Semantische aspecten van verwerving

advertisement
Semantische aspecten
van verwerving
Hoe leert een kind betekenis?
Vereiste vooraf
Voordat een kind betekenis kan
verwerven: verwerving van fonologie
(klankleer).
Vanaf geboorte (of zelfs daarvoor) tot
ongeveer 12 maanden
Verwerving van klanken: laatste deel
van deze cursus.
Vorm en betekenis
Stelling: verwerving van betekenis niet
los te koppelen van morfologische/
syntactische verwerving.
Woordniveau/zinsniveau.
Woordbetekenissen
Geboorte: 0 woorden.
Eerste woordjes begrijpen: v.a. 6-7 maanden.
‘Brabbelen’: klanken oefenen zonder
duidelijke koppeling met betekenis.
Bababa, dadada, bebebe, bvvvf.
Eerste woordjes produceren: v.a. 12
maanden.
Naar basisschool: 10-15.000 woorden.
Jongvolwassene: 40-60.00 woorden
Een lexicon bouwen
Jongvolwassene: 40-60.00 woorden
Kind loopt niet onder de arm met de
dikke van Dale. Hoe leert ‘ie dit?
Zo veel, zo snel..
Een lexicon bouwen
Naar basisschool:
10-15.000 woorden.
Jongvolwassene:
40-60.00 woorden
Kind loopt niet onder
de arm met de dikke
van Dale..
Zo veel, zo snel..
Hoe?
Hoe en wanneer?
Woorden leren: vorm + betekenis.
Let wel: vorm en betekenis niet altijd
zelfde als volwassene.
Verwerving van woorden gaat door tot
op hoge leeftijd.
Verwerven van fonologie/syntaxis:
kritische leeftijd.
Meten is weten
Hoe weet je wat een kind weet?
Hoe meet je wat een kind weet?
(experimentele omgeving)
Onderscheid begrip en productie:
kinderen begrijpen meer dan ze
productief gebruiken.
Zowel aantallen als complexiteit.
Eerste woordjes..
Papa, mama; waf waf, miauw; dag;
auto, melk;
Nee!
Deze/die/dat
Woorden leren
Hoe leer je woorden?
Extralinguïstische
informatie: aanwijzen
en benoemen.
Werkt voor: boom,
hond, poes, melk,
stoplicht, beker, vork,
winkel, rood, klein, etc.
Concrete objecten.
Doen is weten
Doe het/doe het
voor/doe het samen
Werkt voor: drinken,
eten, lopen, rennen,
slapen, zingen, …
Concrete
handelingen.
Werkt niet voor..
Abstracte naamwoorden en
werkwoorden: liefde, vriend, geluk,
honger, denken, geloven; getallen.
Soms wel, soms niet voor preposities:
aan/uit, open/dicht, op/in/onder/boven.
Functiewoorden: de, alle, geen, te, om.
Je bent ermee behept..
Conceptuele predispositie: pre-verbale
kinderen hebben al begrip van objecten,
eigenschappen en processen om hen
heen.
Taalontwikkeling en cognitieve
ontwikkeling lopen parallel.
Bootstrapping
‘bootstrapping’:
verbinding van type
begrip en categorie
woord.
Objecten-nomina,
handelingenwerkwoord; agenssubject.
Prototypicaliteit
Intentionaliteit
Intentionaliteit: doelgerichtheid.
Kinderen zijn gericht op leggen relatie
tussen woord en begrip.
‘fast mapping’: vorm/betekenisrelatie
wordt gelegd met minimale
aanwijzingen, b.v. houding/ blik/
handeling volwassene.
Ouders vs. televisie
Kinderen leren geen taal van
radio/televisie, wel van ouders/andere
kinderen, ook van boeken.
Inbedding in extralinguïstische contekst.
Kleine potjes...
Kinderen leren niet
alleen taal als er
tegen hen wordt
gesproken, maar
ook als anderen met
elkaar spreken.
Rol van cultuur.
B.v. tweetaligheid
Praktische principes
‘Principle of reference’: je gaat er vanuit
dat een woord verwijst.
Elke vorm heeft betekenis.
‘Whole object principle’: een woord
verwijst naar een object als geheel, niet
naar onderdelen.
Konijn verwijst naar beest, niet naar
oren, staart, etc.
Bouw een lexicon
‘Principle of lexical contrast’ of ‘mutual
exclusivity assumption’: twee woorden
verwijzen bij voorkeur niet naar
hetzelfde.
Geen synoniemen: lente/voorjaar.
Wat is voorjaar? Voorjaar is hetzelfde
als lente. Oh, ik zeg wel lente, vind ik
makkelijker.
Woorden in contekst
Hulp van syntactische contekst.
Test: nonsense woorden.
Zaf kwam binnen.
Een zaf kwam binnen.
Jan en Piet zafden.
Jan zafte Piet.
Wie is zaf/wat is een zaf/wat is zaffen?
Complexe betekenissen
Va. 18 maanden: twee woord stadium.
Predikaat-argument structuur: papa weg,
papa ziek, baby huilen, broodje eten, boekje
lezen, kleuren handen, papa kijken, mama
schoen, beer thuis, schoenen uit, op schoot.
Andere twee-woord combinaties: papa toe,
pop mee, beetje drinken, bijna klaar, moet
dicht, lekker slapen, dag oma, meer drinken.
Kenmerken
Ontbreken van functionele elementen:
determinatoren, preoposities, inflectie,
‘zwakke’ pronomina, ..
Wel: nee!, niet.
Va. 2-woord stadium en daarboven:
verwerving van inflectie en bijbehorende
betekenis (20-36 maanden).
Verbale inflectie
Werkwoordsvervoegingen.
In volwassenentaal: ik loop, jij loopt, zij
lopen, wij liepen, wij hebben gelopen.
Startpunt voor kinderen: root infinitives.
Hebben, lezen, drinken, kleuren,
bouwen, spelen,…
Baby huilen, boekje lezen, broodje eten,
toren bouwen, mama helpen, …
Volwassenentaal
In volwassenentaal zijn root infinitives
zeer beperkt, b.v.:
Parel altijd bij ons blijven? Dat zie ik niet
gebeuren.
We liepen en we liepen maar. En die
hond achter ons aansjokken.
Wacht, de wekker even proberen voor
morgenochtend.
Fase
Root infinitives: fase in kindertaalontwikkeling: ruwweg 20-36 maanden.
Fase van root infinitives niet homogeen
in tijd: synt/sem ontwikkeling.
Ontwikkeling mondt uit in
volwassenstadium.
Modale werkwoorden
Komen nauwelijks voor in root
infinitives.
Vanaf voorkomen vervoegd.
Kan niet, lukt niet, lukt wel, moet daar
in, mag ik hebben.
Hulpwerkwoorden
Vroege finiete vormen
Eerste hoofdwerkwoorden in finiete
vorm: verwijzen naar toestanden.
Baby slaapt, die heef snor, ik ga ook
naar de dokter, ik hoor paardje niet,
daan ligt in de wieg.
Maar niet alle statische werkwoorden:
auto hebben.
Voltooid deelwoord
Voltooid deelwoord komt eerder dan
verleden tijdsvorm:
Heeft gespuugd, heeft gepoept.
Meer finiete ww
Handelingen: doet ‘ie nou? Wat is dat?
Valt bijna om. Hier kom de tractor. Kijk,
Ernie huil. Hij zeg toetoet.
Generalisaties
Statische werkwoorden komen niet voor
in root infinitives (uitzondering: hebben).
Verklaring: statische werkwoorden
komen nauwelijks voor als infinitieven in
volwassenentaal (m.u.v. hebben).
Rol van input: wat je niet hoort, leer je
ook niet.
Temporele verwijzing
Vroege root infinitives kunnen verwijzen
naar heden, verleden en toekomst.
Mama helpen: ik ben mama aan het
helpen, ik wil mama helpen, mama
moet mij helpen.
Kleuren: ik wil kleuren/iemand zit te
kleuren.
Meer voorbeelden
Kleuren handen: ik heb kleur op mijn
handen/ ik heb gekleurd op mijn
handen.
Baby spugen: baby heeft gespuugd/
baby is aan het spugen.
Modaliteit
In latere stadia van ontwikkeling krijgen
root infinitives steeds meer een modale
betekenis: willen, moeten, futurum.
Verklaring: Elsewhere principe.
Een ‘default’ vorm voor alle
betekenissen, tot meer gespecialiseerd
vormen zijn verworven.
Verwijzen naar verleden
Met de verwerving van de eerste
verleden deelwoorden wordt een manier
gecreëerd om naar het verleden te
verwijzen.
Baby heeft gespuugd is opvolger van
baby spugen voor verleden tijd
betekenis.
Verwijzen naar heden
Met de verwerving van de eerste finiete
vormen van lexicale werkwoorden wordt
een manier gecreërd om naar het
heden te verwijzen.
Baby huilt is opvolger van baby huilen.
Futurum/modaliteit
Root infinitives blijven bestaan zolang
geen complexere constructies zijn
verworven voor modaliteit.
Met de opkomst van gaan spelen, moet
zitten, wil boekje lezen, etc. verdwijnen
de root infinitive langzaam uit de
kindertaal.
Conclusies I
Root infinitives zijn ‘default’ vorm in
kindertaal, omdat andere vormen nog
niet worden beheerst.
Fase van root infinitives is niet
homogeen: ontwikkelingsstadia.
Root infinitives hebben niet één
betekenis: afhankelijk van stadium.
Conclusies II
Morfologische/syntactische en
semantische verwerving gaan gelijk op:
verwerving van vorm èn betekenis.
Latere stadia
Vanaf 21/2 à 3 jaar: explosie aan woorden en
grammaticale constructies.
Overgeneralisatie van regels:
Alle woorden worden ‘de’ woorden: Mag ik
nou de bord?
Iedereen wordt ‘hij’; pas later weer ‘zij’.
Alle werkwoorden worden zwark: Hij
slaapte/hij roepte, hij loopte, wij zoekten, …
Acquisitie van bereik
Iedere jongen rijdt op een olifant.
Bereiksrelaties:
Je mag twee keer een potje omdraaien.
Je mag een potje twee keer omdraaien.
Tot 7 à 8 jaar geven kinderen groot
bereik aan ‘twee keer’ in beide zinnen.
Acquisitie van anafora
Volwassenen:
Berti slaat hem*i/k / zichzelfi/*k.
Kinderen:
Berti slaat hemi/k / zichzelfi/*k.
Iedereeni slaat hem*i/k / zichzelfi/*k.
Universele Grammatica?
Probleem: Als je uitgaat van principe A
en principe B in Universele
Grammatica, verwacht je niet dat
kinderen ‘fouten’ maken met deze
principes.
Oplossing: late verwerving van Principe
P.
Principe P
Als een spreker coreferentie wil
uitdrukken moet hij dat bij voorkeur
doen door syntactische binding te
gebruiken.
Meer over relatie syntaxis/pragmatiek:
project van Sergey Avrutin.
Last in-first out principe: parallellen
tussen kindertaal en afasie.
Eindconclusie
Diverse deelgebieden van de taalkunde
hangen samen in acquisitie.
Verwerving van betekenis niet los te
koppelen van cognitieve ontwikkeling.
Meten is weten: experimenteel
onderzoek naar kindertaal is lastig!
Download