Samenvatting cursus Vastgoed en Locatie HOOFDSTUK 1: Theorieën over economische lokalisatie en lokalisatieveranderingen Traditionele studies in economische geografie Ideografisch (klemtoon op UNIEKE) Verzamelen van feiteninformatie over economische productie en handel in en tussen verschillende delen van de wereld NADRUK: o op grote statistische publicaties over import en exportpatronen van bepaalde goederencategorieën (vb katoen, thee, zijde) o individuele regio’s (geografie van kapen en baaien) o sterke nadruk op REGIONALE VERSCHILLEN (geen aandacht aan gelijkenissen) analyse kenmerken van de fysische omgeving o bodems en klimaat o aanwezigheid van grondstoffen, brandstoffen en waterwegen geeft verklaring voor aanwezigheid van productie en handel KRITIEK in ‘50 o Zorgden voor een toenemende opdeling van economische geografie, omdat onderzoekers specialisten werden in bepaalde regio’s en/of producten o Concentreerden zich meestal op hoe economische fenomenen gelokaliseerd zijn en niet waarom ze ruimtelijk geordend zijn o Zij kwamen niet tot generalisatie en zeker niet tot theorievorming ANTWOORD = wijziging van ideografische naar NOMOTHETISCHE studies (benadrukken van het algemene) Meer bezig met de identificatie van de processen die de ruimtelijke patronen creëren, 3 theoretische benaderingen: 1. NEOKLASSIEKE BENADERING (’60, positivistische wetenschap) a. Trachten van veralgemeningen en principes te ontwikkelen in economische geografie b. Zoeken naar regelmatigheden in patronen van economische activiteiten c. ASSUMPTIES: i. Bestaan van een te identificeren orde in de materiële wereld ii. Mensen zijn rationele besluitnemers (reageren op dezelfde stimuli) iii. Volledige transparantie van info en willen winst maximaliseren iv. Economische activiteiten gebeuren binnen volledige concurrentie en in een homogene fysische omgeving d. Deductief (redeneren vanuit algemene principes en NIET observatie) 1 e. PARTIËLE EVENWICHTSMODELLEN i. = beschrijving van optimale lokalisatie of grondgebruik waar winsten werden gemaximeerd en/of kosten werden geminimaliseerd ii. AFSTAND: belangrijkste factor die menselijk gedrag beïnvloedt iii. Ruimtelijke patronen werden bepaald door de relatie tussen afstand en transportkosten (andere factoren werden genegeerd) iv. Suggereert dat verklaring van de ruimtelijke patronen kan worden gevonden vanuit de patronen zelf (Harvey’s (1969) klassiek werk “Explanation in geography) f. AUTEURS i. Von Thünen (1826): landbouwsector BIEDRENTE: verschil tussen inkomen en kosten, vooral de transportkosten (bepaald door de afstand) 2 ii. Weber (1909): industriële lokalisatie Uitgangspunt: industrie lokaliseert zich waar de kosten van productie en distributie worden geminimaliseerd (belangrijkste: transportkost) MATERIAALINDEX: bepaald het punt met de minste TK a. In welke mate met gewichtsverliezende materialen en ubiquiteiten wordt gewerkt i. MARKTGEORIËNTEERDE LOKALISATIE = voor industrieën waar producten aan gewicht winnen (brouwerijen, bakkerijen, auto-assemblage) ii. VESTIGING NABIJ BRONNEN RUW MATERIAAL = voor bedrijven waar met gewichtsverliezende materialen wordt gewerkt (hoogovens, papierindustrie) Effecten van verschillen in arbeidskosten en met agglomeratievoordelen a. Industrie kan aangetrokken worden naar een punt met lage arbeidskosten wanneer de besparingen in extra arbeidskosten > transportkosten b. Ondernemingen zich lokaliseren op punt met hogere TK en arbeidskosten indien 3 Productie voldoende groeit om een alg reductie in de productiekosten mee te brengen (SV, LokalisatieVD en urbanisatieVD) iii. Centrale plaatsen theorie van “Christaller” (1933): ruimtelijke verdeling van nederzettingen en handel en diensten Model over grootte, lokalisatie en functie van nederzettingen Systeem van zeshoekige marktgebieden obv 2 basisconcepten: a. DREMPELWAARDE i. Minimumvraag nodig om een rendabele centrumfunctie te hebben b. REIKWIJDTE i. Max afstand die een consument bereid is af te leggen om een bepaalde centrumfunctie te bekomen ii. ° hiërarchie van centrale plaatsen met kleine centra die de basisfuncties verzorgen iii. 3 types van nederzettingspatronen: 1. MARKTPRINCIPE (k = 3) 2. VERKEERSPRINCIPE (k = 4) 3. ADMINISTRATIEVE PRINCIPE (k = 7) 4 KRITIEK op alle 3: a. Obv onrealistische assumpties (perfecte kennis; rationeel ec gedrag; winstmaximalisatie (voor Von Thünen en Christaller) !!! niet-ec motieven zijn ook relevant voor het begrijpen van ec gedrag b. Lineaire relatie tussen afstand en transportkosten c. Homogene fysische omgeving d. Afstand: sleutelvariabele in elk model e. Niet mogelijk verklaringen af te leiden uit alleen maar beschrijvingen, omdat de processen die ruimtelijke variaties in de verdeling van ec activiteiten creëren vaak buiten de eigenlijke patronen te vinden zijn 5 f. Meeste modellen zij statisch en de sociale economische veranderingen die zich voordeden sinds hun ontwikkeling werden helemaal niet voorzien door de klassieke theorieën 2. GEDRAGSTHEORIEËN (’70) a. Individu: belangrijkste kracht in economische zaken b. Inductief c. Nadruk: meerdere variabelen (bijkomende variabelen: motieven, waarden, voorkeuren, percepties en opinies) d. NADRUK: het niet-optimale gedrag van ondernemers en trachten alternatieve theorieën te formuleren voor deze die gebaseerd zij op “rationeel economisch handelen” e. 2 belangrijke punten: i. Beschikken niet over perfecte informatie bij het maken van lokalisatiebeslissingen en kunnen hun informatie niet perfect gebruiken ii. Beslissingen vaak gemaakt wetende dat ze NIET optimaal zijn en dat winsten NIET gemaximaliseerd zullen worden. Ondernemers trachten verschillende doelstellingen te bereiken, deze hebben met de volgende te maken Winst Zekerheid Groei Minimalisatie van het risico Zelfbescherming Tevredenheid Gedragdsmatrix van Pred (1967,1969) a. Meest verspreide gedragstheorie b. Verving het idee van winstmaximalisatie => natie van “satisficing behaviour” (Simon, 1957) c. Onzekerheid aanwezig in bijna alle vormen i. Sommige ondernemers verschuiven in de matrix in de richting van economisch-rationeel handelen, de minder geïnformeerden verdwijnen d. Weinig rekening gehouden met veranderingen in de externe omgeving i. belangrijke verandering in regionaal beleid (zie pg 10 vb) 6 7 8 Harvey (empirisch) bekritiseerde de oversimplificatie van de complexe aard van het gedrag men probeert uit vele gevalstudies veralgemeningen af te leiden Andere gedragsstudies meer humanistische benadering proberen een beschrijving te geven van de wereld zoals een bepaald individu (landbouwer, ondernemer consument)die ziet. Maar de concentratie op percepties van een beperkt aantal individuen maakt generalisatie onmogelijk en men faalt om tot ontwikkeling van theorieën te komen. Kritiek kan de problemen die de klassieke theorieën meebrachten niet oplossen (vooral probleem van de beperkte verklaringskracht). Bij het bestuderen van het ec gedrag heeft men simpelweg het bestaan van verschillen in gedrag beschreven maar ze niet verklaard. De nadruk ligt op hoe beslissingen worden genomen, eerder dan op het waarom te veel nadruk op de attitudes van individuele ondernemers en te weinig op het gedrag zelf. Vb het is niet omdat iemand zegt een regio aantrekkelijk te vinden, dat hij daar ook zal investeren. Geen algemeen aanvaarde methodologie (inhoudelijk zijn studies uiteenlopend) Te veel nadruk op het proces van kiezen. Het neemt de wereld zoals ze is en bestudeert alleen hoe individuen zich erin bewegen Te vele nadruk op factoren van microschaal (vb op niveau van onderneming) 3. STRUCTURALISTISCHE BENADERINGEN (’80) RUIMTE: ruimtelijke neerslag van het economische systeem waarin individuele ondernemers handelen Proberen de veranderende geografie van economische activiteiten in relatie te brengen met de economische en sociale kenmerken van de samenleving Socio-economische processen die aan de basis liggen van ruimtelijke patronen van economische activiteiten Voor structuralisten zijn beslissingen over lokalisatie en grondgebruik specifiek voor een zekere tijdsperiode VERANDERINGEN IN DE INDUSTRIËLE LOKALISATIE ZIJN VOLGENS DE STRUCTURALISTEN EEN FUNCTIE VAN 2 BELANGRIJKE GROEPEN FACTOREN (Massey, 1981) o o Veranderingen in de nationale en internationale economische omgeving leiden tot veranderingen in de lokalisatie-eisen van industriële ondernemingen. Deze zoeken naar winstgevende productie is verschillend van industriële sector tot sector en van onderneming tot onderneming Ook veranderingen in de geografische omgeving van een onderneming. De lokalisatie-eisen veranderen bv als gevolg van veranderingen in de bevolkingsspreiding of transporttechnologie 9 10 Johnston (1980, p. 411) stelt: "a combination of behavioural and positivist approaches, sensibly geared to the problem being studied and set within a structuralist framework, should allow a better explanation of actual patterns". = LOCALISM GEBIEDSGERICHT – BELEIDSVOORBEREIDEND – INTERDISCIPLINAIR DISCUSSIEPUNTEN o Macro-economische processen te veel benadrukt Schuldig aan het gebruik van fragmenten van de realiteit louter om de theorie te illustreren, eerder dan theorie te gebruiken om inzicht te geven in de reële wereld o Individuen binnen een sociale klasse worden verondersteld allen op dezelfde manier te handelen o Mensen maken zelf beslissingen, weliswaar binnen een aantal beperkingen o De structuralisten verwaarlozen de details van een bredere context en blijven vooral theoretici, die nog maar weinig empirisch onderzoek deden, en zich sterk laten determineren door het economische HOOFDSTUK 2: Een checklist van lokalisatiefactoren Greenfield ontwikkeling = een geheel nieuwe locatie voor een activiteit bv. Nieuwe locatie voor een Europees distributiecentrum. In Vlaanderen gaat dit vaak eerder om functiewijzigingen. Denk bv. aan Brownfields. Brownfields = hoe kunnen verouderde, verlaten en vervuilde bedrijventerreinen heringericht worden voor nieuwe activiteiten (kantoren, nieuwe bedrijfsgebouwen, logistieke infrastructuren, wonen, winkelen, recreatie,…) PROJECTEVALUATIE MAKEN 11 We overlopen een checklist van lokalisatiefactoren die we destilleerden uit dit academisch onderzoek. Elk van deze factoren speelt uiteraard gen geïsoleerde rol maar heeft een invloed in combinatie met andere factoren op de uiteindelijke lokalisatiebeslissingen. De fysische context De productiefactoren: grond, arbeid, kapitaal De vraag het transporten de agglomeratie-effecten De technologische context De organisatorische context De sociale en culturele context De politieke context DE FYSISCHE CONTEXT a. Voorbeelden: weer, klimaat, bodem, reliëf b. Vooral belangrijk voor economische veranderingen binnen de agrarische sector en de mijnbouw c. Statische factor op KT en Middel LT d. Zo heeft de uitputting van rendabele lagen steenkool en ijzererts in de oude Europese industriegebieden, geleid tot verschuivingen van de staalsector naar maritieme locaties in Europa en naar nieuwe ontginningsgebieden buiten Europa e. Zelden de voornaamste lokalisatiefactor f. Vb pakjesbedrijven baat bij goede weersomstandigheden (zie pg 20) g. Ook voor stedelijke economie kunnen de meteorologie en bodemkenmerken een rol spelen. Zo hebben locaties in San Fransisco bijna dagelijks een halsstarrige mist. DE PRODUCTIEFACTOREN: GROND, ARBEID, KAPITAAL a. De aard, de mobiliteit, de beschikbaarheid en de kost van elke factor kunnen leiden tot zeer uiteenlopende locaties. b. Ook relaties tussen de productiefactoren spelen een rol bij de substitutiemogelijkheid tussen arbeid en kapitaal i. Vb arbeid vervangen door kapitaalinvestering: blijven op locatie ii. Indien niet het geval dan verhuizen naar LLL c. GROND: i. Immobiele productiefactor ii. Gebruik ervan is flexibel iii. Afhankelijk van kenmerken zoals bodemkwaliteit, eigendomsverhoudingen, beschikbaarheid en prijs. iv. BROWNFIELDS: via bodemsaneringstechnieken terug ter beschikking v. De wetgeving op de ruimtelijke ordening beïnvloedt in sterke mate de beschikbaarheid van terreinen voor bepaalde economische functies vi. GRONDPRIJS: synthese van de waarde en gebruiksmogelijkheden van een terrein vii. GRONDMARKT: dynamisch, met instituties en projectontwikkelaars die meer en meer invloed hebben op de lokalisatie en de wijzigingen in lokalisatie van economische activiteiten viii. OVERHEID: Kan rol spelen als initiator in grote vastgoedprojecten. 12 d. ARBEID i. Centrale factor ii. Het aanbod, de aard en de kost van arbeid variëren ruimtelijk iii. Ruimtelijke verschillen in arbeidskost: bijdrage aan delokalisatie van de industriële sector naar LLL iv. Regionale verschillen in opleidingsniveau Vb bij keuze van een nieuwe vestiging speelt de beschikbaarheid op de arbeidsmarkt van laag opgeleiden een belangrijke rol. Hoger opgeleiden: mobieler omdat ze meer betaald worden Individuen gespecialiseerd in specifieke jobs, komen wel eens geconcentreerd voor in bepaalde regio’s HISTORISCHE ONTWIKKELINGEN: in havengebieden veel arbeiders met veel deskundigheid inzake het klaarmaken van containers Aanbod en de aard van de arbeid heeft via productiviteit haar weerslag op de loonkost e. KAPITAAL i. Vrij mobiele productiefactor ii. Beschikbaarheid en kost van kapitaal NIET afhankelijk van de lokalisatie MAAR van de grootte van de onderneming leeftijd van de lener overheidsbeleid de wil om de noden van ondernemingen te financieren iii. Door verbeterde technologie is de ruimtelijke inertie als gevolg van de productiefactoren grond, arbeid en kapitaal verminderd. iv. Productiefactoren zullen NOOIT VOLLEDIG mobiel zijn, ze zullen blijven een invloed uitoefenen op de verspreiding van economische activiteiten. DE VRAAG, HET TRANSPORT EN DE AGGLOMERATIE-EFFECTEN a. VRAAG i. Wanneer het niveau van de vraag wijzigt, verandert de impact van plaats tot plaats ii. Naoorlogse suburbanisatie: geleid tot allerlei centrumfuncties in de randgemeenten omdat door de groei van het aantal inwoners, de drempelwaarde nodig voor de leefbaarheid van bepaalde activiteiten werd bereikt b. TRANSPORTKOSTEN i. Centrale rol ii. Complexiteit van de transportkosten varieert naargelang De transportwijze De kenmerken van het vervoerde goed Het prijsbeleid van de leverancier En de graad van concurrentie tussen bepaalde routes iii. BEREIKBAARHEID: ook een belangrijke rol Bepaald door a. De transportkost 13 b. Transporttijd c. Aspecten van milieu en veiligheid iv. Belangrijker echter zijn de innovaties in transport en de communicatietechnologieën die het belang van transportkosten hebben gereduceerd v. FOOTLOOSE: locatiekeuze wordt dan bijna niet meer bepaald door de transportkosten ; Wanneer de totale transportkosten weinig variëren naargelang de vestigingsplaats c. AGGLOMERATIE-EFFECTEN i. Kostenvoordelen die ontstaan als gevolg van de ruimtelijke concentratie van bedrijven ii. 2 types: LOKALISATIEVOORDELEN a. Bedrijven uit dezelfde ec sector URBANISATIEVOORDELEN a. Mix van bedrijven uit verschillende ec sectoren iii. In kleinschalige, niet-gestandardiseerde en arbeidsintensieve vormen van productie veranderen de relaties met leveranciers en afnemers voortdurend. Frequente face to face contacten zijn noodzakelijk DRUK TOT AGGLOMEREREN WORDT GROOT DE TECHNOLOGISCHE CONTEXT 14 a. De sleutel bij het begrijpen van de effecten van de technologische veranderingen is de bredere sociale (snelheid van aanvaarding), economische en institutionele context in welke de adoptie van een nieuwe technologie gebeurt b. Technologie vergemakkelijkt veranderingen in het ruimtelijk patroon van economische activiteiten en het niveau en de aard van tewerkstelling i. Vb THUISWERK & uitbouw van gedecentraliseerde kantoren die mogelijk worden door internettoepassingen ii. !!! technologie kan de ruimtelijke patronen NIET determineren & kost voor implementatie van innovatie is hoog DE ORGANISATORISCHE CONTEXT a. Verschillende vormen van organisatie leiden tot verschillende types lokalisatiegedrag b. Grote en kleine ondernemingen hebben een verschillende geografie c. Belangrijk verschil: grote bedrijven hebben meestal meerdere vestigingen en meerdere divisies en handelen vaak globaal i. GEVOLG: ° ruimtelijke hiërarchieën binnen grote ondernemingen, die een weerspiegeling zijn van de variërende locatie-eisen van verschillende functies (zoals administratie, R&D, productie) d. Grote ondernemingen kunnen de ruimtelijke organisatie van hun activiteiten rationaliseren. Daarbij hebben ze vaak zoveel economische macht (werkgelegenheid, TW, fiscaliteit), dat ze hun vestigingsvoorwaarden dicteren e. De vorming van nieuw kleine ondernemingen wordt vooral beïnvloed door de lokale aanwezigheid van mogelijke ondernemers en de mate waarin de lokale omgeving het starten van nieuwe ondernemingen begeleid. f. Naast de veranderingen in de grootte van de onderneming, zijn er ook veranderingen in de organisatie DE SOCIALE EN CULTURELE CONTEXT a. een volledig begrip van een ec locatie en veranderingen erin kan maar verkregen worden door ook een zicht te krijgen op de historische en culturele context en de aanwezige sleutelfiguren 15 b. het effect verschilt naargelang het analyseniveau c. SOCIALE FACTOREN i. Worden belangrijker in betekenis naargelang men meer op microniveau, op niveau van de individuele onderneming werkt d. CULTURELE FACTOREN i. Belangrijker op grotere, regionale schaal DE POLITIEKE CONTEXT a. EXPLICIET RUIMTELIJK BELEID: domein van de ruimtelijke ordening en de stedenbouw, deze wetgeving heeft een directe impact op de vestiging van bedrijven en consumenten b. INDIRECTE INVLOEDEN: beslissingen binnen andere beleidsdomeinen die uiteindelijk ook ruimtelijke effecten hebben i. Vb regelgeving rond vergunningen in het kader van het milieubeleid ii. Vb subsidieregelingen vanuit het domein van het economisch beleid, door deze vormen van beleid wordt een locatie al dan nier meer aantrekkelijk c. INVLOED: ook andere factoren uit locatiecontext zoals bv arbeidskosten, de transportkosten, de innovatiesnelheid Lokalisatie en grondgebruik Wordt beïnvloed door een combinatie van factoren Samen bepalen ze de besluitvorming in economische geografie Bij elke lokalisatieproblematiek: onderzoek van verschillende opgesomde contextuele factoren onderzoeken o !!! zeer moeilijk om tot generalisatie te komen Lokalisatiestrategieën blijken gemakkelijker te veralgemenen bij industriële bedrijven Checklist o Gebruikt om ruimtelijke strategieën van ec actoren te begrijpen, nieuwe locaties te zoeken en bestaande vestigingen te evalueren o Gebruik binnen marketingstrategieën , vb voor vastgoedproducten: de sterke locatiekenmerken worden in de verf gezet, de zwakke worden verzwegen BEKIJK OP BB PANORAMA OVER ZUID-KOREA EN AANSLUITEND FRAGMENT OVER MERKKLEDIJ MADE IN ETHIOPIË LEES EEN ACTUALISATIE OVER ZUID-KOREA OP BB 16 HOOFDSTUK 3: Lokalisatietendensen in de industriële sector 3.1 Internationale trends in de kledingindustrie Kledingindustrie of confectie was zonder twijfel de eerste industrie die globaal werd georganiseerd. Tegelijkertijd groeide de werkgelegenheid massaal in ontwikkelingslanden, vaak in 19e eeuwse omstandigheden. Onderdeel van de textielindustrie, waar ook bijvoorbeeld de tapijtindustrie toe behoort (De)lokalisatie en veranderende handelspatronen van de kledingindustrie Azië domineert de wereldkaart China grootste producent Buiten Azië, ook Mexico, de VS en Brazilië; Italië in West-Europa en Roemenië en Polen in Oost-Europa en in Rusland 17 Laatste decennia: verschuiving naar nieuw ontwikkelde economieën (in Azië), naar Mexico en Oost-Europa GEDURENDE JAREN ‘70 o Grootste groeicijfers gevonden in Azië (buiten Japan), Centraal-Amerika, OostEuropa en de regio rond de Middellandse Zee ROND 1980 o Ontwikkelingslanden hadden 2/3 van de werkgelegenheid o 25% van de productie o Klassieke producenten konden de schade beperken door hun productiviteit te verhogen ROND 1995 o 70% van de confectie werd geproduceerd in de ontwikkelingslanden 18 De toename van export uit de landen in ontwikkelingsregio’s ging gepaard met een toename van de import in de ontwikkelde landen De dominantie van Azië als een bron voor kledingexport, en van Noord-Amerika en Europa als bestemming van kledingimport is duidelijk China is de grootste exporteur o Recent groeien Vietnam, Roemenë en Turkije Belangrijkste importerende landen zijn de VS, Europa en Japan RESULTAAT: zowel VS als Europa grote tekorten op hun handelsbalans voor kleiding In 2004 had 30% van de Belgische kledingproducenten geen buitenlandse productie, 70% wel dus. De buitenlandse productie wordt voor 2/3 in onderaanneming gegeven , slechts 1/5 van de Belgische bedrijven starten eigen productie-eenheden in het buitenland Het ontwerpen blijft bij meer dan 95% van de ondernemingen in België 19 20 DEZE RUIMTELIJKE VERANDERINGEN VAN INTERNATIONALE (DE)LOKALISATIE EN VERANDERENDE HANDELSPATRONEN KUNNEN DOOR EEN AANTAL FACTOREN VERKLAARD WORDEN: Veranderingen in technologie en productiekosten a. Het relatief lage niveau van technische sofisticatie en verandering in het productieproces zorgde ervoor dat productie gemakkelijk op te starten is in ontwikkelingslanden. Aanvankelijk waren de ontwikkelingslanden vooral succesvol in gestandaardiseerde kleding b. NU: alle productie vertrekt naar ontwikkelingslanden i. De meest recente ontwikkelingen hebben niet te maken met het stikken van de kleding zelf. Enerzijds gericht op de fase VOOR het stikken (ontwerp, het patroonmaken en het snijden van de stoffen) kan worden GEAUTOMATISEERD Anderzijds technologische verbeteringen in de fase NA het stikken, namelijk het verhogen van de efficiëntie in transport en logistiek. Het stikken zelf bepaalt 80% van alle arbeidskosten ii. In oude industrielanden tracht men de arbeidskosten verder te drukken door de inzet van een groot aantal immigranten of leden van etnische minderheden in te schakelen iii. Belangrijke ruimtelijke variaties in loonkosten samen met verbeteringen in transport en communicatie zijn de voornaamste motors geweest voor het verschuiven van de kledingindustrie naar ontwikkelingslanden 21 Vraagpatroon en de organisatorische context van de kledingindustrie a) Ruimtelijk patroon van de vraag: gedeeltelijk bepaald door het patroon van het gemiddeld inkomen b) WANNEER HET INKOMEN TOENEEMT, VERMINDERT HET AANDEEL DAT GESPENDEERD WORDT AAN KLEDIJ a. Reactie: stimuleren van modeveranderingen 22 b. In het nieuwe productiesysteem moeten frequent, kleinere hoeveelheden nieuwe modeartikelen worden geleverd. i. Nauwelijks voorraden ii. Producenten leveren rechtstreeks aan de retailer (tussenpersonen worden vermeden) iii. Grote distributeurs van kleding controleren zelf hun aankoopstromen, ze plaatsen hun orders rechtstreeks bij de producenten c. Soorten uitvoerders: i. OVERSCHOTUITVOERDERS 1. Exporteren obv de verwerking van eigen ruwe materialen ii. EXPORTGEORIËNTEERDE LANDEN 1. Exporteren als gevolg van een duidelijk gekozen strategie om hun comparatieve vooredelen aan te wenden (vb zuideuropese en zuidoost-aziatische landen) iii. AFHANKELIJKE UITVOERDERS 1. Hebben een ontwikkelende kledingsector voor de export als gevolg van initiatieven genomen door producenten en distributeurs in nabijgelegen geïndustrialiseerde landen. 2. Vb landen rond de Middellandse Zee: zeer afhankelijk van export naar de Europese Unie Vb Caraïbische landen leven van de markt in de USA d. Bedrijfsstrategieën zijn bijzonder belangrijk in het systeem van internationale onderaanneming en licentieovereenkomsten tussen bedrijven. Dit zijn de belangrijkste wegen om productie van ontwikkelingslanden op de markten van ontwikkelde landen te krijgen e. In de traditionele industrielanden zijn de voornaamste activiteiten van de kledingbedrijven nu ontwerpen en creativiteit , marketing en logistieke activiteiten. Standaardproducten worden in onderaanneming gemaakt in Azië, zeer modegevoelige producten worden op meer nabije lage kosten locaties geproduceerd 23 Overheidsbeleid o MULTIVEZELAKKOORD (tot 2005) Bepaalde de internationale handel gedurende 40 jaar Streefde naar een ordelijke ontwikkeling van handel in textiel en kledij Het wou de groei van de export door ontwikkelingslanden afremmen door het vastleggen van quota’s (= welke hoeveelheden vanuit de ontwikkelingslanden naar de EU, USA en Japan mochten worden uitgevoerd) ONVERWACHTE EFFECTEN o QUOTA-HOPPING = producenten uit landen waar het quota was bereikt, richtten nieuwe productie-eenheden op in landen waar nog ruimte was voor export o o o o Toename van de handel tussen ontwikkelde landen , immers wnr voor een land de quota waren bereikt voor de USA en niet voor de EU, werden de goederen eerst naar Europa en vervolgens naar de USA uitgevoerd (Illegaal: valse herkomstlabels werden ingenaaid) AFFSCHAFFING VAN AKKOORD (1 januari 2005) Handel in kleding niet langer onderworpen aan invoerquota voor de EU, Japan en de USA Neveneffecten zie pg 43 alinea 2 SUBSIDIES EN STEUNMAATREGELEN AAN KLEDINGPRODUCENTEN Bedoeld om tot herstructurering van de industrie te komen en om investeringen aan te moedigen KWALITEITSLABELS Eerlijke handel (Fairtrade): verbintenis dat het gemaakt wordt binnen een bepaalde sociale context, vb met controle op kinderarbeid ANDERE LABELS Groene of ecologische productie Vooral in de marketingstrategie gebruikt 3.2 Trends in de lokalisatie van de autoassemblage Autoassemblage Kapitaalintensieve, hoogtechnologische industrie gedomineerd door grote ondernemingen die werken met grote productie-eenheden Geëvolueerd van nationale bedrijven, via multinationale bedrijven naar globale ondernemingen Uiteindelijk kopen autofabrikanten nu hun onderdelen overal op de wereldmarkt, ook bij andere autoproducenten en vooral ook bij gespecialiseerde producenten van autoonderdelen Gemiddeld zit op wereldvlak 50% van de werkgelegenheid in de auto-productie in assemblage en 50% in de productie van onderdelen, maar in België (Vlaanderen) is de verhouding ongeveer 80% in assemblage en 20% werkgelegenheid in de productie van componenten 24 o China: grootste producent van auto-onderdelen Lokalisatie en verschuivingen Productie van auto’s: voor het grootste deel (meer dan 90%) geconcentreerd in traditionele industrielanden 25 Kerngroep: o West-Europa (Duitsland, Frankrijk, Spanje, UK en Italië) o Japan (met Zuid-Korea en China) o Verenigde Staten (met Canada en Mexico) o Enkele andere betekenisvolle concentraties (Brazilië, India, Rusland en nog enkele Oost-Europese landen (Tsjechië, Polen, Hongarije en Slovakije) Opvallend: omvang van Belgische autoassemblage (verschuiving naar ontwikkelingslanden is veel beperkter dan voor de kledij) 3 BELANGRIJKE TRANSFORMATIES BEPAALDEN DE AUTO-INDUSTRIE SINDS HAAR ONTSTAAN EERSTE TRANSFORMATIE: o Doorbraak door Amerikaanse producenten rond 1910 (1913: introductie lopende assemblageband door Henry Ford), van individuele productie naar MASSAPRODUCTIE TWEEDE TRANSFORMATIE o In West-Europa op het einde van de jaren ‘50 o Combineerden massaproductie met een nadruk op productinnovatie en differentiatie 26 DERDE TRANSFORMATIE o In Japan op het einde van de jaren ‘60 o Doorbraak in de organisatie van de productie die heel snel leidde tot lagere kosten en een veel grotere nauwkeurigheid 27 geografische concentratie VS hebben een enorm handelstekort voor auto’s Japan: een bijna even groot overschot Europa: tov de USA een groot overschot en een beperkt tekort tegenover Azië SAMENVATTEND: o Naast de groei van de auto-industrie in Japan zelf, zijn er de grote exportstromen vanuit Japan naar de rest van de wereld, aangevuld met een belangrijke productie van Japanse wagens in ondernemingen gelokaliseerd buiten Japan Analyse Vraagpatroon: vervangingsmarkten en nieuwe markten o Bezit auto: samenhang van Praktisch belang Complete levensstijl Sociale positie o Veranderingen in inkomensniveau, de smaak en voorkeuren van consumenten en de mate waarin de bevolking als over een auto beschikt, beïnvloeden de vraag naar nieuwe auto’s o Tendensen: EERSTE: Groei van de vraag naar auto’s in de ontwikkelde markteconomieën afgenomen sinds ’60. Markt in Noord-Amerika en West-Europa verzadigd in ’80. Overgrote deel zijn vervangingsaankopen. 28 o Een snelle groei van de vraag naar wagens kan slechts in nieuwe markten worden verwacht TWEEDE: automarkt kent een toenemende segmentatie en fragmentatie Groeiende markten: vraag naar relatief goedkope basismodellen Verzadigde markten: gesofisticeerde wagens PRODUCTIESTRATEGIEËN WORLD CARS: GM en Ford Wordt in 1 of een zeer beperkt aantal fabrieken gebouwd voor de gehele wereldmarkt Steeds aanpassingen nodig voor de lokale markten (andere reglementeringen qua veiligheid , uitstoot gassen, recyclage) Vb Opel Astra HOGE KWALITEIT WAGENS: Mercedes, Jaguar en BMW, voor het grootste gedeelte nog in land van oorsprong geproduceerd. Beide strategieën verkopen internationaal : Inspelen op eerste tendens: Om output te behouden moeten producenten de eografische spreiding van hun markt uitbreiden. Tweede: Vooral de Japanners (& andere Aziaten), in mindere mate Europeanen, dienen de Noord-Amerikaanse markt te bespelen. De concurrentiële situatie tussen beide heeft geleid tot een overproductie, wat in belangrijke mate de locatie van productie heeft bepaald. Technologische veranderingen en productiekosten: van massaproductie naar een afgeslankte productie o Technologische veranderingen: geleid tot productinnovaties o Belangrijkste kenmerken van autoproductie: Lange tijd (3 tot 4 jaar) Zeer hoge kost nodig voor het ontwerpen van nieuwe modellen Grote hoeveelheden moeten worden geproduceerd om kosten terug te winnen i. Tot ’70: mbv MASSAPRODUCTIE (beperkt aantal modellen in grote hoeveelheden produceren => schaalvoordelen) ii. ° LEAN PRODUCTION (afkomstig van Japan) Zeer grote kostenvoordelen en veranderde de autoproductie structureel Toyota: gemeenschappelijk maken van constructieplatforms voor verschillende automodellen, minder constructieplatforms, meer modellen. a. Vele componenten worden gemeenschappelijk ingebouwd in auto’s die aan de buitenkant verschillen en ook in zeer diverse prijsklassen vallen (andere autoconstructeurs moesten volgen) b. Samenbrengen van componenten in modules, een groep componenten die dicht bij elkaar zitten in een auto (bv motorblok), en in systemen , een groep componenten die een specifieke functie hebben in een auto (bv remsysteem) 29 gebruik van groeiend aantal robots en andere elektronica !! LOKALISATIE: men kan meer modellen bouwen in een beperkt aantal fabrieken, met minder arbeidskrachten ii. JIT Besparingen door kleinere voorraden Druk op belangrijkste leveranciers om zich dicht bij de assemblageactiviteiten te vestigen Trend om onderdelen zo goedkoop mogelijk op de internationale markt te zoeken en zich internationaal te organiseren Internationale organisatie: afh van perfect werkende logistieke ketens om de componenten JIT aan te leveren a. BUFFER: door leveranciers omdat de contractuele boetes bij vertraging zeer hoog oplopen iii. Hoge vereisten inzake technologische omgeving (oa opleidingsniveau arbeidskrachten, betrouwbaarheid vervoerssystemen) en de voortdurende veranderingen in de producten en markten brengen mee dat autoproductie nooit in het “rijp stadium” komt van “rijpe producten” gemaakt met standaardtechnologieën. Daarom zou de automobielindustrie niet snel naar ontwikkelingslanden kunnen verschuiven Bovendien: arbeidskosten steeds kleiner aandeel in productiekosten (VD van lagere lonen speelt een kleinere rol) Organisatorische strategieën: consolidatie en concentratie a. Recent konden GM en Ford groot worden en blijven door fusies met en overnemen van bedrijven die produceren voor het luxe segment van de markt. Toyota daarintegen is organisch blijven groeien (enkel Daihatsu overgenomen voor kennis van kleine wagens.) Overheidsstrategieën: beschermen en stimuleren van een eigen autoproductie a. Één van de meest gepolitiseerde industrieën b. Overheid: 30 i. Invloed op lokalisatie van de productie Beleidsmaatregelen die toegang van buitenlandse producenten tot de thuismarkt regelen Steunmaatregelen aan eigen bedrijven ii. INVOERTAKSEN EN INVOERQUOTA’S Beperkingen op invoer worden gebruikt door vele landen om hun eigen industrie te beschermen Japan: geen invoertaksen, maar er zijn andere barrières om de import te ontmoedigen Tussen USA en verschillende West-Europese landen en Japan = vrijwillige overeenkomsten over invoerbeperkingen (leidde ertoe dat ondernemingen als Nissan en Toyota in het VK en Ford in Spanje vestigingen oprichtten) iii. Economisch belang van de auto-industrie heeft als gevolg dat vele overheden bereid zijn grote financiële steun te geven aan nieuwe vestigingen, dit kan ook in de vorm van bv bedrijventerreinen, logistieke infrastructuur, opleidingen,.. iv. Bij lage winsten en economische recessie komen sommige overheden met gelijkaardige vormen van herstructureringshulp voor de dag v. AUTOREGLEMENTERING Bv strenge veiligheidsnormen, de zuinigheid met brandstof en emissiereglementeringen in de USA en Japan beperken de invoer van vreemde wagens en geven dus een vorm van bescherming aan eigen fabrikanten Belangrijke gevolgen voor ontwerp, technologie en de materialen die kunnen worden gebruikt bij fabricage van auto’s. Binnenlandse producenten hebben meestal een voorsprong op buitenlandse autobouwers waardoor hun activiteiten beschermd worden tegen concurrentie van buitenuit, ten minste tijdelijk HOOFDSTUK 4: De hedendaagse diensteneconomie Fisher-Clark-hypothese Er bestaat een natuurlijke evolutie waarbij opeenvolgend de landbouwindustrie, de verwerkende industrie en de dienstenindustrie de leiding nemen door de grootste verschaffer van werkgelegenheid te worden Diensten zijn ook de snelst groeiende sector in werkgelegenheidstermen Diensten Dienstensector: zeer heterogeen Onderscheid o DIENSTEN VERBONDEN AAN GOEDEREN (vb detailhandel, groothandel, transport), INFORMATIEVERWERKENDE DIENSTEN ( vb financiële, onderwijs en marketing), PERSONENGEBONDEN DIENSTEN (vb verzorging, horeca) o OPENBARE DIENSTEN (vb overheid) en PRIVATE DIENSTEN (vb detailhandel en banken) o BASISDIENSTEN (vb toerisme en transport) en NIET-BASISDIENSTEN (vooral voor lokale consumenten vb detailhandel) 31 o ZAKELIJKE DIENSTVERLENING (vb research en marktonderzoek) en DIENSTEN AAN CONSUMENTEN (rechtstreeks aan huishoudens vb vrijetijdsdiensten en onderwijs) DETAILHANDEL: volgt de verdeling van de bevolking o Analyseren met de theorie van centrale plaatsen DIENSTEN AAN BEDRIJVEN o Komen ruimtelijk meer geconcentreerd voor en kunnen eerder verklaard worden met theorieën over “informatierijke omgevingen” 4.1 Recente veranderingen in de lokalisatie van de detailhandel Lange tijd is detailhandel kleinschalig gebleven, pas na WOII is de detailhandel revolutionair veranderd in haar organisatie, verkoopmethoden en gebruik van technologie DECENTRALISATIE VAN DETAILHANDEL Linten van baanwinkels langsheen invalswegen (“steenwegen”) en de perifere shoppingcentra hebben vrij grondig onze winkelgewoonten veranderd Vanaf ’90 (Europa): stadscentra groeien uit tot zeer aantrekkelijke winkelcentra SECUNDAIRE WINKELCENTRA & VERSPREID GELEGEN WINKELS gericht op de lokale vraag hebben het moeilijk om te overleven WAT ZIJN DE REDENEN VAN DEZE TRENDS IN HET WINKELLANDSCHAP? a) Decentralisatie, shoppingcentra en binnenstedelijke winkelgebieden a. Shoppingcentra of malls: i. Meest zichtbare vormen van decentralisatie van de detailhandel b. Gepland shoppingcentrum: i. Een groep van commerciële zaken die worden ontworpen, ontwikkeld, gepland en georganiseerd als een geheel c. Winkelcentrum: i. Concentratie van winkels en andere commerciële zaken die echter elk een individuele eigenaar hebben op een individuele locatie d. In België vindt men de meeste shoppingcentra in de binnenstad, in Antwerpen bv helemaal in het hart van de stad aan de Groenplaats en op de Meir (stadsfeestzaal). e. Recent bouwt men nogal wat shoppingcentra in, op of nabij spoorwegstations Vb de Esplanade boven op het station van Louvain-La-Neuve f. Baanwinkels i. Grootste deel van de decentralisatie van detailhandel bestaat uit individuele winkels, die nieuwe, grote en rationeel georganiseerde panden in gebruik nemen in suburbane gebieden langs goed bereikbare wegen ii. 3 gevolgen 1. ’60: supermarkten gebaseerd op voedingsproducten 2. ’80: goedkope warenhuizen die niet-voeidingsproducten verkochten als ingepakte meubelen, tapijten, doe-het-zelfproducten, elektrische apparaten en tuincentra 3. Regionale shoppingcentra die de traditionele winkelketens uit de hoofdstraten huisvesten (kledij, schoenen, juwelen,…) 32 g. Binnenstedelijke winkels i. Meestal kleiner van oppervlakte en hebben een aangepast aanbod van productcategorieën h. Lokalisatiestrategie i. De binnenstedelijke locaties komen tegemoet aan funshopping ii. De perifere zijn geschikt voor runshopping b) Veranderingen in de vraag a. Meer wekelijkse trips om in grotere hoeveelheden aan te kopen i. = gevolg van de toegenomen individuele mobiliteit, de groei van de vrouwelijke werkgelegenheid en het toenemende gebruik van diepvriezers b. Meer fundamenteel voor de verklaring van de decentralisatie van detailhandel i. = verschuiving van de bevolking naar de suburbane zone c) Organisatorische veranderingen a. Methoden en organisatie aanzienlijk van detailhandel aanzienlijk veranderd na WO2. De traditionele opdeling groothandel/detailhandel vervaagde. b. Verandering opgetreden in de schaal van de detailhandelsondernemingen. Schaalvoordelen hebben de groei van winkelketens aangemoedigd. De ontwikkeling van de warenhuizen met hun grote oppervlakte heeft de decentralisatie uit de dure, overvolle stadscentra in de hand gewerkt. Dit zorgde voor een afname van het aantal kleine winkeltjes. c. Toenemende concentratie bij enkele eigenaars betekent dat de vestigingsstrategieën van de belangrijkste detailhandelgroepen een belangrijke invloed hebben op het ruimtelijk patroon. d. Bij verkennend onderzoek voor een nieuwe vestiging kijkt men naar de bevolking van het gebied, de aanwezigheid van concurrenten en het wegennetwerk in het gebied. Grote ketens gebruiken ook vaak een eenvoudige formule om te bepalen waar ze zich zullen vestigen, namelijk: (niet zo belangrijk) e. De geografische spreiding van supermarkten zorgen voor een groei van gewone warenhuizen gelegen op gemakkelijk te bereiken plaatsen, meestal in de suburbane zone. Zij leveren zeer veel producten maar met een beperkt assortiment. De overlevende kleine winkeltjes hebben van een beperkt aantal producten vaak een zeer uitgebreid assortiment en hun verkoopstrategie is gebaseerd op prijs en dienstverlening i. Pogingen om de detailhandel te beschermen in de stadscentra verjaagt bepaalde vormen van detailhandel naar de suburbane zone 33 d) Grond en arbeid a. Belangrijkste factoren die decentralisatie aanmoedigen = hoge prijs van grond in de stadscentra b. De afstoting uit de centrale gebieden wordt opgevangen door de aantrekking van perifere shoppingcentra. De projectontwikkelaars van deze shoppingcentra moeten deze uiteraard aantrekkelijk maken voor de detailhandel. Het is van centrale betekenis dat ze enkele grote winkels kunnen aantrekken owv de kracht van deze grotere om klanten aan te trekken, zo ontstaat er een basis, een anker voor een nieuw project c. Toegang tot de arbeidsmarkt i. De suburbanisatie van de bevolking heeft niet alleen de vraag verschoven, maar ook het aanbod van de arbeidskracht e) Technologische veranderingen a. Beïnvloeden zowel het ruimtelijk patroon van de vraag als het vestigingsgedrag van de detailhandel b. Ongelijk sociaal effect: hogeren inkomensgroepen kunnen zich voordeel doen met de nieuwe suburbane detailhandel, lagere inkomensgroepen (afhankelijk van openbaar vervoer) moeten blijven beroep doe op lokale en centrale winkels die relatief afnemen in aantal en kwaliteit c. Teleshopping Vermindert het aantal winkeluitstappen, omdat de keuze van de consument niet langer afhankelijk is van de afstand tot de meest nabije winkel en omdat enkele winkels vervangen kunnen worden door magazijnen f) Overheidsbeleid a. ECONOMISCHE FACTOREN i. Mate waarin publieke en private investeringen in de centrale gebieden bescherming nodig hebben tegen de grote concurrentievoordelen die grote winkels hebben in de suburbane zone ii. Aanwijzing: vele winkelketens behouden hun winkels in de stadscentra na het oprichten van nieuwe vestigingen in de perifere b. SOCIALE FACTOREN i. Soms wordt beweerd dat het toelaten van grote suburbane shoppingcentra een ongelijkheid creëert in het aanbod van de middenklasse, dit is vaak overdreven (slaat eigenlijk nergens op) c. RUIMTELIJKE FACTOREN i. Detailhandel aan de stadsrand of in de periferie worden kritisch bekeken owv de effecten op de groene ruimte ii. Aan de andere kant leiden vele stadscentra onder de verkeerscongestie, de parkeerdruk en projecten die in contrast staan met stedenbouwkundige wensen 34 Conclusie SUBURBANISATIE VAN DE VRAAG: voornaamste factor die de suburbanisatie van de detailhandel veroorzaakt. Zolang dit niet wijzigt is het onwaarschijnlijk dat er een omkering in de vestigingstrend van detailhandel zal komen 4.2 Recente veranderingen in de lokalisatie van zakelijke dienstverlening Stappenplan om examenvragen op te lossen: 1) Sector bespreken 2) Lokaliseren/analyseren 3) Verklaren 1) Sector bespreken Zakelijke dienstverlening Verzekeringen, banken, financiële diensten en nog vele andere diensten zoals reclame en marktonderzoek, boekhouding, juridische diensten en onderzoek en ontwikkeling 35 Maakt een belangrijk deel uit van de economieën van ontwikkelde landen en van vele stedelijke economieën in het bijzonder Juiste betekenis van ZD opzoeken is niet gemakkelijk in de praktijk o TEN EERSTE groot deel van de werkgelegenheid zit in de ZD verborgen in de productiestatistieken, immers velen die werken in de secundaire sector doen werk dat gelijkaardig is en uitwisselbaar is met het werk van specialisten in ZD o TEN TWEEDE vele diensten, zoals verzekeringen, banken en transport, die zowel werken voor ondernemingen als voor de consumentenmarkt Waar kantoren vroeger alleen in de stadscentra gevestigd waren, heeft deze vastgoedvorm zich ruimtelijk verspreid en ontstonden ook belangrijke perifere kantoorlocaties WAT ZIJN DE DRIJVENDE KRACHTEN ACHTER DEZE RUIMTELIJKE PROCESSEN? 2) Analyseren/ Lokaliseren Ruimtelijke verschuivingen van de zakelijke dienstverlening o INTERREGIONAAL NIVEAU Verschuiving van ZD naar kennisregio’s Onderzoek en ontwikkeling, biotechnologie of communicatie- en informatietechnologie Lokalisatie in kleine niet-industriële steden binnen een grootstedelijke invloedssfeer Vaak support van universiteit of kennisinstelling o INTERSTADELIJKE SCHAAL Grote stedelijke gebieden blijven aantrekkelijk DOWNFILTERING: zakelijke dienstverlening verschuift naar lagere hiërarchische niveaus Vb interimbureaus die vroeger enkel te vinden waren in centra van grote steden en nu ook in kleinere gemeenten of suburbane gebieden worden opgericht Deze verspreidingstendens wordt gecompenseerd door het kleiner wordende aandeel van andere vormen van zakelijke dienstverlening in kleinere centra. Vooral activiteiten waar de specialisatie toeneemt verdwijnen van lagere hiërarchische niveaus. Zij hebben meer klanten nodig om te overleven o => ° nieuwe centralisatie Vb advocaat: vroeger kon hij veel adviezen geven aan een bedrijf. Door de complexiteit, zijn ze allemaal gespecialiseerd in een bepaald domein INHAALEFFECT In minder stedelijke gebieden o INTRASTEDELIJKE SCHAAL Decentralisatie leidt naar een ruimere spreiding van zakelijke dienstverlening 4 fasen Zie figuren volgende bladzijden Voor 1960 o Centrale lokalisatie in de centrale handelswijken o CENTRAL BUSINESS DISTRICT (CBD) 36 In de loop van ‘60 o Spreiding over toevallige locaties gekozen door individuele bedrijven ‘70 o Eerste suburbane groepen van kantoren aan afritten van autosnelwegen of in Europa aan kruispunten van privé en openbaar vervoer ‘80 o Kantoorconcentraties in suburbane zones 37 38 Gebundelde deconcentratie van ZD Geldig voor de totale werkgelegenheid Patroon is verschillend wanneer men rekening houdt met de aard van de jobs BACK OFFICES: o Gedecentraliseerd o Interne diensten met weinig face-to-face contacten o Vb computercentrum, boekhouding, loondienst, facturatie en sommige technische en onderzoeksactiviteiten EDGECITIES (explosie CBD) o Perifere handelswijken met dezelfde soort bedrijven en werknemers als in de centrale handelswijken o Groeiden uit tot echte steden wanneer ook andere bedrijven en functies de zakelijke dienstverlening vervoegen (wonen, werken, detailhandel, recreatie en cultuur) Bv Docklands in Londen, La Défense in Parijs.. Rond de Champs Elysée in Parijs was er een beperking op hoe hoog gebouwd mocht worden, daarom was er op een gegeven moment niet meer genoeg kantoorruimte en moest men uitwijken naar la Défense. 3) Verklaring DEZE RUIMTELIJKE VERSCHUIVINGEN VAN DE ZAKELIJKE DIENSTVERLENINGEN KUNNEN WORDEN VERKLAARD DOOR: Vraagveranderingen o 5 belangrijke invloeden Groei van grote organisaties stimuleerde de vraag naar ZD zoals design, R&D, reclame en publiciteit, creëerde een vraag naar nieuwe diensten zoals informatiesystemen en dataverwerkende diensten Toegenomen complexiteit van reglementeringen en technologische veranderingen stimuleerde de groei van diensten zoals opleiding en consultancy (snel aanpassen aan veranderede situaties, nood aan veel informatie) Structurele veranderingen in dienstverlening => geleid tot een afname in de vraag voor sommige diensten en een toename naar anderen Een toename van het aantal diensten dat in onderaanneming wordt uitbesteed Toegenomen concurrentie dus meer bedrijven op de markt door deregulering. Bv door privatisering van overheidsdiensten en internationalisering. ( toename aantal tv zenders) Organisatorische veranderingen o Groei naar grotere ondernemingen in zakelijke dienstverlening o Aantal KMO’s gegroeid (° duale economie in de dienstverlenende sector) o ALGEMENE TREND: Toename van de concentratie in een beperkt aantal ondernemingen Recente groei van internationale dienstverlenende bedrijven is daarmee verbonden = INTERNATIONALISATIE Zoeken naar grotere winsten 39 Veel van de klanten werken internationaal DIVERSIFICATIE: Sommige industriële bedrijven namen initiatief in de dienstverlenende sector RUIMTELIJKE GEVOLGEN: a. Grote ondernemingen gaan hun functies op het hoogste niveau, zoals financiële en planningsactiviteiten lokaliseren in hun hoofdkantoren die in grote stedelijke gebieden voorkomen b. KMO’s blijven belangrijk c. Gedurende jaren van de ec recessie specialiseren grote bedrijven zich in hun kernactiviteiten en stoten perifere activiteiten af, dt geeft het ontstaan aan nieuwe KMO’s Veranderende rol van grond en arbeid als locatiefactor o Afstotingsfactor: hoge huren in het centrum van steden o De hoge kosten voor ruimte zullen de concentratie van ZD niet teniet doen wanneer deze gecompenseerd worden door besparingen op andere kosten o PATRONEN VAN BESCHIKBAARHEID VAN ARBEID Op regionale schaal: toegang tot goedopgeleide arbeid is meer en meer van belang Voor vele hoofkantoren is de nabijheid van een universiteit van groot belang o WOONWENSEN OP INTRASTEDELIJKE SCHAAL Lokationele patronen beïnvloeden Gegeven de huidige suburbanisatie, worden niet-centrale locaties in de stad meer en meer belangrijk voor de beschikbaarheid van arbeid Belangrijk! We mogen niet alleen enkel de grondprijs bekijken, maar ook de taxen. In Brussel moeten bedrijven bijvoorbeeld zeer veel taxen betalen. Ook in Londen enorm veel taxen. 40 Kantoren brengen zeer veel op, dit heeft tot gevolg dat mooie stukken residentieel vastgoed omgevormd worden tot kantoren. Soms zijn er wetten over dat sommige wijken residentieel moeten blijven. Kantoren werken ook meer en meer met een bezettingsgraad van 70% omdat veel werknemers voortdurend op de baan zijn. Daarom zijn er meer en meer bedrijven waar werknemers geen eigen bureau hebben, maar dat je een bureau neemt dat vrij is. Meer en meer ontstaan er flexibele kantoren dat men maar de helft van de tijd ter beschikking is. Of zelfs virtuele kantoren waar een secretaresse voor zeer veel bedrijven telefoon opneemt. Op de avenue montegne kan je per halve dag een kantoor huren, waar je zelfs eigen naamkaartjes,… hebt voor die halve dag (Parijs). Technologische veranderingen o Introductie van on-line systemen zorgde ervoor dat men interactief kan werken Vb kantoorwerk: zoals het klaarmaken van documenten kan nu afgewerkt worden in de “back offices” o De ruimtelijke impact van nieuwe technologie is zeer gevarieerd en soms tegenstrijdig : bv thuiswerk vs nood aan face to face contacten o Terwijl het beleid, de centrale en de besluitvorming volledig gecentraliseerd is, is de invoer van data verspreid o De toepassing van nieuwe technologie heeft zowel het aantal als de aard van de jobs in de zakelijke dienstverlening beïnvloed. Verbeteringen in productiviteit verving sommige jobs, maar de toename van de vraag heeft deze verliezen gecompenseerd o Nieuwe technologieën hebben de kwaliteit van het resultaat verbeterd o Impact op de aard van de jobs: men vindt aanwijzingen voor zowel nood aan hogere opleiding als nood aan zeer laag opgeleiden o STRATEGISCHE ROL VAN TELECOMMUNICATIE Hoewel sommige zeer grote ondernemingen zelf investeerden om zich aan te sluiten op nationale en internationale netwerken, moeten de meest kleine gebruikers gebruik maken van het telefoonsysteem Kenmerken van het lokale telefoonsysteem zijn de beperkende factor 41 uitbesteding van diensten Overheidsoptreden o Het effect van de expliciete ruimtelijke beslissingen worden vaak volledig overschaduwd door de gevolgen van hun impliciete ruimtelijke beslissingen Zijn het gevolg van uitgavepatronen (vb voor infrastructuur) en industrieel beleid die in vele gevallen de bestaande welvarende regio’s ondersteunen o USA Concurrentie beperken Belangrijke ruimtelijke gevolgen voor de lokalisatie van economische activiteiten Vb bankwereld USA Gereglementeerd per staat Sommige staten beperkten het werkingsgebied zelfs tot een niveau van een “county” Effect: USA gedecentraliseerd met 14500 commerciële banken in ‘80 Sindsdien heel wat beperkingen opgeheven door individuele staten (fusies en overnames volgden) o VK Deregulering met de bedoeling de concurrentie te laten toenemen en de staatstussenkomst te verminderen 3 delen van ZD onder deregulering: Telecommunicatie, transport en de financiële sector Vb zie pg 81 alinea 2 o TOENEMENDE PRIVATISATIE Ruimtelijke gevolgen hiervan beschrijven is zeer moeilijk omdat privatisatie meestal gepaard gaat met deregulering Op de lijnen die het drukste verkeer hebben ,verminderen de kosten , efficiëntie en innovatie nemen toe omdat privé-investeerders zich concentreren op deze winstgevende marktsegmenten 42 Waar vroeger een monopolie heerste, tracht men vaak het perifere netwerk af te bouwen HOOFDSTUK 5: Wereldsteden: Stedelijke concurrentie en netwerken 3 teksten A roster of world cities Transnationale managerelites in het wereldstedennetwerk Brussel als politieke wereldstad A roster of world cities Introduction Variety in terminology reflects both the diversity in the nature of the cities and differences of approach to the study of cities DEMOGRAPHIC TRADITION o Interested in the sizes of cities FUNCTIONAL TRADITION o Treats cities as part of a larger system 43 o Te be found in studies of world and global cities which are interpreted as integral to contemporary globalization processes o measures the global capacity of cities in terms of services they provide for the global economy FORMER TRADITION o Represented by the mega-city project, which is exploring the human and ecological implications of contemporary and future huge population concentrations There is a tendency for demographically large cities tob e economically significant cities – the differences between the two approaches means that their respective rosters are distinct Calcutta is a mega-city but not a world city, Zurich is a world city but not a mega-city It is the purpose of this paper to construct a roster of world cities. Hierarchical approach National, regional or even “sub-global” in their functional reach Global capacity of cities In terms of selected srevices they provide Global competence Using key advanced producer services, we consider firms which have a global competence and enumerate their presence in cities across the world In this exercise, we find 55 world cities and another 68 cities showing evidence of world city formation We focus on 4 key services: accounting, advertising, banking and law From theses scores, we define 10 “Alpha” world cities, 10 “Beta” world cities and 35 “Gamma” world cities Functional approaches to defining major cities PETER HALL (1966) The central facet of the world city literature has been to rank cities according tot heir disproportionate geoeconomic power in the world system Check table 1 and 2 4 major approaches have dominated the literature We need to briefly review these different types of study a) Cosmopolitan (urbanisation) characteristics and the multinational corporate economy FIRST PHASE OF EARLY WORLD CITY RESEARCH: Identify the strategic domination of certain world cities in the world-system by analysing and ranking the locational preferences and roles of multinational corporation (MNC) headquarters in the “developed” world 44 Hall’s analysis (1966) of London, Paris, Randstad, Rhine-Ruhr, Moscow, New York and Tokyo, has been widely cited as the starting point for studying the global urban hierarchy o Respect to power and influence in : politics; trade; communications; finance; education; culture and technology Hymer (1972) o The top management corporate functions undertaken within MNC headquarters “must be located close to the capital market, the media, and the government… because of the need for face-to-face contact at higher levels of decision making AND o One would expect to find the highest offices of the multinational corporations concentrated in the world’s major cities (Table ) b) World cities and the new international division of labour 2 major pieces stand out as taking emperical research forward in the development of world city rankings with the global urban hierarchy (table 1) o FIRST, COHEN (1981) Ranked the main locations of the largest 198 non-US corporations into a global hierarchy, with Tokyo and London at its apex and New York ranked alongside them as the three “prdominant … world centers of corporations and finance Second-level world cities: e.g. Osaka, Rhine-Ruhr, Chicago, Paris, Frakfurt and Zurich o SECOND, FRIEDMANN’S WORLD CITY HIERARCHY Differentiatied between primary and secondary cities in core and semi-peripheral countries MAJOR CITIES: as control centres of capital in the new international division of labour The world city hierarchy was based upon an analysis of several key criteria Major financial centre Headquarters for MNCs (including regional headquarters) International institutions Rapid growth of business services sector Important manufacturing centre Major transportation node Population size In descending order, Friedmann’s ranking of spatial articulations (world cities) identifies: Global financial articulations (eg London); Multinational articulations(eg 45 Miami); Important national articulations (eg Paris); and Subnational/regional articulations (eg Osaka – Kobe ) c) The internationalization, concentration and intensity of producer services Cities within the urban hierarchy with their prospensity to engage with the internationalization, concentration and intensity of producer services in the world economy SASKIA SASSEN o New York, London and Tokyo = global cities in the global economy o Theses cities now function… as highly concentrated command points in the organization of the world economy… as key locations for finance and for specialist service firms … as sites of … production of innovations …. And … as markets for the products and innovations produced o CONCEPT OF GLOBAL CITY : 2 inter-related factors Globalization of economic activity Organizational structure of the producer service and fincance industry itself o Sassen belives that these processes have brought “ about a renewed importance of major cities as sites for certain types of production, servicing, marketing and innovation” o The internationalization of bothe the producer service sector and financial system had made cities vital centres for the “management and coordination” of economic power in the global economy o Suggests thath the rapid growth, specialization and agglomeration of producer service firms and the organization of the financial industry itself has tos ome extent been responsible for the formation of global cities o Producer service firms “obtain agglomeration economies when they locate close to others that are sellers of key inputs or are necessary for joint production of certain service offerings d) World cities as international financial centres HOWARD REED (1981) (TABLE 2) o Identified a taxonomy of financial centres with 5 hierarchical levels in 1980. In descending order, it read as: Supranational Financial Center (London); Supranational Financial Centers of the First Order (NY and Tokyo); Supranational Financial Centers of the Second Order (eg Amsterdam); International Financial Centers (29 cities); and Host International Financial Centers (39 cities) Hence, there is much confusion below the very highest rankings of world cities. Our purpose is to add some clarification tot his situation by creating a new roster of world cities in a theoretically directed and empirically transparent manner. 46 A roster of world cities by corporate service criteria Globalization What we are dealing with here are generally referred to as advanced producer services or corporate services Key point: many of this services NOT ubiquitous For Sassen they provide a limited number of leading cities with “a specific role in the current phase of the world economy” Our purpose in this section is to produce an inventory of world cities in terms of their provision of corporate services By studying several firms over many cities , we are able to obtain the relative importance of a given city in terms of a particular service. By carrying out this exercise for several services, we can evaluate the overall “world-cityness” of a given city . 3 stages: o FIRST: global competence of service firms in terms of the geography of their presence in cities o SECOND: aggregating to cities we fin the global service centres for a given sector o THIRD: aggregating service centre results by city we identify world cities of different degrees of overal corporate service provision The 4 services – accountancy, advertising, banking and law – are different enough to produce some interesting contrasts between geographcal patterns, but the overall similarity of their world-wide locations gives us confidence that aggregating the 4 sets of results produces a sound inventory of contemporary world cities in terms of their service capacities. ADANSONIAN APPROACH TO TAXONOMY o First, we use as many data as are both available and comparable o Second, we weigh the various data equally SIGNIFICANT PRESENCES o In recording significant presence, we look for principle offices, or find alternative means for defining significance o We aim to record between 50 and 150 significant city presences per firm IN CONVERTING INDIVIDUAL FIRM PRESENCES TO CITY CAPACITIES WE IGNORE ALL CITIES THAT HAVE ONLY ONE SIGNIFICANT PRESENCE IN A GIVEN SECTOR WE TREAT ACH SECTOR ON ITS OWN TERMS AND DO NOT ATTEMPT TO IMPOSE A SINGLE SET OF CLASSIFICATION RULES o Each sector has a different history and pattern of global expansion PRODUCE A CLASSIFICATION OF CITIES COMPARABLE ACROSS THE 4 SECTORS o 3 levels of service presence for each sector: prime global service centres, major global service centres and min or global service centres The most interesting feature of our final inventory of world cities will be the identification of cities below the top levels. This is a GREY ZONE where it is unclear whether or not we are dealing with world cities or some sub-level of city. 47 We have defined general principles of classification but the specific methods used in each sector are inevitably subjective a) Global service centres in accountancy a. Most highly concentrated service sector b. BIG SIX : Ernst & Young, Price Waterhouse, Arthur Andersen, Coopers & Lybrand and KPMG i. Each has many hundreds of offices across the world c. TABLE 3 i. Prime global accountancy service centres ii. Major global accountancy service centres iii. Minor global accountancy service centres b) Global service centres in advertising a. Less concentrated b. 3 cities dominate the list i. Tokyo, NY and London ( in this order), but another 10 cities are represented ii. Using a reverse rank (ie 1st = 50, 2nd = 49, etc) sum for each city, we find a gap in the sums so that those above become prime centres and those below become major centres c. TABLE 4 i. 8 prime global advertising centres ii. 28 major global advertising centres iii. 31 minor global advertising centres d. Surprise in the prime centre list is the occurence of Minneapolis, Osaka and Seoul, none of which appear as prime centres in the other sectors c) Global service centres in banking a. It is in the finance sector studies where much work on ranking cities has been done b. TABLE 5 i. Prime global banking service centre 1. With 8 or more significant presences and 10 cities qualify ii. Major global banking centres 1. 30 cities with 5 to 7 significant presences iii. Minor global banking service centres 1. 28 with 2 to 4 significant presences d) Global legal service centres a. Law firms are the latest producer service providers to become important players in globalization b. The result has been e quite unique patter of globalization: an unprecedented UK/USA dominance resulting in part from the international commercial use of English La wand New York State Law c. We define UK/USA cities as legal service centres on the basis of global law firm origings and the rest f the world in terms of the number of foreign branches they have d. TABLE 6 i. Prime global legal service centres: 11 cities 48 ii. Major legal service centres 1. Global law firms centred in them or with 5 to 17 foreign branches iii. Minor global legal service centres : 31 cities e) Teh GaWC inventory of world cities a. GaWC inventory i. Because it forms one of the basic research platforms for future research by Globalization and World Cities (GaWC) Research Group and Network ii. Inventory created by aggregating the information from the 4 sector listings of centres. 1. Banking/financial services 2. Legal services 3. Accountancy 4. Advertising iii. 122 cities are considered in all iv. A sum is produced for each city by scoring 3 for a prime centre, 2 for a major centre , and 1 for a minor centre. Given the 4 sectors, the result is series of estimates of world cityness ranging from 1 to 12. v. TABLE 7 1. The division of the 122 cities into different classes has been carried out using simple logical criteria. Any city scoring 10 or above must be a global service centre in all 4 sectors. Where it is a minor centre this would have tob e compensated for by the other 3 being prime. 2. ALPHA WORLD CITIES 3. BETA WORLD CITIES 1) Any city scoring 7 to 9 must be a global service centre for at least 3 or 4 sectors and must be a prime or major centre in at least 2 sectors 4. GAMMA WORLD CITIES 1) Cities scoring 4 to 6 2) All these cities must have be global service centres for at least 2 sectors and at least one of those must be a major service provision 5. The remaining 67 cities are designated as having evidence of world city formation processes but the evidence is not strong enough to really call them world cities f) Concluding remarks a. World city formation has largely proceeded in 3 world regions – northern America, western Europe and Pacific Asia – which we have termed the major globalization arenas b. The rise of the latter arena is consequent upon the demise of teh Cold War and the subsequent economic liberalization, especially privatization of state assets, which requires new advanced producer servicing c. We do appreciate that world cities are much more than service centres d. There is one added advantage to creating an explicit inventory: it highlights a relatively large number of cities where world city formation processes are 49 shown tob e operating, thus getting away from reserach concentration on just a few, allegedly paradigmatic, world cities such as London, New York and Tokyo (finance) and LA (cultural processes) Transnationale managerelites in het wereldstedennetwerk Het wereldstedennetwerk is op een bijzondere manier verbonden met de wereldwijde circulatie van hoogopgeleide, duurbetaalde topmanagers binnen mondiaal georganiseerde dienstenfirma’s. In dit artikel, focus op migratie van transnationale managerelites Selecte groep van hoogopeleide en hypermobiele werknemers die in mondiaal georganiseerde dienstenfirma’s circuleren. De mondiale functionele reikwijdte en connectiviteit van die wereldsteden wordt mede ge(re)produceerd door het ruimtelijk gedrag en de hypermobiliteit van die transnationale elites Transnationale elites MANUEL CASTELLS Huidige fase van het mondiaal georganiseerde kapitalisme is gebaseerd op een “plaatsloze” logica van connectiviteit en netwerken, een “space of flows” in plaats van op territoriale logica, de “space of places” WERELSSTEDENNETWERK o Proces dat geavanceerde dienstencentra met elkaar verbindt in meervoudige mondiale netwerken met variërende intensiteit en op verschillend schaalniveaus, afhankelijk van het relatieve belang van de activiteiten in een regio voor het mondiale netwerk. Één van de cruciale lagen binnen die meervoudige mondiale netwerken wordt gevormd door de geaggregeerde ruimtelijke organisatie van dominante managerelites. o Technocratische managerelite = cruciale en leidende rol HANNERZ EN SMITH Transnationale migratiepatronen van elites zijn een belangrijk element in de dagelijkse reproductie van individuele wereldsteden Homogeniserende, kosmopolitische cultuur binnen bepaalde delen van een wereldstad Door het kosmopolitische karakter van bepaalde buurten binnen wereldsteden gaat hun hypermobiele en mondiale carrièrepad echter niet gepaard met cultuurschokken Mobiliteit van transnationale elites is een belangrijke factor voor de relaties tussen wereldsteden, maar ook dat de territorialisering van hun kosmopolitische gebruiken en discours plaatsvindt in de knooppunten van specifieke technologische, culturele , informatieen kapitaalstromen MAAR WAAROM DOEN DERGELIJKE BEDRIJVEN EEN BEROEP OP HOOGOPGELEIDE, TRANSNATIONALE ARBEIDSKRACHTEN? De bedrijfslogica is één van snelheid en nabijheid: productieve diensten kunnen niet makkelijk getransporteerd of uitbesteed worden, ze moeten ter plekke “geconsumeerd” en afgeleverd worden via persoonlijke interactie en face-to-face contact 50 Aangezien wereldsteden de plaatsen zijn waar een groot aantal transnationale communicatiestromen elkaar kruisen, is het functioneren ervan sterk afhankelijk van gespecialiseerd personeel dat verantwoordelijk is voor de kennisinput. Firma’s gebruiken transnationale hoogopgeleide migranten echter niet alleen om de voor de hand liggende reden dat zij beschikken over de juiste vaardigheden, maar evenzeer door hun kosmopolitische en hun sociaal en cultureel kapitaal Transnationale elites geteld Er werd tijdens de interviews informatie verzameld over 2 verschillende processen: Inter-firma transfers (IFT’s) binnen geavanceerde dienstenfirma’s Internationale carrièretrajecten van Britse elites die op het moment van de studie werkzaam waren in Singapore of NY De belangrijkste resultaten van dit onderzoek kunnen samengevat worden in 3 bevindingen: IFT’s vanuit London naar andere steden was het aantal een stuk groter dan de IFT’s van buitenlanders naar Londen o Londen is de netto uitvoerder van elite-arbeid naar andere wereldsteden De meest voorkomende duur van IFT’s tussen 2 en 3 jaar is, zowel voor emigraties als voor immigraties. Er werd vaak opgemerkt dat deze periode de laatste tijd korter wordt, doordat de transnationale migraties tussen wereldsteden steeds meer gebeuren obv specifieke projecttoewijzing ipv niet-specieke toewijzing Langdurige IFT’s werden als belangrijke component van een succesvolle mondiale organisatie en zij stelden dat zij noodzakelijk zijn naast meer voor de hand liggende en goedkopere vormen van transnationale interactie, zoals korte zakentrips en gebruik van informatietechnologie als video conferentie IFT’s tussen wereldsteden werden voornamelijk in stand gehouden om 3 redenen: Aanvulling van ontbrekende expertise onder het bestaand personeel Draagt bij aan de individuele carrièreontwikkeling van werknemers Om bedrijfsorganisatorische redenen zoals de verspreiding van een specifieke bedrijfscultuur TRANSNATIONALE ELITES ZIJN REAL-TIME actoren in het wereldstedennetwerk Een kwalitatieve studie van in dit geval de Britse transnationale elite is dan ook nuttig om de dagelijkse processen in de vorming van het wereldstedennetwerk in kaart te brengen: circulatie en hypermobiliteit tussen individuele wereldsteden gebaseerd op locatiekeuzes van firma’s en marktcondities door de carrièreaspiraties van individuen 51 Brussel als politieke wereldstad Toch heeft Brussel nog nooit zoveel transnationale actoren aangetrokken. Deze analyse concentreert zich op de instroom van regionale vertegenwoordigers uit EU-lidstaten tgv de creatie van het Comité van de Regio’s in 1994. Europese agglomeratie-economie Sinds de 2de helft van ’80 is het aantal vertegenwoordigers van allerlei belangengroepen in Brussel dramatisch gestegen. Al deze internationale actoren vormen samen met de Europese instituties de Europese agglomeratieeconomie: een zeer gespecialiseerd productiecomplex dat zich toespitst op de productie van Europese wetgeving en beleid. De groei van de Europese agglomeratie-economie in Brussel wordt toegeschreven aan het voortschrijdende proces van integratie binnen de Unie in 1985. De instroom van actoren verbonden aan het Europese integratieproces heeft in Brussel een agglomeratie gecreëerd met een bedrijvige atmosfeer. Bepaalde set van sociaal-culturele kenmerken deelt met andere agglomeratie-economieën van specifieke sectoren, zoals bedrijfsspecifieke informatie en ideeën en inputs Meest bekende agglomeraties: high-tech agglomeraties zoals Silicon Valley In de huidige economie is reflexieve kennis, ofwel kennis gebaseerd op kritische reflectie, essentieel voor het concurrentievermogen. Europese agglomeratie-economie Economische kracht wortelt in plaatsspecifieke voordelen, ingebed in lokale praktijken en relaties. Ze kent een zeer specieke economische reflexiviteit: de geconcentreerde “kennis”van Europees beleid en wetgeving die wordt aangetroffen onder de actoren van de Europese agglomeratie-economie Waarom Brussel? Doel van onderzoek Waarom zitten ze allemaal in Brussel en hoe worden ze een deel van de Europese agglomeratie-economie en toegang zoeken en bijdragen aan de economische reflexiviteit De regionale vertegenwoordiging zijn vooral in Brussel om de ontwikkeling van het EU-beleid mbt de regio’s op de voet te volgen, informatie te verzamelen en te lobbyen Hier krijg je meer inside-informatie De Brusselse kantoren functioneren als verbindingskantoor tussen de regio en de Europese Instituties , vooral de Europese Commissie In Brussel heb je toegang tot ‘vroege’ informatie (voorafgaande waarschuwingen), zodat je de ontwikkeling van beleid en beleidsprogramma’s mee kan vormen, maar je hebt er ook “toegang tot de informele kennis in verband met de discussies rond toekomstige projecten, programma’s en wetten… Je moet de mensen zien die de netwerken hebben en advies kunnen geven aan het thuiskantoor. Face-to-face contact is essentieel om greep te krijgen op het informele verhaal rond de EU 52 Brussel is ook een plek om partners te vinden voor Europese projecten en allianties te bouwen om samen te lobbyen Het was niet de aanleiding om naar Brussel te gaan, maar wel om in Brussel te blijven Er is natuurlijk ook een hechte politieke verandering geweest die de instroom van nieuwe actoren in Brussel heeft veroorzaakt. Niet alleen de eenwording van de markt. Er kwamen ook steeds meer Europese bevoegdheden. Die burgers direct aangaan en traditioneel de bevoegdheid waren van lokale autoriteiten. De aanwezigheid van de Europese agglomeratie-economie heeft een plaatsspecifieke economische relfexiviteit gecreërd waarvan deze actoren een deel willen en moeten uitmaken Netwerken is het buzz-woord MAAR HOE WORDEN ZE EEN DEEL VAN DE ECONOMISCHE REFLEXIVITEIT IN DE EUROPESE AGGLOMERATIE-ECONOMIE? Je moet ook binnengeraken in de Europese wereld “Het draait allemaal om netwerken, netwerken is het grote buzz-woord” Onder deze transnationale actoren in Brussel heerst een bepaalde cultuur. Zij zijn vertrouwd met het Europese eenwordingsproces en met de instituties. Om in te breken in deze economische reflexiviteit moet je een deel uitmaken van een goed netwerk, dat ingebed is in de Economische agglomeratie-economie Een bewuste strategie wordt gevolgd bij het opbouwen van het netwerk met de juiste personen. Er wordt gezocht naar een mengeling van andere regionale kantoren en belangengroepen, vanuit het eigen of buitenland, contactpersonen binnen de verschillende Directoratengeneraal (departementen) in de Europese Commissie en ook in het Europese Parlement HOE WORDEN DEZE NETWERKEN OPGEBOUWD? De meeste directeurs zijn het erover eens dat op conferenties en door sociale contacten na het werk de netwerken worden gebouwd die vervolgens van nut zijn tijdens de werkuren zelf Formeel én informeel netwerk FORMELE NETWERKEN: zijn essentieel, maar het informele aanbod aan informatie is betrouwbaarder, omdat je precies weet waar het vandaan komt De kracht van Brussel Maar zich in Brussel vestigen is niet voldoende. Men moet zich ook inwerken in de “Europese wereld” door coalities te vormen en netwerken uit te bouwen van professionele contacten én persoonlijke relaties Om de evolutie van Brussel tot globale stad te begrijpen, moeten we de stad analyseren vanuit haar specifieke eigenschappen die continu nieuwe transnationale politieke actoren aantrekken CONCLUSIE: sommige plaatsen zijn noodzakelijk owv hun intrinsieke kwaliteiten o aangezien Brussel verschillende kwaliteiten heeft die elders moeilijk te vinden zijn, met name de Europese agglomeratie-economie, zouden lokale politici in staat moeten zijn om te handelen in overeenstemming met hun sterke positie tov transnationale actoren die zich in de stad vestigen 53 o Brussel heeft de kwaliteiten om de eisen te stellen aan de transnationale agenten die niet zonder de stad kunnen voor hun economisch overleven of succes HOOFDSTUK 6: Het Europese regionaal-economisch beleid en haar effecten in Vlaanderen/België Inleiding REGIONAAL BELEID Alle beleidsaspecten die specifiek te maken hebben met de ontwikkeling van een regio en die niet (specifiek) aan bod komen in het goede beleid. Publieke interventiemaatregelen die tot doel hebben de geografische spreiding van economische activiteiten te stimuleren Tot voor de introductie van een specifiek regionaal beleid op Europees niveau in 1975 bleef het begrip regionaal beleid in feite beperkt tot een door de Europese Unie (EU) gedoogd regionaal gedifferentieerd economisch beleid dat kaderde binnen het “Europees mededingingsbeleid” De doelstelling van deze bijdrage bestaat erin een duidelijk beeld te schetsen van de recente bewegingen in België op het vlak van regionale ontwikkeling. 1. Ontwikkelingszones in België VLAAMSE EXPANSIESTEUN 3 reglementeringen o Wet betreffende de ec expansie van 30/12/1970 o Wet tot ec heroriëntering van 04/08/1978 o Decreet tot bevordering van de ec expansie in het Vlaams Gewest van 15/12/1993 Voor het toekennen van een groeipremie wordt gebruik gemaakt van een oproepsysteem (call) waarbij KMO’s tweemaal per jaar de kans krijgen een investeringsprogramma in te dienen om mee te dingen naar investeringssteun o Deze steunmaatregel vervangt de klassieke Vlaamse expansiewetgeving WAALSE EXPANSIESTEUN De wet van 1980 reglementeert de steunverlening in het voordeel van grote ondernemingen in achtergestelde regio’s Kan in dit verband een investeringspremie en bijkomende fiscale steun toekennen aan ondernemingen die er zich toe verbinden één of meerdere operaties uit te voeren die bijdragen tot een duurzame ontwikkeling en de bevordering van de werkgelegenheid in deze regio’s BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST Voortaan wordt de steun toegekend in functie van de gecreëerde werkgelegenheid en de lokalisering van de investering 54 In praktijk komt dit neer op een aanzienlijke versoepeling van de oorspronkelijke expansiewetgeving Bedoeling: schepping van werkgelegenheid en de revitalisering van de wijken dient aangemoedigd te worden Het Belgische grondgebied wordt op basis van een aantal objectieve criteria (sociaal-economische indicatoren zoals werkloosheidsgraad, gemiddeld inkomen per capita,…) met behulp van afbakeningsmethodes opgedeeld in ontwikkelingszones, geografische zones die in aanmerking komen voor expansiesteun. De omvang van de toegelaten investeringssteun is streekgebonden en wordt uitgedrukt als Netto Subsidie Equivalent (NSE) = gedeelte van de subsidie, lening, garantie,… dat overblijft na belasting uitgedrukt in verhouding tot de waarde van de totale investering KAARTEN 1 & 2 : o Uitgesproken aanwezigheid van ontwikkelingszones o Vergelijking tussen kaart 1 & 2 EERSTE: omvang van ontwikkelingszones doorheen het laatste decennium is aanzienlijk afgenomen TWEEDE: merkbare afname van de steunintensiteitsmaxima Deze ruimtelijke inkrimping van de steungebieden en de daarmee gepaard gaande afname van de steunintensiteitsmaxima kan geïnterpreteerd worden als een logisch gevolg van de vooruitgang die de Belgische Ontwikkelingszones gedurende de laatste 10 jaar gekend hebben, zeker in vergelijking met de rest van de huidige EU 55 2. 56 Europees Regionaal Beleid 2.1 De Europese Structuurfondsen en de prioritaire doelstellingen EUROPESE STRUCTUURFONDSEN Het Europees regionaal beleid is in de eerste plaats gericht op het versterken van de economische, sociale en territoriale cohesie binnen de EU Verschillende fondsen : o EFRO Financiert infrastructuur, werkgelegenheidscreatie en regionale ontwikkeling o ESF Werklozen en kansarme bevolkingsgroepen vinden hun weg terug naar de arbeidsmarkt, hoofdzakelijk via de financiering van beroepsopleidingen en aanwervingsmaatregelen o EOGFL-O Financiële bijstand voor de aanpassing van de landbouwstructuur en de plattelandsontwikkeling o FIOV Aanpassen en moderniseren van de visserij-activiteiten Deze programma’s worden slechts gedeeltelijk gefinancierd met Europese gelden. Bijkomende financiering vanuit de publieke en privé-sector is steeds een voorwaarde tot het verkrijgen van de Europese steun Voor de huidige programmaperiode 2000-2006 worden 3 strategische zwaartepunten onderscheiden o Het bevorderen van de concurrentiekracht van de Europese regio’s o Het stimuleren van de werkgelegenheid o Het realiseren van een evenwichtige stedelijke en rurale ontwikkeling Oorspronkelijk werd via de structuurfondsen steun verleend obv 6 doelstellingen. Toekenning van steun sinds de laatste hervorming van structuurfondsen verbonden aan 3 doelstellingen: 2 territoriale doelstellingen (1&2) en 1 thematische doelstelling (3) o DOELSTELLING 1 Ontwikkeling en de structurele aanpassing bevorderen van de armste regio’s in de EU Regio’s waarvan het BBP per inwoner minder dan 75% van het gemiddelde inkomen in de EU bedraagt In eerste instantie moet er iets gedaan worden aan het gebrek aan basisinfrastructuur Alle structuurfondsen (EFRO, ESF, EOGFL-O en FIOV) zijn bij deze doelstelling betrokken o DOELSTELLING 2 Zones die met structurele problemen kampen als gevolg van economische en sociale omschakelingen Visserij-afhankelijke zones in crisissituatie, zones met socioeconomische veranderingen in de industrie en dienstensector, plattelandszones in achteruitgang en in moeilijkheden verkerende gebieden Belangrijkste probleem: achteruitgang van de traditionele economische activiteiten 57 o o Stimuleren van de ec aantrekkingskracht en de werkgelegenheid in de regio’s Ondersteund door het EFRO, ESF DOELSTELLING 3 ESF: bevorderen van de modernisering van het beleid en de systemen op het vlak van onderwijs, opgeleid en werkgelegenheid OVERGANGSREGELING (PHASING OUT) Degressieve regeling die werd ingevoerd om de steun aan de betrokken regio’s niet abrupt stop te zetten. De regio’s die in de periode 1994-1999 voor doelstelling 1-subsidies in aanmerking kwamen, blijven tot eind 2005 steun ontvangen 3. De communautaire initiatieven = De Europese Commissie stelt op eigen initiatief aan de lidstaten specifieke instrumenten voor om acties te ondersteunen die bijdragen tot het oplossen van problemen met repercussies op Europees niveau. 3.1 LEADER + Stimuleert de toepassing van geïntegreerde strategieën voor duurzame plattelandsontwikkeling en legt veel nadruk op partnerschappen en netwerken voor uitwisseling van ervaringen 3.2 URBAN Enerzijds spelen de steden als maatschappelijk brandpunt, als economisch en technologisch kenniscentrum een primordiale rol in het sociale economische en culturele leven van Europa Anderzijds vormen deze stedelijke gebieden de thuisbasis voor tal structurele maatschappelijke problemen zoals sociale uitsluiting, criminaliteit, verkeersproblemen,… 3.3 INTERREG Vandaag de dag moet er samengewerkt worden op grensoverschrijdend, transnationaal en interregionaal niveau. = communautair initiatief ten voordele van de grensoverschrijdende samenwerking tussen regio’s in de EU 3 onderdelen worden onderscheiden o INTERREG III A: bevordering van de grensoverschrijdende samenwerking o INTERREG III B: versterking van de transnationale samenwerking o INTERREG III C: bevordering van de interregionale samenwerking 58 4. De Belgische situatie Europese beschikbare budget voor België is licht afgenomen. 4.1 Structuurfondsprogramma’s Aangezien bij de bespreking van de Structuurfondsprogramma’s de nadruk ligt op regionale ontwikkeling, worden enkel Doelstellingen 1 & 2 in kaart gebracht KAART 3 o 1 Doestelling 1-gebied (provincie Henegouwen) o 3 doelstelling 2-gebieden (Antwerpse Kempen ,Limburg, Luik) o 3 doelstelling 5b-gebieden (Westhoek, Meetjesland en Namen/Luxemburg) o De kaart vertoont 3 grote overeenkomsten met de Belgische ontwikkelingszones uit de periode 1994-1999 (zie kaart 1) o De bovengenoemde structuurfondsgebieden vallen zelfs in overheersende mate samen met de ontwikkelingszones uit diezelfde periode, wat wijst op een zekere territoriale afstemming tussen de Europese steun enerzijds en de regionale expansiesteun anderzijds KAART 4 o Beeld van de ruimtelijke spreiding van de Belgische Structuurfondsgebieden en bijhorende initiële steunbedragen, i.e. de bedragen die in de begroting werden voorzien o Als we deze kaart vergelijken met de huidige spreiding van de ontwikkelingszones (zie kaart 2), dat moeten we vaststellen dat - vnl in het Vlaams Gewest - de ontwikkelingszones verschoven zijn tov de Structuurfondsgebieden o Doelstellingen : DOELSTELLING 1 Provincie Henegouwen o Komt in het kader van Doelstelling 1 in aanmerking voor een phasing-out regeling o Ontvangt een degressieve Europese steun van 645 miljoen euro. Deze middelen worden aangevuld met nationale, regionale en privé-steun o Concreet moet deze steun bijdragen tot het verzamelen van technologische kennis en know how, het uitbouwen van netwerken en het stimuleren van dienstverlenende activiteiten DOELSTELLING 2 Brussels Hoofdstedelijk Gewest o Ec en sociale revitalisatie van de betrokken achtergestelde stadswijken Provincie Antwerpen o EERSTE DEELGEBIED Verscheidene gemeenten uit het arrondissement Turnhout in de Kempen Grootste gedeelte van dit projectgebied komt alleen nog in aanmerking voor een phasing-out regeling tot 2005 59 Hoge werkloosheid, vooral bij laaggeschoolde vrouwen Doelstelling: realisatie van een duurzame ec ontwikkeling, hetgeen op termijn moet uitmonden in de creatie van werkgelegenheid DE o 2 DEELGEBIED Noordoosten van A’pen(ANNO) Nadruk: ondersteuning van opleiding, werkgelegenheid en lage ec activiteiten Provincie Oost-Vlaanderen o Zowel voor phasing out regeling als voor doelstelling 2 programma Provincie West-Vlaanderen o 2 steungebieden Kustgebied Duurzamen werlvaart en duurzaam welzijn van de bevolking aan de kust Kusttoerisme revitaliseren, ec weefsel versterken en het leefmilieu kwalitatief verbeteren Phasing out gebied Rurale hinterland Huidig programma: ec groei, sociale vooruitgang en het behoud en de ontwikkeling van ecolgische en landschappelijke waarden Provincie Limburg o 3 verschillende gebieden die op steun kunnen rekenen: Industriegebieden in omschakeling Plattelandszones Phasing-out gebieden o 3 prioriteiten staan centraal Bevordering van de lokale ec Optimalisering van de ec omstandigheden (infrastructuur, milieu) Geïntegreerde landelijke ontwikkeling Provincie Luik o Richt zich onder meer op reconversie van industriële zones in achteruitgang en versterking van de (internationale) economische aantrekkingskracht van de Luikse regio Provincie Namen en Luxemburg o Hoofddoelstelling: programma bestaat erin de ec inhaalbeweging van deze overwegend landelijke zones te stimuleren 60 CONCLUSIES: o Europese regionale steun richt zich overwegend op de economische ontwikkeling van de Waalse regio’s o Merendeel van de gevallen hebben enkel nog phasing-out regelingen o Concreet betekent dit voor de Belgische regio’s dat er nog Europese steunmiddelen kunnen aangewend worden, maar binnen een afgeslankt budget en dat deze steunverlening uitdovend verloopt 4.2 URBAN 3 Belgische steden komen in aanmerking , A’pen, Brussel en Sambreville KAART 5 o SAMBREVILLE Wordt geplaag door een reeks van fundamentele, sociale en economische problemen (werkloosheid, criminaliteit) als gevolg van de naoorlogse desindustrialisering Aandacht aan het stimuleren van lokale ec activiteiten, het verhogen van de arbeidskansen van de lokale bevolking en het verbeteren van de stedelijke leefomgeving o BRUSSEL Om de achtergestelde wijken nieuw leven in te blazen worden er projecten gefinancierd die erop gericht zijn het leef- en werkklimaat te verbeteren en de aantrekkelijkheid van de wijken te verhogen o ANTWERPEN Men vindt er rijke en arme wijken naast elkaar, waarvan sommige overbevolkt zijn en andere verlaten 3 prioriteiten onderscheiden Realiseren van een ec heropleving en een groeiende werkgelegenheid in de Zuidrand Nodige aandacht aan het milieu Mobiliteit, waarbij het bevorderen van de bereikbaarheid en de toegankelijkheid van het betrokken stadsgoed vooropstaat 4.3 INTERREG In het kader van INTERREG III A is België betrokken bij 6 programma’s (zie kaarten pg 8) EUROWOOD-PROJECT o Gericht op ondersteunen van ondernemingen in de hout-en bossector in hun zoektocht naar innovatieve productieprocédés. Ander project is de promotie biologische landbouw In tegenstelling tot de meer geconcentreerde INTERREG III A programma’s hebben de programma’s van INTERREG III B en C betrekking op relatief grote delen van het Europese grondgebied (zie kaarten pg 8) INTERREG III B: uitvoering van 2 transnationale programma’s: Noordzee-gebied en Noord-Wet Europa INTERREG III C: ruim samenwerkingsverband met partners over de gehele EU 61 4.4 RESOC: Slides Het Vlaamse streekbeleid kreeg onlangs een nieuwe vorm. In 2005 werden de Streekplatformen immers vervangen door nieuwe structuren: er werden Erkende Regionale Samenwerkingsverbanden opgericht (ERSV). Een ERSV is een juridische entiteit die twee organen overkoepelt. De SociaalEconomische Raad van de Regio (SERR) is het orgaan waarbinnen de sociale partners advies kunnen uitbrengen. Het Regionaal Sociaal-Economisch Overlegcomité (RESOC) is het overlegorgaan waar de betrokken publieke actoren, sociale partners en derdenorganisaties met elkaar overleg plegen over het streekontwikkelingsbeleid. Een RESOC beschikt over een secretariaat dat ook als gebiedsgerichte denktank moet fungeren. De RESOC’s zijn belast met het opstellen van een Streekpact waarin een langetermijnvisie op de ontwikkeling van hun steek aan bod moet komen. Het aantal RESOC’s werd bepaald binnen de subregionale overlegstructuren. Het Vlaams gewest telt vijftien RESOC’s. Voorbeeld van een RESOC activiteit: - “Vrije basisschool “windekind” organiseerde van 10 tot 14 maart i.s.m. RESOC kempen een projectweek rond natuurkunde en techniek Opstellen van een “urgentieplan kempen” na het verliezen van een 1000al kempense jobs. Dit plan werd daarna besproken met de Vlaamse regering. Afbakening van de RESOC gebieden: Provincie Antwerpen: Speerpuntensectoren RESOC: 62 5. Slotbeschouwingen Socio-economische ongelijkheden nodigen uit tot een herziening van het huidige Europees regionaal beleid. Een groot deel van de Structuurfondsen zal immers opgeëist worden door deze nieuwe, minder welvarende lidstaten, hetgeen een verschuiving van de Europese middelen naar deze nieuwe lidstaten ten koste van de huidige steungebieden zoals België onafwendbaar maakt. In dit verband kan verwezen worden naar een recent uitevoerd onderzoek (Welse, 2003) Het spreekt voor zich dat de uitbreiding van de EU ook een belangrijke impact zal hebben op de regionale ontwikkelingsprogramma’s in België. De Europese regionale steun is afgenomen gedurende de laatste decennia, zowel qua steunintensiteit als in termen van geografische reikwijdte. De ruimtelijke inkrimping is een gevolg van de recente hervormingen van de Structuurfondsen. Er werd beslist om de Europese middelen in sterke mate te concentreren op de meest behoevende regio’s. Het gedeeltelijk aan verdwijnen van grootschalige regionale steunmaatregelen in de stijl van Doelstelling 1 zal dan ook grotendeels gecompenseerd worden door het strategisch uitspelen van financiële speldenprikken zoals de URBAN-programma’s en het eigen regionaal beleid via de ontwikkelingszones. 63 64 65 HOOFDSTUK 7: City-regio marketing and management Tekst: City marketing, van promotie tot plan? Deze paper behandelt typische aspecten van city marketing uitgaande van het klassieke 4P-kader (product, prijs, plaats en promotie Inleiding Promotie van een stad richt zich op Potentiële toeristen Bedrijven en inwoners Vele steden en gemeenten willen immers ook nieuwe bedrijven en/of inwoners aantrekken Op tal van plaatsen gebruiken we voorbeelden uit de Antwerpse praktijk. Wat is city marketing? Marketing is the performance of business activities that direct the flow of goods and services from producer to consumer or user. The analyzing, organizing, planning and controllingof the firm’s customer – impinging resources, policies ad activities with a view to satifying the needs and wants of chosen customer groups at a profit. Een geïntegreerde beleidsvorm, lopende van analyse tot controle Een beleid gericht op de bevrediging van de wensen en behoeften van de klanten Waarbij “resources gedoseerd en op elkaar afgestemd worden, kortom een marketing mix wordt samengesteld En tegelijk rekening wordt gehouden met de verschillende klantengroepen, maw de segmentatie van de markt ten volle in rekening wordt gebracht Op dergelijke wijze dat ook het winstdoel van de onderneming wordt gerealiseerd MEEST RECENTE AMA DEFINITIE (1985) = marketing is the process of planning and executing the conception, pricing, promotion and distribution of ideas, goods and services to create exchanges that satisfy individual and organization objectives CITY MARKETING Gemeente of stad vereenzelvigd met een winst-nastrevende onderneming Voor de uitvoering van het beleid kunnen managementmethodes en –technieken erg relevant zijn Doelstelling o Draait niet om financiële winst o Verhoging van de welvaart en het welzijn van de lokale gemeenschap. Hoe dit concreet wordt ingevuld, hangt af van de mate waarin kiezers een invloed kunnen uitoefenen op de verkozenen 66 Publiek o Hierop moeten de stedelijke (marketing) activiteiten worden afgestemd. Enerzijds zijn de gebruikers van de stad niet beperkt tot de kiezers-woners. Dat de verbondenheid tussen de stad A’pen en zijn stadsgewest niet minder sterk is en de economische impulsen van de stad voor haar ruimte omgeving even wezenlijk zijn, werd op diverse manieren aangetoond. Waar de omringende gemeenten op vele vlakken als “afnemer” van de stad kunnen worden beschouwd, fungeren ze tegelijkertijd op andere gebieden als concurrent. Dit verhoogt de complexiteit van de relatie tussen beide. Anderzijds de beperktheid van de lokale bevoegdheden, zowel inhoudelijk als ruimtelijk. Gevolg: de “hogere overheid” wordt door de stad als een zeer relevant publiek beschouwd. Er zijn heel wat stedelijke (marketing)activiteiten die (on)rechtstreeks gericht zijn op het bevorderen van de relaties met meer centrale overheidsgeledingen Marketing van diensten o Immateriële karakter (producten niet stockeerbaar) o Elke medewerker helpt binnen de dienstverlening de kwaliteit van de dienst creëren o Kwaliteit van de dienst in sterke mate bepaald door de afnemer zelf De Marketing Mix Naar onze mening kunnen deze aspecten echter in de klassieke 4 P’s worden ondergebracht (personeel en procesbeheer bij product, fysieke omgeving bij product en plaats). We behandelen hier de klassieke 4P indeling, specifiek toegespitst op het concept “city marketing” HET PRODUCT o Ruimtelijk geheel o “de gemeente als organisatie spant zich in om de gemeente als territorium aan de man te brengen” Impliceert een beleid gericht op de aansluiting van de stedelijke omgeving bij de wensen van de doelgroepen met het oog op het creëren van stimuli voor de economische en sociale functies en activiteiten o Complex, samengesteld product o Zeer uiteenlopende producten, diensten en ideeën worden geconsumeerd dor heterogene klantengroepen o Elk type gebruiker heeft bovendien een ander wenspatroon o Precies omdat de belangen en de wensen van de verschillende gebruikers niet steeds harmonisch met elkaar overeenstemmen, is er een hoger bestuursniveau nodig dat een evenwicht tussen de belangen en de bevrediging van de behoeften van de verschillende groepen poogt te realiseren o De segmentatie van de marktpartijen vanuit een city marketing optiek vereist minimaal een onderscheid tussen de grote “gebruikersgroepen” De bewoners van de stad De toeristen en recreanten De havengebruikers De industrie De handels- en diensten activiteiten Minstens 5 marktsegmenten niet homogeen 67 o Een verdere segmentatie zal bij de implementatie van de city marketing dikwijls noodzakelijk zijn (vb zie pg 173) Overlappingen tussen de segmenten a. Zo kan een bewoner op bepaalde tijdstippen toerist zijn, en/of tewerkgesteld of leidinggevend in een bedrijf Nauwe interacties tussen de onderscheiden segmenten a. Deze interacties resulteren uit het “gezamenlijk” gebruik van bepaalde diensten, en uit de reeds eerder vermelde belangenconflicten van de diverse doelgroepen Een evenwichtige behandeling van onderscheiden publieken is voor de gemeentelijke overheid dan ook een precaire taak Aanbodzijde: Noodzakelijke of basisdiensten Vb huisvuilophaling of watervoorziening Deze diensten worden als “vanzelfsprekend” ervaren Voor deze basisdiensten dient het gemeentelijk beleid dus een minimale kwaliteit te garanderen Ondersteunende diensten Positieve imago dat de stad verwerft op grond van andere eigenschappen kan versterken Vb de voorziening van een fijnmazig en vlotlopend openbaar vervoer Distinctieve producten en diensten Waarmee de gemeente of de stad zich onderscheidt van andere locaties, en die een fundamentele motivatie tot “consumptie” van het product stad teweegbrengen bij diverse doelgroepen Vb culturele attracties Een fundamentele opdracht van doordachte city marketing : Samenstelling en evolutie van het (diensten) aanbod op kritische wijze evalueren, met het oog op de ontwikkeling van de stedelijke potenties (distinctieve en ondersteunende diensten) en een reductie van knelpunten (basis- en ondersteunende diensten) Gemeentelijke overheid heeft slecht een gedeeltelijke controle over de kwaliteit van het aanbod. Oorzaken? o Vloeien voort uit het dienstenkarakter van het aanbod, waarbij de kwaliteit van de stedelijke functies deels afhankelijk is van de interactie personeel-publiek o Slechts een fractie van het product stad valt onder de directe bevoegdheid van de stedelijke diensten HET PRIJSBELEID o Heeft steeds betrekking op onderdelen van het totaalproduct De fiscaliteit: heffen van bepaalde belastingen De tarificatie van diensten Verdienstengoederen (vb museumbezoek, bibliotheekgebruik) beneden de kostprijs aanbieden om zo de benutting te stimuleren, terwijl minder wenselijke gebruiksvormen of gebruik waar de vraag de capaciteit overschrijdt kunnen worden ontmoedigd door hogere tarieven (vb parkeren, openbare markten) 68 o o o o o o o De prijszetting bij verhuur of verkoop van stedelijke eigendommen Vb: stadsfeestzaal is verkocht aan privésector. In vele gevallen bestaan wettelijke en reglementaire bepalingen die de mogelijkheden begrenzen Prijszetting wordt dikwijls bekeken vanuit het oogpunt van de concurrentie (city marketing) Een permanente concurrentie-analyse is dan ook noodzakelijk in een goed city marketingbeleid Gemeentelijke belastingsparadijzen Strengere controle op administratieve inschrijvingen die niet met de realiteit overeenstemmen (zie tabel pg 178) Verschillen worden deel mogelijk gemaakt dor de sociale samenstelling van de bevolking, die de fiscale basis vorm geeft, door de industriële en tertiaire ontwikkelingsgraad en door de inkomensoverhevelingen vanuit werkgelegendheidscentra De directe invloed van een gemeente op de totaliteit van de gemeentegebonden prijzen is dus relatief beperkt. Dat komt het scherpst tot uitdrukking in de huur- en verkoopprijzen van immobiliën Soms geprobeerd om via grondregie (of immobiliënregie) een grotere impact te krijgen (zelden zeer sterke resultaten). Dikwijls is het echter zo dat slechts mits relatief hoge specifieke subsidies een prijsdrukkend effect gerealiseerd kan worden. De verplichting een evenwichtige begroting te verwezenlijken, impliceert dat lage door hoge huren gecompenseerd moeten worden, zodat het doel sociaal zwakkere groepen tegen gunstprijzen een behoorlijke huisvesting te verlenen moeilijk kan worden gerealiseerd. Het opdrogen van de subsidiestroom vanwege de hogere overheid naar de gemeenten ivm sociale huisvesting maakt de situatie uiteraard nog moeilijker. Aangezien de stedelijke ruimte per definitie beperkt is, betekent elke specifieke vraagverhoging ook een prijsstijging Een structurele verbetering van een stadsdeel voor een van de marktsegmenten zal een vraagverhoging met zich brengen en een prijsverhoging Dergelijke prijsstijgingen kunnen leiden tot ongewenste effecten, zoals een slechtere concurrentiepositie en sociale verdringing Wenselijke gevolgen kunnen ook optreden Vb prestigeverhoging, aantrekking van meer kapitaalkrachtige inwoners en bedrijven, waardestijging van het stedelijke patrimonium e.d.m. DE PLAATS o In klassieke marketing verwijst plaats naar de “distributie”, het beschikbaar stellen van de aangeboden producten en diensten o Uiteenlopende facetten Ruimtelijke betekenis Plaats een sterke band met het productconcept Zeer beperkt aantal vrijheidsgraden o De Meir kan men moeilijk met 30 m verplaatsen 69 o Als men wel eens fundamentele wijzigingen wil aanbrengen, blijkt dat erg langdurig tot moeilijkheden te leiden Ligging en bereikbaarheid In termen van absolute ligging: coördinaten nodig In termen van relatieve ligging: vb op 50 km van Brussel o Niet veranderbare elementen, maar die een belangrijk element in de marketing vormen o De nabijheid van de Europese hoofdstad, blijkt voor de ec ontwikkeling van de Europese steden in het algemeen een niet te verwaarlozen factor te zijn Bereikbaarheid en toegankelijkheid moeten geconcretiseerd zijn in een behoorlijk ontwikkeld verkeersnet, zodat goederen- en personenverkeer vlot kunnen verlopen “invulling” van het plaatsbegrip van belang o Externe relaties o Interne relaties De bereikbaarheid van de verschillende functionele gebieden in de stad bepaalt immers mee hun leefbaarheid en zelfs hun functioneren op zich Distributie of lokalisatie van de stedelijke diensten Hiërarchisch patroon Ook moet gezorgd worden dat de brandweer geen te grote afstanden moet afleggen. Op het niveau van de wijk of de buurt kunnen specifieke diensten wenselijk zijn. a. Vb wijkagenten b. Vb Centra voor Informatie en Samenlevingsopbouw (CISO) DE PROMOTIE EN DE COMMUNICATIE o COMMUNICATIE-MIX: Rijk gamma aan promotionele instrumenten (3 klassen) Massacommunicatie Persoonlijke communicatie Publiciteit o Voor elk van deze vormen kan naast het strategische, relatief permanente instrumentarium ook een actiegericht, tactisch instrumentarium gehanteerd worden o Zowel het bestaande als het potentiële publiek moet bereikt worden o Naast massacommunicatie speelt de publiciteit een niet te verwaarlozen complementaire rol o Elke beleidsdaad die in de publiciteit komt en de link met de beleidsverantwoordelijke legt, draagt automatisch bij tot de naambekendheid en het imago o België: wat potentiële inwoners betreft, ziet men in België nauwelijks echte promotie binnen een city marketing kader bestaan o Bij de wat grotere steden is er ook heel wat feitenmateriaal aan niet inwoners bekend. Voor de inwoners van het stadsgewest fungeert de stad immers veelal als plaats van tewerkstelling, als koopcentrum, als verstrekker van allerlei diensten, als centrum van cultuur en ontspanning 70 o Bedrijven: Promotie betekent ook hier een goed product en een optimale service. In die zin moeten we de herstructureringsplannen van de Antwerpse stadsdiensten niet alleen beschouwen als noodzakelijk voor een sanering van de lokale publieke financiën, maar ook als een kans tot een meer efficiënte en klantvriendelijke organisatie te komen Algemeen imago ook van belang Specifieke bijdragen tot het imago vormen het tijdschrift Hinterland en sinds enkele jaren het Jaarverslag van de Haven van A’pen Samenwerking met de privé-sector bij de organisatie van missies naar en havendagen in het buitenland Doelstelling van bedrijven: relatie met bestaande klanten versterken en nieuwe potentiële klanten te ontmoeten (= personal selling) KMO-sector: bij personal selling is het de middenstandsdienst van de stad de factor die voor continuïteit zorgt Toerisme Promotie door gebruik van de massamedia, met name de medewerking aan tv- en radioprogramma’s, het systematisch informeren van de pers, een aanwezigheidspolitiek op beurzen, het zo goed mogelijk onderhouden van contacten met reisbemiddelaars en met de lokale toeristische sector, het geven van service aan de aanwezige toerist o.v.v. informatie en hotelreserveringen, het publiceren en verspreiden van een tijdschrift, omzendbrieven, en vooral een grote hoeveelheid folders Samenwerkingsverbanden Nog wat problemen op te lossen Aantal hotelbedrijven weigerden een hotelfolder mee te financieren, ook al bleef de bijdrage er laag en is de dienstverlening ten aanzien van hotels belangrijk 4. Het marketing plan Heel wat elementen uit het marketingbeleid zijn aanwezig in de beleidsvoering van een stad als Antwerpen. Wanneer we ons inspireren op het marketingbeleid zoals de betere bedrijven die voeren, kunnen we de opeenvolgende stappen van een strategisch plan en een uitvoeringsplan doornemen. 4.1 Basisfilosofie ALGEMENE ONDERNEMINGSFILOSOFIE Bepalen van de fundamentele doelen City marketing: NIET de beoogde winst of het markt- en omzetaandeel Het expliciteren van deze objectieven met aanduiding van prioriteiten is een ver van eenvoudige opgave o De realisatie wordt verder bemoeilijkt door bestaande rigiditeiten (budgettaire en structurele), en de beperkte beslissingsmacht en planningshorizon (de 6 jaar van de bestuursperiode zal dikwijls reeds een maximum vormen 71 4.2 Omgevingsonderzoek Bij een analyse van de marktomgeving waarin een onderneming opereert, onderscheidt men doorgaan verschillende niveaus. EERST: organisatie en beleidsstructuur van de stad zelf is cruciaal voor het verloop en de resultaten van eventuele marketingacties = INTRA-ORGANISATORISCHE OMGEVING Vooral grotere steden worden vaak gekenmerkt door een complexe, veelal weinig doorzichtige structuur. Een veelheid van niet hiërarchische geplaatste diensten vervullen een breed gamma van duidelijke of minder duidelijk omschreven taken. Een geslaagd marketingbeleid vergt in vele gevallen zowel een interne analyse als interne marketing o Taakomgeving dient onder de loep genomen te worden omvat de publieken die op een directe wijze in relatie staan tot de onderneming. Voor city marketing behoren hiertoe uiteraard de (potentiële) gebruikers van het product “stad” o concurrentie-analyse betrekking op de positie van de eigen stad en haar verhouding tov de belangrijkste concurrenten moet aangepast zijn aan het betrokken marktsegment. Voor de woonkeuze spelen andere concurrenten mee dan voor de vestigingskeuze van een KMO rationele/feitelijke , sociale en psychologische elementen aanschouwen voor city marketing een slecht en/of inaccuraat imago kan voor een stad op meerdere manieren schadelijk zijn. Kennis van de imago’s van steden (en regio’s) is uiteraard onontbeerlijk voor doeltreffende acties, zowel ter verbetering van als slecht bekend staande vestigingscondities, als ter vergroting van de bekendheid van goede condities behavioristische geografie: het is fout uit te gaan van rationaliteit en volledige of zelfs maar correcte informatie bij vestigingsbeslissingen “een markt die voor eens en altijd veroverd is, bestaat niet meer binnen de EG. Dit betekent enerzijds dat je altijd een klant kunt verliezen; daarentegenover staat dat je mogelijkheden hebt onbegrensd te worden” Macro-omgeving van de stad: externe analyse heeft betrekking op de kwalitatieve en kwantitatieve ontwikkeling van vraagbepalende omgevingsfactoren: fysische omgeving, bevolking, economische en sociale omgeving, juridische en culturele ontwikkeling, technologische omgeving en internationale context 72 4.3 Sterkten en zwakten CONCLUSIES OVER EEN RELATIEVE POSITIE Sterker of zwakker zijn in functie van marktaandeel, aantrekkingskracht, … Sterkte-zwakte analyse “Dergelijke strategie kan men maar tot stand brengen door in het marketingbeleid tegelijkertijd rekening te houden met de ontwikkelingen in de markt en met het specifiek eigene van de organisatie. De marketer dient daarom regelmatig de marktbehoeften te vergelijken met de bekwaamheid van de organisatie om die behoeften te voldoen en uit deze vergelijking de nodige besluiten te trekken voor de ontworpen marktstrategie. De mogelijkheid van de organisatie om zekere behoeften te vervullen is afhankelijk van de aanwezige technische en beleidsbekwaamheden, de beoogde doelstellingen en de betrokken publieken. “ ROTTERDAMS SYNTHESETABEL : zie pg 194 4.4 SWOT = Strenghts – Weaknesses – Opportunities – Threats 4.5 Strategisch plan Een aantal strategieën worden ontwikkeld om de doelen te bereiken. Doelen dienen zo concreet mogelijk ingevuld te worden (in cijfers) BOUWCENTUM COMMUNICATIE ADVISEURS (BCA) noemt hiervoor als element: Ruimtelijk-planologisch ontwikkelingsplan Financiële en persoonlijke middelen Organisatorische voorwaarden voor samenwerking gemeente/ bedrijfsleven Communicatiestrategie per doelgroep Structuur interne marketing en communicatie Formulering meetbare actiedoelen o Worden zeer laat in het proces betrokken ONTWIKKELING VAN HET MARKETINGPLAN: zie tekening pg 196 4.6 Operationeel plan Moet voor concrete acties een operationeel plan uitgewerkt worden (meestal een periode van 3 jaar) Voor het personeelsbeleid liggen de zaken wat moeilijker. naast de bijdrage tot de oplossing van de financiële problemen is in toenemende mate ook rekening gehouden met de optimalisering van het personeelsbestand tov de uit te oefenen functies 5 Tenslotte Tenslotte dien een plan natuurlijk uitgevoerd, opgevolgd, gecontroleerd, geëvalueerd en bijgestuurd te worden. Agency kosten: een bekend begrip in city marketing 73 geen enkele Belgische stad beschikt over een geïntegreerd marketing plan, laat staan met de uitvoering ervan gestart zou zijn. 74 Lezing Michael Ball: Wereldsteden en lokale druk: Paradoxen in de Londense economie en vastgoedsector Introductie Londen: o internationale mix van activiteiten en mensen. o Binnen stadsgrens wonen 8,3 miljoen mensen & 22 miljoen mensen in de stadsregio. Onderwerp lezing: Hoe gaat de stad Londen om met zijn internationaal economisch kantje? Is het een voordeel of een nadeel? Onderliggend : vastgoed-beleid van Londen De meeste mensen houden ervan om in de stad te wonen en te werken maar.. o Klagen over de prijzen en de gespendeerde tijd aan pendelen. o Klagen over de hoge kost van een perceel en het te kort aan huizen. Hoe gaan de stad Londen om met hun internationale economische reputatie? Slecht. o Het stadsbeleid tast de vastgoedmarkt aan, verlaagt de levenskwaliteit en slaat de economie vrij zwaar terug. Dit zal enkel nog erger worden in de toekomst. o Factoren: toenemende huisprijzen, kosten door files o Londense stadsbeleid maakt dit allemaal nog veel erger. Door een groei van de stad tegen te gaan (men wil de groene randen behouden) Door de benodigde infrastructuur niet te voorzien in vele buitenbuurten. Wat zou er normaal gezien gebeuren bij stadsgroei? De vastgoedmarkt volgt de economische groei. De economie trekt mensen aan in een vrije markt, huizen worden voor deze mensen gebouwd. Steden worden groter in oppervlakte en lopen voller. Toename van de grondprijzen. Men heeft op den duur nood aan een sociaal beleid om de armen nog een dak te kunnen geven. = niet interessant in termen van economische groei en valt dit buiten de macro economische vraag management. Een beetje geschiedenis Verbanden in patroon van stadsgroei 20e eeuw in Noord-Amerika en Europa. Dit was de era van modernisatie en stadsontwikkeling. Technische evoluties in de gezondheidszorg en in infrastructuur, een verlaging in prijzen van transport én exta snelheid die suburbanisatie stimuleerde, een grote toename in het aanbod van huizen.... Dit leidde tot een grote toename in het huizenaanbod, ook voor de armen. aanbod werd enkel minder bij oorlog of economische crises. Hiervoor: steden waren killers: Slechte rioleringen, bergen afval en uitwerpselen. Werd niets aan gedaan, maakte het enkel erger. Huizing was beperkt. Mensen stierven jong. Transportkosten waren heel hoog en zeer onbetrouwbaar. Dit zorgde voor een grote ophoping van mensen. Steden konden enkel groeien als ze grote aantallen gezonde mensen binnenkregen. 75 Londen’s economisch herstel Na 1945: Londen nog dertig jaar lang bevolking verloren. Reden: Ineenstorting van de industrie en kleiner wordende internationale rol. jaren ’70: Hernieuwde groei. Dit door in te zetten op de dienstensectoren een toename in de economie van haar agglomeraties. Alle wereldsteden stonden op het punt om de volgende 50 jaar enorm te groeien. Veel werkgelegenheid in de delen waar aan internationale handel werd gedaan. (vandaag brengt de economie van Londen zo’n 22% op van de totale BBP). Een zelf versterkend magnetisme Londen trekt talentvolle mensen aan uit de rest van het VK en vanuit het buitenland. Hun talent en productiviteit trekt innovatie, investeringsmogelijkheden, kapitaal en business aan. Ook de agglomeraties hebben hier baat bij (groeien) Gevolgen van deze groei De werkgelegenheid is de afgelopen twintig jaar met een kwart toegenomen. (>> 1miljoen jobs) Technische vooruitgang zorgde voor een toenemende productiviteit. Diegene die nog met oude productie systemen werkten werden uit de stad geprijsd want veel hogere kosten. Waar men vroeger kleding, meubelen, elektrische, rail en motor Industries had in Londen, zijn deze allemaal gerealloceerd ergens anders in het VK of overzees. Door de wijde diversificatie van de Londense economie, is de volatiliteit getemperd. Zo was de groei aan te werkstelling relatief onaangetast door de financiële crisis van 2007/8 en de daaropvolgende Eurozone problemen. In 2009 al begon de werkgelegenheid al terug te groeien (zie figuur) Figure 1: Jobs growth in London 2002-2012 Employees 3.6 Million 3.4 3.2 3.0 2.8 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 Tewerkstelling weerspiegelt de sterke economie Sinds 2007 zijn er meer dan 250.000 jobs bijgekomen. In deze economische omgeving werd er nauwelijks geraakt aan het reële inkomen, wat er voor zorgde dat het inkomen van de Londense gezinnen 30% boven het gemiddelde niveau van het VK lag in 2010. Meer druk op de verkoops- en huurprijzen Recente voorspellingen: tegen 2020 in Londen nog eens een extra 400.000 jobs. goedbetaalde jobs zorgen er voor dat de economie en de creatie van nieuwe goed betaalde jobs goed verder blijft gaan. Deze nieuwe jobs zullen voornamelijk door professionals tussen de 20 en de 40 jaar oud opgenomen worden. 76 De Jeugd en mobiliteit In Londen is er een opmerkelijke meerderheid aan jong volwassenen in vergelijking tot de rest van de bevolking van het VK en een veel lagere proportie van oudere mensen (zie figuur). % surplus or deficit compared to UK London Inner Outer 5% 2% -1% <20 20-24 25-29 30-34 35-39 40-44 45-54 55+ -4% -7% -10% -13% Source: Estimated from Census 2011 data Deze groei van jong volwassenen blijft zich doorzetten in Londen. Van 2001-2011 toename van 14% in de groep van 15-64, en voornamelijk bij deze onder de 40jaar. Voornamelijk de economie trekt de jongeren aan. Iedereen wil het maken in het leven. Migratie en bevolkingsgroei Er verhuizen ook mensen weg uit Londen, voornamelijk oudere mensen. Er is een kleine jaarlijkse afname van mensen die in Londen wonen (9000tal/jaar). Emigratie > immigratie. Dit omdat het moeilijker is een huis te bemachtigen in de nabije regio van de stad. Ook is het aantal buitenlandse immigranten afgenomen. De grootste driver van de Londense bevolking is de eigen toename in stadsbewoners (geboortes binnen Londen). Figure 3: Contributions to London’s population growth from migration & natural change (2001/2 -2009/10) Net UK Net international Net natural change in London Total 90,000 40,000 2009-10 2008-09 2007-08 2006-07 2005-06 2004-05 2003-04 2002-03 2001-02 -10,000 -60,000 -110,000 77 Huizen aanbod komt tekort aan de vraag Er is een chronisch tekort van huizen aan de aanbod zijde. Het algemene aanbod van woningen ligt een stuk onder de vraag en reageert bijna niet op prijswijzigingen. Het gemiddelde aantal huizen dat wordt gebouwd neemt amper toe ondanks de stijgende huisprijzen (zie figuur). Dit niveau is ver onder de mogelijke vraag en de hoeveelheid woningen die nodig is om de prijzen en te stabiliseren. Figure 4: Housebuilding in London 1990-2012 30,000 Total Private 25,000 20,000 15,000 10,000 5,000 2011-12 2010-11 2009-10 2008-09 2007-08 2006-07 2005-06 2004-05 2003-04 2002-03 2001-02 2000-01 1999-00 1998-99 1997-98 1996-97 1995-96 1994-95 1993-94 1992-93 1991-92 1990-91 0 Note: Completions. Straight lines represent linear trends. Source: DCLG Aanbodszijde: o Er wordt gebruik gemaakt van bestaande woningen: opwaarderen, opdelen in verschillende componenten,.. Maar dit is bij de meeste woningen reeds gebeurd waardoor er bijna geen extra ruimte komt. o Het bouwen van huizen kende een piek enkele jaren voor het begin van de financiële crisis. Dit toont aan hoe moeilijk het is om in Londen een huis te bouwen zelfs wanneer de vraag boomt (zie figuur boven). Bij de start van de crisis , viel het private huis bouwen met de helft terug. Een jaar later begon dit segment zich terug te herstellen. Toch blijft het niveau van privaat huis bouwen op een niveau hangen van 3/4e van voor de crisis. De competitie voor stukken grond is zwaar. Het is vaak zeer moeilijk om genoeg land-stukjes te kopen om een deftig perceel bijeen te krijgen. Er zijn namelijk veel verschillende eigenaars van kleine stukjes grond. Het is vaak ook heel duur om “brownfields” in de stad terug te herstellen naar leefbare grond. Het GROOTSTE probleem: Het planningsbeleid in Londen blijft het aanbod van gronden zeer beperkt houden: o gaan tegen de vraag van de markt in en houden geen rekening met de marktprijzen van de woningen. o Ze zijn ongevoelig voor bouwkosten en trekken zich niets aan van pendeltrajecten. 78 o o Politiek wordt gedreven door een welbepaalde visie over de stad en een welbepaalde NIMBY-angst (not-in-mybackyard!) , en anders kan het niet. De lange termijn visie focust zich op bouwprojecten op bepaalde locaties. Deze locaties zijn allemaal brownfields: vaak heel duur om te ontwikkelen en zonder enige sociale of fysieke infrastructuur. Deze liggen vaak ver weg van waar de vraag het grootst is, terwijl het aanbod van grond streng wordt bijgehouden waar de vraag het grootst is. Als illustratie: Far east Thames estuary, hier wil men in de toekomst bijna 40% van alle toekomstige huizen bouwen. Ondertussen maakt de “Green Belt” de meeste potentiele buitenwijkprojecten onmogelijk. Vele grote delen van Londen worden aangegeven als historische conservatie gebieden, waar bijna niet mag worden gebouwd. Figure 5: Urban growth denied • • • Normally, in the face of surges in growth, cities: – Expand outwards – Many existing neighbourhoods become more dense reflecting higher land values – Governments spend more on infrastructure to accommodate growth – Building booms take place These processes operate very weakly in London – because of planning, housing, and public expenditure policies Outcomes: – Demand focuses on existing areas – Property prices rise sharply, especially in more desirable locations Caps on density Only selected areas in London are allowed to have consistently higher densities. Pepper potting elsewhere. Much land is off-limits The Green Belt (GB) around London & conservation within it both constrain residential development. Commuting beyond GB is capped by restricted new-build there and transport capacity limits. 79 Source: GLA Stadsgroei kan niet meer De Greater Londen Authority’s (GLA) planningsbeleid o = Het aantal woningen gebouwd per jaar opdrijven naar 32000, en meer indien mogelijk. Hoe ze dit gaan doen is moeilijk om te zien, aangezien de planningsregel voor zeer beperkte woningbouw blijft. Normaal wanneer steden groeien, gebeurt het volgende: o Expantie, buiten de stad • • o Bestaande buurten worden voller gebouwd. Hoe voller, hoe hoger de prijzen o De overheid bouwt de juiste infrastructuur die overeenkomt met de groei van de stad. Deze zaken vinden amper plaats in Londen omwille van het beleid: o Planning, bouw en publieke uitgaven o Green Belt & verregaande conservatie van stadsdelen Resultaat: o De vraag focust zich op bestaande woongebieden o Huisprijzen nemen scherp toe, voornamelijk in de attractieve wijken. Grote problemen blijven plaatsvinden omwille van slechte infrastructuur; het tegengaan van nieuwbouw en de kosten en het mislukken in het creëren van nieuwe buurten waar ze vroeger nog niet bestonden. Vaak wil men ook geen al te hoge prijs betalen voor deze nieuwe buurten, aangezien ze niet zo aangenaam zijn. Aanbodscrisis, voonamelijk door het beleid De voornaamste rede van de aanbod-zijde crisis is nog steeds politiek gestuurd. Ze weigeren nog steeds nieuw bouwland vrij te geven. Grote projecten in de buitenwijken worden links gelaten al sinds de jaren ’40, ondertussen al 75jaar! Dit staat in groot contrast met de jaren ’20 en ’30, waar men in Londen metrolijnen en busstations bouwden tot in het platte land om het leven in de buitenwijken te promoten. Dit heeft toen geleid tot een enorme toename van toegankelijkheid tot de vastgoedmarkt voor velen. Lange afstands pendelen onder druk Er vinden meer dan 1 miljoen reizen per dag plaats in Londen, waarbij er netto 430.000 mensen vanuit de nabije regio’s naar Londen reizen voor hun job. Er is een constante flow van cross-GLA grenzen pendelaars. Ondanks de grote toename in de Londense werkgelegenheid en populatie, blijft het aantal pendelaars constant. Veel meer mensen kiezen er voor om in Londen iets te huren, ipv net buiten Londen te gaan wonen. 80 Nadelen aan pendelen vanuit de buitenwijken Pendelen wordt minder aantrekkelijk door een paar factoren: o Green Belt & South East’s stedelijke inrichting: Liggen ver verwijderd hoge kost om steeds te pendelen. Ook maar een gelimiteerd aantal deftige transportlijnen naar het centrum. Congestie en overbevolking staan al op een hoog punt. Tegen 2020 zal reizen op alle mogelijke manieren met 12% zal toenemen en railtrips met 1/3 toenemen. o Enkele uitbreidingen van het spoornetwerk gepland maar grootschalige investeringen blijven momenteel uit. Het blijft zeer onwaarschijnlijk dat men zal deftig publiek transport zal kunnen blijven voorzien voor het toenemend aantal pendelaars en om mensen te stimuleren buiten Londen te gaan wonen. De voordelen die je krijgt als je een hoge huurprijs betaald tov. Pendelen zijn beperkt door de volgende factoren: NIMBY-related supply limieten die de kostprijs van huizen de hoogte in jaagt. Het belang van suburbane woningen voor deze die werken in Londen zal blijven afnemen. o kunnen niet gezien worden als de oplossing voor het huizentekort omdat ze: de NIMBY-oppositie zullen voelen, duur zijn om te bouwen, een negatief effect hebben op de agglomeratie economie en ze voor lange reistijden zorgen aangezien de aansluiten tussen stad en buitenwijk slecht is. Londen is de enige stad waarbij het belang van buitenwijken afneemt in relatie tot diegene die werken in Londen centrum. Het ziet er niet naar uit dat dit in de nabije toekomst zal veranderen. Samenvattend: Een serieus probleem Nieuwbouw faalt te voldoen aan de toenemende vraag en de verdere buitenwijken geven geen oplossing en lijken zelfs het probleem te verergeren. => prijzen blijven stijgen. Dit drukt mensen in kleinere en duurdere huizen van slechtere kwaliteit. Gevolg: o Meer mensen beginnen te huren ipv een eigen woning te kopen. o Mensen verhuizen o Verhoogt de ongelijkheid in de stad aangezien middelgrote inkomen de hoge prijsdruk van de stad ontvluchten. Op deze manier vindt de vraag en aanbod een evenwicht, maar de uitkomst voor individuen, de Londense economie en de maatschappij zou vele beter zijn bij een groter aanbod. Effect op de economie: o Een te kort aan huizen -> steeds minder mensen nemen een job in Londen -> minder werkgelegenheid want ook tewerkstellers (van hoogbetaalde jobs) gaan weg. o °groot verlies van stads-output. Economische groei zal daardoor terugvallen. o Als mensen geen huis vinden bij hun werk, zullen ze snel geneigd zijn om elders te gaan wonen en werken. Wanneer werkgevers geen werknemers hebben, zullen ook zij de stad uittrekken. Vaak trekken deze mensen ook nog eens naar een andere buitenlandse stad. Het verlies is het grootste voor deze skilled werknemers, die moeten zorgen voor de groei van Londen. Deze zouden potentiële werkgevers kunnen volgen naar andere wereldsteden. o Het cumulatieve economische effect zal leiden tot een jaarlijks verlies van 1 miljard pond per jaar voor de Londense economie. (In 2025 85 miljard) 81 Dit toont aan dit de huizenmarkt niet enkel een probleem is voor zij die in in Londen willen gaan wonen maar dat het ook een groot economisch probleem is dat men op nationaal niveau zou moeten aanschouwen. De kosten van geen nieuwe huizen te bouwen zijn een pak hoger dan wat de investeringskosten zouden zijn in infrastructuur van en naar de luchthaven, HST’s,… Betaalbaardere huizen zijn niet de oplossing Populair beleidsvoorstel is het bouwen van meer betaalbare huizen, voornamelijk sociale woningen. (Deel van sociale woningen in Londen’s woningen relatief al de hoogste is in heel het VK. Werkt deze maatregel dan wel?) Subsidies geven aan lage inkomens zal enkel de vraag doen toenemen. Hierdoor moeten de subsidies weer toenemen om aan de prijs te kunnen voldoen. Het terugschroeven van algemene publieke uitgaven maakt het ook moeilijker deze subsidies aan te houden. Ook dragen de sociale woningen niet veel bij tot de stock van Londense huizen, aangezien deze publiek gesponsorde bouwen het moeilijker maken voor privé ondernemingen om te bouwen. Door grond in te nemen maken ze privaat gebouwde huizen duurder. De kost van het subsidiëren van woningen voor lage inkomens wordt groter dan de directe bouwkosten. Door dat het aanbod van huizen inelastisch is, zijn er spillover effects van huisprijzen en verliezen van economische activiteiten doorheen de hele stad. Deze dure sociale maatregel wordt vaak onderschat en het blijft moeilijk om de ware kosten te zien. Conclusie Stijgende vraag, gedreven door de toename van de Londense populatie en de economische groei. Deze is vele groter dan het aanbod, welke gelimiteerd blijft door een tekort aan gronden. Op dit moment zijn de grote behoudsregio’s, de Green Belt rond Londen waar niet aan geraakt mag worden en andere restrictieve planning verstikkend voor de stad. Tegelijk houden de enorme infrastructuur- en andere kosten voor het upgraden van vorige industriële gronden en andere slechte gebieden deftige vooruitgang tegen. Ook de mislukking om mogelijke werknemers een degelijke woning aan een betaalbare prijs aan te bieden plus het grote deel van hun salaris dat ze kwijt zijn aan deze woningen voor firmas zijn de sleutelmechanismen waardoor een groei van jobs wordt tegengehouden door Londens huizen tekort. Dit probleem moet gezien worden als iets dat iedereen raakt, niet enkel de mensen die een woning willen kopen. Als een stad zijn werknemers niet kan voorzien van de nodige huizen, zal er een werknemers vlucht plaatsvinden. Het economisch effect te wijten aan het tekort aan huizen kan niet altijd meteen opgemerkt worden. Hierdoor wordt vaak enkel naar de sociale effecten gekeken. Het probleem kan economisch gezien lang opzij geschoven worden tot men er niet meer omheen kan. Dan 82 wordt het extreem bedreigend voor de stad en moeilijker om op te lossen. Momenteel wordt het probleem enkel nog maar aan de kant geschoven. De stijgende huisprijzen zijn een teken van de welvarende Londense economie. Jammer genoeg is het ook een teken dat er gradueel bedrijven uit de stad geprijsd zullen worden. Een radicale verandering tot in het hinterland is nodig, oa. Meer investeringen in publieke aanleg om van deze stad een mooi en aangenaam samenhangend geheel te maken. Anders zal de stad tegen 2020 een plaats zijn die te duur is geworden om zaken in te doen. De minst gunstige maatregel van de beleidsvoerders is de Green Belt rond Londen die expansie tegenhoudt. Deze wordt ook wel eens de ‘Choke Belt’ genoemd. o °75jaar geleden, rond een heel ander Londen dan als wij het nu kennen. Was bedoeld als blanco groene ring rond Londen met als idee Londen te laten krimpen. o Nu: Hoe de groene ring rond Londen momenteel gebruikt wordt wil eigenlijk niemand. Het is perfect mogelijk om de suburbane buurten op te trekken in de Green Belt zonder de attractieve stukken aan te tasten. De waarde van deze buurten zou enorm zijn. Housing once again, could become the handmaiden of economic growth and well-being. 83