholasticus concreter vaststellen dat het italische gezang meer gedrongen was ("spissior"), terwijl het benoorden de alpen meer openlag ("rarior"), vooral door de fraaie "saltatrices", de intervalsprongen, die men in het zuiden liever vermeed of diatonisch opvulde 20; dat laatste valt inderdaad telkens op; hier ziet U een paar voorbeelden : 20 Aribo Scholasticus (lle eeuw): "Omnes saltatrices laudabiles, sed tsmen nob is generosiores videntur quam longobardis. Illi enim spissiori, nos rariori cantu delectsmur." (Aribo: De Musics. Corpus scriptorum de musics 11; ed. Jos. Smits van Waesberghe, Rome 1951, p. 55; M. Gerbert Scriptores 11, Milaan 1931, p. 212 b .) 15 16 OUD ALS DE WEG NAAR ROME 7 Gregoriaans - Romeins Greg. Rom. et ad hoc te - cum sum -::-;t. ~ -: .. :-. ~ ~ ,,- pi, - ,it C;,- rum- d' - d, - ,"nt 0< b,m - me te< - ffi- ,"m ge - mi-tus mor - tis Het Gregoriaans verraadt in zijn psalmodische opbouw, zijn lange melismen en zijn in het westen onuitvoerbare siertonen onmiskenbaar zijn levantijnse afkomst; maar door die sprongen heeft het iets hoekigs gekregen dat men in het vaderland van de belcanto niet kon waarderen: de barbaren, zei men daar, bedierven de zang "asperis et fractis cantilenae saltibus" 21. Wie zien dus als 21 Anonymus in ms. Flor. B. L. Ashb. 1051, f. 934 , geciteerd door Mariu!I Schneider, Geschichte der Mehrstimmigkeit Il, Berlijn 1935, p. 61. 16 OUD ALS DE WEG NAAR ROME? 17 kenmerken een uitgesproken verticalisme, en een behoefte aan evenwichtige goed gelede structuur. En dat is nu uiterst merkwaardig! Dáár hebben we, in muziek uitgedrukt, de faam van de karolingische bouwmeesters en de karakteristieke massieve torens, waarmee het romeinse basilica-type in het Noorden werd verrijkt 22. We zagen dat de Franken een notenschrift ontwikkelden: de gezangen waren hun te vreemd, het repertoire was te groot geworden, en ze waren teveel systematici, te weinig improvisatorisch, om zich alleen met hun geheugen te behelpen. Op dezelfde wijze waren zij het, die een muziekleer ontwikkelden uit resten van de antieke theorie, aangepast aan de nieuwe praktijk, en in dat kader waren zij het ook, die al in het begin van de ge eeuw systeem trachtten te brengen in het zangcorpus door de melodieën onder te brengen in de 8 oorsp: onkelijk griekse kerktonen, en aan de hand daarvan melodie-catalogi (zg. tonaria) samen te stellen die het overzicht vergemakkelijkten. Niet alle melodieën leenden zich daartoe: kennelijk omdat ze ouder waren dan het kerktoonsysteem, en uit een gebied stamden waar men vrijuit zong om te zingen, en minder behoefte had aan evenwicht en caesuur. Het zal intussen duidelijk geworden zijn waar de problemen liggen. Dat het locaal-romeinse gezang van italische oorsprong is, kan niet worden betwijfeld; maar het gregoriaans~ Is dat een frankische omvorming van het, onder Chrodegang geïmporteerde locaalromeins ~ Is het een romeins gezang dat door de franken in het 8ste-eeuwse stadium bewaard werd terwijl het in Rome verder evolueerde (of zo men wil deterioreerde) tot de ornate versie die in de laat-middeleeuwse handschriften staat~ Of hebben Gregoriaans en lokaal-romeins naast elkaar in Rome bestaan, gekoppeld aan twee liturgieën - een gregoriaanse en een niet-gregoriaanse~ Deze laatste theorie is, dacht ik, af te doen als een anachronisme, hoe hartstochtelijk ze ook door bepaalde musicologen wordt verdedigd 23 . Rome bezat niet één gesloten liturgie, laat staan 2, 22 Vgl. R. Krautheimer, Studies in early medieval and renaissance art (Londen 1971), met name The carolingian revival of early christian architecture (p. 203 e.v.). 23 Bruno Stäblein (laatstelijk in Die Gesänge des altrömischen Graduale Vat. lat. 5391, Monumenta Monodica Il, Kassei 1972, alwaar tevens overzicht van vroegere publicaties), en na hem o.a. Ewald Jammers (Musik in Byzanz, im päpstlichen Rom und im Frankenreich, Heidelberg 1962), zien het Gregoriaans als privé-gezang van de Schola Cantorum, tijdens paus Vitalianus als t egenhanger van het Byzantijnse hofgezang geschapen, terwijl de rest van Rome het "Oud-Romeins" bleef zingen. Smits van Waesberghe daarentegen ziet het Gregoriaans als schepping van de basilica-monniken, terwijl juist het papaal gezang oudromeins zou zijn geweest. (Zie vooral Neues über die Schola Cantorum in Rom, Kongressbericht 2 Internat. Kongress f. Kirchenmusik 1954 (1955), p. 111 e.v.). 17 18 OUD ALS DE WEG NAAR ROME? die eeuwen lang onvermengd naast elkaar in die ene dun bevolkte stad zouden hebben bestaan: tot diep in de 10e eeuw waren er "mixta" van gregoriaans en gelasiaans in gebruik, die per regio en per kerk verschild moeten hebben. Als dat voor de sacramentaria geldt, die op schrift stonden, hoeveel te meer dan voor melodieën, die niet op schrift stonden! Zelfs in die 11- en 12e-eeuwse lokaalromeinse zangboeken, die aan de reform van paus Nicolaas III ontkwamen, zijn de melodieën onderling nóg niet gelijk; de liturgische gebruiken trouwens ook niet. De geleerden menen één zangstijl te kunnen reserveren voor de pauslijke schola cantorurn, en de andere voor de rest van Rome; maar welke stijl nu pauslijk was: de Gregoriaanse of de lokaal-romeinse, daarover zijn ze het onderling niet eens. En de bronnen zwijgen. Een concrete aanwijzing krijgen we pas in de 12e eeuw. Dan blijkt dat de kanunniken van het Lateraan, die geen geboren romeinen zijn, alleen het algemeen-verspreide Gregoriaans kunnen zingen, en niet "more Romanorurn" 24. Er staat niet: more scholae cantorurn, of: more basilicarum. De wat jongere zangboeken, die bewaard bleven, brengen eveneens maar één romeinse stijl, of ze nu uit stad-romeinse kerken komen, of een speciaal-pauslijke plechtigheid als de grote paasvespers brengen. In die tijd kende Rome evident maar één melodieversie, en dat was niet de Gregoriaanse. Nog eens: hoe zit het dan wél met dat Gregoriaans van ons. Is het oud als de weg náár Rome, d.w.z. een frankische herschepping van wat ooit als lokaal-romeins in Metz was geïntroduceerd 1 Is het ouder, nl. oud als de weg ván Rome, te weten de Bste-eeuwse vorm van romeins, in frankenland gefixeerd terwijl Rome, misschien in wisselwerking met het ambrosiaans, steeds verder in de italische "spissior"-ornamentiek belandde1 Of hebben we te maken met een "retourtje Metz" in die zin dat, wat Chrodegang na 753 importeerde, geen Gregoriaans was en geen lokaal-romeins, maar een voorstadium, een proto-gregoriaans, waaruit beide stijlen zich, onder invloed van verschillende hemelstreken, ontwikkeld hebben. M.a.w. : bleef Rome stilstaan en evolueerde Metz1 Bleef Metz stilstaan en evolueerde Rome1 Of evolueerden zowel Rome als Metz vanuit een gemeenschappelijk vertrekpunt1 Ik dacht dat de laatste hypothese zowel historisch als psychologisch het aannemelijkste was. Het Gregoriaans en het Romeins, zoals we beide stijlen vandaag kennen, zijn duidelijke eindpunten, elk van een eigen, lange ontwikkeling. Wanneer het Gregoriaans zonder meer 24 Getuige de Ordo canonicorum van Bern. van Lucca (Ed. L. Fischer, Bernhardi Cardinalis et Lateranensis Ecclesiae Prioris Ordo Officiorum Ecclesiae Lateranensis (München-Freising 1961) 140 nr. 274). 18 OUD ALS DE WEG NAAR ROME? 19 het 8ste-eeuwse stadium van de romeinse zang zou vertegenwoordigen, blijft moeilijk verklaarbaar waarom het late romeins in bepaalde opzichten archaïscher is. Beperkter - dat kan. Verwaterd - dat kan zelfs goed. Maar psalmodische wendingen, archaischer - primitiever zo men wil - dan in het Gregoriaans maakt een rechtstreekse afstamming minder verklaarbaar. En het omgekeerde 1 Franken die met krampachtige trouw aan de instructies en de traditie van Rome vasthouden en ondertussen de vocale tradities - diezelfde instructies ten spijt - omvormen tot iets totaal anders, niet alleen praegnanter van melodiek, maar ook veel helderder van structuud Iets totaal anders, jawel, maar met behoud van zuiver-levantijnse trekken, en zelfs met behoud van de romeinse psalmvertaling in de gezangteksten, terwijl ze buiten die gezangteksten, in de eigenlijke psalmodie, op de gallicaanse vertaling overgaan. Mgezien daarvan: uit iets later tijd kennen we zuiver-frankische composities. Die ademen een volstrekt andere geest. Maar nu dat protogregoriaans. Hoe zou dat dan geweest moeten zijn 1 Men is om diverse redenen geneigd te veronderstellen dat het vrij dicht bij het ons bekende gregoriaans moet hebben gestaan. Mgezien van de frankische volgzaamheid en de uniformiteit van de gregoriaanse traditie in latere geneumeerde handschriften, wijst de tekstbehandeling op een vertrouwdheid met de klassieke cursus zoals die in de 8e eeuw noch bij de curie noch bij frankische schrijvers te vinden is en dus een verder verleden veronderstelt. De karakteristieke noordelijke interval-sprongen zullen nog ontbroken hebben, opbouwen modaliteit zullen minder duidelijk geweest zijn - maar de "neniae", de monotone italische coloraturen, waren er stellig evenmin. Een enkele keer kunnen we die oervorm misschien nog betrappen. Daar is bijvoorbeeld de Introitus van de Kerstnachtmis 25. In Milaan kreeg het gezang een minder spectaculaire liturgische plaats: het opende de mis niet, maar werd antiphona post Evangelium. Zodoende hoefde de melodie daar minder rijk versierd te worden, en kan ze de oorspronkelijke gedaante bewaard hebben, die stellig dichter in de buurt van Gregorius staat en in elk geval "proto" -elementen bevat : 25 Op dit voorbeeld werd ik gewezen door collega Smits van Waesberghe. 19 20 OUD ALS DE WEG NAAR ROME? Evangelie - antifOOn} Introitus Dominus dixit ad me. - MiJ. Do - mi - nus ad di - xit me: Greg. -- Rom . - us me- us ....... tu es go e -" I~ ho A - . ...... di - e f'J .... ........ ...... " ,.J .. ... --.. --.. .. ge - .... ... ....... --.. .... nu - te. •• ... .. . Het voorbeeld is interessant zowel om de stijl als om de structuur van de melodieën. Niet alleen de Gregoriaanse, ook de Milanese versie is beter "doortimmerd" dan de laat-romeinse (a-b-a' -c): de Franken zullen zich misschien bijzonder op structuurproblemen hebben toegelegd, maar een zo amorfe klankmassa als het romeins - hier en elders - vaak oplevert, hebben ze in de 8ste eeuw stellig nog niet voorgeschoteld gekregen: in dit geval is de romeinse versie evident "zersungen". Intussen is de milanese melodie nog erg simpel, en we zijn geneigd te denken, dat Chrodegangs kinderhand wel bijzonder gauw gevuld was, als hij door dit soort muziek tot geestdrift gebracht kon worden. Het is evenwel mogelijk dat hij iets meer gehoord heeft dan dit. Volgens sommige geleerden plachten de 20 21 OUD ALS DE WEG NAAR ROME? romeinen hun gezang - welk type gezang dat dan ook geweest is op te sieren met een primitief soort meerstemmigheid die ze van de Byzantijnen hadden afgeluisterd en met "ison-zingen" aanduiden. Latere chronisten plaatsen de invoering van dat isonzingen met nadruk tijdens het pontificaat van Vitalianus, op het eind van de 7e eeuw, gestimuleerd misschien door het overigens niet heel plezierige bezoek dat de Griekse keizer Constans in die jaren aan Rome bracht26 • In dat geval zou Chrodegang iets gehoord (en gepropageerd) moeten hebben van deze aard. ... 00- mi- nus ~: i" .--. --. go • di - xit ad .... ho - di - e ... me: Fi- Ii - us me-us - ...es tu ...... ;" :U" ; te. Het valt niet te ontkennen, dat dit isonzingen veel beter tot zijn recht komt met de "spissior"-melodiek van Rome of van het late Byzantium, en er is iets te zeggen voor de theorie van Smits van Waesberghe dat de locaal-romeinse stijl zijn specifieke ontwikkeling juist omwille van de ison-techniek heeft doorgemaakt terwijl het Noorden de mogelijkheden van de meerstemmigheid op een andere manier zou gaan uitwerken - maar hier dreigen we van ons terrein af te raken. Samenvattend kunnen we stellen: Rome heeft een eigen zangstijl ontwikkeld, afwijkend van het Gregoriaans. We weten, bij gebrek aan genoteerde handschriften, niet precies hoe en wanneer die ontwikkeling plaats had: het oudste monument dateert uit het eind van de 11e eeuw. De Gregoriaanse melodie-versie heeft zich dan al sinds ± 2 eeuwen op schrift door Europa verbreid, met uitzondering van enkele centra als Milaan en Rome. Niets wijst erop dat dit Gregoriaans na de 8ste eeuw in Rome gezongen zou zijn. Locaal-romeinse melodieën zijn uitsluitend aangetroffen 28 Men moet evenwel Stäblein (l.c. p. 59-60) toegeven dat voor de - door Jammers en Smits van Waesberghe veronderstelde - geïmproviseerde ison.praktijk in de Se eeuw geen duidelijke aanwijzingen bestaan. 21 22 OUD ALS DE WEG NAAR ROME 1 binnen het romeinse metropolitaangebied. Ze horen bij een stadromeinse liturgie die in een aantal détails van de Gregoriaanse afwijkt, en niet in alle kerken gelijk is. Kwamen brokstukken van die liturgie al ooit naar het Noorden, en werden ze daar later van neumen voorzien, dan werd niet de bijbehorende romeinse melodieversie aangehouden, maar de gregoriaanse 27. Wil de muziekwetenschap tot een beter begrip van deze complexe situatie komen, dan zal ze zich allereerst veel intenser in de karolingische liturgieën moeten verdiepen. Daarnaast lijkt het geboden, de stijlkenmerken van de verschillende middeleeuwse monodieën in Zuid, N.W. en Z.O. Europa voor een computer-onderzoek te programmeren. 27 V gl. mijn artikel "Ein Münchener Mixtum, Gregoria.nische Melodien zu altrömischen Texten", Acta Musicologica XLV (1973); (ter perse). De theorie van het Gregoriaans als "frankisch" gezang is gelanceerd door Helmut Hucke (Die Einfûhrung des gregorianischen Gesanges im Frankenreich"; Römische Qua.rtalschrift für christliche Altertumskunde 49 (1954) pp. 172-187). 22