Samenvatting Vastgoed en Locatie

advertisement
Samenvatting cursus Vastgoed en Locatie
HOOFDSTUK 1: Theorieën over economische lokalisatie en
lokalisatieveranderingen
Traditionele studies in economische geografie




Ideografisch (klemtoon op UNIEKE)
Verzamelen van feiteninformatie over economische productie en handel in en tussen
verschillende delen van de wereld
NADRUK:
o op grote statistische publicaties over import en exportpatronen van bepaalde
goederencategorieën (vb katoen, thee, zijde)
o individuele regio’s (geografie van kapen en baaien)
o sterke nadruk op REGIONALE VERSCHILLEN (geen aandacht aan gelijkenissen)
analyse kenmerken van de fysische omgeving
o bodems en klimaat
o aanwezigheid van grondstoffen, brandstoffen en waterwegen
 geeft verklaring voor aanwezigheid van productie en handel

KRITIEK in ‘50
o Zorgden voor een toenemende opdeling van economische geografie, omdat
onderzoekers specialisten werden in bepaalde regio’s en/of producten
o Concentreerden zich meestal op hoe economische fenomenen gelokaliseerd zijn en
niet waarom ze ruimtelijk geordend zijn
o Zij kwamen niet tot generalisatie en zeker niet tot theorievorming
ANTWOORD
= wijziging van ideografische naar NOMOTHETISCHE studies (benadrukken van het algemene)

Meer bezig met de identificatie van de processen die de ruimtelijke patronen creëren, 3
theoretische benaderingen:
1. NEOKLASSIEKE BENADERING (’60, positivistische wetenschap)
a. Trachten van veralgemeningen en principes te ontwikkelen in economische geografie
b. Zoeken naar regelmatigheden in patronen van economische activiteiten
c. ASSUMPTIES:
i. Bestaan van een te identificeren orde in de materiële wereld
ii. Mensen zijn rationele besluitnemers (reageren op dezelfde stimuli)
iii. Volledige transparantie van info en willen winst maximaliseren
iv. Economische activiteiten gebeuren binnen volledige concurrentie en in een
homogene fysische omgeving
d. Deductief (redeneren vanuit algemene principes en NIET observatie)
1
e. PARTIËLE EVENWICHTSMODELLEN
i. = beschrijving van optimale lokalisatie of grondgebruik waar winsten werden
gemaximeerd en/of kosten werden geminimaliseerd
ii. AFSTAND: belangrijkste factor die menselijk gedrag beïnvloedt
iii. Ruimtelijke patronen werden bepaald door de relatie tussen afstand en
transportkosten (andere factoren werden genegeerd)
iv. Suggereert dat verklaring van de ruimtelijke patronen kan worden gevonden
vanuit de patronen zelf (Harvey’s (1969) klassiek werk “Explanation in
geography)
f. AUTEURS
i. Von Thünen (1826): landbouwsector
 BIEDRENTE: verschil tussen inkomen en kosten, vooral de
transportkosten (bepaald door de afstand)
2
ii. Weber (1909): industriële lokalisatie
 Uitgangspunt: industrie lokaliseert zich waar de kosten van productie
en distributie worden geminimaliseerd (belangrijkste: transportkost)
 MATERIAALINDEX: bepaald het punt met de minste TK
a. In welke mate met gewichtsverliezende materialen en
ubiquiteiten wordt gewerkt
i. MARKTGEORIËNTEERDE LOKALISATIE
= voor industrieën waar producten aan gewicht
winnen (brouwerijen, bakkerijen, auto-assemblage)
ii. VESTIGING NABIJ BRONNEN RUW MATERIAAL
= voor bedrijven waar met gewichtsverliezende
materialen wordt gewerkt (hoogovens,
papierindustrie)
 Effecten van verschillen in arbeidskosten en met
agglomeratievoordelen
a. Industrie kan aangetrokken worden naar een punt met lage
arbeidskosten wanneer de besparingen in extra
arbeidskosten > transportkosten
b. Ondernemingen zich lokaliseren op punt met hogere TK en
arbeidskosten indien
3
Productie voldoende groeit om een alg reductie in de
productiekosten mee te brengen (SV, LokalisatieVD en
urbanisatieVD)
iii. Centrale plaatsen theorie van “Christaller” (1933): ruimtelijke verdeling van
nederzettingen en handel en diensten
 Model over grootte, lokalisatie en functie van nederzettingen
 Systeem van zeshoekige marktgebieden obv 2 basisconcepten:
a. DREMPELWAARDE
i. Minimumvraag nodig om een rendabele
centrumfunctie te hebben
b. REIKWIJDTE
i. Max afstand die een consument bereid is af te
leggen om een bepaalde centrumfunctie te
bekomen
ii. ° hiërarchie van centrale plaatsen met kleine centra
die de basisfuncties verzorgen
iii. 3 types van nederzettingspatronen:
1. MARKTPRINCIPE (k = 3)
2. VERKEERSPRINCIPE (k = 4)
3. ADMINISTRATIEVE PRINCIPE (k = 7)
4
 KRITIEK op alle 3:
a. Obv onrealistische assumpties (perfecte kennis; rationeel ec
gedrag; winstmaximalisatie (voor Von Thünen en Christaller)
!!! niet-ec motieven zijn ook relevant voor het begrijpen van
ec gedrag
b. Lineaire relatie tussen afstand en transportkosten
c. Homogene fysische omgeving
d. Afstand: sleutelvariabele in elk model
e. Niet mogelijk verklaringen af te leiden uit alleen maar
beschrijvingen, omdat de processen die ruimtelijke variaties
in de verdeling van ec activiteiten creëren vaak buiten de
eigenlijke patronen te vinden zijn
5
f.
Meeste modellen zij statisch en de sociale economische
veranderingen die zich voordeden sinds hun ontwikkeling
werden helemaal niet voorzien door de klassieke theorieën
2. GEDRAGSTHEORIEËN (’70)
a. Individu: belangrijkste kracht in economische zaken
b. Inductief
c. Nadruk: meerdere variabelen (bijkomende variabelen: motieven, waarden,
voorkeuren, percepties en opinies)
d. NADRUK: het niet-optimale gedrag van ondernemers en trachten alternatieve
theorieën te formuleren voor deze die gebaseerd zij op “rationeel economisch
handelen”
e. 2 belangrijke punten:
i. Beschikken niet over perfecte informatie bij het maken van
lokalisatiebeslissingen en kunnen hun informatie niet perfect gebruiken
ii. Beslissingen vaak gemaakt wetende dat ze NIET optimaal zijn en dat winsten
NIET gemaximaliseerd zullen worden. Ondernemers trachten verschillende
doelstellingen te bereiken, deze hebben met de volgende te maken
 Winst
 Zekerheid
 Groei
 Minimalisatie van het risico
 Zelfbescherming
 Tevredenheid
Gedragdsmatrix van Pred (1967,1969)
a. Meest verspreide gedragstheorie
b. Verving het idee van winstmaximalisatie => natie van “satisficing behaviour” (Simon,
1957)
c. Onzekerheid aanwezig in bijna alle vormen
i.
Sommige ondernemers verschuiven in de matrix in de richting van
economisch-rationeel handelen, de minder geïnformeerden verdwijnen
d. Weinig rekening gehouden met veranderingen in de externe omgeving
i.
belangrijke verandering in regionaal beleid (zie pg 10 vb)
6
7
8
Harvey (empirisch)


bekritiseerde de oversimplificatie van de complexe aard van het gedrag
men probeert uit vele gevalstudies veralgemeningen af te leiden
Andere gedragsstudies


meer humanistische benadering
proberen een beschrijving te geven van de wereld zoals een bepaald individu (landbouwer,
ondernemer consument)die ziet. Maar de concentratie op percepties van een beperkt aantal
individuen maakt generalisatie onmogelijk en men faalt om tot ontwikkeling van theorieën te
komen.
Kritiek





kan de problemen die de klassieke theorieën meebrachten niet oplossen (vooral probleem
van de beperkte verklaringskracht). Bij het bestuderen van het ec gedrag heeft men
simpelweg het bestaan van verschillen in gedrag beschreven maar ze niet verklaard. De
nadruk ligt op hoe beslissingen worden genomen, eerder dan op het waarom
te veel nadruk op de attitudes van individuele ondernemers en te weinig op het gedrag zelf.
Vb het is niet omdat iemand zegt een regio aantrekkelijk te vinden, dat hij daar ook zal
investeren.
Geen algemeen aanvaarde methodologie (inhoudelijk zijn studies uiteenlopend)
Te veel nadruk op het proces van kiezen. Het neemt de wereld zoals ze is en bestudeert
alleen hoe individuen zich erin bewegen
Te vele nadruk op factoren van microschaal (vb op niveau van onderneming)
3. STRUCTURALISTISCHE BENADERINGEN (’80)





RUIMTE: ruimtelijke neerslag van het economische systeem waarin individuele
ondernemers handelen
Proberen de veranderende geografie van economische activiteiten in relatie te
brengen met de economische en sociale kenmerken van de samenleving
Socio-economische processen die aan de basis liggen van ruimtelijke patronen van
economische activiteiten
Voor structuralisten zijn beslissingen over lokalisatie en grondgebruik specifiek voor
een zekere tijdsperiode
VERANDERINGEN IN DE INDUSTRIËLE LOKALISATIE ZIJN VOLGENS DE
STRUCTURALISTEN EEN FUNCTIE VAN 2 BELANGRIJKE GROEPEN FACTOREN (Massey,
1981)
o
o
Veranderingen in de nationale en internationale economische omgeving
leiden tot veranderingen in de lokalisatie-eisen van industriële
ondernemingen. Deze zoeken naar winstgevende productie is verschillend
van industriële sector tot sector en van onderneming tot onderneming
Ook veranderingen in de geografische omgeving van een onderneming. De
lokalisatie-eisen veranderen bv als gevolg van veranderingen in de
bevolkingsspreiding of transporttechnologie
9
10
Johnston (1980, p. 411) stelt:
"a combination of behavioural and positivist approaches, sensibly geared to the problem being
studied and set within a structuralist framework, should allow a better explanation of actual
patterns".
= LOCALISM
GEBIEDSGERICHT – BELEIDSVOORBEREIDEND – INTERDISCIPLINAIR

DISCUSSIEPUNTEN
o Macro-economische processen te veel benadrukt
 Schuldig aan het gebruik van fragmenten van de realiteit louter om
de theorie te illustreren, eerder dan theorie te gebruiken om inzicht
te geven in de reële wereld
o Individuen binnen een sociale klasse worden verondersteld allen op dezelfde
manier te handelen
o Mensen maken zelf beslissingen, weliswaar binnen een aantal beperkingen
o De structuralisten verwaarlozen de details van een bredere context en
blijven vooral theoretici, die nog maar weinig empirisch onderzoek deden, en
zich sterk laten determineren door het economische
HOOFDSTUK 2: Een checklist van lokalisatiefactoren
Greenfield ontwikkeling
= een geheel nieuwe locatie voor een activiteit
bv. Nieuwe locatie voor een Europees distributiecentrum. In Vlaanderen gaat dit vaak eerder om
functiewijzigingen. Denk bv. aan Brownfields.
Brownfields
= hoe kunnen verouderde, verlaten en vervuilde bedrijventerreinen heringericht worden voor
nieuwe activiteiten (kantoren, nieuwe bedrijfsgebouwen, logistieke infrastructuren, wonen,
winkelen, recreatie,…)
 PROJECTEVALUATIE MAKEN
11
We overlopen een checklist van lokalisatiefactoren die we destilleerden uit dit academisch
onderzoek. Elk van deze factoren speelt uiteraard gen geïsoleerde rol maar heeft een invloed in
combinatie met andere factoren op de uiteindelijke lokalisatiebeslissingen.







De fysische context
De productiefactoren: grond, arbeid, kapitaal
De vraag het transporten de agglomeratie-effecten
De technologische context
De organisatorische context
De sociale en culturele context
De politieke context

DE FYSISCHE CONTEXT
a. Voorbeelden: weer, klimaat, bodem, reliëf
b. Vooral belangrijk voor economische veranderingen binnen de agrarische sector en
de mijnbouw
c. Statische factor op KT en Middel LT
d. Zo heeft de uitputting van rendabele lagen steenkool en ijzererts in de oude
Europese industriegebieden, geleid tot verschuivingen van de staalsector naar
maritieme locaties in Europa en naar nieuwe ontginningsgebieden buiten Europa
e. Zelden de voornaamste lokalisatiefactor
f. Vb pakjesbedrijven baat bij goede weersomstandigheden (zie pg 20)
g. Ook voor stedelijke economie kunnen de meteorologie en bodemkenmerken een rol
spelen. Zo hebben locaties in San Fransisco bijna dagelijks een halsstarrige mist.

DE PRODUCTIEFACTOREN: GROND, ARBEID, KAPITAAL
a. De aard, de mobiliteit, de beschikbaarheid en de kost van elke factor kunnen leiden
tot zeer uiteenlopende locaties.
b. Ook relaties tussen de productiefactoren spelen een rol bij de
substitutiemogelijkheid tussen arbeid en kapitaal
i. Vb arbeid vervangen door kapitaalinvestering: blijven op locatie
ii. Indien niet het geval dan verhuizen naar LLL
c. GROND:
i. Immobiele productiefactor
ii. Gebruik ervan is flexibel
iii. Afhankelijk van kenmerken zoals bodemkwaliteit, eigendomsverhoudingen,
beschikbaarheid en prijs.
iv. BROWNFIELDS: via bodemsaneringstechnieken terug ter beschikking
v. De wetgeving op de ruimtelijke ordening beïnvloedt in sterke mate de
beschikbaarheid van terreinen voor bepaalde economische functies
vi. GRONDPRIJS: synthese van de waarde en gebruiksmogelijkheden van een
terrein
vii. GRONDMARKT: dynamisch, met instituties en projectontwikkelaars die meer
en meer invloed hebben op de lokalisatie en de wijzigingen in lokalisatie van
economische activiteiten
viii. OVERHEID: Kan rol spelen als initiator in grote vastgoedprojecten.
12
d. ARBEID
i. Centrale factor
ii. Het aanbod, de aard en de kost van arbeid variëren ruimtelijk
iii. Ruimtelijke verschillen in arbeidskost: bijdrage aan delokalisatie van de
industriële sector naar LLL
iv. Regionale verschillen in opleidingsniveau
 Vb bij keuze van een nieuwe vestiging speelt de beschikbaarheid op
de arbeidsmarkt van laag opgeleiden een belangrijke rol.
 Hoger opgeleiden: mobieler omdat ze meer betaald worden
 Individuen gespecialiseerd in specifieke jobs, komen wel eens
geconcentreerd voor in bepaalde regio’s
 HISTORISCHE ONTWIKKELINGEN: in havengebieden veel arbeiders
met veel deskundigheid inzake het klaarmaken van containers
 Aanbod en de aard van de arbeid heeft via productiviteit haar
weerslag op de loonkost
e. KAPITAAL
i. Vrij mobiele productiefactor
ii. Beschikbaarheid en kost van kapitaal NIET afhankelijk van de lokalisatie
MAAR van de
 grootte van de onderneming
 leeftijd van de lener
 overheidsbeleid
 de wil om de noden van ondernemingen te financieren
iii. Door verbeterde technologie is de ruimtelijke inertie als gevolg van de
productiefactoren grond, arbeid en kapitaal verminderd.
iv. Productiefactoren zullen NOOIT VOLLEDIG mobiel zijn, ze zullen blijven een
invloed uitoefenen op de verspreiding van economische activiteiten.

DE VRAAG, HET TRANSPORT EN DE AGGLOMERATIE-EFFECTEN
a. VRAAG
i. Wanneer het niveau van de vraag wijzigt, verandert de impact van plaats tot
plaats
ii. Naoorlogse suburbanisatie: geleid tot allerlei centrumfuncties in de
randgemeenten omdat door de groei van het aantal inwoners, de
drempelwaarde nodig voor de leefbaarheid van bepaalde activiteiten werd
bereikt
b. TRANSPORTKOSTEN
i. Centrale rol
ii. Complexiteit van de transportkosten varieert naargelang
 De transportwijze
 De kenmerken van het vervoerde goed
 Het prijsbeleid van de leverancier
 En de graad van concurrentie tussen bepaalde routes
iii. BEREIKBAARHEID: ook een belangrijke rol
 Bepaald door
a. De transportkost
13
b. Transporttijd
c. Aspecten van milieu en veiligheid
iv. Belangrijker echter zijn de innovaties in transport en de
communicatietechnologieën die het belang van transportkosten hebben
gereduceerd
v. FOOTLOOSE: locatiekeuze wordt dan bijna niet meer bepaald door de
transportkosten ; Wanneer de totale transportkosten weinig variëren
naargelang de vestigingsplaats
c. AGGLOMERATIE-EFFECTEN
i. Kostenvoordelen die ontstaan als gevolg van de ruimtelijke concentratie van
bedrijven
ii. 2 types:
 LOKALISATIEVOORDELEN
a. Bedrijven uit dezelfde ec sector
 URBANISATIEVOORDELEN
a. Mix van bedrijven uit verschillende ec sectoren
iii. In kleinschalige, niet-gestandardiseerde en arbeidsintensieve vormen van
productie veranderen de relaties met leveranciers en afnemers voortdurend.
Frequente face to face contacten zijn noodzakelijk
 DRUK TOT AGGLOMEREREN WORDT GROOT

DE TECHNOLOGISCHE CONTEXT
14
a. De sleutel bij het begrijpen van de effecten van de technologische veranderingen is
de bredere sociale (snelheid van aanvaarding), economische en institutionele context
in welke de adoptie van een nieuwe technologie gebeurt
b. Technologie vergemakkelijkt veranderingen in het ruimtelijk patroon van
economische activiteiten en het niveau en de aard van tewerkstelling
i. Vb THUISWERK & uitbouw van gedecentraliseerde kantoren die mogelijk
worden door internettoepassingen
ii. !!! technologie kan de ruimtelijke patronen NIET determineren & kost voor
implementatie van innovatie is hoog

DE ORGANISATORISCHE CONTEXT
a. Verschillende vormen van organisatie leiden tot verschillende types lokalisatiegedrag
b. Grote en kleine ondernemingen hebben een verschillende geografie
c. Belangrijk verschil: grote bedrijven hebben meestal meerdere vestigingen en
meerdere divisies en handelen vaak globaal
i. GEVOLG: ° ruimtelijke hiërarchieën binnen grote ondernemingen, die een
weerspiegeling zijn van de variërende locatie-eisen van verschillende
functies (zoals administratie, R&D, productie)
d. Grote ondernemingen kunnen de ruimtelijke organisatie van hun activiteiten
rationaliseren. Daarbij hebben ze vaak zoveel economische macht (werkgelegenheid,
TW, fiscaliteit), dat ze hun vestigingsvoorwaarden dicteren
e. De vorming van nieuw kleine ondernemingen wordt vooral beïnvloed door de lokale
aanwezigheid van mogelijke ondernemers en de mate waarin de lokale omgeving het
starten van nieuwe ondernemingen begeleid.
f. Naast de veranderingen in de grootte van de onderneming, zijn er ook veranderingen
in de organisatie

DE SOCIALE EN CULTURELE CONTEXT
a. een volledig begrip van een ec locatie en veranderingen erin kan maar verkregen
worden door ook een zicht te krijgen op de historische en culturele context en de
aanwezige sleutelfiguren
15
b. het effect verschilt naargelang het analyseniveau
c. SOCIALE FACTOREN
i. Worden belangrijker in betekenis naargelang men meer op microniveau, op
niveau van de individuele onderneming werkt
d. CULTURELE FACTOREN
i. Belangrijker op grotere, regionale schaal

DE POLITIEKE CONTEXT
a. EXPLICIET RUIMTELIJK BELEID: domein van de ruimtelijke ordening en de
stedenbouw, deze wetgeving heeft een directe impact op de vestiging van bedrijven
en consumenten
b. INDIRECTE INVLOEDEN: beslissingen binnen andere beleidsdomeinen die uiteindelijk
ook ruimtelijke effecten hebben
i. Vb regelgeving rond vergunningen in het kader van het milieubeleid
ii. Vb subsidieregelingen vanuit het domein van het economisch beleid,
 door deze vormen van beleid wordt een locatie al dan nier meer
aantrekkelijk
c. INVLOED: ook andere factoren uit locatiecontext zoals bv arbeidskosten, de
transportkosten, de innovatiesnelheid
Lokalisatie en grondgebruik





Wordt beïnvloed door een combinatie van factoren
Samen bepalen ze de besluitvorming in economische geografie
Bij elke lokalisatieproblematiek: onderzoek van verschillende opgesomde
contextuele factoren onderzoeken
o !!! zeer moeilijk om tot generalisatie te komen
Lokalisatiestrategieën blijken gemakkelijker te veralgemenen bij industriële bedrijven
Checklist
o Gebruikt om ruimtelijke strategieën van ec actoren te begrijpen, nieuwe
locaties te zoeken en bestaande vestigingen te evalueren
o Gebruik binnen marketingstrategieën , vb voor vastgoedproducten: de sterke
locatiekenmerken worden in de verf gezet, de zwakke worden verzwegen
BEKIJK OP BB PANORAMA OVER ZUID-KOREA
EN AANSLUITEND FRAGMENT OVER MERKKLEDIJ MADE IN ETHIOPIË
LEES EEN ACTUALISATIE OVER ZUID-KOREA OP BB
16
HOOFDSTUK 3: Lokalisatietendensen in de industriële sector
3.1 Internationale trends in de kledingindustrie
Kledingindustrie of confectie was zonder twijfel de eerste industrie die globaal werd georganiseerd.
Tegelijkertijd groeide de werkgelegenheid massaal in ontwikkelingslanden, vaak in 19e eeuwse
omstandigheden.

Onderdeel van de textielindustrie, waar ook bijvoorbeeld de tapijtindustrie toe behoort
(De)lokalisatie en veranderende handelspatronen van de kledingindustrie



Azië domineert de wereldkaart
China grootste producent
Buiten Azië, ook Mexico, de VS en Brazilië; Italië in West-Europa en Roemenië en Polen in
Oost-Europa en in Rusland
17


Laatste decennia: verschuiving naar nieuw ontwikkelde economieën (in Azië), naar Mexico en
Oost-Europa
GEDURENDE JAREN ‘70
o


Grootste groeicijfers gevonden in Azië (buiten Japan), Centraal-Amerika, OostEuropa en de regio rond de Middellandse Zee
ROND 1980
o Ontwikkelingslanden hadden 2/3 van de werkgelegenheid
o 25% van de productie
o Klassieke producenten konden de schade beperken door hun productiviteit te
verhogen
ROND 1995
o 70% van de confectie werd geproduceerd in de ontwikkelingslanden
18







De toename van export uit de landen in ontwikkelingsregio’s ging gepaard met een toename
van de import in de ontwikkelde landen
De dominantie van Azië als een bron voor kledingexport, en van Noord-Amerika en Europa
als bestemming van kledingimport is duidelijk
China is de grootste exporteur
o Recent groeien Vietnam, Roemenë en Turkije
Belangrijkste importerende landen zijn de VS, Europa en Japan
 RESULTAAT: zowel VS als Europa grote tekorten op hun
handelsbalans voor kleiding
In 2004 had 30% van de Belgische kledingproducenten geen buitenlandse productie, 70% wel
dus.
De buitenlandse productie wordt voor 2/3 in onderaanneming gegeven , slechts 1/5 van de
Belgische bedrijven starten eigen productie-eenheden in het buitenland
Het ontwerpen blijft bij meer dan 95% van de ondernemingen in België
19
20
DEZE RUIMTELIJKE VERANDERINGEN VAN INTERNATIONALE (DE)LOKALISATIE EN VERANDERENDE
HANDELSPATRONEN KUNNEN DOOR EEN AANTAL FACTOREN VERKLAARD WORDEN:

Veranderingen in technologie en productiekosten
a. Het relatief lage niveau van technische sofisticatie en verandering in het
productieproces zorgde ervoor dat productie gemakkelijk op te starten is in
ontwikkelingslanden. Aanvankelijk waren de ontwikkelingslanden vooral succesvol in
gestandaardiseerde kleding
b. NU: alle productie vertrekt naar ontwikkelingslanden
i. De meest recente ontwikkelingen hebben niet te maken met het stikken van
de kleding zelf.
 Enerzijds gericht op de fase VOOR het stikken (ontwerp, het
patroonmaken en het snijden van de stoffen) kan worden
GEAUTOMATISEERD
 Anderzijds technologische verbeteringen in de fase NA het stikken,
namelijk het verhogen van de efficiëntie in transport en logistiek.
 Het stikken zelf bepaalt 80% van alle arbeidskosten
ii. In oude industrielanden tracht men de arbeidskosten verder te drukken door
de inzet van een groot aantal immigranten of leden van etnische
minderheden in te schakelen
iii. Belangrijke ruimtelijke variaties in loonkosten samen met verbeteringen in
transport en communicatie zijn de voornaamste motors geweest voor het
verschuiven van de kledingindustrie naar ontwikkelingslanden
21

Vraagpatroon en de organisatorische context van de kledingindustrie
a) Ruimtelijk patroon van de vraag: gedeeltelijk bepaald door het patroon van het
gemiddeld inkomen
b) WANNEER HET INKOMEN TOENEEMT, VERMINDERT HET AANDEEL DAT
GESPENDEERD WORDT AAN KLEDIJ
a. Reactie: stimuleren van modeveranderingen
22
b. In het nieuwe productiesysteem moeten frequent, kleinere hoeveelheden
nieuwe modeartikelen worden geleverd.
i. Nauwelijks voorraden
ii. Producenten leveren rechtstreeks aan de retailer (tussenpersonen
worden vermeden)
iii. Grote distributeurs van kleding controleren zelf hun
aankoopstromen, ze plaatsen hun orders rechtstreeks bij de
producenten
c. Soorten uitvoerders:
i. OVERSCHOTUITVOERDERS
1. Exporteren obv de verwerking van eigen ruwe materialen
ii. EXPORTGEORIËNTEERDE LANDEN
1. Exporteren als gevolg van een duidelijk gekozen strategie om
hun comparatieve vooredelen aan te wenden (vb zuideuropese en zuidoost-aziatische landen)
iii. AFHANKELIJKE UITVOERDERS
1. Hebben een ontwikkelende kledingsector voor de export als
gevolg van initiatieven genomen door producenten en
distributeurs in nabijgelegen geïndustrialiseerde landen.
2. Vb landen rond de Middellandse Zee: zeer afhankelijk van
export naar de Europese Unie
Vb Caraïbische landen leven van de markt in de USA
d. Bedrijfsstrategieën zijn bijzonder belangrijk in het systeem van internationale
onderaanneming en licentieovereenkomsten tussen bedrijven. Dit zijn de
belangrijkste wegen om productie van ontwikkelingslanden op de markten
van ontwikkelde landen te krijgen
e. In de traditionele industrielanden zijn de voornaamste activiteiten van de
kledingbedrijven nu ontwerpen en creativiteit , marketing en logistieke
activiteiten. Standaardproducten worden in onderaanneming gemaakt in
Azië, zeer modegevoelige producten worden op meer nabije lage kosten
locaties geproduceerd
23

Overheidsbeleid
o MULTIVEZELAKKOORD (tot 2005)
 Bepaalde de internationale handel gedurende 40 jaar
 Streefde naar een ordelijke ontwikkeling van handel in textiel en kledij
 Het wou de groei van de export door ontwikkelingslanden afremmen door
het vastleggen van quota’s (= welke hoeveelheden vanuit de
ontwikkelingslanden naar de EU, USA en Japan mochten worden uitgevoerd)
 ONVERWACHTE EFFECTEN
o QUOTA-HOPPING
= producenten uit landen waar het quota was bereikt,
richtten nieuwe productie-eenheden op in landen waar nog
ruimte was voor export
o

o
o
o
Toename van de handel tussen ontwikkelde landen , immers
wnr voor een land de quota waren bereikt voor de USA en
niet voor de EU, werden de goederen eerst naar Europa en
vervolgens naar de USA uitgevoerd (Illegaal: valse
herkomstlabels werden ingenaaid)
AFFSCHAFFING VAN AKKOORD (1 januari 2005)
 Handel in kleding niet langer onderworpen aan invoerquota voor de
EU, Japan en de USA
 Neveneffecten zie pg 43 alinea 2
SUBSIDIES EN STEUNMAATREGELEN AAN KLEDINGPRODUCENTEN
 Bedoeld om tot herstructurering van de industrie te komen en om
investeringen aan te moedigen
KWALITEITSLABELS
 Eerlijke handel (Fairtrade): verbintenis dat het gemaakt wordt binnen een
bepaalde sociale context, vb met controle op kinderarbeid
ANDERE LABELS
 Groene of ecologische productie
 Vooral in de marketingstrategie gebruikt
3.2 Trends in de lokalisatie van de autoassemblage
Autoassemblage




Kapitaalintensieve, hoogtechnologische industrie gedomineerd door grote ondernemingen
die werken met grote productie-eenheden
Geëvolueerd van nationale bedrijven, via multinationale bedrijven naar globale
ondernemingen
Uiteindelijk kopen autofabrikanten nu hun onderdelen overal op de wereldmarkt, ook bij
andere autoproducenten en vooral ook bij gespecialiseerde producenten van autoonderdelen
Gemiddeld zit op wereldvlak 50% van de werkgelegenheid in de auto-productie in
assemblage en 50% in de productie van onderdelen, maar in België (Vlaanderen) is de
verhouding ongeveer 80% in assemblage en 20% werkgelegenheid in de productie van
componenten
24
o
China: grootste producent van auto-onderdelen
Lokalisatie en verschuivingen

Productie van auto’s: voor het grootste deel (meer dan 90%) geconcentreerd in
traditionele industrielanden
25


Kerngroep:
o West-Europa
(Duitsland, Frankrijk, Spanje, UK en Italië)
o Japan
(met Zuid-Korea en China)
o Verenigde Staten
(met Canada en Mexico)
o Enkele andere betekenisvolle concentraties
(Brazilië, India, Rusland en nog enkele Oost-Europese landen (Tsjechië, Polen,
Hongarije en Slovakije)
Opvallend: omvang van Belgische autoassemblage (verschuiving naar
ontwikkelingslanden is veel beperkter dan voor de kledij)
3 BELANGRIJKE TRANSFORMATIES BEPAALDEN DE AUTO-INDUSTRIE SINDS HAAR ONTSTAAN


EERSTE TRANSFORMATIE:
o Doorbraak door Amerikaanse producenten rond 1910 (1913: introductie lopende
assemblageband door Henry Ford), van individuele productie naar
MASSAPRODUCTIE
TWEEDE TRANSFORMATIE
o In West-Europa op het einde van de jaren ‘50
o Combineerden massaproductie met een nadruk op productinnovatie en
differentiatie
26

DERDE TRANSFORMATIE
o In Japan op het einde van de jaren ‘60
o Doorbraak in de organisatie van de productie die heel snel leidde tot lagere
kosten en een veel grotere nauwkeurigheid
27
geografische concentratie




VS hebben een enorm handelstekort voor auto’s
Japan: een bijna even groot overschot
Europa: tov de USA een groot overschot en een beperkt tekort tegenover Azië
SAMENVATTEND:
o Naast de groei van de auto-industrie in Japan zelf, zijn er de grote exportstromen
vanuit Japan naar de rest van de wereld, aangevuld met een belangrijke productie
van Japanse wagens in ondernemingen gelokaliseerd buiten Japan
Analyse

Vraagpatroon: vervangingsmarkten en nieuwe markten
o Bezit auto: samenhang van
 Praktisch belang
 Complete levensstijl
 Sociale positie
o Veranderingen in inkomensniveau, de smaak en voorkeuren van consumenten en de
mate waarin de bevolking als over een auto beschikt, beïnvloeden de vraag naar
nieuwe auto’s
o Tendensen:
 EERSTE: Groei van de vraag naar auto’s in de ontwikkelde markteconomieën
afgenomen sinds ’60. Markt in Noord-Amerika en West-Europa verzadigd in
’80. Overgrote deel zijn vervangingsaankopen.
28

o

Een snelle groei van de vraag naar wagens kan slechts in nieuwe
markten worden verwacht
 TWEEDE: automarkt kent een toenemende segmentatie en fragmentatie
 Groeiende markten: vraag naar relatief goedkope basismodellen
 Verzadigde markten: gesofisticeerde wagens
PRODUCTIESTRATEGIEËN
 WORLD CARS: GM en Ford
 Wordt in 1 of een zeer beperkt aantal fabrieken gebouwd voor de
gehele wereldmarkt
 Steeds aanpassingen nodig voor de lokale markten (andere
reglementeringen qua veiligheid , uitstoot gassen, recyclage)
 Vb Opel Astra
 HOGE KWALITEIT WAGENS: Mercedes, Jaguar en BMW, voor het grootste
gedeelte nog in land van oorsprong geproduceerd.
 Beide strategieën verkopen internationaal :
 Inspelen op eerste tendens: Om output te behouden moeten
producenten de eografische spreiding van hun markt
uitbreiden.
 Tweede: Vooral de Japanners (& andere Aziaten), in mindere
mate Europeanen, dienen de Noord-Amerikaanse markt te
bespelen. De concurrentiële situatie tussen beide heeft
geleid tot een overproductie, wat in belangrijke mate de
locatie van productie heeft bepaald.
Technologische veranderingen en productiekosten: van massaproductie naar een
afgeslankte productie
o Technologische veranderingen: geleid tot productinnovaties
o Belangrijkste kenmerken van autoproductie:
 Lange tijd (3 tot 4 jaar)
 Zeer hoge kost nodig voor het ontwerpen van nieuwe modellen
 Grote hoeveelheden moeten worden geproduceerd om kosten terug te
winnen
i. Tot ’70: mbv MASSAPRODUCTIE (beperkt aantal modellen in grote
hoeveelheden produceren => schaalvoordelen)
ii. ° LEAN PRODUCTION (afkomstig van Japan)
 Zeer grote kostenvoordelen en veranderde de autoproductie
structureel
 Toyota: gemeenschappelijk maken van constructieplatforms voor
verschillende automodellen, minder constructieplatforms, meer
modellen.
a. Vele componenten worden gemeenschappelijk ingebouwd
in auto’s die aan de buitenkant verschillen en ook in zeer
diverse prijsklassen vallen (andere autoconstructeurs
moesten volgen)
b. Samenbrengen van componenten in modules, een groep
componenten die dicht bij elkaar zitten in een auto (bv
motorblok), en in systemen , een groep componenten die
een specifieke functie hebben in een auto (bv remsysteem)
29
 gebruik van groeiend aantal robots en andere elektronica
 !! LOKALISATIE: men kan meer modellen bouwen in een beperkt
aantal fabrieken, met minder arbeidskrachten
ii. JIT
 Besparingen door kleinere voorraden
 Druk op belangrijkste leveranciers om zich dicht bij de
assemblageactiviteiten te vestigen
 Trend om onderdelen zo goedkoop mogelijk op de internationale
markt te zoeken en zich internationaal te organiseren
 Internationale organisatie: afh van perfect werkende logistieke
ketens om de componenten JIT aan te leveren
a. BUFFER: door leveranciers omdat de contractuele boetes bij
vertraging zeer hoog oplopen
iii. Hoge vereisten inzake technologische omgeving (oa opleidingsniveau
arbeidskrachten, betrouwbaarheid vervoerssystemen) en de voortdurende
veranderingen in de producten en markten brengen mee dat autoproductie
nooit in het “rijp stadium” komt van “rijpe producten” gemaakt met
standaardtechnologieën.
 Daarom zou de automobielindustrie niet snel naar
ontwikkelingslanden kunnen verschuiven
 Bovendien: arbeidskosten steeds kleiner aandeel in productiekosten
(VD van lagere lonen speelt een kleinere rol)

Organisatorische strategieën: consolidatie en concentratie
a. Recent konden GM en Ford groot worden en blijven door fusies met en overnemen
van bedrijven die produceren voor het luxe segment van de markt. Toyota
daarintegen is organisch blijven groeien (enkel Daihatsu overgenomen voor kennis
van kleine wagens.)

Overheidsstrategieën: beschermen en stimuleren van een eigen autoproductie
a. Één van de meest gepolitiseerde industrieën
b. Overheid:
30
i. Invloed op lokalisatie van de productie
 Beleidsmaatregelen die toegang van buitenlandse producenten tot
de thuismarkt regelen
 Steunmaatregelen aan eigen bedrijven
ii. INVOERTAKSEN EN INVOERQUOTA’S
 Beperkingen op invoer worden gebruikt door vele landen om hun
eigen industrie te beschermen
 Japan: geen invoertaksen, maar er zijn andere barrières om de
import te ontmoedigen
 Tussen USA en verschillende West-Europese landen en Japan
= vrijwillige overeenkomsten over invoerbeperkingen (leidde ertoe
dat ondernemingen als Nissan en Toyota in het VK en Ford in Spanje
vestigingen oprichtten)
iii. Economisch belang van de auto-industrie heeft als gevolg dat vele
overheden bereid zijn grote financiële steun te geven aan nieuwe
vestigingen, dit kan ook in de vorm van bv bedrijventerreinen, logistieke
infrastructuur, opleidingen,..
iv. Bij lage winsten en economische recessie komen sommige overheden met
gelijkaardige vormen van herstructureringshulp voor de dag
v. AUTOREGLEMENTERING
 Bv strenge veiligheidsnormen, de zuinigheid met brandstof en
emissiereglementeringen in de USA en Japan beperken de invoer van
vreemde wagens en geven dus een vorm van bescherming aan eigen
fabrikanten
 Belangrijke gevolgen voor ontwerp, technologie en de materialen die
kunnen worden gebruikt bij fabricage van auto’s. Binnenlandse
producenten hebben meestal een voorsprong op buitenlandse
autobouwers waardoor hun activiteiten beschermd worden tegen
concurrentie van buitenuit, ten minste tijdelijk
HOOFDSTUK 4: De hedendaagse diensteneconomie
Fisher-Clark-hypothese


Er bestaat een natuurlijke evolutie waarbij opeenvolgend de landbouwindustrie, de
verwerkende industrie en de dienstenindustrie de leiding nemen door de grootste
verschaffer van werkgelegenheid te worden
Diensten zijn ook de snelst groeiende sector in werkgelegenheidstermen
Diensten


Dienstensector: zeer heterogeen
Onderscheid
o DIENSTEN VERBONDEN AAN GOEDEREN (vb detailhandel, groothandel, transport),
INFORMATIEVERWERKENDE DIENSTEN ( vb financiële, onderwijs en marketing),
PERSONENGEBONDEN DIENSTEN (vb verzorging, horeca)
o OPENBARE DIENSTEN (vb overheid) en PRIVATE DIENSTEN (vb detailhandel en
banken)
o BASISDIENSTEN (vb toerisme en transport) en NIET-BASISDIENSTEN (vooral voor
lokale consumenten vb detailhandel)
31
o


ZAKELIJKE DIENSTVERLENING (vb research en marktonderzoek) en DIENSTEN AAN
CONSUMENTEN (rechtstreeks aan huishoudens vb vrijetijdsdiensten en onderwijs)
DETAILHANDEL: volgt de verdeling van de bevolking
o Analyseren met de theorie van centrale plaatsen
DIENSTEN AAN BEDRIJVEN
o Komen ruimtelijk meer geconcentreerd voor en kunnen eerder verklaard worden
met theorieën over “informatierijke omgevingen”
4.1 Recente veranderingen in de lokalisatie van de detailhandel
Lange tijd is detailhandel kleinschalig gebleven, pas na WOII is de detailhandel revolutionair
veranderd in haar organisatie, verkoopmethoden en gebruik van technologie
DECENTRALISATIE VAN DETAILHANDEL



Linten van baanwinkels langsheen invalswegen (“steenwegen”) en de perifere
shoppingcentra hebben vrij grondig onze winkelgewoonten veranderd
Vanaf ’90 (Europa): stadscentra groeien uit tot zeer aantrekkelijke winkelcentra
SECUNDAIRE WINKELCENTRA & VERSPREID GELEGEN WINKELS gericht op de lokale vraag
hebben het moeilijk om te overleven
WAT ZIJN DE REDENEN VAN DEZE TRENDS IN HET WINKELLANDSCHAP?
a) Decentralisatie, shoppingcentra en binnenstedelijke winkelgebieden
a. Shoppingcentra of malls:
i. Meest zichtbare vormen van decentralisatie van de detailhandel
b. Gepland shoppingcentrum:
i. Een groep van commerciële zaken die worden ontworpen,
ontwikkeld, gepland en georganiseerd als een geheel
c. Winkelcentrum:
i. Concentratie van winkels en andere commerciële zaken die echter
elk een individuele eigenaar hebben op een individuele locatie
d. In België vindt men de meeste shoppingcentra in de binnenstad, in
Antwerpen bv helemaal in het hart van de stad aan de Groenplaats en op de
Meir (stadsfeestzaal).
e. Recent bouwt men nogal wat shoppingcentra in, op of nabij
spoorwegstations
Vb de Esplanade boven op het station van Louvain-La-Neuve
f. Baanwinkels
i. Grootste deel van de decentralisatie van detailhandel bestaat uit
individuele winkels, die nieuwe, grote en rationeel georganiseerde
panden in gebruik nemen in suburbane gebieden langs goed
bereikbare wegen
ii. 3 gevolgen
1. ’60: supermarkten gebaseerd op voedingsproducten
2. ’80: goedkope warenhuizen die niet-voeidingsproducten
verkochten als ingepakte meubelen, tapijten, doe-het-zelfproducten, elektrische apparaten en tuincentra
3. Regionale shoppingcentra die de traditionele winkelketens
uit de hoofdstraten huisvesten (kledij, schoenen, juwelen,…)
32
g. Binnenstedelijke winkels
i. Meestal kleiner van oppervlakte en hebben een aangepast aanbod
van productcategorieën
h. Lokalisatiestrategie
i. De binnenstedelijke locaties komen tegemoet aan funshopping
ii. De perifere zijn geschikt voor runshopping
b) Veranderingen in de vraag
a. Meer wekelijkse trips om in grotere hoeveelheden aan te kopen
i. = gevolg van de toegenomen individuele mobiliteit, de groei van de
vrouwelijke werkgelegenheid en het toenemende gebruik van
diepvriezers
b. Meer fundamenteel voor de verklaring van de decentralisatie van
detailhandel
i. = verschuiving van de bevolking naar de suburbane zone
c) Organisatorische veranderingen
a. Methoden en organisatie aanzienlijk van detailhandel aanzienlijk veranderd
na WO2. De traditionele opdeling groothandel/detailhandel vervaagde.
b. Verandering opgetreden in de schaal van de detailhandelsondernemingen.
Schaalvoordelen hebben de groei van winkelketens aangemoedigd. De
ontwikkeling van de warenhuizen met hun grote oppervlakte heeft de
decentralisatie uit de dure, overvolle stadscentra in de hand gewerkt. Dit
zorgde voor een afname van het aantal kleine winkeltjes.
c. Toenemende concentratie bij enkele eigenaars betekent dat de
vestigingsstrategieën van de belangrijkste detailhandelgroepen een
belangrijke invloed hebben op het ruimtelijk patroon.
d. Bij verkennend onderzoek
voor een nieuwe vestiging
kijkt men naar de bevolking
van het gebied, de
aanwezigheid van
concurrenten en het
wegennetwerk in het gebied.
Grote ketens gebruiken ook
vaak een eenvoudige formule
om te bepalen waar ze zich
zullen vestigen, namelijk: (niet
zo belangrijk)
e. De geografische spreiding van supermarkten zorgen voor een groei van
gewone warenhuizen gelegen op gemakkelijk te bereiken plaatsen, meestal
in de suburbane zone. Zij leveren zeer veel producten maar met een beperkt
assortiment. De overlevende kleine winkeltjes hebben van een beperkt
aantal producten vaak een zeer uitgebreid assortiment en hun
verkoopstrategie is gebaseerd op prijs en dienstverlening
i. Pogingen om de detailhandel te beschermen in de stadscentra
verjaagt bepaalde vormen van detailhandel naar de suburbane zone
33
d) Grond en arbeid
a. Belangrijkste factoren die decentralisatie aanmoedigen = hoge prijs van
grond in de stadscentra
b. De afstoting uit de centrale gebieden wordt opgevangen door de aantrekking
van perifere shoppingcentra. De projectontwikkelaars van deze
shoppingcentra moeten deze uiteraard aantrekkelijk maken voor de
detailhandel. Het is van centrale betekenis dat ze enkele grote winkels
kunnen aantrekken owv de kracht van deze grotere om klanten aan te
trekken, zo ontstaat er een basis, een anker voor een nieuw project
c. Toegang tot de arbeidsmarkt
i. De suburbanisatie van de bevolking heeft niet alleen de vraag
verschoven, maar ook het aanbod van de arbeidskracht
e) Technologische veranderingen
a. Beïnvloeden zowel het ruimtelijk patroon van de vraag als het
vestigingsgedrag van de detailhandel
b. Ongelijk sociaal effect: hogeren inkomensgroepen kunnen zich voordeel
doen met de nieuwe suburbane detailhandel, lagere inkomensgroepen
(afhankelijk van openbaar vervoer) moeten blijven beroep doe op lokale en
centrale winkels die relatief afnemen in aantal en kwaliteit
c. Teleshopping
Vermindert het aantal winkeluitstappen, omdat de keuze van de consument
niet langer afhankelijk is van de afstand tot de meest nabije winkel en omdat
enkele winkels vervangen kunnen worden door magazijnen
f)
Overheidsbeleid
a. ECONOMISCHE FACTOREN
i. Mate waarin publieke en private investeringen in de centrale
gebieden bescherming nodig hebben tegen de grote
concurrentievoordelen die grote winkels hebben in de suburbane
zone
ii. Aanwijzing: vele winkelketens behouden hun winkels in de
stadscentra na het oprichten van nieuwe vestigingen in de perifere
b. SOCIALE FACTOREN
i. Soms wordt beweerd dat het toelaten van grote suburbane
shoppingcentra een ongelijkheid creëert in het aanbod van de
middenklasse, dit is vaak overdreven (slaat eigenlijk nergens op)
c. RUIMTELIJKE FACTOREN
i. Detailhandel aan de stadsrand of in de periferie worden kritisch
bekeken owv de effecten op de groene ruimte
ii. Aan de andere kant leiden vele stadscentra onder de
verkeerscongestie, de parkeerdruk en projecten die in contrast staan
met stedenbouwkundige wensen
34
Conclusie
SUBURBANISATIE VAN DE VRAAG: voornaamste factor die de suburbanisatie van de detailhandel
veroorzaakt. Zolang dit niet wijzigt is het onwaarschijnlijk dat er een omkering in de vestigingstrend
van detailhandel zal komen
4.2 Recente veranderingen in de lokalisatie van zakelijke dienstverlening
Stappenplan om examenvragen op te lossen:
1) Sector bespreken
2) Lokaliseren/analyseren
3) Verklaren
1) Sector bespreken
Zakelijke dienstverlening

Verzekeringen, banken, financiële diensten en nog vele andere diensten zoals reclame en
marktonderzoek, boekhouding, juridische diensten en onderzoek en ontwikkeling
35



Maakt een belangrijk deel uit van de economieën van ontwikkelde landen en van vele
stedelijke economieën in het bijzonder
Juiste betekenis van ZD opzoeken is niet gemakkelijk in de praktijk
o TEN EERSTE groot deel van de werkgelegenheid zit in de ZD verborgen in de
productiestatistieken, immers velen die werken in de secundaire sector doen werk
dat gelijkaardig is en uitwisselbaar is met het werk van specialisten in ZD
o TEN TWEEDE vele diensten, zoals verzekeringen, banken en transport, die zowel
werken voor ondernemingen als voor de consumentenmarkt
Waar kantoren vroeger alleen in de stadscentra gevestigd waren, heeft deze vastgoedvorm
zich ruimtelijk verspreid en ontstonden ook belangrijke perifere kantoorlocaties
WAT ZIJN DE DRIJVENDE KRACHTEN ACHTER DEZE RUIMTELIJKE PROCESSEN?
2) Analyseren/ Lokaliseren

Ruimtelijke verschuivingen van de zakelijke dienstverlening
o INTERREGIONAAL NIVEAU
 Verschuiving van ZD naar kennisregio’s
 Onderzoek en ontwikkeling, biotechnologie of communicatie- en
informatietechnologie
 Lokalisatie in kleine niet-industriële steden binnen een grootstedelijke
invloedssfeer
 Vaak support van universiteit of kennisinstelling
o
INTERSTADELIJKE SCHAAL
 Grote stedelijke gebieden blijven aantrekkelijk
 DOWNFILTERING: zakelijke dienstverlening verschuift naar lagere
hiërarchische niveaus
 Vb interimbureaus die vroeger enkel te vinden waren in centra van
grote steden en nu ook in kleinere gemeenten of suburbane
gebieden worden opgericht
 Deze verspreidingstendens wordt gecompenseerd door het kleiner
wordende aandeel van andere vormen van zakelijke dienstverlening
in kleinere centra. Vooral activiteiten waar de specialisatie toeneemt
verdwijnen van lagere hiërarchische niveaus. Zij hebben meer
klanten nodig om te overleven
o => ° nieuwe centralisatie
Vb advocaat: vroeger kon hij veel adviezen geven aan een
bedrijf. Door de complexiteit, zijn ze allemaal gespecialiseerd
in een bepaald domein
 INHAALEFFECT
 In minder stedelijke gebieden
o
INTRASTEDELIJKE SCHAAL
 Decentralisatie leidt naar een ruimere spreiding van zakelijke dienstverlening
 4 fasen Zie figuren volgende bladzijden
 Voor 1960
o Centrale lokalisatie in de centrale handelswijken
o CENTRAL BUSINESS DISTRICT (CBD)
36



In de loop van ‘60
o Spreiding over toevallige locaties gekozen door individuele
bedrijven
‘70
o Eerste suburbane groepen van kantoren aan afritten van
autosnelwegen of in Europa aan kruispunten van privé en
openbaar vervoer
‘80
o Kantoorconcentraties in suburbane zones
37
38
Gebundelde deconcentratie van ZD




Geldig voor de totale werkgelegenheid
Patroon is verschillend wanneer men rekening houdt met de aard van de jobs
BACK OFFICES:
o Gedecentraliseerd
o Interne diensten met weinig face-to-face contacten
o Vb computercentrum, boekhouding, loondienst, facturatie en sommige technische
en onderzoeksactiviteiten
EDGECITIES (explosie CBD)
o Perifere handelswijken met dezelfde soort bedrijven en werknemers als in de
centrale handelswijken
o Groeiden uit tot echte steden wanneer ook andere bedrijven en functies de zakelijke
dienstverlening vervoegen (wonen, werken, detailhandel, recreatie en cultuur)
Bv Docklands in Londen, La Défense in Parijs.. Rond de Champs Elysée in Parijs was er
een beperking op hoe hoog gebouwd mocht worden, daarom was er op een gegeven
moment niet meer genoeg kantoorruimte en moest men uitwijken naar la Défense.
3) Verklaring
DEZE RUIMTELIJKE VERSCHUIVINGEN VAN DE ZAKELIJKE DIENSTVERLENINGEN KUNNEN WORDEN
VERKLAARD DOOR:


Vraagveranderingen
o 5 belangrijke invloeden
 Groei van grote organisaties stimuleerde de vraag naar ZD zoals design, R&D,
reclame en publiciteit, creëerde een vraag naar nieuwe diensten zoals
informatiesystemen en dataverwerkende diensten
 Toegenomen complexiteit van reglementeringen en technologische
veranderingen stimuleerde de groei van diensten zoals opleiding en
consultancy (snel aanpassen aan veranderede situaties, nood aan veel
informatie)
 Structurele veranderingen in dienstverlening => geleid tot een afname in de
vraag voor sommige diensten en een toename naar anderen
 Een toename van het aantal diensten dat in onderaanneming wordt
uitbesteed
 Toegenomen concurrentie dus meer bedrijven op de markt door
deregulering. Bv door privatisering van overheidsdiensten en
internationalisering. ( toename aantal tv zenders)
Organisatorische veranderingen
o Groei naar grotere ondernemingen in zakelijke dienstverlening
o Aantal KMO’s gegroeid (° duale economie in de dienstverlenende sector)
o ALGEMENE TREND:
 Toename van de concentratie in een beperkt aantal ondernemingen
 Recente groei van internationale dienstverlenende bedrijven is daarmee
verbonden
 = INTERNATIONALISATIE
 Zoeken naar grotere winsten
39

 Veel van de klanten werken internationaal
DIVERSIFICATIE:
 Sommige industriële bedrijven namen initiatief in de
dienstverlenende sector
 RUIMTELIJKE GEVOLGEN:
a. Grote ondernemingen gaan hun functies op het hoogste
niveau, zoals financiële en planningsactiviteiten lokaliseren
in hun hoofdkantoren die in grote stedelijke gebieden
voorkomen
b. KMO’s blijven belangrijk
c. Gedurende jaren van de ec recessie specialiseren grote
bedrijven zich in hun kernactiviteiten en stoten perifere
activiteiten af, dt geeft het ontstaan aan nieuwe KMO’s

Veranderende rol van grond en arbeid als locatiefactor
o Afstotingsfactor: hoge huren in het centrum van steden
o De hoge kosten voor ruimte zullen de concentratie van ZD niet teniet doen wanneer
deze gecompenseerd worden door besparingen op andere kosten
o PATRONEN VAN BESCHIKBAARHEID VAN ARBEID
 Op regionale schaal: toegang tot goedopgeleide arbeid is meer en meer van
belang
 Voor vele hoofkantoren is de nabijheid van een universiteit van groot belang
o WOONWENSEN OP INTRASTEDELIJKE SCHAAL
 Lokationele patronen beïnvloeden
 Gegeven de huidige suburbanisatie, worden niet-centrale locaties in de stad
meer en meer belangrijk voor de beschikbaarheid van arbeid
Belangrijk! We mogen niet alleen enkel de grondprijs bekijken, maar ook de taxen. In Brussel
moeten bedrijven bijvoorbeeld zeer veel taxen betalen. Ook in Londen enorm veel taxen.
40
Kantoren brengen zeer veel op, dit heeft tot gevolg dat mooie stukken residentieel vastgoed
omgevormd worden tot kantoren. Soms zijn er wetten over dat sommige wijken residentieel
moeten blijven.
Kantoren werken ook meer en meer met een bezettingsgraad van 70% omdat veel
werknemers voortdurend op de baan zijn. Daarom zijn er meer en meer bedrijven waar
werknemers geen eigen bureau hebben, maar dat je een bureau neemt dat vrij is.
Meer en meer ontstaan er flexibele kantoren dat men maar de helft van de tijd ter
beschikking is. Of zelfs virtuele kantoren waar een secretaresse voor zeer veel bedrijven
telefoon opneemt.
Op de avenue montegne kan je per halve dag een kantoor huren, waar je zelfs eigen
naamkaartjes,… hebt voor die halve dag (Parijs).

Technologische veranderingen
o Introductie van on-line systemen zorgde ervoor dat men interactief kan werken
 Vb kantoorwerk: zoals het klaarmaken van documenten kan nu afgewerkt
worden in de “back offices”
o De ruimtelijke impact van nieuwe technologie is zeer gevarieerd en soms
tegenstrijdig : bv thuiswerk vs nood aan face to face contacten
o Terwijl het beleid, de centrale en de besluitvorming volledig gecentraliseerd is, is de
invoer van data verspreid
o De toepassing van nieuwe technologie heeft zowel het aantal als de aard van de jobs
in de zakelijke dienstverlening beïnvloed. Verbeteringen in productiviteit verving
sommige jobs, maar de toename van de vraag heeft deze verliezen gecompenseerd
o Nieuwe technologieën hebben de kwaliteit van het resultaat verbeterd
o Impact op de aard van de jobs: men vindt aanwijzingen voor zowel nood aan hogere
opleiding als nood aan zeer laag opgeleiden
o STRATEGISCHE ROL VAN TELECOMMUNICATIE
 Hoewel sommige zeer grote ondernemingen zelf investeerden om zich aan
te sluiten op nationale en internationale netwerken, moeten de meest kleine
gebruikers gebruik maken van het telefoonsysteem
 Kenmerken van het lokale telefoonsysteem zijn de beperkende factor
41
uitbesteding van diensten

Overheidsoptreden
o Het effect van de expliciete ruimtelijke beslissingen worden vaak volledig
overschaduwd door de gevolgen van hun impliciete ruimtelijke beslissingen
 Zijn het gevolg van uitgavepatronen (vb voor infrastructuur) en industrieel
beleid die in vele gevallen de bestaande welvarende regio’s ondersteunen
o USA
 Concurrentie beperken
 Belangrijke ruimtelijke gevolgen voor de lokalisatie van economische
activiteiten
 Vb bankwereld USA
 Gereglementeerd per staat
 Sommige staten beperkten het werkingsgebied zelfs tot een niveau
van een “county”
 Effect: USA gedecentraliseerd met 14500 commerciële banken in ‘80
 Sindsdien heel wat beperkingen opgeheven door individuele staten
(fusies en overnames volgden)
o VK
 Deregulering met de bedoeling de concurrentie te laten toenemen en de
staatstussenkomst te verminderen
 3 delen van ZD onder deregulering:
 Telecommunicatie, transport en de financiële sector
 Vb zie pg 81 alinea 2
o TOENEMENDE PRIVATISATIE
 Ruimtelijke gevolgen hiervan beschrijven is zeer moeilijk omdat privatisatie
meestal gepaard gaat met deregulering
 Op de lijnen die het drukste verkeer hebben ,verminderen de kosten ,
efficiëntie en innovatie nemen toe omdat privé-investeerders zich
concentreren op deze winstgevende marktsegmenten
42

Waar vroeger een monopolie heerste, tracht men vaak het perifere netwerk
af te bouwen
HOOFDSTUK 5: Wereldsteden: Stedelijke concurrentie en netwerken
3 teksten



A roster of world cities
Transnationale managerelites in het wereldstedennetwerk
Brussel als politieke wereldstad
A roster of world cities
Introduction
Variety in terminology reflects both the diversity in the nature of the cities and differences of
approach to the study of cities


DEMOGRAPHIC TRADITION
o Interested in the sizes of cities
FUNCTIONAL TRADITION
o Treats cities as part of a larger system
43
o

Te be found in studies of world and global cities which are interpreted as integral to
contemporary globalization processes
o measures the global capacity of cities in terms of services they provide for the global
economy
FORMER TRADITION
o Represented by the mega-city project, which is exploring the human and ecological
implications of contemporary and future huge population concentrations
There is a tendency for demographically large cities tob e economically significant cities – the
differences between the two approaches means that their respective rosters are distinct

Calcutta is a mega-city but not a world city, Zurich is a world city but not a mega-city
It is the purpose of this paper to construct a roster of world cities.
Hierarchical approach

National, regional or even “sub-global” in their functional reach
Global capacity of cities

In terms of selected srevices they provide
Global competence




Using key advanced producer services, we consider firms which have a global competence
and enumerate their presence in cities across the world
In this exercise, we find 55 world cities and another 68 cities showing evidence of world city
formation
We focus on 4 key services: accounting, advertising, banking and law
From theses scores, we define 10 “Alpha” world cities, 10 “Beta” world cities and 35
“Gamma” world cities
Functional approaches to defining major cities
PETER HALL (1966)




The central facet of the world city literature has been to rank cities according tot heir
disproportionate geoeconomic power in the world system
Check table 1 and 2
4 major approaches have dominated the literature
We need to briefly review these different types of study
a) Cosmopolitan (urbanisation) characteristics and the multinational corporate
economy
 FIRST PHASE OF EARLY WORLD CITY RESEARCH: Identify the strategic
domination of certain world cities in the world-system by analysing and
ranking the locational preferences and roles of multinational corporation
(MNC) headquarters in the “developed” world
44


Hall’s analysis (1966) of London, Paris, Randstad, Rhine-Ruhr, Moscow, New
York and Tokyo, has been widely cited as the starting point for studying the
global urban hierarchy
o Respect to power and influence in : politics; trade; communications;
finance; education; culture and technology
Hymer (1972)
o The top management corporate functions undertaken within MNC
headquarters “must be located close to the capital market, the
media, and the government… because of the need for face-to-face
contact at higher levels of decision making
AND
o
One would expect to find the highest offices of the multinational
corporations concentrated in the world’s major cities (Table )
b) World cities and the new international division of labour
 2 major pieces stand out as taking emperical research forward in the
development of world city rankings with the global urban hierarchy (table 1)
o FIRST, COHEN (1981)
 Ranked the main locations of the largest 198 non-US
corporations into a global hierarchy, with Tokyo and London
at its apex and New York ranked alongside them as the
three “prdominant … world centers of corporations and
finance
 Second-level world cities: e.g. Osaka, Rhine-Ruhr, Chicago,
Paris, Frakfurt and Zurich
o SECOND, FRIEDMANN’S WORLD CITY HIERARCHY
 Differentiatied between primary and secondary cities in core
and semi-peripheral countries
 MAJOR CITIES: as control centres of capital in the new
international division of labour
 The world city hierarchy was based upon an analysis of
several key criteria
 Major financial centre
 Headquarters for MNCs (including regional
headquarters)
 International institutions
 Rapid growth of business services sector
 Important manufacturing centre
 Major transportation node
 Population size
 In descending order, Friedmann’s ranking of spatial
articulations (world cities) identifies: Global financial
articulations (eg London); Multinational articulations(eg
45
Miami); Important national articulations (eg Paris); and
Subnational/regional articulations (eg Osaka – Kobe )
c) The internationalization, concentration and intensity of producer services
 Cities within the urban hierarchy with their prospensity to engage with the
internationalization, concentration and intensity of producer services in the
world economy
 SASKIA SASSEN
o New York, London and Tokyo = global cities in the global economy
o Theses cities now function… as highly concentrated command points
in the organization of the world economy… as key locations for
finance and for specialist service firms … as sites of … production of
innovations …. And … as markets for the products and innovations
produced
o CONCEPT OF GLOBAL CITY : 2 inter-related factors
 Globalization of economic activity
 Organizational structure of the producer service and
fincance industry itself
o Sassen belives that these processes have brought “ about a renewed
importance of major cities as sites for certain types of production,
servicing, marketing and innovation”
o The internationalization of bothe the producer service sector and
financial system had made cities vital centres for the “management
and coordination” of economic power in the global economy
o Suggests thath the rapid growth, specialization and agglomeration of
producer service firms and the organization of the financial industry
itself has tos ome extent been responsible for the formation of
global cities
o Producer service firms “obtain agglomeration economies when they
locate close to others that are sellers of key inputs or are necessary
for joint production of certain service offerings
d) World cities as international financial centres
 HOWARD REED (1981) (TABLE 2)
o Identified a taxonomy of financial centres with 5 hierarchical levels
in 1980. In descending order, it read as: Supranational Financial
Center (London); Supranational Financial Centers of the First Order
(NY and Tokyo); Supranational Financial Centers of the Second Order
(eg Amsterdam); International Financial Centers (29 cities); and Host
International Financial Centers (39 cities)
Hence, there is much confusion below the very highest rankings of world cities. Our purpose is to add
some clarification tot his situation by creating a new roster of world cities in a theoretically directed
and empirically transparent manner.
46
A roster of world cities by corporate service criteria
Globalization



What we are dealing with here are generally referred to as advanced
producer services or corporate services
Key point: many of this services NOT ubiquitous
For Sassen they provide a limited number of leading cities with “a specific
role in the current phase of the world economy”
Our purpose in this section is to produce an inventory of world cities in terms of their provision of
corporate services
By studying several firms over many cities , we are able to obtain the relative importance of a given
city in terms of a particular service. By carrying out this exercise for several services, we can evaluate
the overall “world-cityness” of a given city .

3 stages:
o FIRST: global competence of service firms in terms of the geography of their
presence in cities
o SECOND: aggregating to cities we fin the global service centres for a given sector
o THIRD: aggregating service centre results by city we identify world cities of different
degrees of overal corporate service provision
The 4 services – accountancy, advertising, banking and law – are different enough to produce some
interesting contrasts between geographcal patterns, but the overall similarity of their world-wide
locations gives us confidence that aggregating the 4 sets of results produces a sound inventory of
contemporary world cities in terms of their service capacities.





ADANSONIAN APPROACH TO TAXONOMY
o First, we use as many data as are both available and comparable
o Second, we weigh the various data equally
SIGNIFICANT PRESENCES
o In recording significant presence, we look for principle offices, or find alternative
means for defining significance
o We aim to record between 50 and 150 significant city presences per firm
IN CONVERTING INDIVIDUAL FIRM PRESENCES TO CITY CAPACITIES WE IGNORE ALL CITIES
THAT HAVE ONLY ONE SIGNIFICANT PRESENCE IN A GIVEN SECTOR
WE TREAT ACH SECTOR ON ITS OWN TERMS AND DO NOT ATTEMPT TO IMPOSE A SINGLE
SET OF CLASSIFICATION RULES
o Each sector has a different history and pattern of global expansion
PRODUCE A CLASSIFICATION OF CITIES COMPARABLE ACROSS THE 4 SECTORS
o 3 levels of service presence for each sector: prime global service centres, major
global service centres and min or global service centres
The most interesting feature of our final inventory of world cities will be the identification of cities
below the top levels. This is a GREY ZONE where it is unclear whether or not we are dealing with
world cities or some sub-level of city.
47
We have defined general principles of classification but the specific methods used in each sector are
inevitably subjective
a) Global service centres in accountancy
a. Most highly concentrated service sector
b. BIG SIX : Ernst & Young, Price Waterhouse, Arthur Andersen, Coopers &
Lybrand and KPMG
i. Each has many hundreds of offices across the world
c. TABLE 3
i. Prime global accountancy service centres
ii. Major global accountancy service centres
iii. Minor global accountancy service centres
b) Global service centres in advertising
a. Less concentrated
b. 3 cities dominate the list
i. Tokyo, NY and London ( in this order), but another 10 cities are
represented
ii. Using a reverse rank (ie 1st = 50, 2nd = 49, etc) sum for each city, we
find a gap in the sums so that those above become prime centres
and those below become major centres
c. TABLE 4
i. 8 prime global advertising centres
ii. 28 major global advertising centres
iii. 31 minor global advertising centres
d. Surprise in the prime centre list is the occurence of Minneapolis, Osaka and
Seoul, none of which appear as prime centres in the other sectors
c) Global service centres in banking
a. It is in the finance sector studies where much work on ranking cities has
been done
b. TABLE 5
i. Prime global banking service centre
1. With 8 or more significant presences and 10 cities qualify
ii. Major global banking centres
1. 30 cities with 5 to 7 significant presences
iii. Minor global banking service centres
1. 28 with 2 to 4 significant presences
d) Global legal service centres
a. Law firms are the latest producer service providers to become important
players in globalization
b. The result has been e quite unique patter of globalization: an unprecedented
UK/USA dominance resulting in part from the international commercial use
of English La wand New York State Law
c. We define UK/USA cities as legal service centres on the basis of global law
firm origings and the rest f the world in terms of the number of foreign
branches they have
d. TABLE 6
i. Prime global legal service centres: 11 cities
48
ii. Major legal service centres
1. Global law firms centred in them or with 5 to 17 foreign
branches
iii. Minor global legal service centres : 31 cities
e) Teh GaWC inventory of world cities
a. GaWC inventory
i. Because it forms one of the basic research platforms for future
research by Globalization and World Cities (GaWC) Research Group
and Network
ii. Inventory created by aggregating the information from the 4 sector
listings of centres.
1. Banking/financial services
2. Legal services
3. Accountancy
4. Advertising
iii. 122 cities are considered in all
iv. A sum is produced for each city by scoring 3 for a prime centre, 2 for
a major centre , and 1 for a minor centre. Given the 4 sectors, the
result is series of estimates of world cityness ranging from 1 to 12.
v. TABLE 7
1. The division of the 122 cities into different classes has been
carried out using simple logical criteria. Any city scoring 10 or
above must be a global service centre in all 4 sectors. Where
it is a minor centre this would have tob e compensated for
by the other 3 being prime.
2. ALPHA WORLD CITIES
3. BETA WORLD CITIES
1) Any city scoring 7 to 9 must be a global service
centre for at least 3 or 4 sectors and must be a prime
or major centre in at least 2 sectors
4. GAMMA WORLD CITIES
1) Cities scoring 4 to 6
2) All these cities must have be global service centres
for at least 2 sectors and at least one of those must
be a major service provision
5. The remaining 67 cities are designated as having evidence of
world city formation processes but the evidence is not
strong enough to really call them world cities
f) Concluding remarks
a. World city formation has largely proceeded in 3 world regions – northern
America, western Europe and Pacific Asia – which we have termed the major
globalization arenas
b. The rise of the latter arena is consequent upon the demise of teh Cold War
and the subsequent economic liberalization, especially privatization of state
assets, which requires new advanced producer servicing
c. We do appreciate that world cities are much more than service centres
d. There is one added advantage to creating an explicit inventory: it highlights a
relatively large number of cities where world city formation processes are
49
shown tob e operating, thus getting away from reserach concentration on
just a few, allegedly paradigmatic, world cities such as London, New York and
Tokyo (finance) and LA (cultural processes)
Transnationale managerelites in het wereldstedennetwerk
Het wereldstedennetwerk is op een bijzondere manier verbonden met de wereldwijde circulatie van
hoogopgeleide, duurbetaalde topmanagers binnen mondiaal georganiseerde dienstenfirma’s.
In dit artikel, focus op migratie van transnationale managerelites


Selecte groep van hoogopeleide en hypermobiele werknemers die in mondiaal
georganiseerde dienstenfirma’s circuleren.
De mondiale functionele reikwijdte en connectiviteit van die wereldsteden wordt mede
ge(re)produceerd door het ruimtelijk gedrag en de hypermobiliteit van die transnationale
elites
Transnationale elites
MANUEL CASTELLS


Huidige fase van het mondiaal georganiseerde kapitalisme is gebaseerd op een “plaatsloze”
logica van connectiviteit en netwerken, een “space of flows” in plaats van op territoriale
logica, de “space of places”
WERELSSTEDENNETWERK
o Proces dat geavanceerde dienstencentra met elkaar verbindt in meervoudige
mondiale netwerken met variërende intensiteit en op verschillend schaalniveaus,
afhankelijk van het relatieve belang van de activiteiten in een regio voor het
mondiale netwerk. Één van de cruciale lagen binnen die meervoudige mondiale
netwerken wordt gevormd door de geaggregeerde ruimtelijke organisatie van
dominante managerelites.
o Technocratische managerelite = cruciale en leidende rol
HANNERZ EN SMITH




Transnationale migratiepatronen van elites zijn een belangrijk element in de dagelijkse
reproductie van individuele wereldsteden
Homogeniserende, kosmopolitische cultuur binnen bepaalde delen van een wereldstad
Door het kosmopolitische karakter van bepaalde buurten binnen wereldsteden gaat hun
hypermobiele en mondiale carrièrepad echter niet gepaard met cultuurschokken
Mobiliteit van transnationale elites is een belangrijke factor voor de relaties tussen
wereldsteden, maar ook dat de territorialisering van hun kosmopolitische gebruiken en
discours plaatsvindt in de knooppunten van specifieke technologische, culturele , informatieen kapitaalstromen
MAAR WAAROM DOEN DERGELIJKE BEDRIJVEN EEN BEROEP OP HOOGOPGELEIDE,
TRANSNATIONALE ARBEIDSKRACHTEN?

De bedrijfslogica is één van snelheid en nabijheid: productieve diensten kunnen niet
makkelijk getransporteerd of uitbesteed worden, ze moeten ter plekke “geconsumeerd” en
afgeleverd worden via persoonlijke interactie en face-to-face contact
50


Aangezien wereldsteden de plaatsen zijn waar een groot aantal transnationale
communicatiestromen elkaar kruisen, is het functioneren ervan sterk afhankelijk van
gespecialiseerd personeel dat verantwoordelijk is voor de kennisinput.
Firma’s gebruiken transnationale hoogopgeleide migranten echter niet alleen om de voor de
hand liggende reden dat zij beschikken over de juiste vaardigheden, maar evenzeer door hun
kosmopolitische en hun sociaal en cultureel kapitaal
Transnationale elites geteld
Er werd tijdens de interviews informatie verzameld over 2 verschillende processen:


Inter-firma transfers (IFT’s) binnen geavanceerde dienstenfirma’s
Internationale carrièretrajecten van Britse elites die op het moment van de studie werkzaam
waren in Singapore of NY
De belangrijkste resultaten van dit onderzoek kunnen samengevat worden in 3 bevindingen:



IFT’s vanuit London naar andere steden was het aantal een stuk groter dan de IFT’s van
buitenlanders naar Londen
o Londen is de netto uitvoerder van elite-arbeid naar andere wereldsteden
De meest voorkomende duur van IFT’s tussen 2 en 3 jaar is, zowel voor emigraties als voor
immigraties. Er werd vaak opgemerkt dat deze periode de laatste tijd korter wordt, doordat
de transnationale migraties tussen wereldsteden steeds meer gebeuren obv specifieke
projecttoewijzing ipv niet-specieke toewijzing
Langdurige IFT’s werden als belangrijke component van een succesvolle mondiale organisatie
en zij stelden dat zij noodzakelijk zijn naast meer voor de hand liggende en goedkopere
vormen van transnationale interactie, zoals korte zakentrips en gebruik van
informatietechnologie als video conferentie
IFT’s tussen wereldsteden werden voornamelijk in stand gehouden om 3 redenen:



Aanvulling van ontbrekende expertise onder het bestaand personeel
Draagt bij aan de individuele carrièreontwikkeling van werknemers
Om bedrijfsorganisatorische redenen zoals de verspreiding van een specifieke bedrijfscultuur
TRANSNATIONALE ELITES ZIJN REAL-TIME actoren in het wereldstedennetwerk
Een kwalitatieve studie van in dit geval de Britse transnationale elite is dan ook nuttig om de
dagelijkse processen in de vorming van het wereldstedennetwerk in kaart te brengen: circulatie en
hypermobiliteit tussen individuele wereldsteden gebaseerd op


locatiekeuzes van firma’s en marktcondities
door de carrièreaspiraties van individuen
51
Brussel als politieke wereldstad
Toch heeft Brussel nog nooit zoveel transnationale actoren aangetrokken. Deze analyse concentreert
zich op de instroom van regionale vertegenwoordigers uit EU-lidstaten tgv de creatie van het Comité
van de Regio’s in 1994.
Europese agglomeratie-economie
Sinds de 2de helft van ’80 is het aantal vertegenwoordigers van allerlei belangengroepen in Brussel
dramatisch gestegen.
Al deze internationale actoren vormen samen met de Europese instituties de Europese agglomeratieeconomie: een zeer gespecialiseerd productiecomplex dat zich toespitst op de productie van
Europese wetgeving en beleid. De groei van de Europese agglomeratie-economie in Brussel wordt
toegeschreven aan het voortschrijdende proces van integratie binnen de Unie in 1985.
De instroom van actoren verbonden aan het Europese integratieproces heeft in Brussel een
agglomeratie gecreëerd met een bedrijvige atmosfeer.


Bepaalde set van sociaal-culturele kenmerken deelt met andere agglomeratie-economieën
van specifieke sectoren, zoals bedrijfsspecifieke informatie en ideeën en inputs
Meest bekende agglomeraties: high-tech agglomeraties zoals Silicon Valley
In de huidige economie is reflexieve kennis, ofwel kennis gebaseerd op kritische reflectie, essentieel
voor het concurrentievermogen.
Europese agglomeratie-economie

Economische kracht wortelt in plaatsspecifieke voordelen, ingebed in lokale praktijken en
relaties. Ze kent een zeer specieke economische reflexiviteit: de geconcentreerde
“kennis”van Europees beleid en wetgeving die wordt aangetroffen onder de actoren van de
Europese agglomeratie-economie
Waarom Brussel?
Doel van onderzoek






Waarom zitten ze allemaal in Brussel en hoe worden ze een deel van de Europese
agglomeratie-economie en toegang zoeken en bijdragen aan de economische reflexiviteit
De regionale vertegenwoordiging zijn vooral in Brussel om de ontwikkeling van het EU-beleid
mbt de regio’s op de voet te volgen, informatie te verzamelen en te lobbyen
Hier krijg je meer inside-informatie
De Brusselse kantoren functioneren als verbindingskantoor tussen de regio en de Europese
Instituties , vooral de Europese Commissie
In Brussel heb je toegang tot ‘vroege’ informatie (voorafgaande waarschuwingen), zodat je
de ontwikkeling van beleid en beleidsprogramma’s mee kan vormen, maar je hebt er ook
“toegang tot de informele kennis in verband met de discussies rond toekomstige projecten,
programma’s en wetten…
Je moet de mensen zien die de netwerken hebben en advies kunnen geven aan het
thuiskantoor. Face-to-face contact is essentieel om greep te krijgen op het informele verhaal
rond de EU
52




Brussel is ook een plek om partners te vinden voor Europese projecten en allianties te
bouwen om samen te lobbyen
Het was niet de aanleiding om naar Brussel te gaan, maar wel om in Brussel te blijven
Er is natuurlijk ook een hechte politieke verandering geweest die de instroom van nieuwe
actoren in Brussel heeft veroorzaakt. Niet alleen de eenwording van de markt. Er kwamen
ook steeds meer Europese bevoegdheden. Die burgers direct aangaan en traditioneel de
bevoegdheid waren van lokale autoriteiten.
De aanwezigheid van de Europese agglomeratie-economie heeft een plaatsspecifieke
economische relfexiviteit gecreërd waarvan deze actoren een deel willen en moeten
uitmaken
Netwerken is het buzz-woord
MAAR HOE WORDEN ZE EEN DEEL VAN DE ECONOMISCHE REFLEXIVITEIT IN DE EUROPESE
AGGLOMERATIE-ECONOMIE?



Je moet ook binnengeraken in de Europese wereld
“Het draait allemaal om netwerken, netwerken is het grote buzz-woord”
Onder deze transnationale actoren in Brussel heerst een bepaalde cultuur. Zij zijn vertrouwd
met het Europese eenwordingsproces en met de instituties. Om in te breken in deze
economische reflexiviteit moet je een deel uitmaken van een goed netwerk, dat ingebed is in
de Economische agglomeratie-economie
Een bewuste strategie wordt gevolgd bij het opbouwen van het netwerk met de juiste personen.

Er wordt gezocht naar een mengeling van andere regionale kantoren en belangengroepen,
vanuit het eigen of buitenland, contactpersonen binnen de verschillende Directoratengeneraal (departementen) in de Europese Commissie en ook in het Europese Parlement
HOE WORDEN DEZE NETWERKEN OPGEBOUWD?



De meeste directeurs zijn het erover eens dat op conferenties en door sociale contacten na
het werk de netwerken worden gebouwd die vervolgens van nut zijn tijdens de werkuren zelf
Formeel én informeel netwerk
FORMELE NETWERKEN: zijn essentieel, maar het informele aanbod aan informatie is
betrouwbaarder, omdat je precies weet waar het vandaan komt
De kracht van Brussel



Maar zich in Brussel vestigen is niet voldoende. Men moet zich ook inwerken in de “Europese
wereld” door coalities te vormen en netwerken uit te bouwen van professionele contacten
én persoonlijke relaties
Om de evolutie van Brussel tot globale stad te begrijpen, moeten we de stad analyseren
vanuit haar specifieke eigenschappen die continu nieuwe transnationale politieke actoren
aantrekken
CONCLUSIE: sommige plaatsen zijn noodzakelijk owv hun intrinsieke kwaliteiten
o aangezien Brussel verschillende kwaliteiten heeft die elders moeilijk te vinden zijn,
met name de Europese agglomeratie-economie, zouden lokale politici in staat
moeten zijn om te handelen in overeenstemming met hun sterke positie tov
transnationale actoren die zich in de stad vestigen
53
o
Brussel heeft de kwaliteiten om de eisen te stellen aan de transnationale agenten die
niet zonder de stad kunnen voor hun economisch overleven of succes
HOOFDSTUK 6: Het Europese regionaal-economisch beleid en haar
effecten in Vlaanderen/België
Inleiding
REGIONAAL BELEID



Alle beleidsaspecten die specifiek te maken hebben met de ontwikkeling van een regio en
die niet (specifiek) aan bod komen in het goede beleid.
Publieke interventiemaatregelen die tot doel hebben de geografische spreiding van
economische activiteiten te stimuleren
Tot voor de introductie van een specifiek regionaal beleid op Europees niveau in 1975 bleef
het begrip regionaal beleid in feite beperkt tot een door de Europese Unie (EU) gedoogd
regionaal gedifferentieerd economisch beleid dat kaderde binnen het “Europees
mededingingsbeleid”
De doelstelling van deze bijdrage bestaat erin een duidelijk beeld te schetsen van de recente
bewegingen in België op het vlak van regionale ontwikkeling.
1. Ontwikkelingszones in België
VLAAMSE EXPANSIESTEUN


3 reglementeringen
o Wet betreffende de ec expansie van 30/12/1970
o Wet tot ec heroriëntering van 04/08/1978
o Decreet tot bevordering van de ec expansie in het Vlaams Gewest van 15/12/1993
Voor het toekennen van een groeipremie wordt gebruik gemaakt van een oproepsysteem
(call) waarbij KMO’s tweemaal per jaar de kans krijgen een investeringsprogramma in te
dienen om mee te dingen naar investeringssteun
o Deze steunmaatregel vervangt de klassieke Vlaamse expansiewetgeving
WAALSE EXPANSIESTEUN


De wet van 1980 reglementeert de steunverlening in het voordeel van grote ondernemingen
in achtergestelde regio’s
Kan in dit verband een investeringspremie en bijkomende fiscale steun toekennen aan
ondernemingen die er zich toe verbinden één of meerdere operaties uit te voeren die
bijdragen tot een duurzame ontwikkeling en de bevordering van de werkgelegenheid in deze
regio’s
BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST

Voortaan wordt de steun toegekend in functie van de gecreëerde werkgelegenheid en de
lokalisering van de investering
54


In praktijk komt dit neer op een aanzienlijke versoepeling van de oorspronkelijke
expansiewetgeving
Bedoeling: schepping van werkgelegenheid en de revitalisering van de wijken dient
aangemoedigd te worden
Het Belgische grondgebied wordt op basis van een aantal objectieve criteria (sociaal-economische
indicatoren zoals werkloosheidsgraad, gemiddeld inkomen per capita,…) met behulp van
afbakeningsmethodes opgedeeld in ontwikkelingszones, geografische zones die in aanmerking
komen voor expansiesteun.
De omvang van de toegelaten investeringssteun is streekgebonden en wordt uitgedrukt als Netto
Subsidie Equivalent (NSE)


= gedeelte van de subsidie, lening, garantie,… dat overblijft na belasting uitgedrukt in
verhouding tot de waarde van de totale investering
KAARTEN 1 & 2 :
o Uitgesproken aanwezigheid van ontwikkelingszones
o Vergelijking tussen kaart 1 & 2
 EERSTE: omvang van ontwikkelingszones doorheen het laatste decennium is
aanzienlijk afgenomen
 TWEEDE: merkbare afname van de steunintensiteitsmaxima
 Deze ruimtelijke inkrimping van de steungebieden en de daarmee gepaard
gaande afname van de steunintensiteitsmaxima kan geïnterpreteerd worden
als een logisch gevolg van de vooruitgang die de Belgische
Ontwikkelingszones gedurende de laatste 10 jaar gekend hebben, zeker in
vergelijking met de rest van de huidige EU
55
2.
56
Europees Regionaal Beleid
2.1 De Europese Structuurfondsen en de prioritaire doelstellingen
EUROPESE STRUCTUURFONDSEN





Het Europees regionaal beleid is in de eerste plaats gericht op het versterken van de
economische, sociale en territoriale cohesie binnen de EU
Verschillende fondsen :
o EFRO
 Financiert infrastructuur, werkgelegenheidscreatie en regionale ontwikkeling
o ESF
 Werklozen en kansarme bevolkingsgroepen vinden hun weg terug naar de
arbeidsmarkt, hoofdzakelijk via de financiering van beroepsopleidingen en
aanwervingsmaatregelen
o EOGFL-O
 Financiële bijstand voor de aanpassing van de landbouwstructuur en de
plattelandsontwikkeling
o FIOV
 Aanpassen en moderniseren van de visserij-activiteiten
Deze programma’s worden slechts gedeeltelijk gefinancierd met Europese gelden.
Bijkomende financiering vanuit de publieke en privé-sector is steeds een voorwaarde tot het
verkrijgen van de Europese steun
Voor de huidige programmaperiode 2000-2006 worden 3 strategische zwaartepunten
onderscheiden
o Het bevorderen van de concurrentiekracht van de Europese regio’s
o Het stimuleren van de werkgelegenheid
o Het realiseren van een evenwichtige stedelijke en rurale ontwikkeling
Oorspronkelijk werd via de structuurfondsen steun verleend obv 6 doelstellingen.
Toekenning van steun sinds de laatste hervorming van structuurfondsen verbonden aan 3
doelstellingen: 2 territoriale doelstellingen (1&2) en 1 thematische doelstelling (3)
o DOELSTELLING 1
 Ontwikkeling en de structurele aanpassing bevorderen van de armste regio’s
in de EU
 Regio’s waarvan het BBP per inwoner minder dan 75% van het gemiddelde
inkomen in de EU bedraagt
 In eerste instantie moet er iets gedaan worden aan het gebrek aan
basisinfrastructuur
 Alle structuurfondsen (EFRO, ESF, EOGFL-O en FIOV) zijn bij deze doelstelling
betrokken
o DOELSTELLING 2
 Zones die met structurele problemen kampen als gevolg van economische en
sociale omschakelingen
 Visserij-afhankelijke zones in crisissituatie, zones met socioeconomische veranderingen in de industrie en dienstensector,
plattelandszones in achteruitgang en in moeilijkheden verkerende
gebieden
 Belangrijkste probleem: achteruitgang van de traditionele economische
activiteiten
57
o
o
 Stimuleren van de ec aantrekkingskracht en de werkgelegenheid in de regio’s
 Ondersteund door het EFRO, ESF
DOELSTELLING 3
 ESF: bevorderen van de modernisering van het beleid en de systemen op het
vlak van onderwijs, opgeleid en werkgelegenheid
OVERGANGSREGELING (PHASING OUT)
 Degressieve regeling die werd ingevoerd om de steun aan de betrokken
regio’s niet abrupt stop te zetten. De regio’s die in de periode 1994-1999
voor doelstelling 1-subsidies in aanmerking kwamen, blijven tot eind 2005
steun ontvangen
3. De communautaire initiatieven
= De Europese Commissie stelt op eigen initiatief aan de lidstaten specifieke instrumenten
voor om acties te ondersteunen die bijdragen tot het oplossen van problemen met
repercussies op Europees niveau.
3.1 LEADER +
 Stimuleert de toepassing van geïntegreerde strategieën voor duurzame
plattelandsontwikkeling en legt veel nadruk op partnerschappen en netwerken voor
uitwisseling van ervaringen
3.2 URBAN
 Enerzijds spelen de steden als maatschappelijk brandpunt, als economisch en
technologisch kenniscentrum een primordiale rol in het sociale economische en
culturele leven van Europa
 Anderzijds vormen deze stedelijke gebieden de thuisbasis voor tal structurele
maatschappelijke problemen zoals sociale uitsluiting, criminaliteit,
verkeersproblemen,…
3.3 INTERREG
 Vandaag de dag moet er samengewerkt worden op grensoverschrijdend,
transnationaal en interregionaal niveau.
 = communautair initiatief ten voordele van de grensoverschrijdende samenwerking
tussen regio’s in de EU
 3 onderdelen worden onderscheiden
o INTERREG III A: bevordering van de grensoverschrijdende samenwerking
o INTERREG III B: versterking van de transnationale samenwerking
o INTERREG III C: bevordering van de interregionale samenwerking
58
4. De Belgische situatie
Europese beschikbare budget voor België is licht afgenomen.
4.1 Structuurfondsprogramma’s
 Aangezien bij de bespreking van de Structuurfondsprogramma’s de nadruk ligt op
regionale ontwikkeling, worden enkel Doelstellingen 1 & 2 in kaart gebracht
 KAART 3
o 1 Doestelling 1-gebied (provincie Henegouwen)
o 3 doelstelling 2-gebieden (Antwerpse Kempen ,Limburg, Luik)
o 3 doelstelling 5b-gebieden (Westhoek, Meetjesland en Namen/Luxemburg)
o De kaart vertoont 3 grote overeenkomsten met de Belgische
ontwikkelingszones uit de periode 1994-1999 (zie kaart 1)
o De bovengenoemde structuurfondsgebieden vallen zelfs in overheersende
mate samen met de ontwikkelingszones uit diezelfde periode, wat wijst op
een zekere territoriale afstemming tussen de Europese steun enerzijds en de
regionale expansiesteun anderzijds
 KAART 4
o Beeld van de ruimtelijke spreiding van de Belgische Structuurfondsgebieden
en bijhorende initiële steunbedragen, i.e. de bedragen die in de begroting
werden voorzien
o Als we deze kaart vergelijken met de huidige spreiding van de
ontwikkelingszones (zie kaart 2), dat moeten we vaststellen dat - vnl in het
Vlaams Gewest - de ontwikkelingszones verschoven zijn tov de
Structuurfondsgebieden
o Doelstellingen :
 DOELSTELLING 1
 Provincie Henegouwen
o Komt in het kader van Doelstelling 1 in aanmerking
voor een phasing-out regeling
o Ontvangt een degressieve Europese steun van 645
miljoen euro. Deze middelen worden aangevuld met
nationale, regionale en privé-steun
o Concreet moet deze steun bijdragen tot het
verzamelen van technologische kennis en know how,
het uitbouwen van netwerken en het stimuleren van
dienstverlenende activiteiten
 DOELSTELLING 2
 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
o Ec en sociale revitalisatie van de betrokken
achtergestelde stadswijken
 Provincie Antwerpen
o EERSTE DEELGEBIED
 Verscheidene gemeenten uit het
arrondissement Turnhout in de Kempen
 Grootste gedeelte van dit projectgebied
komt alleen nog in aanmerking voor een
phasing-out regeling tot 2005
59






Hoge werkloosheid, vooral bij
laaggeschoolde vrouwen
 Doelstelling: realisatie van een duurzame ec
ontwikkeling, hetgeen op termijn moet
uitmonden in de creatie van
werkgelegenheid
DE
o 2 DEELGEBIED
 Noordoosten van A’pen(ANNO)
 Nadruk: ondersteuning van opleiding,
werkgelegenheid en lage ec activiteiten
Provincie Oost-Vlaanderen
o Zowel voor phasing out regeling als voor doelstelling
2 programma
Provincie West-Vlaanderen
o 2 steungebieden
 Kustgebied
 Duurzamen werlvaart en duurzaam
welzijn van de bevolking aan de kust
 Kusttoerisme revitaliseren, ec
weefsel versterken en het leefmilieu
kwalitatief verbeteren
 Phasing out gebied
 Rurale hinterland
 Huidig programma: ec groei, sociale
vooruitgang en het behoud en de
ontwikkeling van ecolgische en
landschappelijke waarden
Provincie Limburg
o 3 verschillende gebieden die op steun kunnen
rekenen:
 Industriegebieden in omschakeling
 Plattelandszones
 Phasing-out gebieden
o 3 prioriteiten staan centraal
 Bevordering van de lokale ec
 Optimalisering van de ec omstandigheden
(infrastructuur, milieu)
 Geïntegreerde landelijke ontwikkeling
Provincie Luik
o Richt zich onder meer op reconversie van industriële
zones in achteruitgang en versterking van de
(internationale) economische aantrekkingskracht
van de Luikse regio
Provincie Namen en Luxemburg
o Hoofddoelstelling: programma bestaat erin de ec
inhaalbeweging van deze overwegend landelijke
zones te stimuleren
60

CONCLUSIES:
o Europese regionale steun richt zich overwegend op de economische
ontwikkeling van de Waalse regio’s
o Merendeel van de gevallen hebben enkel nog phasing-out regelingen
o Concreet betekent dit voor de Belgische regio’s dat er nog Europese
steunmiddelen kunnen aangewend worden, maar binnen een afgeslankt
budget en dat deze steunverlening uitdovend verloopt
4.2 URBAN
 3 Belgische steden komen in aanmerking , A’pen, Brussel en Sambreville
 KAART 5
o SAMBREVILLE
 Wordt geplaag door een reeks van fundamentele, sociale en
economische problemen (werkloosheid, criminaliteit) als gevolg van
de naoorlogse desindustrialisering
 Aandacht aan het stimuleren van lokale ec activiteiten, het verhogen
van de arbeidskansen van de lokale bevolking en het verbeteren van
de stedelijke leefomgeving
o BRUSSEL
 Om de achtergestelde wijken nieuw leven in te blazen worden er
projecten gefinancierd die erop gericht zijn het leef- en werkklimaat
te verbeteren en de aantrekkelijkheid van de wijken te verhogen
o ANTWERPEN
 Men vindt er rijke en arme wijken naast elkaar, waarvan sommige
overbevolkt zijn en andere verlaten
 3 prioriteiten onderscheiden
 Realiseren van een ec heropleving en een groeiende
werkgelegenheid in de Zuidrand
 Nodige aandacht aan het milieu
 Mobiliteit, waarbij het bevorderen van de bereikbaarheid en
de toegankelijkheid van het betrokken stadsgoed
vooropstaat
4.3 INTERREG
 In het kader van INTERREG III A is België betrokken bij 6 programma’s (zie kaarten pg
8)
 EUROWOOD-PROJECT
o Gericht op ondersteunen van ondernemingen in de hout-en bossector in hun
zoektocht naar innovatieve productieprocédés.
 Ander project is de promotie biologische landbouw
 In tegenstelling tot de meer geconcentreerde INTERREG III A programma’s hebben
de programma’s van INTERREG III B en C betrekking op relatief grote delen van het
Europese grondgebied (zie kaarten pg 8)
 INTERREG III B: uitvoering van 2 transnationale programma’s: Noordzee-gebied en
Noord-Wet Europa
 INTERREG III C: ruim samenwerkingsverband met partners over de gehele EU
61
4.4 RESOC: Slides
Het Vlaamse streekbeleid kreeg onlangs een nieuwe vorm. In 2005 werden de Streekplatformen
immers vervangen door nieuwe structuren: er werden Erkende Regionale Samenwerkingsverbanden
opgericht (ERSV). Een ERSV is een juridische entiteit die twee organen overkoepelt. De SociaalEconomische Raad van de Regio (SERR) is het orgaan waarbinnen de sociale partners advies kunnen
uitbrengen. Het Regionaal Sociaal-Economisch Overlegcomité (RESOC) is het overlegorgaan waar de
betrokken publieke actoren, sociale partners en derdenorganisaties met elkaar overleg plegen over
het streekontwikkelingsbeleid. Een RESOC beschikt over een secretariaat dat ook als gebiedsgerichte
denktank moet fungeren. De RESOC’s zijn belast met het opstellen van een Streekpact waarin een
langetermijnvisie op de ontwikkeling van hun steek aan bod moet komen. Het aantal RESOC’s werd
bepaald binnen de subregionale overlegstructuren. Het Vlaams gewest telt vijftien RESOC’s.
Voorbeeld van een RESOC activiteit:
-
“Vrije basisschool “windekind” organiseerde van 10 tot 14 maart i.s.m. RESOC kempen een
projectweek rond natuurkunde en techniek
Opstellen van een “urgentieplan kempen” na het verliezen van een 1000al kempense jobs.
Dit plan werd daarna besproken met de Vlaamse regering.
Afbakening van de RESOC gebieden:
Provincie Antwerpen: Speerpuntensectoren RESOC:
62
5. Slotbeschouwingen
Socio-economische ongelijkheden nodigen uit tot een herziening van het huidige Europees
regionaal beleid. Een groot deel van de Structuurfondsen zal immers opgeëist worden door
deze nieuwe, minder welvarende lidstaten, hetgeen een verschuiving van de Europese
middelen naar deze nieuwe lidstaten ten koste van de huidige steungebieden zoals België
onafwendbaar maakt. In dit verband kan verwezen worden naar een recent uitevoerd
onderzoek (Welse, 2003)
Het spreekt voor zich dat de uitbreiding van de EU ook een belangrijke impact zal hebben op
de regionale ontwikkelingsprogramma’s in België. De Europese regionale steun is afgenomen
gedurende de laatste decennia, zowel qua steunintensiteit als in termen van geografische
reikwijdte. De ruimtelijke inkrimping is een gevolg van de recente hervormingen van de
Structuurfondsen. Er werd beslist om de Europese middelen in sterke mate te concentreren
op de meest behoevende regio’s.
Het gedeeltelijk aan verdwijnen van grootschalige regionale steunmaatregelen in de stijl van
Doelstelling 1 zal dan ook grotendeels gecompenseerd worden door het strategisch uitspelen
van financiële speldenprikken zoals de URBAN-programma’s en het eigen regionaal beleid via
de ontwikkelingszones.
63
64
65
HOOFDSTUK 7: City-regio marketing and management
Tekst: City marketing, van promotie tot plan?
Deze paper behandelt typische aspecten van city marketing uitgaande van het klassieke 4P-kader
(product, prijs, plaats en promotie
Inleiding
Promotie van een stad richt zich op


Potentiële toeristen
Bedrijven en inwoners
Vele steden en gemeenten willen immers ook nieuwe bedrijven en/of inwoners aantrekken
Op tal van plaatsen gebruiken we voorbeelden uit de Antwerpse praktijk.
Wat is city marketing?
Marketing is the performance of business activities that direct the flow of goods and services from
producer to consumer or user.
The analyzing, organizing, planning and controllingof the firm’s customer – impinging resources,
policies ad activities with a view to satifying the needs and wants of chosen customer groups at a
profit.





Een geïntegreerde beleidsvorm, lopende van analyse tot controle
Een beleid gericht op de bevrediging van de wensen en behoeften van de klanten
Waarbij “resources gedoseerd en op elkaar afgestemd worden, kortom een marketing mix
wordt samengesteld
En tegelijk rekening wordt gehouden met de verschillende klantengroepen, maw de
segmentatie van de markt ten volle in rekening wordt gebracht
Op dergelijke wijze dat ook het winstdoel van de onderneming wordt gerealiseerd
MEEST RECENTE AMA DEFINITIE (1985)
= marketing is the process of planning and executing the conception, pricing, promotion and
distribution of ideas, goods and services to create exchanges that satisfy individual and organization
objectives
CITY MARKETING



Gemeente of stad vereenzelvigd met een winst-nastrevende onderneming
Voor de uitvoering van het beleid kunnen managementmethodes en –technieken erg
relevant zijn
Doelstelling
o Draait niet om financiële winst
o Verhoging van de welvaart en het welzijn van de lokale gemeenschap. Hoe dit
concreet wordt ingevuld, hangt af van de mate waarin kiezers een invloed kunnen
uitoefenen op de verkozenen
66


Publiek
o Hierop moeten de stedelijke (marketing) activiteiten worden afgestemd.
 Enerzijds zijn de gebruikers van de stad niet beperkt tot de kiezers-woners.
Dat de verbondenheid tussen de stad A’pen en zijn stadsgewest niet minder
sterk is en de economische impulsen van de stad voor haar ruimte omgeving
even wezenlijk zijn, werd op diverse manieren aangetoond.
Waar de omringende gemeenten op vele vlakken als “afnemer” van de stad
kunnen worden beschouwd, fungeren ze tegelijkertijd op andere gebieden
als concurrent. Dit verhoogt de complexiteit van de relatie tussen beide.
 Anderzijds de beperktheid van de lokale bevoegdheden, zowel inhoudelijk
als ruimtelijk. Gevolg: de “hogere overheid” wordt door de stad als een zeer
relevant publiek beschouwd. Er zijn heel wat stedelijke
(marketing)activiteiten die (on)rechtstreeks gericht zijn op het bevorderen
van de relaties met meer centrale overheidsgeledingen
Marketing van diensten
o Immateriële karakter (producten niet stockeerbaar)
o Elke medewerker helpt binnen de dienstverlening de kwaliteit van de dienst creëren
o Kwaliteit van de dienst in sterke mate bepaald door de afnemer zelf
De Marketing Mix
Naar onze mening kunnen deze aspecten echter in de klassieke 4 P’s worden ondergebracht
(personeel en procesbeheer bij product, fysieke omgeving bij product en plaats). We behandelen hier
de klassieke 4P indeling, specifiek toegespitst op het concept “city marketing”

HET PRODUCT
o Ruimtelijk geheel
o “de gemeente als organisatie spant zich in om de gemeente als territorium aan de
man te brengen”
 Impliceert een beleid gericht op de aansluiting van de stedelijke omgeving bij
de wensen van de doelgroepen met het oog op het creëren van stimuli voor
de economische en sociale functies en activiteiten
o Complex, samengesteld product
o Zeer uiteenlopende producten, diensten en ideeën worden geconsumeerd dor
heterogene klantengroepen
o Elk type gebruiker heeft bovendien een ander wenspatroon
o Precies omdat de belangen en de wensen van de verschillende gebruikers niet steeds
harmonisch met elkaar overeenstemmen, is er een hoger bestuursniveau nodig dat
een evenwicht tussen de belangen en de bevrediging van de behoeften van de
verschillende groepen poogt te realiseren
o De segmentatie van de marktpartijen vanuit een city marketing optiek vereist
minimaal een onderscheid tussen de grote “gebruikersgroepen”
 De bewoners van de stad
 De toeristen en recreanten
 De havengebruikers
 De industrie
 De handels- en diensten activiteiten

Minstens 5 marktsegmenten niet homogeen
67




o
Een verdere segmentatie zal bij de implementatie van de city
marketing dikwijls noodzakelijk zijn (vb zie pg 173)
Overlappingen tussen de segmenten
a. Zo kan een bewoner op bepaalde tijdstippen toerist zijn,
en/of tewerkgesteld of leidinggevend in een bedrijf
Nauwe interacties tussen de onderscheiden segmenten
a. Deze interacties resulteren uit het “gezamenlijk” gebruik van
bepaalde diensten, en uit de reeds eerder vermelde
belangenconflicten van de diverse doelgroepen
Een evenwichtige behandeling van onderscheiden publieken is voor
de gemeentelijke overheid dan ook een precaire taak
Aanbodzijde:
 Noodzakelijke of basisdiensten
 Vb huisvuilophaling of watervoorziening
 Deze diensten worden als “vanzelfsprekend” ervaren
 Voor deze basisdiensten dient het gemeentelijk beleid dus een
minimale kwaliteit te garanderen
 Ondersteunende diensten
 Positieve imago dat de stad verwerft op grond van andere
eigenschappen kan versterken
 Vb de voorziening van een fijnmazig en vlotlopend openbaar vervoer
 Distinctieve producten en diensten
 Waarmee de gemeente of de stad zich onderscheidt van andere
locaties, en die een fundamentele motivatie tot “consumptie” van
het product stad teweegbrengen bij diverse doelgroepen
 Vb culturele attracties
Een fundamentele opdracht van doordachte city marketing :



Samenstelling en evolutie van het (diensten) aanbod op kritische wijze evalueren, met het
oog op de ontwikkeling van de stedelijke potenties (distinctieve en ondersteunende
diensten) en een reductie van knelpunten (basis- en ondersteunende diensten)
Gemeentelijke overheid heeft slecht een gedeeltelijke controle over de kwaliteit van het
aanbod. Oorzaken?
o Vloeien voort uit het dienstenkarakter van het aanbod, waarbij de kwaliteit van de
stedelijke functies deels afhankelijk is van de interactie personeel-publiek
o Slechts een fractie van het product stad valt onder de directe bevoegdheid van de
stedelijke diensten
HET PRIJSBELEID
o Heeft steeds betrekking op onderdelen van het totaalproduct
 De fiscaliteit: heffen van bepaalde belastingen
 De tarificatie van diensten
 Verdienstengoederen (vb museumbezoek, bibliotheekgebruik)
beneden de kostprijs aanbieden om zo de benutting te stimuleren,
terwijl minder wenselijke gebruiksvormen of gebruik waar de vraag
de capaciteit overschrijdt kunnen worden ontmoedigd door hogere
tarieven (vb parkeren, openbare markten)
68

o
o
o
o
o
o
o

De prijszetting bij verhuur of verkoop van stedelijke eigendommen
Vb: stadsfeestzaal is verkocht aan privésector.
 In vele gevallen bestaan wettelijke en reglementaire bepalingen die
de mogelijkheden begrenzen
Prijszetting wordt dikwijls bekeken vanuit het oogpunt van de concurrentie (city
marketing)
 Een permanente concurrentie-analyse is dan ook noodzakelijk in een goed
city marketingbeleid
Gemeentelijke belastingsparadijzen
Strengere controle op administratieve inschrijvingen die niet met de realiteit
overeenstemmen (zie tabel pg 178)
 Verschillen worden deel mogelijk gemaakt dor de sociale samenstelling van
de bevolking, die de fiscale basis vorm geeft, door de industriële en tertiaire
ontwikkelingsgraad en door de inkomensoverhevelingen vanuit
werkgelegendheidscentra
De directe invloed van een gemeente op de totaliteit van de gemeentegebonden
prijzen is dus relatief beperkt. Dat komt het scherpst tot uitdrukking in de huur- en
verkoopprijzen van immobiliën
Soms geprobeerd om via grondregie (of immobiliënregie) een grotere impact te
krijgen (zelden zeer sterke resultaten). Dikwijls is het echter zo dat slechts mits
relatief hoge specifieke subsidies een prijsdrukkend effect gerealiseerd kan worden.
De verplichting een evenwichtige begroting te verwezenlijken, impliceert dat lage
door hoge huren gecompenseerd moeten worden, zodat het doel sociaal zwakkere
groepen tegen gunstprijzen een behoorlijke huisvesting te verlenen moeilijk kan
worden gerealiseerd. Het opdrogen van de subsidiestroom vanwege de hogere
overheid naar de gemeenten ivm sociale huisvesting maakt de situatie uiteraard nog
moeilijker.
Aangezien de stedelijke ruimte per definitie beperkt is, betekent elke specifieke
vraagverhoging ook een prijsstijging
Een structurele verbetering van een stadsdeel voor een van de marktsegmenten zal
een vraagverhoging met zich brengen en een prijsverhoging
 Dergelijke prijsstijgingen kunnen leiden tot ongewenste effecten, zoals een
slechtere concurrentiepositie en sociale verdringing
 Wenselijke gevolgen kunnen ook optreden
 Vb prestigeverhoging, aantrekking van meer kapitaalkrachtige
inwoners en bedrijven, waardestijging van het stedelijke
patrimonium e.d.m.
DE PLAATS
o In klassieke marketing verwijst plaats naar de “distributie”, het beschikbaar stellen
van de aangeboden producten en diensten
o Uiteenlopende facetten
 Ruimtelijke betekenis
 Plaats een sterke band met het productconcept
 Zeer beperkt aantal vrijheidsgraden
o De Meir kan men moeilijk met 30 m verplaatsen
69
o

Als men wel eens fundamentele wijzigingen wil
aanbrengen, blijkt dat erg langdurig tot moeilijkheden te
leiden
Ligging en bereikbaarheid
 In termen van absolute ligging: coördinaten nodig
 In termen van relatieve ligging: vb op 50 km van Brussel
o Niet veranderbare elementen, maar die een belangrijk
element in de marketing vormen
o De nabijheid van de Europese hoofdstad, blijkt voor de ec
ontwikkeling van de Europese steden in het algemeen een
niet te verwaarlozen factor te zijn
 Bereikbaarheid en toegankelijkheid moeten geconcretiseerd zijn in
een behoorlijk ontwikkeld verkeersnet, zodat goederen- en
personenverkeer vlot kunnen verlopen
 “invulling” van het plaatsbegrip van belang
o Externe relaties
o Interne relaties

De bereikbaarheid van de verschillende functionele gebieden in de
stad bepaalt immers mee hun leefbaarheid en zelfs hun functioneren
op zich
 Distributie of lokalisatie van de stedelijke diensten
 Hiërarchisch patroon
 Ook moet gezorgd worden dat de brandweer geen te grote
afstanden moet afleggen. Op het niveau van de wijk of de buurt
kunnen specifieke diensten wenselijk zijn.
a. Vb wijkagenten
b. Vb Centra voor Informatie en Samenlevingsopbouw (CISO)

DE PROMOTIE EN DE COMMUNICATIE
o COMMUNICATIE-MIX: Rijk gamma aan promotionele instrumenten (3 klassen)
 Massacommunicatie
 Persoonlijke communicatie
 Publiciteit
o Voor elk van deze vormen kan naast het strategische, relatief permanente
instrumentarium ook een actiegericht, tactisch instrumentarium gehanteerd worden
o Zowel het bestaande als het potentiële publiek moet bereikt worden
o Naast massacommunicatie speelt de publiciteit een niet te verwaarlozen
complementaire rol
o Elke beleidsdaad die in de publiciteit komt en de link met de
beleidsverantwoordelijke legt, draagt automatisch bij tot de naambekendheid en het
imago
o België: wat potentiële inwoners betreft, ziet men in België nauwelijks echte
promotie binnen een city marketing kader bestaan
o Bij de wat grotere steden is er ook heel wat feitenmateriaal aan niet inwoners
bekend. Voor de inwoners van het stadsgewest fungeert de stad immers veelal als
plaats van tewerkstelling, als koopcentrum, als verstrekker van allerlei diensten, als
centrum van cultuur en ontspanning
70
o
Bedrijven: Promotie betekent ook hier een goed product en een optimale service.
 In die zin moeten we de herstructureringsplannen van de Antwerpse
stadsdiensten niet alleen beschouwen als noodzakelijk voor een sanering van
de lokale publieke financiën, maar ook als een kans tot een meer efficiënte
en klantvriendelijke organisatie te komen
 Algemeen imago ook van belang
 Specifieke bijdragen tot het imago vormen het tijdschrift Hinterland
en sinds enkele jaren het Jaarverslag van de Haven van A’pen
 Samenwerking met de privé-sector bij de organisatie van missies naar en
havendagen in het buitenland
 Doelstelling van bedrijven: relatie met bestaande klanten versterken
en nieuwe potentiële klanten te ontmoeten (= personal selling)
 KMO-sector: bij personal selling is het de middenstandsdienst van de stad de
factor die voor continuïteit zorgt
 Toerisme
 Promotie door gebruik van de massamedia, met name de
medewerking aan tv- en radioprogramma’s, het systematisch
informeren van de pers, een aanwezigheidspolitiek op beurzen, het
zo goed mogelijk onderhouden van contacten met reisbemiddelaars
en met de lokale toeristische sector, het geven van service aan de
aanwezige toerist o.v.v. informatie en hotelreserveringen, het
publiceren en verspreiden van een tijdschrift, omzendbrieven, en
vooral een grote hoeveelheid folders
 Samenwerkingsverbanden
 Nog wat problemen op te lossen
 Aantal hotelbedrijven weigerden een hotelfolder mee te financieren,
ook al bleef de bijdrage er laag en is de dienstverlening ten aanzien
van hotels belangrijk
4. Het marketing plan
Heel wat elementen uit het marketingbeleid zijn aanwezig in de beleidsvoering van een stad
als Antwerpen.
Wanneer we ons inspireren op het marketingbeleid zoals de betere bedrijven die voeren,
kunnen we de opeenvolgende stappen van een strategisch plan en een uitvoeringsplan
doornemen.
4.1 Basisfilosofie
ALGEMENE ONDERNEMINGSFILOSOFIE



Bepalen van de fundamentele doelen
City marketing: NIET de beoogde winst of het markt- en omzetaandeel
Het expliciteren van deze objectieven met aanduiding van prioriteiten is een ver van
eenvoudige opgave
o De realisatie wordt verder bemoeilijkt door bestaande rigiditeiten (budgettaire en
structurele), en de beperkte beslissingsmacht en planningshorizon (de 6 jaar van de
bestuursperiode zal dikwijls reeds een maximum vormen
71
4.2 Omgevingsonderzoek
Bij een analyse van de marktomgeving waarin een onderneming opereert, onderscheidt men
doorgaan verschillende niveaus.

EERST: organisatie en beleidsstructuur van de stad zelf is cruciaal voor het verloop en de
resultaten van eventuele marketingacties
= INTRA-ORGANISATORISCHE OMGEVING
Vooral grotere steden worden vaak gekenmerkt door een complexe, veelal weinig
doorzichtige structuur. Een veelheid van niet hiërarchische geplaatste diensten vervullen een
breed gamma van duidelijke of minder duidelijk omschreven taken.

Een geslaagd marketingbeleid vergt in vele gevallen zowel een interne analyse als interne
marketing
o Taakomgeving dient onder de loep genomen te worden
 omvat de publieken die op een directe wijze in relatie staan tot de
onderneming. Voor city marketing behoren hiertoe uiteraard de (potentiële)
gebruikers van het product “stad”
o concurrentie-analyse
 betrekking op de positie van de eigen stad en haar verhouding tov de
belangrijkste concurrenten
 moet aangepast zijn aan het betrokken marktsegment. Voor de woonkeuze
spelen andere concurrenten mee dan voor de vestigingskeuze van een KMO
 rationele/feitelijke , sociale en psychologische elementen aanschouwen
 voor city marketing
 een slecht en/of inaccuraat imago kan voor een stad op meerdere
manieren schadelijk zijn. Kennis van de imago’s van steden (en
regio’s) is uiteraard onontbeerlijk voor doeltreffende acties, zowel
ter verbetering van als slecht bekend staande vestigingscondities, als
ter vergroting van de bekendheid van goede condities
 behavioristische geografie: het is fout uit te gaan van rationaliteit en
volledige of zelfs maar correcte informatie bij vestigingsbeslissingen
 “een markt die voor eens en altijd veroverd is, bestaat niet meer
binnen de EG. Dit betekent enerzijds dat je altijd een klant kunt
verliezen; daarentegenover staat dat je mogelijkheden hebt
onbegrensd te worden”
 Macro-omgeving van de stad: externe analyse heeft betrekking op
de kwalitatieve en kwantitatieve ontwikkeling van vraagbepalende
omgevingsfactoren: fysische omgeving, bevolking, economische en
sociale omgeving, juridische en culturele ontwikkeling,
technologische omgeving en internationale context
72
4.3 Sterkten en zwakten
CONCLUSIES OVER EEN RELATIEVE POSITIE




Sterker of zwakker zijn in functie van marktaandeel, aantrekkingskracht, …
Sterkte-zwakte analyse
“Dergelijke strategie kan men maar tot stand brengen door in het marketingbeleid
tegelijkertijd rekening te houden met de ontwikkelingen in de markt en met het specifiek
eigene van de organisatie. De marketer dient daarom regelmatig de marktbehoeften te
vergelijken met de bekwaamheid van de organisatie om die behoeften te voldoen en uit deze
vergelijking de nodige besluiten te trekken voor de ontworpen marktstrategie. De
mogelijkheid van de organisatie om zekere behoeften te vervullen is afhankelijk van de
aanwezige technische en beleidsbekwaamheden, de beoogde doelstellingen en de betrokken
publieken. “
ROTTERDAMS SYNTHESETABEL : zie pg 194
4.4 SWOT
= Strenghts – Weaknesses – Opportunities – Threats
4.5 Strategisch plan
Een aantal strategieën worden ontwikkeld om de doelen te bereiken. Doelen dienen zo concreet
mogelijk ingevuld te worden (in cijfers)
BOUWCENTUM COMMUNICATIE ADVISEURS (BCA) noemt hiervoor als element:






Ruimtelijk-planologisch ontwikkelingsplan
Financiële en persoonlijke middelen
Organisatorische voorwaarden voor samenwerking gemeente/ bedrijfsleven
Communicatiestrategie per doelgroep
Structuur interne marketing en communicatie
Formulering meetbare actiedoelen
o Worden zeer laat in het proces betrokken
ONTWIKKELING VAN HET MARKETINGPLAN: zie tekening pg 196
4.6 Operationeel plan
Moet voor concrete acties een operationeel plan uitgewerkt worden (meestal een periode van 3 jaar)
Voor het personeelsbeleid liggen de zaken wat moeilijker.

naast de bijdrage tot de oplossing van de financiële problemen is in toenemende mate ook
rekening gehouden met de optimalisering van het personeelsbestand tov de uit te oefenen
functies
5 Tenslotte
Tenslotte dien een plan natuurlijk uitgevoerd, opgevolgd, gecontroleerd, geëvalueerd en bijgestuurd
te worden.

Agency kosten: een bekend begrip in city marketing
73

geen enkele Belgische stad beschikt over een geïntegreerd marketing plan, laat staan met de
uitvoering ervan gestart zou zijn.
74
Lezing Michael Ball: Wereldsteden en lokale druk: Paradoxen in de
Londense economie en vastgoedsector
Introductie

Londen:
o internationale mix van activiteiten en mensen.
o Binnen stadsgrens wonen 8,3 miljoen mensen & 22 miljoen mensen in de stadsregio.

Onderwerp lezing: Hoe gaat de stad Londen om met zijn internationaal economisch kantje?
Is het een voordeel of een nadeel? Onderliggend : vastgoed-beleid van Londen

De meeste mensen houden ervan om in de stad te wonen en te werken maar..
o Klagen over de prijzen en de gespendeerde tijd aan pendelen.
o Klagen over de hoge kost van een perceel en het te kort aan huizen.
Hoe gaan de stad Londen om met hun internationale economische reputatie? Slecht.
o Het stadsbeleid tast de vastgoedmarkt aan, verlaagt de levenskwaliteit en slaat de
economie vrij zwaar terug. Dit zal enkel nog erger worden in de toekomst.
o Factoren: toenemende huisprijzen, kosten door files
o Londense stadsbeleid maakt dit allemaal nog veel erger.
 Door een groei van de stad tegen te gaan (men wil de groene randen behouden)
 Door de benodigde infrastructuur niet te voorzien in vele buitenbuurten.

Wat zou er normaal gezien gebeuren bij stadsgroei?

De vastgoedmarkt volgt de economische groei.
 De economie trekt mensen aan in een vrije markt, huizen worden voor deze mensen
gebouwd. Steden worden groter in oppervlakte en lopen voller.
 Toename van de grondprijzen. Men heeft op den duur nood aan een sociaal beleid
om de armen nog een dak te kunnen geven. = niet interessant in termen van
economische groei en valt dit buiten de macro economische vraag management.
Een beetje geschiedenis

Verbanden in patroon van stadsgroei 20e eeuw in Noord-Amerika en Europa. Dit was de era
van modernisatie en stadsontwikkeling.
 Technische evoluties in de gezondheidszorg en in infrastructuur, een verlaging in prijzen van
transport én exta snelheid die suburbanisatie stimuleerde, een grote toename in het aanbod
van huizen.... Dit leidde tot een grote toename in het huizenaanbod, ook voor de armen.
 aanbod werd enkel minder bij oorlog of economische crises.



Hiervoor: steden waren killers: Slechte rioleringen, bergen afval en uitwerpselen. Werd niets
aan gedaan, maakte het enkel erger. Huizing was beperkt. Mensen stierven jong.
Transportkosten waren heel hoog en zeer onbetrouwbaar. Dit zorgde voor een grote
ophoping van mensen.
Steden konden enkel groeien als ze grote aantallen gezonde mensen binnenkregen.
75
Londen’s economisch herstel



Na 1945: Londen nog dertig jaar lang bevolking verloren. Reden:
 Ineenstorting van de industrie en kleiner wordende internationale rol.
jaren ’70: Hernieuwde groei. Dit door in te zetten op de dienstensectoren een toename in de
economie van haar agglomeraties. Alle wereldsteden stonden op het punt om de volgende
50 jaar enorm te groeien.
Veel werkgelegenheid in de delen waar aan internationale handel werd gedaan. (vandaag
brengt de economie van Londen zo’n 22% op van de totale BBP).
Een zelf versterkend magnetisme

Londen trekt talentvolle mensen aan uit de rest van het VK en vanuit het buitenland.
Hun talent en productiviteit trekt innovatie, investeringsmogelijkheden, kapitaal en business
aan. Ook de agglomeraties hebben hier baat bij (groeien)
Gevolgen van deze groei



De werkgelegenheid is de afgelopen twintig jaar met een kwart toegenomen. (>> 1miljoen
jobs)
Technische vooruitgang zorgde voor een toenemende productiviteit. Diegene die nog met
oude productie systemen werkten werden uit de stad geprijsd want veel hogere kosten.
Waar men vroeger kleding, meubelen, elektrische, rail en motor Industries had in Londen,
zijn deze allemaal gerealloceerd ergens anders in het VK of overzees.
Door de wijde diversificatie van de Londense economie, is de volatiliteit getemperd. Zo was
de groei aan te werkstelling relatief onaangetast door de financiële crisis van 2007/8 en de
daaropvolgende Eurozone problemen. In 2009 al begon de werkgelegenheid al terug te
groeien (zie figuur)
Figure 1: Jobs growth in London 2002-2012
Employees
3.6
Million
3.4
3.2
3.0
2.8
2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
Tewerkstelling weerspiegelt de sterke economie



Sinds 2007 zijn er meer dan 250.000 jobs bijgekomen.
In deze economische omgeving werd er nauwelijks geraakt aan het reële inkomen, wat er
voor zorgde dat het inkomen van de Londense gezinnen 30% boven het gemiddelde niveau
van het VK lag in 2010.
 Meer druk op de verkoops- en huurprijzen
Recente voorspellingen: tegen 2020 in Londen nog eens een extra 400.000 jobs.
goedbetaalde jobs zorgen er voor dat de economie en de creatie van nieuwe goed betaalde
jobs goed verder blijft gaan. Deze nieuwe jobs zullen voornamelijk door professionals tussen
de 20 en de 40 jaar oud opgenomen worden.
76
De Jeugd en mobiliteit

In Londen is er een opmerkelijke meerderheid aan jong volwassenen in vergelijking tot de
rest van de bevolking van het VK en een veel lagere proportie van oudere mensen (zie
figuur).
% surplus or deficit compared to UK
London
Inner
Outer
5%
2%
-1%
<20
20-24 25-29 30-34 35-39 40-44 45-54
55+
-4%
-7%
-10%
-13%
Source: Estimated from Census 2011 data
Deze groei van jong volwassenen blijft zich doorzetten in Londen. Van 2001-2011 toename van 14%
in de groep van 15-64, en voornamelijk bij deze onder de 40jaar. Voornamelijk de economie trekt de
jongeren aan. Iedereen wil het maken in het leven.
Migratie en bevolkingsgroei
Er verhuizen ook mensen weg uit Londen, voornamelijk oudere mensen.
Er is een kleine jaarlijkse afname van mensen die in Londen wonen (9000tal/jaar). Emigratie >
immigratie. Dit omdat het moeilijker is een huis te bemachtigen in de nabije regio van de stad. Ook is
het aantal buitenlandse immigranten afgenomen. De grootste driver van de Londense bevolking is de
eigen toename in stadsbewoners (geboortes binnen Londen).
Figure 3: Contributions to London’s population growth from migration & natural change
(2001/2 -2009/10)
Net UK
Net international
Net natural change in London
Total
90,000
40,000
2009-10
2008-09
2007-08
2006-07
2005-06
2004-05
2003-04
2002-03
2001-02
-10,000
-60,000
-110,000
77
Huizen aanbod komt tekort aan de vraag

Er is een chronisch tekort van huizen aan de aanbod zijde. Het algemene aanbod van
woningen ligt een stuk onder de vraag en reageert bijna niet op prijswijzigingen. Het
gemiddelde aantal huizen dat wordt gebouwd neemt amper toe ondanks de stijgende
huisprijzen (zie figuur). Dit niveau is ver onder de mogelijke vraag en de hoeveelheid
woningen die nodig is om de prijzen en te stabiliseren.
Figure 4: Housebuilding in London 1990-2012
30,000
Total
Private
25,000
20,000
15,000
10,000
5,000
2011-12
2010-11
2009-10
2008-09
2007-08
2006-07
2005-06
2004-05
2003-04
2002-03
2001-02
2000-01
1999-00
1998-99
1997-98
1996-97
1995-96
1994-95
1993-94
1992-93
1991-92
1990-91
0
Note: Completions. Straight lines represent linear trends.
Source: DCLG

Aanbodszijde:
o Er wordt gebruik gemaakt van bestaande woningen: opwaarderen, opdelen
in verschillende componenten,.. Maar dit is bij de meeste woningen reeds
gebeurd waardoor er bijna geen extra ruimte komt.
o Het bouwen van huizen kende een piek enkele jaren voor het begin van de
financiële crisis. Dit toont aan hoe moeilijk het is om in Londen een huis te
bouwen zelfs wanneer de vraag boomt (zie figuur boven). Bij de start van de
crisis , viel het private huis bouwen met de helft terug. Een jaar later begon
dit segment zich terug te herstellen. Toch blijft het niveau van privaat huis
bouwen op een niveau hangen van 3/4e van voor de crisis.

De competitie voor stukken grond is zwaar. Het is vaak zeer moeilijk om genoeg land-stukjes
te kopen om een deftig perceel bijeen te krijgen. Er zijn namelijk veel verschillende eigenaars
van kleine stukjes grond. Het is vaak ook heel duur om “brownfields” in de stad terug te
herstellen naar leefbare grond.

Het GROOTSTE probleem: Het planningsbeleid in Londen blijft het aanbod van gronden zeer
beperkt houden:
o gaan tegen de vraag van de markt in en houden geen rekening met de marktprijzen
van de woningen.
o Ze zijn ongevoelig voor bouwkosten en trekken zich niets aan van pendeltrajecten.
78
o
o
Politiek wordt gedreven door een welbepaalde visie over de stad en een
welbepaalde NIMBY-angst (not-in-mybackyard!) , en anders kan het niet.
De lange termijn visie focust zich op bouwprojecten op bepaalde locaties. Deze
locaties zijn allemaal brownfields: vaak heel duur om te ontwikkelen en zonder enige
sociale of fysieke infrastructuur. Deze liggen vaak ver weg van waar de vraag het
grootst is, terwijl het aanbod van grond streng wordt bijgehouden waar de vraag het
grootst is.
Als illustratie: Far east Thames estuary, hier wil men in de toekomst bijna 40% van alle toekomstige
huizen bouwen. Ondertussen maakt de “Green Belt” de meeste potentiele buitenwijkprojecten
onmogelijk. Vele grote delen van Londen worden aangegeven als historische conservatie gebieden,
waar bijna niet mag worden gebouwd.
Figure 5: Urban growth denied
•
•
•
Normally, in the face of surges in
growth, cities:
– Expand outwards
– Many existing
neighbourhoods become
more dense reflecting
higher land values
– Governments spend more
on infrastructure to
accommodate growth
– Building booms take place
These processes operate very
weakly in London
– because of planning,
housing, and public
expenditure policies
Outcomes:
– Demand focuses on
existing areas
– Property prices rise
sharply, especially in more
desirable locations
Caps on density
Only selected areas in London are
allowed to have consistently higher
densities. Pepper potting elsewhere.
Much land is off-limits
The Green Belt (GB) around London & conservation within it both
constrain residential development. Commuting beyond GB is capped by
restricted new-build there and transport capacity limits.
79
Source: GLA
Stadsgroei kan niet meer

De Greater Londen Authority’s (GLA) planningsbeleid
o = Het aantal woningen gebouwd per jaar opdrijven naar 32000, en meer indien
mogelijk. Hoe ze dit gaan doen is moeilijk om te zien, aangezien de planningsregel
voor zeer beperkte woningbouw blijft.

Normaal wanneer steden groeien, gebeurt het volgende:
o Expantie, buiten de stad
•
•

o
Bestaande buurten worden voller gebouwd. Hoe voller, hoe hoger de prijzen
o
De overheid bouwt de juiste infrastructuur die overeenkomt met de groei van de
stad.
Deze zaken vinden amper plaats in Londen omwille van het beleid:
o
Planning, bouw en publieke uitgaven
o
Green Belt & verregaande conservatie van stadsdelen
Resultaat:
o
De vraag focust zich op bestaande woongebieden
o
Huisprijzen nemen scherp toe, voornamelijk in de attractieve wijken.
Grote problemen blijven plaatsvinden omwille van slechte infrastructuur; het tegengaan van
nieuwbouw en de kosten en het mislukken in het creëren van nieuwe buurten waar ze
vroeger nog niet bestonden. Vaak wil men ook geen al te hoge prijs betalen voor deze
nieuwe buurten, aangezien ze niet zo aangenaam zijn.
Aanbodscrisis, voonamelijk door het beleid


De voornaamste rede van de aanbod-zijde crisis is nog steeds politiek gestuurd. Ze weigeren
nog steeds nieuw bouwland vrij te geven. Grote projecten in de buitenwijken worden links
gelaten al sinds de jaren ’40, ondertussen al 75jaar!
Dit staat in groot contrast met de jaren ’20 en ’30, waar men in Londen metrolijnen en
busstations bouwden tot in het platte land om het leven in de buitenwijken te promoten. Dit
heeft toen geleid tot een enorme toename van toegankelijkheid tot de vastgoedmarkt voor
velen.
Lange afstands pendelen onder druk


Er vinden meer dan 1 miljoen reizen per dag plaats in Londen, waarbij er netto 430.000
mensen vanuit de nabije regio’s naar Londen reizen voor hun job.
Er is een constante flow van cross-GLA grenzen pendelaars. Ondanks de grote toename in de
Londense werkgelegenheid en populatie, blijft het aantal pendelaars constant. Veel meer
mensen kiezen er voor om in Londen iets te huren, ipv net buiten Londen te gaan wonen.
80
Nadelen aan pendelen vanuit de buitenwijken





Pendelen wordt minder aantrekkelijk door een paar factoren:
o Green Belt & South East’s stedelijke inrichting: Liggen ver verwijderd hoge
kost om steeds te pendelen. Ook maar een gelimiteerd aantal deftige
transportlijnen naar het centrum.
Congestie en overbevolking staan al op een hoog punt. Tegen 2020 zal reizen op alle
mogelijke manieren met 12% zal toenemen en railtrips met 1/3 toenemen.
o Enkele uitbreidingen van het spoornetwerk gepland maar grootschalige
investeringen blijven momenteel uit. Het blijft zeer onwaarschijnlijk dat men zal
deftig publiek transport zal kunnen blijven voorzien voor het toenemend aantal
pendelaars en om mensen te stimuleren buiten Londen te gaan wonen.
De voordelen die je krijgt als je een hoge huurprijs betaald tov. Pendelen zijn beperkt
door de volgende factoren: NIMBY-related supply limieten die de kostprijs van huizen de
hoogte in jaagt.
Het belang van suburbane woningen voor deze die werken in Londen zal blijven
afnemen.
o kunnen niet gezien worden als de oplossing voor het huizentekort omdat ze:
de NIMBY-oppositie zullen voelen, duur zijn om te bouwen, een negatief
effect hebben op de agglomeratie economie en ze voor lange reistijden
zorgen aangezien de aansluiten tussen stad en buitenwijk slecht is.
Londen is de enige stad waarbij het belang van buitenwijken afneemt in relatie tot diegene
die werken in Londen centrum. Het ziet er niet naar uit dat dit in de nabije toekomst zal
veranderen.
Samenvattend: Een serieus probleem




Nieuwbouw faalt te voldoen aan de toenemende vraag en de verdere buitenwijken geven
geen oplossing en lijken zelfs het probleem te verergeren. => prijzen blijven stijgen.
Dit drukt mensen in kleinere en duurdere huizen van slechtere kwaliteit. Gevolg:
o Meer mensen beginnen te huren ipv een eigen woning te kopen.
o Mensen verhuizen
o Verhoogt de ongelijkheid in de stad aangezien middelgrote inkomen de hoge
prijsdruk van de stad ontvluchten.
Op deze manier vindt de vraag en aanbod een evenwicht, maar de uitkomst voor individuen,
de Londense economie en de maatschappij zou vele beter zijn bij een groter aanbod.
Effect op de economie:
o Een te kort aan huizen -> steeds minder mensen nemen een job in Londen ->
minder werkgelegenheid want ook tewerkstellers (van hoogbetaalde jobs)
gaan weg.
o °groot verlies van stads-output. Economische groei zal daardoor terugvallen.
o Als mensen geen huis vinden bij hun werk, zullen ze snel geneigd zijn om
elders te gaan wonen en werken. Wanneer werkgevers geen werknemers
hebben, zullen ook zij de stad uittrekken. Vaak trekken deze mensen ook nog
eens naar een andere buitenlandse stad. Het verlies is het grootste voor deze
skilled werknemers, die moeten zorgen voor de groei van Londen. Deze
zouden potentiële werkgevers kunnen volgen naar andere wereldsteden.
o Het cumulatieve economische effect zal leiden tot een jaarlijks verlies van 1
miljard pond per jaar voor de Londense economie. (In 2025 85 miljard)
81

Dit toont aan dit de huizenmarkt niet enkel een probleem is voor zij die in in Londen
willen gaan wonen maar dat het ook een groot economisch probleem is dat men op
nationaal niveau zou moeten aanschouwen. De kosten van geen nieuwe huizen te
bouwen zijn een pak hoger dan wat de investeringskosten zouden zijn in
infrastructuur van en naar de luchthaven, HST’s,…
Betaalbaardere huizen zijn niet de oplossing

Populair beleidsvoorstel is het bouwen van meer betaalbare huizen, voornamelijk
sociale woningen. (Deel van sociale woningen in Londen’s woningen relatief al de
hoogste is in heel het VK. Werkt deze maatregel dan wel?)

Subsidies geven aan lage inkomens zal enkel de vraag doen toenemen. Hierdoor
moeten de subsidies weer toenemen om aan de prijs te kunnen voldoen.

Het terugschroeven van algemene publieke uitgaven maakt het ook moeilijker deze
subsidies aan te houden.

Ook dragen de sociale woningen niet veel bij tot de stock van Londense huizen,
aangezien deze publiek gesponsorde bouwen het moeilijker maken voor privé
ondernemingen om te bouwen. Door grond in te nemen maken ze privaat gebouwde
huizen duurder.

De kost van het subsidiëren van woningen voor lage inkomens wordt groter dan de
directe bouwkosten. Door dat het aanbod van huizen inelastisch is, zijn er spillover
effects van huisprijzen en verliezen van economische activiteiten doorheen de hele
stad. Deze dure sociale maatregel wordt vaak onderschat en het blijft moeilijk om de
ware kosten te zien.
Conclusie

Stijgende vraag, gedreven door de toename van de Londense populatie en de economische
groei. Deze is vele groter dan het aanbod, welke gelimiteerd blijft door een tekort aan
gronden. Op dit moment zijn de grote behoudsregio’s, de Green Belt rond Londen waar niet
aan geraakt mag worden en andere restrictieve planning verstikkend voor de stad.

Tegelijk houden de enorme infrastructuur- en andere kosten voor het upgraden van vorige
industriële gronden en andere slechte gebieden deftige vooruitgang tegen. Ook de
mislukking om mogelijke werknemers een degelijke woning aan een betaalbare prijs aan te
bieden plus het grote deel van hun salaris dat ze kwijt zijn aan deze woningen voor firmas
zijn de sleutelmechanismen waardoor een groei van jobs wordt tegengehouden door
Londens huizen tekort.

Dit probleem moet gezien worden als iets dat iedereen raakt, niet enkel de mensen die een
woning willen kopen. Als een stad zijn werknemers niet kan voorzien van de nodige huizen,
zal er een werknemers vlucht plaatsvinden.

Het economisch effect te wijten aan het tekort aan huizen kan niet altijd meteen opgemerkt
worden. Hierdoor wordt vaak enkel naar de sociale effecten gekeken. Het probleem kan
economisch gezien lang opzij geschoven worden tot men er niet meer omheen kan. Dan
82
wordt het extreem bedreigend voor de stad en moeilijker om op te lossen. Momenteel
wordt het probleem enkel nog maar aan de kant geschoven.


De stijgende huisprijzen zijn een teken van de welvarende Londense economie. Jammer
genoeg is het ook een teken dat er gradueel bedrijven uit de stad geprijsd zullen worden. Een
radicale verandering tot in het hinterland is nodig, oa. Meer investeringen in publieke aanleg
om van deze stad een mooi en aangenaam samenhangend geheel te maken. Anders zal de
stad tegen 2020 een plaats zijn die te duur is geworden om zaken in te doen.
De minst gunstige maatregel van de beleidsvoerders is de Green Belt rond Londen die
expansie tegenhoudt. Deze wordt ook wel eens de ‘Choke Belt’ genoemd.
o °75jaar geleden, rond een heel ander Londen dan als wij het nu kennen. Was
bedoeld als blanco groene ring rond Londen met als idee Londen te laten
krimpen.
o Nu: Hoe de groene ring rond Londen momenteel gebruikt wordt wil eigenlijk
niemand. Het is perfect mogelijk om de suburbane buurten op te trekken in
de Green Belt zonder de attractieve stukken aan te tasten. De waarde van
deze buurten zou enorm zijn. Housing once again, could become the handmaiden of economic growth and well-being.
83
Download