dichtbevolkt

advertisement
dichtbevolkt = Er wonen veel mensen in een klein gebied.
dunbevolkt = Er wonen weinig mensen in een groot gebied.
de provincie = Een stuk van Nederland, Nederland heeft 12
provincies.
de provincie-hoofdstad = De belangrijkste stad van een provincie.
bloemen
de meeldraden = De steeltjes in het
midden van een bloem, er zit stuifmeel
aan.
het kroonblad = De opvallend gekleurde
blaadjes van een bloem.
het kelkblad = De groene blaadjes
onderaan de bloem, ze beschermen de
bloem als deze in de knop zit.
de stamper = Het binnenste deel van de
bloem. Later groeit hier de vrucht of het
zaadje.
de recreatie
De dingen die mensen doen in hun vrije tijd.
het vervoer
Mensen of spullen naar een andere plek brengen.
de windstreek
De hoek waar de wind vandaan komt.
het feit = Iets wat echt gebeurd is of echt waar is.
de mening = Hoe je ergens over denkt, wat je er van vindt.
het argument = De uitleg waarom iets is zoals jij het zegt.
verkeer
de voetganger = Je bent een voetganger als je loopt of speelt.
de bestuurder = Je bent een bestuurder als je een fiets, brommer, motor, auto of
paard bestuurt.
de voorrang = Wie voorrang heeft in het verkeer, mag het eerst. De ander moet
wachten.
het voorrangsbord = het bord dat vertelt wie voorrang heeft.
het voorrangsvoertuig = een voertuig met blauwe zwaailichten en sirene heeft
altijd voorrang.
in de winkel
de bedrijfsleider = De baas van de winkel.
de collectie = De verzameling.
de kantine = De plek waar het personeel eet.
het magazijn = De plaats waar spullen worden bewaard.
het zelfstandige naamwoord =
1) Het zijn mensen, dieren, dingen, planten, (plaats-)namen.
2) Je kunt er de het of een voorzetten.
3) Je kunt er meestal enkelvoud of meervoud van maken.
4) Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken.
de persoonsvorm = het werkwoord dat vooraan staat in een vraagzin.
in het museum
de expositie
de verzameling spullen die wordt neergezet
(of opgehangen) zodat mensen ernaar kunnen kijken
de vitrine
een glazen kast waarin je spullen kunt tentoonstellen
de restaurateur
de persoon die de spullen weer maakt zoals ze vroeger waren
de conservator
de persoon die spullen koopt voor het museum
de landbouw = het werk van boeren
de akkerbouw
het laten groeien vaan aardappelen, graan, maïs en bieten
de veeteelt
het hebben van vee voor vlees, melk of eieren
de tuinbouw
het laten groeien van groenten en fruit
het gemengd bedrijf
een boer met akkerbouw en veeteelt
paddenstoelen
de spore
het zaadje van een paddenstoel
de zwamvlok
de dunne, grijswitte draden van een schimmel
die onder de grond leeft
de broedknop
dikke plek op de zwamvlok, hier kan een
paddenstoel uit groeien
het orgaan
soort machine in je lijf die werk doet
het hart (1)
het orgaan in je borst dat bloed rondpompt
de darmen (2)
de organen in je buik die voedsel in je bloed doen
de longen (3)
de organen in je borst die lucht in je bloed doen
de hersenen (4)
de organen in je hoofd waarmee je kunt nadenken
een stadsbestuur in de middeleeuwen
de burgemeester Hij zorgt ervoor dat de regels in de stad uitgevoerd worden.
het vroedschap Zij geven advies over het besturen van de stad.
de schepenen Zij veroordelen misdadigers.
de schout Hij is de baas van de politie.
de rakker Hij arresteert misdadigers.
middeleeuwse straffen
de boete
het geld dat je voor straf moet betalen
de lijfstraf
de straf op het lichaam
de schandpaal
blok met drie gaten voor je hoofd en armen
verbannen
iemand voor straf wegsturen
Download